Inhoudsopgave
- Bewegingswetten en geschiedenis van het
kapitaal
- De structuur van de kapitalistische
wereldeconomie
- De drie voornaamste bronnen van
surpluswinst in de ontwikkeling van het moderne kapitalisme
- De ‘lange golven’ in de geschiedenis van
het kapitalisme
- Valorisering, klassenstrijd en
meerwaardevoet in het laatkapitalisme
- De specifieke kenmerken van de derde
technologische revolutie
- De verkorte rotatietijd van het vaste
kapitaal en de dwang tot bedrijfsplanning en economische
programmering
- De versnelde technologische vernieuwing
- Permanente bewapeningseconomie en
laatkapitalisme
- De internationale concentratie en
centralisatie van het kapitaal
-
Neokolonialisme en ongelijke ruil
-
Expansie van de dienstensector, ‘consumptiemaatschappij’ en
realisering van de meerwaarde
-
De permanente inflatie
-
De industriële cyclus in het laatkapitalisme
-
De staat in het laatkapitalisme
-
Ideologie en laatkapitalisme
-
Het laatkapitalisme in zijn totaliteit
-
De crisis van de kapitalistische productieverhoudingen
-
Bibliografie
Voorwoord
Toen ik in 1961 het manuscript van mijn Traité d’économie
marxiste aan de Franse uitgever gaf, was ik niet tevreden
met de uiteindelijke versie van hoofdstuk 14, dat gewijd is aan
het tijdperk van het neergaande kapitalisme, d.w.z. aan de
huidige periode. Dit hoofdstuk bevat naar mijn mening weliswaar
geen beoordelingsfouten, maar de zwakte ervan ligt in het
overdreven descriptieve karakter, d.w.z. het ontbreekt de
verklarende analyse aan systematiek en ik had me met name te
weinig ingespannen om de huidige geschiedenis van het
kapitalisme af te leiden uit de immanente bewegingswetten van
het kapitaal.
In de jaren daarna heb ik verschillende gelegenheden benut om
de analyse van het laatkapitalisme te systematiseren en de
theoretische plooien glad te strijken. De minder omvangrijke
geschriften, die ik tussen 1963 en 1967 over dit onderwerp heb
gepubliceerd, vatten de beslissende punten van de theorie van
het laatkapitalisme samen. Het ging er in feite alleen nog om,
deze analyse theoretisch en empirisch te staven en er een
gesloten vorm aan te geven. Daartoe ontbrak het mij in deze
jaren aan tijd.
In het verloop van deze deelonderzoeken ben ik tot de
conclusie gekomen, dat de geschiedenis van de kapitalistische
productiewijze slechts te verklaren is door een mediatie tussen
de bewegingswetten van het ‘kapitaal in het algemeen’ en de
concrete verschijningsvormen van de ‘vele kapitalen’. Iedere
poging om zich tot het eerste te beperken of dat direct tot het
tweede te reduceren, is methodisch niet te rechtvaardigen en in
de praktijk tot mislukken gedoemd. Zo bleek het o.a.
noodzakelijk om de klassenstrijd tussen kapitaal en arbeid, de
rol van de burgerlijke staat en de laatkapitalistische
ideologie, de concrete en in iedere fase van het kapitalisme
veranderende structuur van de wereldhandel, d.w.z. van de
wereldmarkt, in de analyse van de opeenvolgende stadia van het
kapitalisme en in die van de huidige laatkapitalistische fase te
betrekken. Dit boek is daarom opgebouwd op een manier die enige
verwantschap heeft met het plan dat Karl Marx oorspronkelijk
voor Das Kapital ontwikkelde: het kapitaal in het
algemeen, de concurrentie, het kredietwezen, het
aandelenkapitaal, het grondeigendom, de staat, de buitenlandse
handel, de wereldmarkt (bij dit laatste deel wilde Marx ook de
crises op de wereldmarkt betrekken). Door de concrete indeling
van dit plan, waarvan de uiteindelijke versie van Marx’
Kapital al afweek, heb ik mij overigens niet laten leiden.
De eerste vier hoofdstukken van dit boek plaatsen de analyse
in haar algemene kader. Zij behandelen het probleem van de
methode (hoofdstuk 1), de verhouding tussen de ontplooiing van
de kapitalistische productiewijze plus haar innerlijke
tegenspraken en de ontplooiing van het daarmee corresponderende
sociaalgeografische milieu, d.w.z. de wereldmarkt (hoofdstuk 2
en 3), de samenhang tussen de ontwikkeling van de
kapitalistische techniek en de ontwikkeling van de
kapitaalvalorisering (hoofdstukken 3 en 4). Theoretisch minder
bedreven of geïnteresseerde lezers zouden hoofdstuk 1 kunnen
overslaan.
De negen volgende analytische hoofdstukken behandelen de
voornaamste kenmerken van het laatkapitalisme in een
logisch-historische volgorde: het uitgangspunt, een
radicale verbetering van de valoriseringsvoorwaarden van het
kapitaal als resultaat van de historische nederlagen van de
arbeidersklasse door fascisme en wereldoorlog (hoofdstuk 5); de
ontplooiing door de derde technologische revolutie
(hoofdstuk 6); de specifieke kenmerken van de nieuwe
fase van de kapitaalontwikkeling (hoofdstuk 7, 8 en 9); de
bijzondere verbinding van laatkapitalisme en wereldmarkt
(hoofdstuk 10 en 11); de nieuwe verschijningsvormen van en
oplossingen voor het realiseringsprobleem (hoofdstuk 12 en
13).
De vier laatste hoofdstukken zijn synthetisch van aard en
proberen de resultaten van de analyse samen te vatten; zij laten
zien, hoezeer de fundamentele bewegingswetten en immanente
tegenspraken van het kapitaal niet alleen doorwerken in het
laatkapitalisme, maar ook op de spits gedreven worden (hoofdstuk
14 tot 18). Twee waarschuwingen zijn hier op hun plaats. In de
eerste plaats gebruiken wij het begrip ‘laatkapitalisme’ niet in
de zin van een ‘wezenlijk nieuw soort’ kapitalisme dat de
analytische resultaten van Marx’ Kapital en Lenins
Imperialismus achterhaald zou doen lijken. Net zoals voor
Lenin de analyse van het imperialisme slechts mogelijk was op
basis van Das Kapital en als bevestiging van de
algemene, door Marx uiteengezette wetmatigheid van de
kapitalistische productiewijze, is voor ons de poging tot een
marxistische analyse van het laatkapitalisme slechts mogelijk
als bevestiging van Lenins imperialisme-analyse. De periode van
het laatkapitalisme is geen nieuw tijdperk in de kapitalistische
ontwikkeling, maar slechts een verdere ontwikkeling van het
imperialistische, monopoliekapitalistische tijdperk. Dat houdt
in, dat de door Lenin beschreven kenmerken van het
imperialistische tijdperk in het laatkapitalisme hun geldigheid
behouden. Ten tweede moeten wij met spijt vaststellen, dat wij
voor deze historische periode geen betere naam hebben kunnen
vinden dan de — onbevredigende, want chronologische en niet
synthetische — term ‘laatkapitalisme’. In een van de laatste
hoofdstukken van dit boek zullen wij verduidelijken, waarom wij
de voorkeur geven aan deze term boven het begrip
‘staatsmonopolistisch kapitalisme’. Dat deze term verre te
verkiezen is boven het begrip ‘neokapitalisme’ (dat dubbelzinnig
is, omdat men het zowel in de zin van een radicale continuïteit
als in de zin van een radicale discontinuïteit met het
traditionele kapitalisme kan interpreteren), is duidelijk.
Misschien zal de discussie in de nabije toekomst een beter,
synthetisch begrip opleveren. Voorlopig blijven wij de term
‘laatkapitalisme’ als hulpmiddel hanteren, in de overtuiging dat
niet de naam maar de verklaring van de feitelijke ontwikkeling
doorslaggevend is.
Mijn vrienden en verwanten prof. dr. Elmar Altvater, Perry
Anderson, Robin Blackburn, Gisela Mandel, Doremarie Mauz, Jakob
Moneta, Michele Salvati, dr. Ulrich Scholtz en Bob Sutcliff
hebben het manuscript aandachtig gelezen en mij vele belangrijke
suggesties gedaan voor formele en inhoudelijke verbeteringen.
Daarvoor wil ik hen hartelijk danken.
Wat dit boek het meest benadeeld heeft is het feit, dat Roman
Rosdolsky, de marxistische econoom die mij politiek en
theoretisch het meest verwant was, stierf vóór ik met de
redactie van de tekst kon beginnen. De herinnering aan onze
gemeenschappelijke discussies en de studie van zijn belangrijke,
postuum gepubliceerde boek Zur Entstehungsgeschichte des
Marxschen ‘Kapital’ moesten daarom zoveel als mogelijk was
de constructieve kritiek van deze zeer begaafde theoreticus
vervangen.
De socialistische studenten en assistenten van de faculteit
der politieke wetenschappen aan de Freie Universität in
West-Berlijn, die mij in het wintersemester van 1970-1971 als
gasthoogleraar hebben uitgenodigd, hebben de zo vaak
noodzakelijke ‘druk van buitenaf’ uitgeoefend, om mij mijn
gedachten over de theorie van het laatkapitalisme te doen
ordenen en daaraan de gesloten vorm van dit boek te geven. Zij
hebben mij ook de daartoe vereiste tijd gegeven.
Ik draag dit boek daarom op aan mijn gestorven vriend en
kameraad Roman Rosdolsky, medestichter van de CP van de
West-Oekraïne, medestichter van de trotskistische beweging in de
West-Oekraïne, die de zaak van de bevrijding van de
arbeidersklasse en de socialistische wereldrevolutie zijn leven
lang trouw is gebleven, die in de donkerste tijd van onze
bewogen eeuw de continuïteit van de theoretische traditie van
het revolutionaire marxisme veilig heeft gesteld;
en aan de socialistische studenten en assistenten van de
Freie Universität van West-Berlijn, die deze continuïteit
en theoretische traditie kritisch-creatief zullen bewaren en
uitbreiden.
Voorwoord bij de Nederlandse uitgave
Eén van de belangrijkste functies van dit boek was om op
basis van Marx’ theorie de lange naoorlogse periode van
versnelde groei van de internationale kapitalistische economie
te verklaren en tegelijkertijd aan te tonen dat deze periode
niet onbeperkt kon blijven voortduren en door een nieuwe ‘lange
golf’ van groeiende maatschappelijke en economische spanningen
en crises, met een veel lagere gemiddelde groeivoet van de
internationale kapitalistische economie, zou worden opgevolgd.
Toen dit boek geschreven werd, tussen 1970 en 1972, gold deze
stelling in brede kring, ondanks de Franse mei van 1968 en de
ineenstorting van het internationale valutasysteem, als
empirisch onbewezen en twijfelachtig, en stuitte zij op veel
scepsis. Tegenwoordig twijfelt bijna niemand nog serieus aan het
feit, dat het keerpunt van de naoorlogse economische
ontwikkeling achter ons ligt, en niet vóór ons. De langdurige
boom van na de oorlog hoort tot het verleden. De
illusie, als zou de ‘gemengde economie’, het ‘georganiseerde
kapitalisme’, de ‘macht van de monopolies’ of het
‘staatsmonopolistische kapitalisme’ in staat zijn om voor
onbeperkte tijd volledige werkgelegenheid en een hoge groeivoet
te verzekeren, is begraven. De interne tegenspraken van de
kapitalistische productiewijze zijn in het laatkapitalisme net
zo werkzaam als in het verleden, zij het ook in andere
verschijningsvormen en in andere tijdsafstanden. Dat dit alles
onvermijdelijk was, probeerden wij in dit boek aan te tonen.
Wij hebben ons zoveel mogelijk verzet tegen de verleiding om
in deze uitgave veel extra materiaal toe te voegen. Wij hebben
ons beperkt tot het wezenlijke en tot de correctie van enkele
minder belangrijke formuleringen die aanleiding kunnen geven tot
misverstand, waarop verschillende critici ons hebben gewezen.
Wij danken hen daarvoor, zonder hen afzonderlijk te noemen.
Bovendien hebben wij enkele statistieken bijgewerkt met de
nieuwste gegevens, hebben wij enkele belangrijke, na 1970
verschenen boeken in de beschouwing betrokken, en hebben wij
tenslotte het hoofdstuk ‘Staat en ideologie’ in twee
zelfstandige delen gesplitst om vooral dat over de staat te
kunnen uitbreiden.
Aanvullend commentaar blijft bewaard voor de steeds meer op
gang komende internationale discussie over het hedendaagse
kapitalisme met zijn tegenspraken en ontwikkelingstendensen op
lange termijn. Met dit boek hebben wij een bijdrage proberen te
leveren tot het begrip van deze problematiek. Of dit begrip
voldoende is en een samenhangend gesloten geheel vormt, daarover
zal de geschiedenis oordelen. Wij hebben geen reden om haar
oordeel te vrezen.
31 december 1974 |