Eerste vraag: Waar komt
de reusachtige schuldenberg van de zogenaamde Derde Wereld
vandaan?
Die
landen hebben al lang te weinig inkomsten. Het is niet omdat zij
plots meer internationale kredieten zijn beginnen vragen dat ze
zich sinds 1975 in de schulden hebben gestoken. Niet de vraag
naar internationale kredieten is veranderd, wel het aanbod.
Als
gevolg van de recessie van 1974-75 en van de langdurige depressie waarin de internationale
kapitalistische economie is vastgelopen (de groeivoet is meer
dan half zo klein dan in de periode 1948-73), is de vraag naar
krediet vanwege de firma’s in de imperialistische landen
relatief verminderd. De grote banken van de imperialistische
landen beschikten over een overvloed aan deposito’s, van
geldkapitaal. Om winst te kunnen maken, moesten ze die
deposito’s omzetten in kredietverlening. Zij gingen dus op
zoek naar bijkomende klanten. Ze zijn de wereld rondgetrokken en
letterlijk met bijkomende kredieten naar de Derde Wereld (en in
mindere mate naar de niet-kapitalistische landen) beginnen
smijten. Met de helpende hand van de concurrentie is het aanbod
vanaf 1975 elk jaar gestegen.
Tweede
vraag: Is de
schuldenberg een apart verschijnsel in de ontwikkeling van de
internationale economie?
Neen.
De ontwikkeling van de internationale kapitalistische economie
wordt sinds lang gekenmerkt door een veralgemeende explosie van
de schuld. Zoals ik eertijds schreef dreef de expansie van het
wereldkapitalisme na de Tweede Wereldoorlog op een oceaan van
schulden. De kredietinflatie van het “bankgeld” (het
scripturaal geld) was de hefboom om tijdelijk de voornaamste
tegenspraken eigen aan het kapitalistische systeem te
verzachten.
Doordat
de bedrijven schulden maakten, kon de tegenspraak tussen hun
dalende winstvoet en hun gestegen behoefte aan
kapitaalsaccumulatie, voortkomende uit de derde industriële
revolutie, afgezwakt worden. Dankzij de schulden van de gezinnen
(hypothecair krediet en verkoop op krediet van auto’s en
elektrische huishoudapparaten) kon de tegenspraak tussen de
enorme groei van de productiecapaciteit van de industrie en de
zeer bescheiden groei, gevolgd door stagnatie zelfs daling van
de koopkracht van de werkende bevolking, worden afgezwakt.
Dankzij de groei van de openbare schuld kon de tegenspraak
worden verminderd tussen de enorme groei van de openbare
uitgaven en de weigering van de burgerij om een
verhoudingsgewijze groei van de belastingen op het kapitaal toe te
laten.
Ik
spreek uiteraard over afzwakking van deze tegenspraken, niet
over opheffing ervan of zelfs maar duurzame afzwakking. De
verklaring waarom we sinds het begin van de jaren zeventig
overgestapt zijn van een lange expansieve naar een lange
depressieve golf, heeft precies te maken met het feit dat de
overmatige groei van de schulden perverse gevolgen voor de
economische groei begon te hebben.
Het
blijft niettemin waar dat de internationale kapitalistische
economie zich gezwind verder in de schulden steekt. Na de
beurscrash van oktober 1987 kwam er een nieuwe explosie van het
krediet. Dit om de nieuwe, onvermijdelijke recessie waarvan deze
crash de voorbode was, uit te stellen.
Op
dit ogenblik lopen alleen al de schulden aangegaan in dollars
(zonder rekening te houden met de schulden die moeten worden
afgelost in Franse, West-Duitse, Japanse, Britse munt en in ECU
of andere munten) reeds op tot het fenomenale bedrag van
tienduizend miljard dollar.
10.000.000.000.000
dollar (bijna 400.000.000.000.000 BF): een getal dat je
nauwelijks kan uitspreken!
De
schuld van de Derde Wereld bedraagt duizend driehonderd miljard
dollar, dus 15 procent van de totale schuld, zelfs als je er de
Chinese schuld bijrekent. Dit betekent 15 procent van de schuld
voor meer dan de helft van de wereldbevolking... Men moet dus
toegeven dat de enorme poespas van de media over het gevaar van
de Derde-Wereldschuld voor de wereldeconomie sterk overdreven,
demagogisch of zelfs racistisch klinkt: diezelfde media zijn
namelijk zeer discreet over de schuld als algemeen verschijnsel.
Derde vraag: Hebben de
druk van het Internationaal Muntfonds ten voordele van het
terugbetalen van de schuld door de Derde Wereld en de
ongerustheid in kringen van het imperialistische grootkapitaal
niet te maken met een echte bedreiging voor dit grootkapitaal?
Er
is vanzelfsprekend een reëel verschil tussen de gestegen schuld
van de bedrijven in de imperialistische staten, de gestegen
schuld van die imperialistische staten en de gestegen schuld van
de Derdewereldlanden (en die van enkele niet-kapitalistische
landen zoals Polen, Joegoslavië en Hongarije). De eerste zijn
namelijk meer solvabel dan laatstgenoemde. De verhouding tussen
de schulden en de lopende inkomsten is veel nadeliger voor de
Derdewereldlanden dan voor de imperialistische bedrijven (en
gedeeltelijk ook voor de gezinnen in de imperialistische landen
met hun toegenomen schulden). De Derdewereldlanden moeten de
intrest en het geleende kapitaal in buitenlandse munt
terugbetalen. Hun eigen munt, aangetast door de inflatie, is in
het algemeen niet convertibel in munten van de imperialistische
landen, op de eerste plaats de dollar. De banken berekenen dus
de terugbetalingcapaciteiten van de Derdewereldlanden op basis
van de verhouding tussen de schuld en de inkomsten afkomstig van
hun uitvoer. Die verhouding is sinds het begin van de jaren
tachtig verslechterd, vooral na de recessie van 1980-1982 en de
ineenstorting van de grondstoffenprijzen.
Vandaar
de vrees van het internationale kapitaal voor een mogelijke
insolvabiliteit van die landen, hun onbekwaamheid de intresten
te betalen. Vandaar de vrees voor een bankcrash, vooral in de
Verenigde Staten.
De
Derdewereldlanden staan in aanzienlijke mate in het krijt bij de
grote Amerikaanse banken. Hun schuld overtreft dikwijls het
eigen kapitaal. Twee van de belangrijkste Amerikaanse banken, de
Citybank en de Chase Manhattan, bezitten schuldbrieven die
dubbel zo groot zijn als hun eigen middelen. Als ze niet worden
terugbetaald, kunnen ze failliet gaan. Zo’n bankcrash waarin
enkele belangrijke Amerikaanse banken betrokken zijn, kan
doorheen een kettingreactie een ineenstorting van de hele
kapitalistische wereldeconomie uitlokken, te vergelijken met wat
er in 1931 gebeurde na de Amerikaanse bankcrash uitgelokt door
het failliet van enkele Midden-Europese banken.
Vierde vraag: Wat zijn de
gevolgen van de terugbetaling van de schuld in de landen van de
Derde Wereld?
Klaar
en duidelijk een sociale achteruitgang. Om aan de
schuldaflossingen te kunnen voldoen (die bovendien gestegen zijn
door de verhoging van de rentevoet sinds het begin van de jaren
tachtig) moeten deze landen hun binnenlands verbruik drastisch
inperken en hun export uitbreiden. het gaat dus om een brutale
soberheidpolitiek, die des te rampzaliger is omdat het
levenspeil er al veel lager was dan in de imperialistische
landen. En een vermindering van de koopkracht met 10 procent is
een zaak, een vermindering met 40 tot 50 procent een andere...
De
daling van de koopkracht van de volksmassa’s in de meeste
Derdewereldlanden is inderdaad van deze orde van grootte,
slechts enkele Zuidoost-Aziatische landen uitgezonderd. Deze
percentages gelden voor bijna alle Latijns-Amerikaanse landen en
voor de meeste landen van Zwart-Afrika. De teruggang is zelfs
brutaal in de Arabische landen (uitgezonderd in Saoedi-Arabië,
Koeweit, Bahrein en de Golfemiraten).
Dit
betekent dat het doorsnee levenspeil van deze landen dertig,
veertig of vijftig jaar in de tijd wordt teruggeworpen. In
landen als Haïti, El Salvador en verscheidene landen van
Zwart-Afrika schat men dat de helft van de bevolking leeft op
1700 calorieën per dag, het rantsoen van de
nazi-concentratiekampen. In Ghana volstaat het dagloon (21 Bfr.)
nauwelijks om een doos melk te kopen. We hebben dus te maken met
een absolute verarming.
Deze
verarming zet zich door doorheen twee hoofdmechanismen. Op de
eerste plaats door de inflatie die in talrijke landen een
galopperende inflatie is geworden. De werkende massa’s lijden
daaronder omdat hun magere lonen uitbetaald worden in de
nationale munt die voortdurend gedevalueerd wordt tegenover de
dollar. De burgerij kan zich tegen de inflatie beschermen door
een steeds meer doorgedreven “dollarisering” van hun land.
Zij plaatst haar kapitalen en inkomsten in dollars, transfereert
ze naar het buitenland, betaalt haar productiekosten in nepmunt
en krijgt buitenlandse deviezen voor de uitgevoerde waren.
Het
tweede mechanisme is dat van de brutale afschaffing van de
subsidiëring van de prijzen van voedselwaren en
levensnoodzakelijke diensten (geneeskunde, onderwijs, openbaar
vervoer, enz.) op direct aandringen van het IMF. Ook dit
betekent een radicale verslechtering van het doorsnee
levenspeil. Volgens UNICEF werden in de loop van de laatste
jaren de uitgaven per inwoner voor gezondheid en voor onderwijs
respectievelijk met 5 en met 25% teruggeschroefd in de 37 armste
landen.
Vijfde vraag: Welke
gevolgen heeft de politiek van het terugbetalen van de schuld op
de kapitalistische economie in haar geheel?
De
gevolgen zijn in hun geheel pervers. Eerst en vooral betekent de
terugbetaling van de schuld een enorme overdracht van rijkdom
van de Derde Wereld naar de imperialistische landen. Men schat
dat vanuit Latijns-Amerika alleen al in 1986 17 miljard en in
1987 meer dan 20 miljard dollar naar de metropolen is
overgeheveld. In de periode 1982-88 werd 179 miljard dollar
vanuit Latijns-Amerika getransfereerd, en vanuit de hele Derde
Wereld meer dan 250 miljard. De absurditeit en de immoraliteit
van deze overdrachten behoeft geen commentaar.
Vervolgens
houdt deze politiek in dat de halfindustriële landen (voor
alles Brazilië, Zuid-Korea, Taiwan, Hongkong, Singapore en
Mexico) een kolossale inspanning moeten leveren voor de export
van industriële goederen naar de imperialistische metropolen.
Deze export is mogelijk dankzij de lage lonen en heeft als
gevolg dat heel wat banen in de industrie van de
imperialistische landen verloren gaan en ook daar de lonen onder
druk staan.
Maar
vermits de Derdewereldlanden tegelijkertijd verplicht zijn om
hun import op drastische wijze te beperken en vermits de
koopkracht zowel in de Derde Wereld als in de metropolen daalt,
hebben we te maken met een onophoudelijke relatieve inkrimping
van de wereldhandel.
Deze
inkrimping is een van de oorzaken die de internationale
kapitalistische economie in een toestand van langdurige
depressie houden.
Zesde
vraag: Wat is de betekenis van het plan Baker en het plan Brady?
Terwijl
het IMF en de internationale bankwereld met ophouden bij de
Derdewereldlanden brutaal aan te dringen op het aflossen van de
schuld, komen er vanwege verscheidene imperialistische
regeringen initiatieven in tegengestelde zin. Zo is er het plan
Baker van de USA ten gunste van een gedeeltelijke vermindering
van de schuld. Spectaculairder is Mitterrands initiatief dat een
definitieve streep trok door de schulden van de armste
Afrikaanse Staten tegenover Frankrijk. En er is het nieuwe plan
Brady.
Deze
initiatieven weerspiegelen op de eerste plaats, althans
gedeeltelijk, reële tegenspraken in de schoot van de
imperialistische burgerij. De sectoren van het
financierskapitaal en de sterkste multinationals hechten zeer
veel belang aan de export naar de Derde Wereld, die voor Europa
zowat 20 tot 25% van de globale export uitmaakt. De zuivere
banksectoren en de speculatieve sectoren wier gewicht sinds de
jaren ‘80 sterk is toegenomen, geven prioriteit aan monetaire
berekeningen en voordelen op korte termijn. De Europese en
Japanse multinationals (die minder hebben geleend aan de Derde
Wereld en dus minder risico’s lopen dan hun Noord-Amerikaanse
partners) kunnen zich een vrijgeviger houding aanmeten dan de
Amerikaanse banken.
Maar
al de regeringen van het grootkapitaal begrijpen zeer goed welke
perverse gevolgen de politiek van de terugbetaling van de schuld
heeft, zowel op economisch als op sociaal vlak. Zij zijn bang
voor de sociale terugval in de Derdewereldlanden die een sociale
uitbarsting kan uitlokken en dus de eigendommen van het
imperialisme in gevaar brengt. Er zijn al hongeroproeren geweest
in Algiers, Carácas, Rosario, Lagos en elders. Men kan zich
verwachten aan nieuwe hongeropstanden. De internationale
burgerij heeft er dus belang bij zich minder “hard” op te
stellen dan het IMF, en althans een paar gebaren te stellen.
Die
gebaren zijn bovendien erg goedkoop en kunnen zelfs nog
bijkomende winst opleveren voor het internationale kapitaal.
Iedereen die een beetje op de hoogte is, weet dat de Derde
Wereld die schuld nooit zal kunnen terugbetalen. Waar kunnen die
staten duizend driehonderd miljard dollar vinden om hun schuld
af te lossen, zelfs binnen een termijn van tien tot twintig
jaar?
En
wat waar is voor de Derde Wereld in het algemeen, is uiteraard
waar voor de armste landen. Die armste landen (wier schuld door
Mitterand werd geschrapt) nemen minder dan 0,2% van de totate
schuld voor hun rekening. Gulheid is makkelijk wanneer men een
schuld schrapt die toch betwist wordt, en die gevaarlijke
kettingreacties kan teweegbrengen, die het kredietsysteem, het
bankwezen en het internationaal monetair systeem bedreigt.
Bovendien komt het plan Baker in de praktijk neer op het redden
van de privé-banken door de openbare instellingen, dus door de
belastingbetaler.
In
werkelijkheid is de internationale burgerij niet zo gebrand op
het recupereren van de geleende kapitalen. Ze heeft geen gebrek
aan liquiditeiten. Ze zit eerder opgeschept met een teveel aan
geldkapitaal waarvoor niet voldoende winstgevende
investeringsterreinen openliggen. Wat ze wel wenst, is een
ononderbroken terugbetaling van de intrest op de schuld. De
toegevingen die ze doet inzake de terugbetaling van het kapitaal
beklemtonen de druk op het verder betalen van de intrest, opdat
die afbetaling tenminste niet teveel zou onderbroken worden. En
dat is alvast weer mooi op zak gestoken. Tenslotte bevatten deze
toegevingen een aspect dat voor het imperialisme van het
grootste belang is: de poging om een deel van de schulden om te
zetten in reëel bezit, bezit dat totnogtoe aan de Derde Wereld
toebehoorde. Wanneer het imperialistische kapitaal in ruil voor
het schrappen van 50% van de schuld, zo’n 20 tot 30% van die
waarde kan omzetten in bedrijven of in een
luchtvaartmaatschappij zoals Aerolinas Argentinas, dan wisselt
het in feite waardeloos papier voor reëel bezit. Goede zaken
dus. Bovendien gaat deze omzetting van de buitenlandse schuld
gepaard met een echte explosie van de binnenlandse schuld (in
nationale munten). Deze binnenlandse schuld bedraagt in Mexico
reeds 25% van het BNP.
Zevende vraag: komt een
internationale campagne tegen de schuld van de Derde Wereld niet
in botsing met het feit dat de arbeiders en arbeidsters in de
imperialistische landen onrechtstreeks meeprofiteren van de
terugbetaling van de schuld? Hebben de arbeiders in de geïndustrialiseerde
wereld wel materieel baat bij een gemeenschappelijke campagne
van de arbeidersbeweging van het Westen en van Japan en de
arbeiders- en boerenbeweging van de Derde Wereld?
De
stelling volgens dewelke het verlies van de imperialistische
landen de lonen of de tewerkstelling in de imperialistische
landen zou aantasten, gaat ervan uit dat de oorzaken van de
soberheid en de depressie sinds 1974-75 te wijten zijn aan het
gebrek aan kapitalen in het Westen. Zoals we daarjuist stelden,
is het omgekeerde het geval. De oorzaak van de depressie is
juist te wijten aan het teveel aan beschikbare kapitalen.
In
de loop van de huidige expansieve fase van de industriële
cyclus sinds 1983 zijn de winsten van de banken, van de
multinationals, van de grote ondernemingen, geweldig gestegen.
Maar de werkloosheid is amper verminderd.
In
feite zou men eerder in omgekeerde zin kunnen argumenteren. het
objectief gevolg van de terugbetaling van de schuld is
werkloosheid en jobverlies voor de werkers in de
imperialistische landen. Die politiek dwingt de halfgeïndustrialiseerde
landen immers om offensief te exporteren, dus aan export
gebaseerd op lage lonen te doen.
De
vakbonden en de massa’s van de imperialistische landen worden
dus geconfronteerd met de keuze tussen twee strategieën:
enerzijds een nationalistische strategie van solidariteit met
het eigen patronaat, dus van klassensamenwerking. Die kan de
vorm aannemen van een achterlijk protectionisme of van een
neoliberale “opening”. Maar in beide gevallen houdt zij de
aanvaarding in van de soberheid in naam van “de
concurrentiekracht van onze industrie”. Zij sleurt de
internationale arbeidersklasse mee in de helse cirkel van daling
van de koopkracht.
De
tweede strategie is er één van internationalistische
klassensolidariteit. Zij mikt op gemeenschappelijke actie van de
vakbonden en de massa’s van de imperialistische landen en de
Derdewereldlanden tegen de multinationals, tegen het patronaat
en tegen de regeringen die in al die landen een
soberheidpolitiek voeren. Die strategie verzet zich tegen de
logica van de concurrentie en van de winst, waartegenover zij de
logica van de onverzoenlijke verdediging van de belangen van de
werkende klasse stelt. Zij is er dus op gericht van het kapitaal
een gelijkschakeling van de lonen, van de arbeidsvoorwaarden
(inclusief de arbeidstijd) en van de sociale uitkeringen af te
dwingen, een gelijkschakeling naar omhoog en niet naar omlaag.
In die optiek is de strijd in de Derde Wereld tegen de miserie
en tegen de lage lonen in het belang van de arbeiders en
arbeidsters van de imperialistische landen.
Achtste vraag: Komt
zo’n politiek van de vakbonden en van de arbeiders in de
metropolen gericht op loonsverhoging in de Derde Wereld niet
objectief neer op het blokkeren van de industrialisering, dus op
een verscherping van de onderontwikkeling?
Absoluut
niet. De politiek van internationale klassensolidariteit die wij
voorstaan komt –noch objectief, noch logisch- neer op
onderontwikkeling. het betekent eerder dat men een
“ontwikkelingsmodel” vooropstelt dat stoelt op de
ontwikkeling van de binnenlandse vraag, dus gericht op de
uitschakeling van de ergste vormen van miserie en sociale
ongelijkheid, in plaats van een “ontwikkelingsmodel” dat
stoelt op export ten allen prijzen. Op middellange en lange
termijn is “ons ontwikkelingsmodel” realistischet en
praktischet dan het huidige model.
Ten
eerste omdat belangrijke sectoren van het patronaat in de
metropolen reageren tegen de “export van lage lonen” door de
geforceerde ontwikkeling van halfgeautomatiseerde technologieën.
Tegenover deze technologieën verliezen zelfs de laagste lonen
aan competitiviteit. Vervolgens omdat protectionisme en
handelsoorlogen de kop opsteken in de imperialistische landen en
dus bijkomende barrières opwerpen tegen de import afkomstig van
de industriesectoren van de Derde Wereld.
Negende vraag: Kan de
opheffing van de schuld op zich de miserie van de volkeren in de
Derde Wereld en de onderontwikkeling uitschakelen?
Neen.
De schuld opheffen is noodzakelijk maar onvoldoende. Om de
miserie in de Derde Wereld op te heffen, moet er een radicale
herverdeling van de beschikbare hulpbronnen op planetair vlak
ten gunste van de volkeren van de Derde Wereld plaatsvinden. Er
is bovendien een sociale revolutie in die landen noodzakelijk.
Het
gaat om rechtvaardigheid in een dubbele betekenis. De massa’s
van de Derde Wereld worden minstens reeds vier eeuwen lang
overuitgebuit door de meesters van het internationale
kapitalisme. Zij worden gedurende een periode die nauwelijks
korter is, overuitgebuit door hun eigen bezittende klassen.
Deze
herverdeling is mogelijk zonder een daling van het levenspeil
van de werkers in de imperialistische metropolen, namelijk
doorheen de radicale afschaffing van de onproductieve uitgaven
en door de mobilisatie van de ongebruikte of ondergebruikte
hulpbronnen in de metropolen (denk maar aan de werkloosheid).
Alleen al de militaire en ruimtevaartuitgaven vormen een
ongekende reserve.
Wanneer
ze gepaard gaat met technologische vernieuwingen ten bate van
het milieu, deze herverdeling kan gebeuren zonder bijkomende
bedreiging voor het milieu.
Bovendien
moet het schandaal van de massale export van wapens uit de
imperialistische landen naar de Derde Wereld worden aangeklaagd.
Dit is een bijkomende bron die de schuld in stand houdt, en het
levert enorm veel winst op voor de imperialistische trusts.
Tiende vraag: Stelt de
strijd voor de opheffing van de schuld van de Derde Wereld geen
rijk blok tegenover een arm blok; worden de arme landen geen
“vierde wereld” op wereldvlak?
Globaal
genomen niet. De landen van de Derde Wereld, net als die van de
imperialistische wereld, zijn verdeeld in elkaar vijandige
maatschappelijke klassen. De heersende klassen van de Derde
Wereld worden niet armer door de gedeeltelijke terugbetaling van
de schuld. Integendeel, ze hebben zich kunnen verrijken doorheen
allerlei operaties, dit ten koste van de loontrekkenden en van
de arme boeren in hun land. Zij hebben het IMF gebruikt om hun
soberheidpolitiek aan te scherpen en hun repressiepolitiek goed
te praten, iets wat ze toch van plan waren, schuld of geen
schuld, om hun winsten te vergroten en hun eigendom te
verdedigen.
Een
goed gedeelte van de buitenlandse kredieten werd nooit
productief in de Derdewereldlanden geïnvesteerd. Zij vloeiden
weer terug naar de bankdeposito’s die de rijken van de Derde
Wereld in de imperialistische wereld hebben aangelegd, dit om te
speculeren. Zo schat men dat in Argentinië meer dan de helft
van de kredieten op die manier uit het land werden gehouden.
De
“dollarisering” van de economie van de Derdewereldlanden,
evenals de galopperende inflatie, gedeeltelijk te wijten aan de
politiek van terugbetaling van de schuld, hebben in het
merendeel van de landen een kolossale herverdeling van de
inkomsten ten gunste van de rijken mogelijk gemaakt. Zo hebben
enkele potentaten van de Derde Wereld fortuinen aangelegd die
een vergelijking doorstaan met de fortuinen van de
internationale kapitalistische economie.
Er
steekt natuurlijk een sterke dosis onwelvoeglijke hypocrisie in
de westerse media wanneer zij deze potentaten aan de kaak
stellen; ze zwijgen immers over de rol van het imperialisme, een
imperialisme dat reeds lang goede maatjes is met de
geprivilegieerden uit de Derde Wereld.
|