Sinds de instorting van de
stalinistische en post-stalinistische dictaturen in Oost-Europa
en de USSR, zijn grote delen van de bevolking in deze landen en
in de rest van de wereld tot de slotsom gekomen dat het
socialisme als kwalitatief superieur maatschappijmodel mislukt
is. Als gevolg van de parallelle intoxicatiecampagnes van
stalinisten en post-stalinisten, net als burgerlijke en
pro-Westerse ideologen, werd de bureaucratische dicatatuur geïdentificeerd
met het communisme en het socialisme. Vermits de massa’s deze
dictatuur resoluut verworpen hebben, verwierpen ze ook het
communisme, het marxisme en het socialisme, tenminste in de
huidige etappe.
Uiteraard is deze identificatie
volstrekt ongegrond. Stalin en de Sovjet-nomenklatura waren geen
‘utopisten’ gehecht aan de opbouw van een klassenloze
maatschappij. Ze waren cynische aanhangers van de Realpolitik,
ze klampten zich vast aan de consolidering van hun macht en aan
hun materiële voorrechten.
Volgens de voorstanders van het
historisch materialisme ontwikkelden deze processen zich in
functie van de gevechten tussen welbepaalde sociale krachten.
Wanneer het stalinisme zich op het ‘marxisme-leninisme’
beriep, terwijl het zowel in theorie als in praktijk
doorslaggevende delen van het werk van Marx en Lenin loochende,
had dat een precies doel. Het stalinisme komt aan de oppervlakte
als politieke contra-revolutie (de Sovjet-Thermidor) in een land
dat ingrijpend veranderd was door een diepe sociale revolutie en
in een partij die zich volledig wijdde aan het socialisme. Zich
op een historische continuïteit beroepen, met haar tradities,
vergemakkelijkte de consolidering van de bureaucratische macht.
Maar de
geloofwaardigheidscrisis van het socialisme is niet in de eerste
plaats het gevolg van deze opgeëiste continuïteit. Als
volledige delen van de bevolking het stalinistisch en
post-stalinistisch ‘model’ verworpen hebben, is dat in de
eerste plaats omdat dit ‘model’ tegen hun meest elementaire
belangen indruiste. Het beantwoordde niet aan hun verzuchtingen
op materieel vlak. Het ontkende hun fundamentele mensenrechten.
Het beging verschrikkelijke misdaden; het veroorzaakte de dood
van miljoenen mensen, waaronder een miljoen communisten. Het
verraadde de fundamentele menselijke verzuchting naar
gerechtigheid en gelijkheid. Er was dus geen enkele burgerlijke
propaganda nodig om hun vijandigheid ten aanzien van dat stelsel
aan te wakkeren. Hun dagelijkse ervaring volstond om hun
tegenkanting te doen toenemen.
Sociaal-democratische
verantwoordelijkheid
Er is een tweede oorzaak voor
de mondiale geloofwaardigheidscrisis van een socialistisch
roject. Dat is de historische mislukking van de
sociaal-democratie. Het klopt dat deze laatste preciezer moet
omschreven worden. De sociaal-democratische arbeidersbeweging
(later samen met de communistische massapartijen die de
facto een proces van sociaal-democratisering zullen kennen)
onttrok de kapitalistische klasse belangrijke verworvenheden,
voornamelijk tijdens perioden van mobilisatie en hevige
massastrijd.
De belangrijkste van deze
verworvenheden waren de vermindering van de werkweek van 72 uren
naar een gemiddelde van 38 uren, het algemeen stemrecht voor
alle mannen en vrouwen, en gedifferentieerde
beschermingsstelsels tegen diverse gevaren eigen aan het
arbeidersbestaan. Het geheel van deze hervormingen wijzigden de
wereld aanzienlijk in vergelijking met wat hij was in 1800, 1850
of 1914. In dat opzicht kan men slechts trots zijn over de
verwezenlijkingen uit de sociale strijd, gevechten waarin de
marxisten een sleutelrol vervulden.
Maar nergens leidde de
accumulatie van deze hervormingen tot een kwalitatieve
maatschappijverandering. Nergens roeiden ze de bestaanskenmerken
van de sociale (wan)-orde uit. Het gaat hier niet om een
semantische discussie, maar om iets dat hoogst praktische
gevolgen heeft. Stellen dat deze hervormingen de natuur van de
kapitalistische economie en maatschappij niet hebben overstegen,
betekent dat ze niet hebben kunnen verhinderen dat economische
crisissen cyclisch weerkeren, massale werkloosheid en armoede
herhaaldelijk uitbreken, democratische vrijheden en individuele
mensenrechten periodiek beperkt of opgeschort worden, om nog
maar te zwijgen van andere catastrofes.
Daaruit vloeit voort dat de
hervormingen zelf regelmatig bedreigd worden, en dit zolang de
burgerlijke klasse over de macht beschikt om deze hervormingen
aan te pakken. Tenslotte vloeit eruit voort dat de uitbreiding
van deze hervormingen minstens verbonden is met een zeker niveau
van economische ontwikkeling. Ze zijn dan ook in grote mate
beperkt tot een gegeven aantal landen.
Niettemin staat het historisch
vast dat miljoenen loontrekkenden in de wereld er diep van
overtuigd waren dat deze partiële veroveringen uiteindelijk
naar een nieuwe, rechtvaardige maatschappij zouden leiden, naar
het socialisme. Vandaag is in hun ogen duidelijk dat het zo niet
zat.
De negatieve dimensie van de
sociaal-democratische en van de neo-sociaal-democratische balans
wordt versterkt door het brede repertorium van misdaden begaan
door de sociaal-democratische leidingen: vanaf de koloniale
oorlogen tot de strenge soberheidsoffensieven op de
levensomstandigheden van de werknemers, om slechts de
belangrijkste voorbeelden aan te halen.
Komaf maken
met de arrogantie van de ‘experts’
De twee voornaamste historische
projecten om het socialisme te verwezenlijken, zijn dus in de
ogen van de massa’s mislukt. In de mate dat revolutionaire
socialisten — die actief zijn links van de sociaal-democratie
en de communistische partijen — nog te zwak zijn om een
politiek alternatief te vertegenwoordigen, bestaat er dus geen
enkel geloofwaardig project voor het geheel van de
loontrekkenden.
Dat betekent niet dat deze
laatsten het kapitalisme met al haar leed zouden aanvaarden of
dat ze niet zouden strijden voor de verdediging van hun belangen
zoals ze die opvatten. Integendeel, sommige massagevechten die
vandaag plaats vinden zijn breder dan in het verleden. Maar het
is single issue-strijd, die niet kadert binnen een oriëntering
voor een algeheel sociaal en politiek alternatief voor het
kapitalisme. Deze mobilisaties neigen dus vaak naar discontinuïteit
en zijn vaak gefragmenteerd.
Om deze
geloofwaardigheidscrisis van het socialistische projectie
overstijgen, moet elke vorm van substitutionisme uit de
socialistische theorie en praktijk gebannen worden. Men moet
zodoende terug naar de essentiële bijdrage van Marx aan de
socialistische theorie: te weten dat de bevrijding van de
werkende massa’s slechts door henzelf kan gebeuren.
Stalinisten en post-stalinisten
waren verantwoordelijk voor de meest extreme vormen van
substitutionisme, maar zijn niet de enige verantwoordelijken.
Sociaal-democraten, allerlei reformisten, fundamentalistische
ecologisten behoren — in de feiten — tot dezelfde stroming.
In naam van alle soorten prioriteiten — zoals economische
efficiëntie, een ‘open’ economie, de bescherming van het
leefmilieu, de stopzetting van de ‘demografische explosie’
— trachten ze een politiek op te dringen die de massa’s niet
bereid zijn te aanvaarden. Die politiek kan dus enkel maar
toegepast worden door organisaties en instellingen die zelf in
de plaats treden van de zelfactiviteit en zelforganisatie van de
loontrekkenden als voornaamste instrumenten voor vooruitgang en
emancipatie.
Dat substitutionisme steunt op
een technocratische arrogantie: ‘experts’ en ideologen weten
beter, om niet te zeggen dat ze onfeilbaar zijn. Het
substitutionisme is de ideologie van de arbeidersbureaucratie.
Dat trachtte ik aan te tonen in mijn boek Power and Money (1992).
Die aanpak is vreemd aan het marxisme en aan de belangen van de
loontrekkenden. Meer nog, op lange termijn is ze fundamenteel
inefficiënt. Als er een les te trekken valt uit de instorting
van het stalinisme en de crisis van de sociaal-democratie, zou
men die als volgt kunnen uitdrukken: je kan de massa’s niet
tegen hun wil in gelukkig maken; je kan ze niet met
‘schitterende toekomst’ volproppen, één of andere dag
zullen ze die in je gezicht spuwen.
Het zich opnieuw toeëigenen
van de praktijk van zelfactiviteit en zelforganisatie als motor
van de emancipatie [1], moet
gepaard gaan met een totale steun aan de massastrijd op
internationale schaal, zonder rekening te houden met ‘hogere
prioriteiten’ zoals het anti-imperialisme, de ‘vrijwaring
van het concurrentievermogen op de mondiale markt’, enz.
Dit moet tevens gepaard gaan
met de verdediging, zonder enige beperking, van de democratische
vrijheden en de individuele mensenrechten. Stalinisten, maoïsten
of sociaal-democraten begingen geen kleine misdaad toen ze de
allereerste eenheid tussen socialisme en vrijheid verbraken.
Die eenheid kwam symbolisch tot
uitdrukking in het traditionele lied van de Italiaanse
arbeidersbeweging, Bandiera Rossa, wanneer — nadat
Mussolini aan de macht komt — de Italiaanse communistische
arbeiders en intellectuelen er als slotzin aan toevoegen: ‘Evviva
il comunisme e la libertà’.
Vandaag net als morgen zal het
socialisme zijn geloofwaardigheid in de ogen van brede sectoren
van de bevolking opnieuw vinden, als de ervaring hen leert dat
de socialisten radicalere voorstanders zijn van de vrijheid dan
de liberale bourgeois, dat het socialistische objectief dat we
nastreven meer vrijheid verzekert dan de burgerlijke
maatschappij.
Een
programma voor prioritair onderzoek
Duizenden boeken en
tijdschriften en een ontelbaar aantal persartikels stellen: ‘Marx
is dood’ en ‘het marxisme is dood’. Men moet
niet eens een dialectisch denker te zijn om te begrijpen dat
deze campagne precies het tegenovergestelde bewijst. We zien
niet honderden dokters dagelijks op een kerkhof bijeenkomen om
te bewijzen dat een bepaalde kist wel degelijk een lijk bevat.
Als deze ononderbroken bestorming al iets bewijst, is het wel
dat Marx en het marxisme levend en hinderlijk zijn.
Maar het marxisme kan slechts
in leven blijven als het geen versteend dogma wordt, dus enkel
als het open en creatief is. De crisis van stalinisme en
post-stalinisme veroorzaakten al, sinds de Hongaarse revolutie
van 1956, een eerste bloei van een creatief marxisme, dat brak
met de steriele scholastiek, het neo-positivisme en het vulgaire
pragmatisme. Vandaag kunnen de sluisdeuren opnieuw geopend
worden.
Fundamentele marxistische
theorieën zijn werkhypothesen en geen axioma’s of eeuwige
waarheden. Marxisten moeten in die fundamentele theorieën de
geaccumuleerde resultaten integreren van het lopend
wetenschappelijk onderzoek. Ze moeten onderzoeken in welke mate
deze resultaten geïntegreerd kunnen worden in hun theoretisch
geheel, rekening houdend met haar interne samenhang.
Zonder volledigheid na te
streven, zou ik een voorlopige lijst willen opmaken van
prioriteiten voor een ‘theoretische praktijk’.
1°) De fundamentele tendens
naar ‘globalisering’ van de economische en sociale
ontwikkelingen verklaren, uiteraard in verbinding met de
internationalisering van de productiekrachten van het kapitaal,
en er conclusies uit trekken voor wat verband houdt met de
toenemende internationalisering van de klassenstrijd.
2°) De essentiële aspecten
van de ecologische crisis integreren in de strijd voor het
socialisme en in ons model van socialisme; de modaliteiten
ontdekken die ons toestaan de ecologische kosten te
kwantificeren door deze berekening te combineren met deze van de
arbeidskosten.
3°) Ons begrip van de
dialectiek van de arbeid, de vrije tijd (ontspanning), van de
opleiding en permanente vorming uitdiepen, door deze elementen
te integreren in een breder begrip van de hiërarchie van de
menselijke behoeften. Niks kan een wereld- en toekomstvisie
rechtvaardigen die geen rekening houdt met dringende
prioriteiten als het voeden van de hongerigen, een dak geven aan
de daklozen, de zieken verzorgen, foltering afschaffen en strijd
leveren tegen de voornaamste vormen van discriminatie,
ongelijkheid en onrecht.
4°) Een theorie ontwikkelen
over de noodzakelijke politieke instellingen voor een radicale
emancipatie, met inbegrip van directe en representatieve
democratie. De geschriften van Marx en Engels over de Commune
van Parijs, deze van Rosa Luxemburg van 1918, deze van Gramsci
in Ordine Nuovo, deze van Trotski van de jaren dertig
en de laatste bijdragen van de Vierde Internationale kunnen
hiervoor als springplank gebruikt worden.
5°) Ons begrip verruimen van
de dialectische impact van de media-revolutie (beeldcultuur als
verschil met de cultuur van gedrukte teksten) op de culturele
consumptie en productie. Vanuit die invalshoek de crisis van de
proletarische tegencultuur analyseren en haar gevolgen op het
relatieve verval van het klassenbewustzijn en zo het pad effenen
om die tendens tegen te gaan.
6°) Ons begrip verdiepen over
de oorsprong van de vrouwenonderdrukking, de middelen om die te
overstijgen, de dialectiek tussen crisis van het kerngezin en
die inzichten integreren in de bredere crisis van de
mensengemeenschappen.
7°) Ons begrip van de sociale
en individuele dialectiek van emancipatie en vrijheid uitdiepen.
Deze prioriteiten voor een
‘theoretische praktijk’ kunnen, om epistemologische redenen,
niet gescheiden worden van de inspanning om een betere wereld te
bouwen. Tenslotte is er geen betere manier dan de praktijk om de
geldigheid van elke theorie te testen.
Praxis en
moreel imperatief
Zo kan deze prioriteitenlijst
evenmin losgekoppeld worden van morele imperatieven. Het
marxisme beschikt over twee wortels die, ondanks alle
vanzelfsprekende verwevingen, onafhankelijk van elkaar zijn. Het
marxisme beschikt over een wetenschappelijke basis die aan de
‘wetten van de wetenschap’ moet tegemoet komen en dat kan
niet utilitair ondergeschikt gemaakt worden aan één of ander
politiek doel. Het marxisme beschikt ook over een morele basis,
door de jonge Marx duidelijk geformuleerd en op het einde van
zijn leven bekrachtigd: het categorisch imperatief om een einde
te maken aan alle omstandigheden waarin mensen worden uitgebuit,
onderdrukt, vernederd en vervreemd.
Dat categorisch imperatief
blijft vandaag even geldig als in het verleden. Doordat het onze
actie en ons leven leidt, zijn we de erfgenamen van een nobele
traditie van meer dan 3.500 jaar van rebellie, revolte en
revolutie. Laat onze vijanden ons maar bestempelen als
‘gevaarlijke utopisten’. De geschiedenis spreekt hen tegen.
We maakten komaf met slavernij,
lijfeigenschap, inquisitie en met het vermoorden van ketters op
de brandstapel. We bestormden de Bastille. We zullen ook komaf
maken met loonarbeid.
Maar we zullen slechts
overwinnen als onze eigen politieke en sociale praktijk in
strikte overeenstemming is met onze principes; als we elke
politiek die daaraan tegengesteld is, afwijzen, ook al wordt die
politiek gevoerd in naam van het socialisme en de vooruitgang,
door zelfuitgeroepen socialisten.
Als we erin slagen steeds
grotere massa’s te overtuigen van onze gemeende en oprechte
vastberadenheid, zullen we een morele superioriteit verwerven
over alle andere politieke en sociale krachten, wat ons
onoverwinnelijk zal maken.
Voetnoten
[1]
Vakbonden, partijen, regeringen, staten zijn onontbeerlijke
instrumenten, maar moeten ondergeschikt zijn aan de
zelfactiviteit en zelforganisatie van het proletariaat (Power
and Money). We gebruiken hier het concept proletariaat in
de klassieke marxistische zin: al wie uit economische noodzaak
verplicht is zijn/haar arbeidskracht te verkopen.
|