Het
bankroet van de BCCI is het grootste uit de geschiedenis. De
schattingen van het tekort schommelen tussen 5 en 20 miljard
dollar, het eindcijfer zal dichter bij de hogere dan bij de
lagere schatting liggen. Fraude, medeplichtigheid van de
overheid, onvoldoende en incompetente openbare controle,
omkoperij, corruptie: alle elementen van het bankroet verheffen
de zaak tot een schandaal dat een reeks essentiële trekken van
het huidige kapitalisme samenvat. Sinds een halve eeuw leeft de
internationale kapitalistische economie in een klimaat van
permanente inflatie. Het gaat essentieel om een inflatie van
bankgelden en bankkredieten, dus van schulden. De westerse
economie vlotte naar de welvaart op een oceaan van schulden.
Alleen al de in dollars opgenomen schuld bereikt vandaag de
astronomische som van tienduizend miljard. Daar komen dan nog de
schulden bij opgenomen in andere munten.
Dat
klimaat van permanente bankkredietinflatie sloeg in het midden
van de jaren zeventig op hol. De eerste petroleumschok bracht de
grote westerse banken omvangrijke nieuwe deposito’s, de
zogenaamde petrodollars. Maar tijdens en na de recessie van
1973-’74 hield de vraag naar productieve investeringskredieten
vanwege het bedrijfsleven geen gelijke tred met het aanbod van
krediet vanwege de banken. Vandaar de geweldige groei van
kredieten van zuiver financiële aard. Deze waren meestal
speculatief of halfspeculatief: speculatie op de schommelingen
van de wisselkoersen, op de beurs, op immobiliën, zuiver
speculatieve versmeltingen (en afbouw) van grote firma’s. Een
cijfer is kenmerkend voor de omvang van die speculatiegolf. Elke
werkdag worden in de belangrijkste financiële centra evenveel
kapitalen op wisselkoers-speculaties ingezet als er jaarlijks
goederen en diensten in de wereldhandel worden omgezet. Onder
die omstandigheden kregen regeringen van Derde Wereld- en
Oostbloklanden, evenals westerse financieringshaaien letterlijk
miljarden krediet zonder solide waarborgen, het werd het
tijdperk van de yuppies, van de get rich quick-types. Alles was
toegelaten als het maar zoveel mogelijk winst op korte termijn
opleverde. Gokkers, speculanten, avonturiers, zoniet zuivere
oplichters, kwamen meer en meer aan bod. In die atmosfeer konden
de oprichters en de leiders van de BCCI jarenlang ongestoord hun
gang gaan.
Na de grote bankkrachs tijdens
de crisis van de jaren dertig werd in verscheidene westerse
landen een doelmatig stelsel van bankcontrole ingevoerd, in
België door middel van de Bankcommissie. Belangrijke banken
zijn in die landen niet meer failliet gegaan.
Alleszins
waren Italië en West-Duitsland daarbij belangrijke
uitzonderingen. In de VS werd een stelsel van bankverzekeringen
ingevoerd, dat de kleine spaarders tegen de gevolgen van een
bankkrach dient te beschermen. Maar die betrekkelijke
degelijkheid van het westerse bankstelsel is in de jongste jaren
geleidelijk ondermijnd.
In
de eerste plaats zijn er de gevolgen van de groeiende
internationalisering, globalisering, van de financiële
operaties en instellingen. Deze weerspiegelt de groeiende
internationalisering van het kapitaal in het algemeen, de
beheersing van de wereldmarkt door zevenhonderd multinationale
vennootschappen.
Zij
ontsnappen meer en meer aan elk staatscontrole. De enige die hen
eventueel zou kunnen reglementeren is een wereldstaat, en die
bestaat niet.
Veel
holdings en andere financiële nootschappen zijn gevestigd in
kleine off shore-staatjes. Hun belangrijkste, enige inkomens
worden door die vennootschappen opgebracht, in ruil voor een
totale afwezigheid van controle. De BCCI-piramide was gevestigd
in twee staatjes: Luxemburg en de Kaaimaneilanden. Hoezeer deze
internationale operaties omvangrijk en onkenbaar zijn geworden,
blijkt uit de volgende gegevens. De zogenaamde
“vlottend-geld-kapitalen”, die van dag tot dag heen en weer
wandelen, worden op duizend miljard dollar geschat. Niemand kent
de echte omvang van die kapitalen op enkele honderden miljarden
dollar exact. En wat je niet kent kun je uiteraard niet
controleren.
Daar
komt dan bij dat in het klimaat van conservatief
neo-(pseudo)liberalisme met zijn vooroordelen tegen
staatsinmenging en staatscontrole – de ideologie
gesymboliseerd door Margaret Thatcher er en oud-president Reagan
- de drukking uitgaande van de banken zelf om het bankwezen te
dereglementeren toenam. Wanneer met de moderne
communicatietechnieken miljarden frank in een paar seconden van
Londen naar Tokio en van Zurich naar New York kunnen worden
overgeheveld, welke overheid kan dan die operaties controleren?
Na de reuzenverliezen van de Ambrosio-bank en van de BCCI,
zingen onze neo-(pseudo)liberalen alleszins een toontje lager.
Nu het kalf verdronken is willen zij de put dempen met een
efficiëntere openbare controle. Wie daarvoor de noodzakelijke
macht heeft, voegen ze er echter niet aan toe.
De
grenzen tussen legitieme en illegitieme business zijn nooit
scherp getrokken geest onder de heerschappij van het kapitaal.
Balzac schreef al in de 19de eeuw: “Achter elk groot fortuin
steekt een grote misdaad.” Maar in het klimaat van
overliquiditeit en de groeiende autonomie van de financiële
operaties, werden de grenzen veel vager dan in het verleden.
Maffiafortuinen en drugsmiljardairs begonnen een belangrijke rol
te spelen in de economie van een groeiend aantal landen. Een
geval als dat van monsignore Marcinkus, kardinaal van het
Vaticaan, die de maffia hielp aandelen te verkopen, is typisch
voor vervaagde grenzen, het witwassen van “zwart geld” wordt
een van de belangrijkste ondernemingen van de rijke criminelen.
De BCCI was daar sterk bij betrokken. Hun Amerikaanse filiaal
werd daarbij op heterdaad betrapt in 1988.
De
rijkdom van die top-criminelen is zo omvangrijk (een van hen
behoort reeds tot de tien rijkste gezinnen ter wereld) dat hun
bekwaamheid om bijna iedereen om te kopen bijna onbegrensd is. Prinsen, regeringshoofden, rechtse en
‘linkse’ politici, filantropen: wie kan aan de verleiding
weerstaan, wanneer het geld dikwijls voor goede doeleinden wordt
aangeboden zoals bijvoorbeeld voor humanitaire hulp aan de Derde
Wereld door de BCCI? De groeiende criminalisering van het
laatkapitalisme houdt ook verband met het toenemend gewicht van
de geheime diensten en de wapenhandel in onze maatschappij. Er
ontstaat een speciaal milieu van illegale wapenhandel waaraan
kruisvaarders van de Koude Oorlog en terroristen zij aan zij
deelnemen. Meer en meer operaties van geheime diensten gebeuren
trouwens in overtreding van grondwet en wet. De BCCI wordt ervan
beschuldigd gelijktijdig operaties van Arabische terroristen en
onwettige operaties van de CIA (soms in samenwerking met
Israëlische organisaties), zoals de financiering van de
contra’s in Nicaragua en van de burgeroorlog in Afghanistan,
te hebben geholpen. In die demi-monde waren onder andere de
vroegere minister van Defensie van de VS Clifford en de chef van
de geheime dienst van Saoedi-Arabië betrokken.
De
BCCI was vanaf het begin een frauduleuze onderneming. Een van
zijn praktijken bestond erin reuzensommen aan enkele rijke
pieten uit het Midden-Oosten zonder enige waarborg van
terugbetaling te ‘lenen’, dus praktisch te schenken. Die
posten werden niet in de boekhouding van de bank opgenomen. Er
was als het ware ‘een bank binnen de bank’, verborgen voor
de normale’ beheerders en de eigenaars, die sluikse
activiteiten uitvoerde.
Vele
van de ‘normale’ activiteiten van de bank, zoals
wisselkoers-speculaties, leidden tot verliezen. Sommige experten
beweren dat de bank in geen enkel van zijn achttien jaren
activiteiten werkelijk winst heeft gemaakt. Hij nam dan meer en
meer zijn toevlucht tot het witwassen van druggelden, het
financieren van wapensmokkel en andere criminele praktijken, om
zo lang mogelijk het hoofd boven water te houden.
Waar
kwam het ‘legitieme’ geld vandaan? Behalve van de heerser
van het emiraat Aboe-Dhabi, sjeik Zayed, kwam het van een massa
kleine spaarders, vooral in Pakistan, Groot-Brittannië, het
Midden-Oosten en Hongkong. Wie waren de profiteurs van de
leningen tegen geringe retire of van de geschenken? Grote lui
zoals de breeders Gokal, eigenaars van een grote
scheepvaartonderneming, en de Saoedische zakenman Chair Pharaon
(beiden kregen een half miljard dollar), de families Ibrahim,
Bin Mahfouz en N.M. Hammoud (elk meer dan 125 miljoen dollar),
Kamal Adham, de chef van de Saoedische geheime dienst (meer dan
300 miljoen dollar), en anderen. Maar zelfs nog hogeren, zoals
de Panamese president Noriega en de Filippijnse president
Marcos, werden geholpen. Uiteraard kwam er zwart geld van die
kant naar de BCCI. Maar de BCCI speelde tezelfdertijd een
bemiddelende rol om corrupte heersers te helpen, en geld uit de
staatskas naar hun privé-rekeningen in het buitenland over te
hevelen.
De
regel was dus: de rijken worden rijker door daadwerkelijke
onteigening van de minderbedeelden. De kleine spaarders zijn een
belangrijk gedeelte van hun centjes kwijt. De hoge pieten hebben
hun fortuin vermeerderd. Maar is dat niet de normale gang van
zaken in de ‘vrijemarkteconomie’ onder het kapitalisme?
Waarom hebben zo vele kleine spaarders hun geld in die nieuwe
bank belegd? Misschien omdat de BCCI, om concurrentieredenen,
een lichtjes hogere rente beloofde. Maar hoofdzakelijk omdat hij
het toeliet twee taboes te omzeilen: in Pakistan en in het
Midden-Oosten het taboe van het (woeker)renteverbod vanwege de
door fundamentalistische moslims geďnspireerde autoriteiten; in
Groot-Brittannië het racistisch taboe van de grote banken tegen
gemakkelijke leningen aan kleine zakenlieden afkomstig van het
Indiase subcontinent.
De
oprichting van de BCCI is dus een episode in de opkomst van een
‘nieuw’ bank- en financieringskapitaal, afkomstig uit de
minder arme landen van de Derde Wereld, om, onafhankelijk van
het ‘nude’ imperialistisch kapitaal, een eigen plaats onder
de kapitalistische zon te veroveren. Maar het doet dit met in
het belang van de volkeren van de Derde Wereld, maar in zijn
eigen egoďstisch klassenbelang: door de minderbedeelden van het
eigen volk te plunderen. De oprichters van de BCCI zijn
Pakistaanse bankiers en magnaten zoals Abedi. Maar het
BCCI-schandaal beantwoordt ook aan een ander aspect van de
internationale kapitalistische concurrentie. Groot-Brittannië
is zijn voormalige, na 1918 gevestigde hegemonie over het
Midden-Oosten aan de VS kwijtgeraakt. De enige uitzondering
vormen de Golfemiraten, geleid door sjeik Zayed, die een
bevoorrecht wingewest voor Britse uitvoer en beleggingen
blijven.
De
BCCI was de bank van de emiraten. Daarom knepen de Bank van
Engeland en de Britse regeringen een oogje dicht wanneer zij
inlichtingen kregen over de twijfelachtige activiteiten en het
onsolide karakter van de BCCI, het ging om belangen van het
Britse kapitaal die in de tientallen miljarden lopen.
Om
een grof centje bij te verdienen, en de Amerikaanse, Franse,
Duitse en Italiaanse concurrenten een been te lichten, is men
bereid Saddam Hoessein te helpen zijn gifgassen en zijn
reuzenkanon te ontwikkelen. De anderen handelen trouwens op
dezelfde manier.
Er
is maar een lichtstraal in dit sombere tafereel. Velen zijn
corrumpeerbaar of corrupt. Maar met allen. Je kunt niet
miljoenen mensen omkopen, het middlemanagement van de BCCI was
corrupt. De massa kleine bankbedienden waren het niet. De linkse
Labour-volksvertegenwoordiger Tony Benn kreeg lang voor het
BCCI-bankroet talrijke brieven van zulke bedienden, die op de
illegale activiteiten van de bank wezen. Hij heeft ze naar de
bevoegde overheid doorgestuurd. Er werd niet gehandeld. Velen
van die brieven gingen zelfs ‘verloren’.
Wanneer
de bedienden een inzage- en controlemacht in alle bankoperaties
krijgen, dan kunnen zich zulke schandalen niet meer voordoen.
Dat is de uitweg uit de miserie, zowel van het staatsdespotisme
in het Oosten als van het despotisme van de rijkdom in het
Westen. |