Het socialisme beoogt de
ontvoogding van de arbeid en van de hele mensheid, een
maatschappij van ‘vrij geassocieerde producenten’, om met
Marx te spreken. In zo’n maatschappij moet de vrije
ontwikkeling van de enkeling, van alle mensen, de voorwaarde
worden van de best mogelijke ontwikkeling van de maatschappij in
haar geheel.
Verre van het individu te
willen ‘collectiviseren’ of in een ‘mierenhoop’ te
willen doen opgaan, wil Marx de collectiviteit individualiseren.
Wij dagen al tientallen jaren de tegenstanders van het marxisme
uit aan de hand van de geschriften van Marx te bewijzen, dat dit
niet het geval zou zijn.
Zij kunnen dat niet. Het enige
wat ze kunnen — beweren, niet bewijzen — is dat die visie
utopisch is, een te optimistische kijk op de mogelijkheden van
de mens biedt. Daarover zal de toekomst het oordeel vellen.
Marx en Engels waren zich wel
bewust van de middel-doel dialectiek. Zij stonden derhalve
afkerig tegenover het gebruik van middelen tijdens de periode
van overgang naar het socialisme, die lijnrecht in tegenstelling
zouden staan met het te bereiken doel [1].
Zij geloofden dat de staat, d.w.z. de bureaucratie en de
repressie, een euvel was dat moest verdwijnen.
Indien zij de formule
‘dictatuur van het proletariaat’ gebruikten voor die
overgangsperiode, dan was dat na de praktische ervaring van de
eerste succesvolle proletarische revolutie, de Commune van
Parijs, een ‘dictatuur’ in een precies omschreven en uiterst
beperkte zin.
De machtsorganen van die
‘dictatuur’ moesten gekozen zijn bij algemeen stemrecht en
met een meerpartijensysteem. De repressie mocht alleen tot doel
hebben het gewapende geweld van de heersende klasse te breken en
haar pogingen om tot het kapitalisme terug te keren te
verhinderen. Een radicale democratie moest voor alle arbeiders,
boeren en kleine burgers, en niet alleen voor de communisten
onder hen, bestaan. De staat moest radicaal verzwakken wat
repressie betreft. Tijdens en na de Russische revolutie heeft
Lenin die beginselen niet alleen bevestigd, maar zelfs
uitgebreid, o.a. in zijn boek Staat en Revolutie. In 1918
schreef hij: “Een Sovjetstaat (raden-staat, Commune-staat) is
een staat zonder bureaucratie, zonder politie, zonder staand
leger.” [2] Je kan
nauwelijks radicaler zijn in de opvatting van vrijheid onder de
‘dictatuur van het proletariaat’.
l.
Socialisme en politieke vrijheid
Er bestaat een klassieke
marxistische kritiek op de zgn. burgerlijk-politieke vrijheden
als zijnde in sterke mate formele en dus beperkte vrijheden.
De parlementaire democratie is
een onrechtstreekse democratie. Miljoenen mensen overhandigen om
de vier jaar hun soevereiniteit — hun recht ‘s lands
politiek te bepalen — aan enkele honderden personen.
Zij is beperkt omdat zij berust
op ongelijke verdeling van daadwerkelijke macht. Rijken, en
vooral de allerrijksten, beschikken over reusachtige financiële
middelen om de kiezers te beïnvloeden en hen rechtstreeks of
onrechtstreeks te manipuleren. Men bedenke dat in landen als
West-Duitsland en Groot-Brittannië, waar de sociaal-democratie
de stemmen van meer dan 40 % van de kiezers verkrijgt, zij niet
over één enkel dagblad beschikt. Men kan moeilijk in twijfel
trekken dat, zou zij evenveel invloed hebben op de media als het
grootkapitaal, de keuze van ten minste 10 % van de kiezers
anders zou kunnen uitvallen dan vandaag.
De liberalen maken veel ophef
over de rol van de rechtsstaat, d.w.z. over de noodzakelijke
onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, voor de waarborg
van de persoonlijke vrijheid van allen. Maar als men de praktijk
in de kapitalistische landen onder de loupe neemt, dan zal men
vlug ontdekken dat het hun in laatste instantie gaat om de
verdediging van het recht op kapitalistisch privé-eigendom. [3]
Geschreven recht wordt niet
zuiver mechanisch toegepast. Het wordt toegepast door rechters,
mannen en vrouwen die in een bepaalde maatschappelijke context
leven. Zij staan bloot aan de verleiding van grof geld, dat wil
zeggen van corruptie, in een maatschappij berustend op de macht
van grof geld. Soms (we zeggen niet: altijd) bezwijken sommigen
onder hen (wij zeggen opnieuw niet: allen) voor die verleiding.
En vooral: de meeste rechters
hebben een mentaliteit die voortspruit uit hun maatschappelijk
milieu. Zij verdedigen meestal eerlijk ‘waarden’, die
stroken met bepaalde grondbeginselen van de burgerlijke
maatschappij. Dat leidt dikwijls tot vonnissen die een hoon zijn
voor de mensenrechten en de menselijke vrijheid, om niet te
zeggen voor de gelijkheid van alle mensen.
Zopas heeft het ‘Bundesverfassungsgericht’
van de Duitse Bondsrepubliek het ongelooflijke vonnis geveld,
dat zelfs wanneer een politieke vluchteling kan bewijzen dat hij
of zij gefolterd werd of gefolterd zal worden in het moederland,
hij/zij geen asiel zal krijgen indien zijn/haar acties de
eenheid en de veiligheid van de staat in dat moederland
bedreigen én foltering daar een ‘gebruikelijk’ middel is om
die veiligheid te vrijwaren. [4]
Met andere woorden: foltering is legitiem als de eenheid en de
veiligheid van de staat in het gedrang raken. Hitler en Stalin
zouden het niet anders hebben uitgedrukt.
Op een nog meer elementair
vlak: ongelijk fortuin, ongelijke toegang tot grof geld; maakt
ongelijke toegang tot rechtsverdediging onvermijdelijk. De grote
Amerikaanse monopolies beschikken over een leger van
rechtsgeleerden, dat iedereen die het met hen voor het gerecht
opneemt, veroordeelt tot jarenlange processen met reusachtige
kosten. Zelfs de Amerikaanse staat, de machtigste staat ter
wereld, kan daar niet tegen op. Vooral in gedingen over
belastingontduiking verkiest hij 9 maal op 10 tot een vergelijk
te komen in het voordeel van de monopolies. Anders verliest hij
meer aan gerechtskosten dan hij kan winnen aan gerecupereerde
belastingen.
Heel die kritiek lijkt ons
vandaag even gegrond als in het jaar 1871 of 1917. Wie beweert
dat het niet klopt, moet dat bewijzen, gesteund op feiten —
niet door dogmatisch axioma’s te verkondigen. Het is alleszins
geen argument tegen een rechtsstaat of tegen geschreven recht.
Het is een argument voor een uitschakeling van de burgerlijke
beperkingen van de rechtsstaat.
Op grond van de praktijk in de
landen onder bureaucratische dictatuur, zowel de stalinistische
als de na-stalinistische, alsmede van de praktijk in menig land
van de Derde Wereld, en vooral op grond van de pogingen om die
praktijken van onderdrukking en onvrijheid goed te praten, is er
geleidelijk een misverstand ontstaan over de conclusies die men
uit die kritiek op de formele democratische vrijheden moet
trekken.
De openlijke of beschaamde
apologeten van verdrukkende dictaturen beweren, dat die formele
politieke vrijheden van geen belang zijn (of in elk geval van
bijkomstig belang) als het er om gaat sociaal-economisch onrecht
op te heffen, de kapitalistische of
kolonialistisch/neo-kolonialistische uitbuiting uit te
schakelen. De cynische conclusie luidt: “Je kan geen eierkoek
bakken zonder eieren te breken” (“On ne peut pas faire des
omelettes sans casser des oeufs”). Daarbij worden de
slachtoffers van die dictaturen, in hun overgrote meerderheid
arbeiders en boeren, met ‘gebroken eieren’ gelijk gezet.
Mooie mentaliteit...
In werkelijkheid was de
conclusie die Marx-Engels en heel de socialistische
arbeidersbeweging inclusief Lenin afleidden uit hun kritiek op
de burgerlijke democratie, dat men de politieke democratie sterk
moet uitbreiden tot aan het punt waar die ongelijke formele
politieke vrijheden inhoudelijk gevestigde politieke vrijheden
voor allen zouden worden. Een hoge graad van maatschappelijke
gelijkheid was daarvoor een voorwaarde.
Naast organen voortspruitend
uit het zuiver algemeen stemrecht (parlementen); elementen van
rechtstreekse basisdemocratie: het recht van de kiezers om hun
gekozenen te dwingen zich opnieuw aan verkiezingen te
onderwerpen; organen (‘raden’, burgercomités) die
rechtstreeks uitvoerende macht kunnen uitoefenen (uiteraard
gekozen door alle kiezers op basis van politiek pluralisme);
toepassing van het rotatiebeginsel in parlementen; gemeenteraden
en raden; uitgebreid recht tot referendum over centrale
politieke problemen enz.
De persvrijheid moest worden
uitgebreid (niet beperkt door gelijk welke vorm van censuur) [5],
door aan alle burgers vrije toegang te waarborgen tot
drukkerijen en massamedia met bepaalde pro-rata (b.v. een
dagblad bij 20.000 handtekeningen enz.), zonder financiële
voorwaarden, gefinancierd als een openbare dienst en beheerd op
democratisch gedecentraliseerde wijze, zonder bureaucratie.
Rechters moesten verkiesbaar
zijn. Rechtspraak door jury moest worden veralgemeend. De
toegang tot rechtshulp moest gelijk worden voor iedereen en de
advocaten moesten worden betaald door een openbare dienst en
niet door hun klanten.
Wij beweren niet dat die
radicale uitbreiding van politieke democratie een ‘ideale’
samenleving zonder conflicten zou doen ontstaan. Die
chiliastische visie op de toekomst hebben marxisten nooit gehad.
Zij wordt hun in de schoenen geschoven door onwetende of
oneerlijke tegenstrevers. Maar wij beweren wel dat zo’n
uitbreiding aan alle vrouwen en mannen kwalitatief meer
politieke macht, meer vrijheid, en beter gewaarborgde
mensenrechten zou geven dan er vandaag in de meest
vooruitstrevende burgerlijk-parlementaire democratie bestaan.
2.
Economische vrijheid en politieke vrijheid
Dogmatische liberalen en
neo-liberalen beweren, dat uitgebreide economische gelijkheid,
die o.a. de opheffing van het kapitalistisch privé-eigendom
inhoudt, onvermijdelijk leidt tot politieke onvrijheid [6].
Het socialisme zou onvermijdelijk de weg opgaan naar de
politieke horigheid: “the road to serfdom” cfr. het beruchte
boek van prof. Von Hayek. Alleen privé-eigendom, markteconomie,
zouden politieke vrijheid en mensenrechten waarborgen.
In het licht van de
geschiedenis blijkt, dat zo’n dogma op onwetenschappelijke
vooroordelen en op bijgeloof en niet op empirische gegevens
steunt. De Amerikaanse grondwet (Onafhankelijkheidsverklaring),
die het recht van alle mensen op leven, vrijheid en het zoeken
naar geluk verkondigde en zo radicaal was in aansluiting op
Spinoza zelfs het recht op revolutie vast te leggen, beaamde
tezelfdertijd de slavernij, omdat men het privé-eigendom van de
slaveneigenaars niet in het gedrang wou brengen. De burgerlijke
revolutie in Frankrijk, die de rechten van de mens verkondigde,
verbood tezelfdertijd aan de arbeiders vakbonden op te richten
of te staken. In Europa heeft het bijna overal méér dan een
eeuw strijd van de socialistische arbeidersbeweging vereist, eer
het zuiver algemeen stemrecht (en dan meestal nog alleen voor
mannen en niet voor vrouwen) werd ingevoerd.
Om de ‘vrijheid van
onderneming’, d.w.z. de vrijheid van kapitalistische
uitbuiting, te vrijwaren wanneer zij in tijden van zware
maatschappelijke crisis in het gedrang komt, heeft het
grootkapitaal ontelbare malen zijn toevlucht genomen tot
terroristische dictaturen, die de politieke vrijheid voor de
massa wurgden en de elementaire mensenrechten met de voeten
traden. Dat gebeurde gisteren in Europa onder fascistische en
militaire dictaturen (zoals die in de Baltische staten, in
Hongarije en Roemenië aan de vooravond van de Tweede
Wereldoorlog bestonden; dat is men vandaag al vergeten). Dat kan
morgen in Europa opnieuw gebeuren als wij niet de uiterste
waakzaamheid aan de dag leggen.
Die moet niet alleen gericht
zijn op uiterst-rechts. Zij moet zich ook richten op alle
anti-democratische initiatieven en de waardigheid van de mens
bedreigende ideologieën van het ‘eerbaar’ establishment. [7]
Wij zouden het neo-liberaal theorema zelfs kunnen omdraaien: hoe
meer economische macht het privé-grootkapitaal bezit, hoe meer
de politieke vrijheid van de grote massa bedreigd wordt.
Maar evenzeer zoals het
liberaal dogma op drogredenen berust, beantwoordt de apologie
van stalinistische en na-stalinistische dictaturen geenszins aan
eender welke logica. Zij kan zich evenmin steunen op
empirisch-historische gegevens.
Het klopt eenvoudig niet, dat
‘economische vrijheid’ of ‘economische rechten’ hoger
staan dan politieke. De twee zijn onafscheidelijk met elkaar
verbonden.
Economische vrijheid betekent
vrijheid van alle burgers, in de eerste plaats van de loon- en
weddetrekkenden, de overweldigende meerderheid van de bevolking
in de geïndustrialiseerde en half-geïndustrialiseerde landen
— in de andere landen moet men daar uiteraard de meerderheid
van de boeren aan toevoegen — hun economisch lot zelf te
bepalen.
Dat betekent concreet: te
bepalen wat zij produceren, hoe ze dat produceren en hoe die
productie verdeeld wordt.
Op nationaal vlak houdt dat in:
de vrijheid van die massa om de grote prioriteiten en proporties
in de verdeling van het nationaal inkomen zelf te bepalen (b.v.
om aan een recent Roemeens voorbeeld te herinneren: vrij te
beslissen of het terugbetalen van de buitenlandse schuld en het
bouwen van prestige-straten en paleizen de voorrang moet hebben
op de verzorging van de bevolking met vlees, vers fruit,
geneesmiddelen en goedkope woningen). Op het vlak van het
bedrijf houdt dat in dat het werkritme en de arbeidsorganisatie
door de producenten zelf en niet door de directeur, de
‘leidende kaders’ of gelijk welke ‘autoriteiten’ bepaald
moeten worden.
Men begrijpt onmiddellijk dat
die economische vrijheid niet verwezenlijkt kan worden zonder
politiek pluralisme, d.w.z. zonder verschillende partijen in de
inhoudelijke zin van het woord (nl. zonder politieke vrijheid).
De arbeiders, bedienden en boeren moeten een vrije keuze kunnen
maken tussen verschillende varianten van besteding van het
nationaal inkomen. Dat betekent dat hun verschillende coherente
platformen, projecten, moeten kunnen worden voorgelegd. Dat
betekent dat zij zich democratisch per referendum over bepaalde
politieke problemen moeten kunnen uitspreken (b.v. voor of tegen
het recht op abortus, om nogmaals bij het Roemeense voorbeeld
aan te knopen). Dat alles houdt in: politieke vrijheid.
Om het stalinistisch,
neo-stalinistisch dogma om te draaien: zonder politieke vrijheid
bestaat er geen werkelijke economische ontvoogding voor de massa
van loon- en weddetrekkenden.
Een sofist zal antwoorden: het
gaat in werkelijkheid niet om ‘economische macht’ maar om
‘economische rechten’. Maar de historische ervaring
bevestigt nogmaals wat de marxistische theorie vooropzet:
‘economische rechten’ worden uiteindelijk niet gewaarborgd
zonder het uitoefenen van de economische macht door de werkende
klasse. De uitoefening van die macht is op de duur onmogelijk
zonder politieke vrijheid.
De Sovjet-grondwet en de
grondwet van de meeste Oostbloklanden, alsmede die van China,
waarborgen het recht op arbeid, het recht op geneeskundige
verzorging, het recht op onderwijs enz. voor allen. Prachtige
verworvenheid... op papier, d.w.z. zuiver formeel.
Wanneer ten gevolge van
verkeerde beslissingen van de ‘overheid’ de bestedingen van
het nationaal inkomen voor het gezondheidswezen en het onderwijs
achteruitgaan, en de massa van de producenten/verbruikers niet
over de politieke macht beschikt om die bestedingsbeperking
teniet te doen, dan zal de gezondheidszorg per hoofd van de
bevolking achteruitgaan. Dan kan zelfs de levensverwachting
dalen en de kindersterfte stijgen. Dan ontwikkelt zich een privé-geneeskunde
naast de slechter en slechter werkende nationale
gezondheidsdienst. Dan wordt het ‘recht op geneeshulp en
onderwijs’ in groeiende mate fictief.
Nog erger: wanneer ten gevolge
van bepaalde economische keuzen van de ‘overheid’ vele
bedrijven moeten sluiten of personeel afdanken — zoals dat
eerst in Joegoslavië, dan in China, nu in Hongarije en Polen al
is gebeurd, en morgen ook in de Sovjetunie kan gebeuren — dan
wordt het ‘recht op arbeid’ in bepaalde mate ook fictief.
Wij willen de vraag niet
opwerpen, of die economische keuzen juist of onjuist zijn, of er
wisseloplossingen bestaan, welke hun inhoud is enz. Wij willen
er enkel op wijzen dat de massa van de arbeiders en boeren noch
het recht noch de macht hebben om die keuzen zelf te maken. Zij
worden genomen door de ‘overheid’ (de staat, de
bureaucratie, de partijleiding, de partijleider). En vermits al
die verlichte instanties niet onfeilbaar zijn, en zich duizenden
malen hebben vergist, is de politieke vrijheid niet alleen een
waarborg voor de economische macht en vrijheid van de massa. Zij
is ook het middel om gemaakte fouten betrekkelijk vlug te
corrigeren en ze niet meer te herhalen. Zij is dus ook een
middel tot grotere economische efficiëntie.
Wij beweren geenszins dat in
tegenstelling tot partij- en staatsleiders met pauselijke
pretenties de brede massa ‘altijd gelijk heeft’. De massa
kan zich evenzeer vergissen als de overheid. Ze zal zich
ongetwijfeld dikwijls vergissen. Democratie en socialisme zijn
enkel te verwezenlijken op een pad vol doornen. Doornen doen
pijn.
Maar ‘der Wahrheit letzter
Schluss’ werd meer dan een eeuw geleden door Marx in twee
kernachtige formules samengevat: “De opvoeders moeten zelf
opgevoed worden”. En: “De bevrijding van de arbeidersklasse
kan enkel het werk van de arbeiders zelf zijn”, d.w.z. niet
het werk van de partij, van de partijleidingen, van de
vakbonden, van de staat. Die organisaties zijn noodzakelijke
hulpmiddelen bij de zelfbevrijding van de werkende klasse. Zij
mogen nooit plaatsvervangend zijn voor dat ontvoogdingsproces.
“Alle macht aan de
arbeiders” mag dus nooit, kan dus nooit betekenen; alle macht
aan gelijk welke instantie die beweert de arbeiders te
vertegenwoordigen. Die leuze kan alleen maar betekenen: alle
macht aan de massa van de werkelijk bestaande arbeiders, met al
hun gebreken, tekortkomingen, onvoldoende voorbereidingen en
bewustzijn, maar ook hun geweldige eigenschappen waartoe de
bekwaamheid behoort collectief uit gemaakte fouten en gedane
ervaringen ten minste de belangrijkste lessen te trekken. [8]
3. De breuk
1914
Het socialisme is niet alleen
en zelfs niet in de eerste plaats een programma, een project, om
niet te zeggen een theorie. Het is in de eerste plaats de
werkelijke beweging tot ontvoogding van de arbeid en van alle
uitgebuiten en onderdrukten, waar ook ter wereld. Als wij die
werkelijke beweging in ogenschouw nemen, dan kunnen wij
vaststellen dat een eeuw lang de band tussen socialisme en
vrijheid, tussen arbeidersbeweging en politieke democratie, voor
de overgrote meerderheid van de bevolking in alle landen
glashelder was. De socialistische arbeidersbeweging belichaamde
een gecombineerde strijd voor sociaal-economische ontvoogding en
politieke vrijheid (democratie, mensenrechten).
De manier waarop in ons land,
in Oostenrijk, in Italië, in Pruisen, in Nederland, in Zweden
de socialistische beweging vereenzelvigd werd met de strijd voor
het algemeen stemrecht; de manier waarop zij in Rusland stond
voor het omverwerpen van het absolutistisch tsarisme; de manier
waarop zij in Polen, Finland, Noorwegen vocht voor nationale
onafhankelijkheid; de manier waarop zij instond in
Groot-Brittannië voor de vrijheid van Ierland en van Indië,
zijn maar enkele voorbeelden van die gecombineerde omwenteling
die de socialisten nastreefden. Men kan 30 jaar geweldige,
onophoudelijke opgang van de arbeidersbeweging, en het
zelfvertrouwen dat zowel socialisten als de brede massa daaruit
putten, samenvatten in de formule: achturendag + zuiver algemeen
stemrecht (politieke vrijheid).
De grote breuk in die
schijnbaar onophoudelijke opgang was 1914. Door een godsvrede af
te sluiten met hun eigen heersende burgerlijke klasse, om
redenen van nationale verdediging, hebben de meeste
sociaal-democratische massapartijen en massavakbondsleidingen
die eenheid tussen de sociaal-economische ontvoogdingsstrijd en
de strijd om meer politieke democratie een zware slag
toegebracht.
Dat leidde zowel tot een
radicale ommekeer in de verhouding van de georganiseerde
arbeidersbeweging t.o.v. staatsmacht, staatsgeweld;
geweldpleging en onderdrukking in het algemeen, en in de
verhouding van de georganiseerde arbeidersbeweging t.o.v. de
verdediging van de dagelijkse en historische sociaal-economische
belangen van de werkende klasse, zoals die door die klasse zelf
werden gezien en beleefd.
De steun aan de
imperialistische oorlog om redenen van nationale defensie leidde
onvermijdelijk tot het aanvaarden, het goedpraten, ja zelfs de
verheerlijking van zinloos, onmenselijk geweld.
De oorlog van 1914 is in dat
opzicht niet alleen het keerpunt van de geschiedenis van het
socialisme. Het is het keerpunt van de hele Europese
geschiedenis, het begin van een ‘verruwing van de zeden’
waarin onmenselijkheid meer en meer wordt aanvaard (buiten
Europa, in koloniale landen had het kolonialisme al veel vroeger
die radicale breuk met de humanistische waarden van de
Verlichting doorgevoerd).
Voor 1914 heeft men zich in
Europa geweldig opgewonden over de rechterlijke moord op een
Ferrer of het onrecht t.o.v. een Dreyfus. Maar wanneer 10
miljoen jongens zinloos worden afgeslacht, wie kan zich dan nog
druk maken over één enkel slachtoffer van onmenselijke
praktijken? Er loopt een rechte lijn van de Eerste Wereldoorlog
naar Mussolini, Hitler, Franco, de Tweede Wereldoorlog,
Auschwitz en Hiroshima, d.w.z. naar méér dan 80 miljoen doden.
Door haar anti-militaristische
en anti-imperialistische traditie in 1914 af te zweren heeft de
sociaal-democratie een historische medeschuld aan die fatale
ontwikkeling op zich geladen. Zij heeft daarvoor zelf een
tragische prijs betaald.
Die ontwikkeling was alleszins
niet rechtlijnig. Na enkele jaren kwam er een pacifistische,
anti-militaristische, anti-imperialistische zelfbezinning binnen
de rangen van de meeste sociaal-democratische massapartijen en
massavakbonden. Vanaf de Russische revolutie van 1917 begon die
oppositie op haar beurt massakarakter te verkrijgen. Het
oprichten van de Communistische Internationale en van de
‘Internationale 2 1/2’, die beide op het hoogtepunt van hun
ontplooiing in de jaren 1920-’21 miljoenen arbeiders omvatten,
was daar de organisatorische uitdrukking van. Ook in de periode
1923-’29, toen de internationale arbeidersbeweging al aan het
verzwakken was, bleef die reactie nog gedeeltelijk doorwerken.
Maar de fundamentele logica van
de ontwikkeling bleef toch duidelijk. In plaats van ‘neen’
te zeggen aan de burgerlijke staat, zegde men ‘ja’ aan de
burgerlijke staat. In plaats van ‘neen’ te zeggen aan leger
en politie, zegde men ‘ja’ aan leger en politie.
Wanneer men ‘ja’ zegt aan
staat, leger en politie, moet men die ook consequent verdedigen
tegen pogingen tot ‘subversie’, niet alleen vanwege de brede
massa, maar zelfs vanwege de eigen kameraden. Men gaat zover die
onder bepaalde omstandigheden aan de overheid te verklikken. Men
aanvaardt dat Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg worden
opgesloten wegens ‘aanslag op de veiligheid van de staat in
oorlogstijd’. Men dekt de moord op Karl en Rosa door een
soldateska, die de kern zal vormen van de latere SA en SS, die
op hun beurt gematigde sociaal-democraten zullen vermoorden.
Men dekt of organiseert zelfs
koloniale oorlogen die honderdduizenden doden kostten. Men dekt
zelfs massaal gebruik van foltering tijdens de oorlog in
Algerije.
Een eerste beslissende stap
wordt gezet op de weg naar de verdediging van het establishment,
dat niet een ‘democratisch’ establishment is maar een
kapitalistisch establishment dat de belangen van het
grootkapitaal verdedigt. Daaruit vloeien de volgende stappen dan
bijna onvermijdelijk voort.
Godsvrede met het patronaat in
tijden van oorlog, van zware crisis, van revolutie, betekent
volgens dezelfde fatale logica, beperking van het stakingsrecht
of zelfs tijdelijke opheffing van het recht op staking. Het
betekent het gebruik van geweld tegen stakende of betogende
arbeiders, dus beperking van de politieke vrijheid. [9]
Vermits de werkende klasse in haar geheel zich nooit neerlegt
bij zulke economisch en politiek repressieve acties, maakt het
dat de scheuring van de arbeidersbeweging onvermijdelijk wordt.
De verantwoordelijkheid voor die scheuring ligt duidelijk bij de
reformistische of neo-reformistische leiding.
Men zou theoretisch kunnen
vooropzetten dat die scheuring niet onvermijdelijk was. Indien
binnen de massaorganisaties een werkelijke arbeidersdemocratie,
met reëel tendensrecht, vrijheid van meningsuiting voor
minderheden, incl. in het openbaar, zou bestaan, dan was een
scheuring misschien vermijdbaar geweest. Een andere voorwaarde
zou zijn geweest het recht van de arbeiders en bedienden vrij
hun eisen, en de strijd voor hun eisen (incl. stakingen) te
kunnen organiseren zonder veto’s van de vakbondsbureaucratie.
Maar een dergelijke verregaande
proletarische democratie is onverenigbaar met de logica van de
‘Realpolitik’ [10], van
de ‘plicht onze verantwoordelijkheid te nemen’, van
regeringsdeelname, van het ‘beherend socialisme’, van het
‘ja’ tot het burgerlijk establishment.
Daarom gaan de praktijk van de
klassensamenwerking en de theoretische knieval voor de consensus
met het establishment 99 keer op 100 hand in hand met het
beknotten van de democratie binnen de massaorganisaties van de
arbeidersbeweging. Dat gaat tot samenwerking met het patronaat
bij de afdanking van strijdsyndicalisten in de bedrijven. Daarom
leidden die praktijk en die theorie inderdaad onvermijdelijk tot
scheuring binnen de arbeidersbeweging en de arbeidersklasse.
Als aanhangers van de
materialistische interpretatie van de geschiedenis begrijpen wij
dat die funeste ontwikkeling niet verklaard kan worden door
‘verraad’ van X, Y en Z, door ‘theoretische fouten’ of
door de ‘ideologische invloed van de burgerij’, al spelen
die factoren wel degelijk een rol in het reëel historisch
proces. Heel die tragedie van de georganiseerde
arbeidersbeweging kan in laatste instantie enkel verklaard
worden door het opkomen van een materieel geprivilegieerde
bureaucratische laag binnen haar eigen rangen. Daarover bestaat
een rijke literatuur waarop wij hier enkel in het voorbijgaan
kunnen wijzen. Wie de feiten en toestanden kent, kan daar
nauwelijks aan twijfelen.
De Russische, Duitse,
Oostenrijkse, Finse revoluties van 1917-’19, de indrukwekkende
voor-revolutionaire strijd van de Italiaanse arbeidersklasse
1917-’20; later, de nieuwe vlucht van de arbeidersstrijd in
Duitsland in 1923 en de Spaanse revolutie in 1936-’37, alsmede
de algemene werkstaking in Frankrijk in 1936, zijn historisch
gezien pogingen van de werkende klasse om de continuïteit van
haar socialistische strijd voor economische en politieke
ontvoogding voort te zetten. Gezien de crisis van het
kapitalisme nam die strijd een revolutionaire vorm aan, niet in
functie van marxistische ‘dogma’s’ of ‘illusies’, maar
in functie van de objectieve verscherping van de
klassentegenstellingen. Maar in die massabewegingen bleef de
combinatie tussen de strijd voor economische ontvoogding, de
strijd voor het veroveren van de politieke macht, de strijd voor
een zegevierende socialistische revolutie enerzijds, en
politieke vrijheid, proletarische democratie,
meerpartijensysteem anderzijds, reëel en vanzelfsprekend.
Zowel binnen het tweede
Russische radencongres, dat in oktober 1917 de overdracht van de
macht aan de Sovjets besliste, als binnen de comités van de
antifascistische milities die in Barcelona, Madrid, Valencia,
Malaga de fascistische staatsgreep en het staande leger in de
loop van enkele dagen in juli 1936 hebben verslagen, waren vele
politieke partijen en vakbonden met verschillende politieke
platformen vertegenwoordigd. [11]
4. De breuk
1923-1924
De combinatie van socialisme en
politieke vrijheid, van socialisme en de strijd voor de
mensenrechten, kreeg een tweede funeste slag met het begin van
de politieke tegenrevolutie in de Sovjetunie — de
‘Sovjet-Thermidor’ [12]
— in 1923-24. De stalinistische fractie binnen de KPSU en de
Communistische Internationale was de politieke uitdrukking van
die zegevierende tegenrevolutie. De radicale breuk met de
democratische traditie van de klassieke arbeidersbeweging was
één van de belangrijkste aspecten van haar bijzondere
ideologie.
Het was helaas niet
hoofdzakelijk een kwestie van ideologie, maar in de eerste
plaats van praktijk.
De inwendige democratie binnen
de KPSU en de Communistische Internationale werd in
opeenvolgende etappen opgeheven. Vanaf 1928-’29 was zij totaal
verdwenen. Alle beslissingen werden door een kleine groep mensen
genomen. Zij werden door een almachtig apparaat aan de massa van
de leden, om niet te zeggen aan de massa van de arbeiders en
boeren opgedrongen.
Enkele van die beslissingen
hadden catastrofale gevolgen. De gedwongen collectivisering van
de landbouw leidde tot de deportatie van miljoenen boeren, tot
een zware hongersnood en tot een daling van de vleesproductie
per hoofd van de bevolking beneden het peil van het tsarisme
(tot m het jaar 1955). De overhaaste industrialisatie gebeurde
zonder rekening te houden met de economische en sociale kosten.
Ze berustte op geweldige disproporties, die tot vandaag toe een
harmonischer groei van de Sovjet-economie en van de welvaart van
brede lagen van de bevolking belemmeren.
De misdadige zuiveringen van de
jaren 1934-’39 hebben tot de moord op bijna één miljoen
communisten geleid. Praktisch alle overlevende bolsjewistische
kaders (incl. de oorspronkelijke kaders van de stalinistische
fractie), alsmede de grote meerderheid van de officieren van het
Rode Leger, werden uitgeroeid.
Die catastrofale
tegenrevolutionaire veranderingen konden aan een weerspannige
bevolking enkel worden opgedrongen door middel van een geïnstitutionaliseerde
terreur. Elke vorm van politieke discussie, van uiting van
gelijk welk meningsverschil, werd met de zwaarste straffen
onderdrukt. De massa van de arbeiders en boeren genoot niet
langer van gelijk welke politieke vrijheid. Het politiek regime
van de Sovjetunie werd een politiedictatuur.
Die dictatuur trof in de eerste
plaats de arbeiders en de boeren. Stalin voerde één van de
meest repressieve arbeidswetgevingen ter wereld in. Onder zijn
bewind werden honderdduizenden arbeiders en arbeidsters, de zgn.
‘Oekazniks’, tot jarenlange dwangarbeid veroordeeld, bij
decreet zonder zelfs over de formele mogelijkheid te beschikken
zich tegen de beschuldigingen te kunnen verdedigen. De
‘misdaad’ was meestal absenteïsme van de arbeidsplaats van
niet meer dan een paar dagen, incl. om redenen van ziekte zonder
voorafgaandelijk doktersattest veroorzaakt door het feit dat de
geneesheer niet tijdig genoeg in de woning van de zieke kwam
opdagen.
Gedurende een kwarteeuw heeft
een belangrijk gedeelte van de internationale arbeidersbeweging
en van de vooruitstrevende openbare mening de ogen voor die
treurige werkelijkheid gesloten. Dat gebeurde gedeeltelijk uit
onwetendheid (men geloofde eerlijk in het ‘Sovjetparadijs’)
— gedeeltelijk uit simplistisch ‘kampisme’ (“er zijn
twee kampen, dat van het socialisme en dat van het fascisme —
later van het Amerikaans imperialisme. Wie het eerste
kritiseert, versterkt automatisch het tweede”); gedeeltelijk
uit moreel cynisme (“leugen, laster en moord zijn methoden die
men in de strijd voor het socialisme moet durven gebruiken”).
Maar op de duur laat de
waarheid zich niet onderdrukken. Zeker vanaf de militaire
interventie in Hongarije in 1956 begon de meerderheid van de
communistische intellectuelen eerst, van de communistische en
socialistische arbeiders daarna, de werkelijke politieke
toestanden in de Sovjetunie en Oost-Europa te erkennen. Vanaf de
militaire interventie tegen de Praagse Lente in augustus 1968
werd dat een vloedgolf.
Vandaag verwerpt de
overweldigende meerderheid van de arbeiders in het Oosten zowel
als in het Westen de stalinistische dictatuur totaal. Zij dekt
het oordeel van al diegenen in de Sovjetunie die verkondigen:
“Stalinisme en socialisme zijn onverenigbaar. Waar het
stalinisme heerst is er geen socialisme. Waar het socialisme zal
bestaan, zal er geen stalinisme zijn”.
Zoals in het geval van de
sociaal-democratie kan men het stalinisme niet tot een zuiver
ideologisch verschijnsel herleiden. Het is de
politiek-ideologische uitdrukking van een proces van
maatschappelijke differentiatie: de opkomst van een bijzondere
maatschappelijke laag in de Sovjet-maatschappij, de
Sovjet-bureaucratie die in haar hoogste sfeer, de Nomenklatura
(verscheidene honderdduizenden gezinnen) reusachtige materiële
voordelen geniet [13]. Zij
verdedigt haar politiek machtsmonopolie omdat het haar
privileges dekt.
De systematische onderdrukking
van de arbeidersdemocratie in de door de stalinistische en
na-stalinistische partijen bestuurde landen ging gepaard met
praktijken van beperking en ‘delegitimatie’ van de
arbeidersdemocratie in de kapitalistische landen. Partijen en
stromingen, die zich niet onderwierpen aan Stalins zeer
tegenstrijdige opeenvolgende tactische en strategische
‘instructies’ werden als ‘objectieve medeplichtigen van de
klassenvijand’ doodgeverfd. Daarna werden zij zelfs als
‘betaalde agenten en spionnen’ behandeld.
Dat leidde tot diepe
verdeeldheid binnen de rangen van de arbeidersklasse, die op
haar beurt catastrofale gevolgen heeft gehad. In de periode
1930-33 weigerden Stalin, de KPD en de Communistische
Internationale Hitler als vijand nr. l van de Duitse en
internationale arbeidersklasse te zien. Onder het mom van de
theorie van het ‘sociaal-fascisme’ verdedigden zij de
stelling dat men eerst de sociaal-democratie moest verslaan eer
men Hitler kon overwinnen. Op onverantwoordelijke wijze
verkondigden zij dat, mocht Hitler toch de macht grijpen, hij
vlug door een ‘revolutionaire opgang van de Duitse
arbeidersklasse’ zou worden omvergeworpen.
Zij sloegen alle voorstellen
van Trotski in de wind, om inclusief met de
sociaal-democratische leiding een eenheidsfront te vormen om ten
allen prijze een nazi-regering in Duitsland te verhinderen.
“Hitler aan de macht, dat is de fysieke uitroeiing van de
Duitse georganiseerde arbeidersbeweging en de onvermijdelijke
oorlog tegen de Sovjetunie”, waarschuwde Trotski. De
geschiedenis heeft hem helaas gelijk gegeven.
5. Vandaag
en Morgen
De groeiende systeemcrisis in
de Sovjetunie en in Oost-Europa ontwikkelt zich onder
omstandigheden, die op basis van de economische en culturele
groei in die landen het heropleven van zelfstandige politieke
activiteit van de massa’s bevorderen. Dat is de diepere bron
van de hervormingen van Gorbatsjov. Dat heeft tot de explosies
in Oost-Europa gedurende het jaar 1989 geleid.
Heel dat proces is in sterke
mate tegenstrijdig. Op korte termijn staat het in het teken van
een ideologisch-politieke regressie. Nu betaalt de
internationale arbeidersbeweging een zware prijs voor de
onverantwoordelijke stelling betreffende het zgn. ‘reëel
bestaand socialisme’ (dat in werkelijkheid nergens bestond en
bestaat. De stroming waartoe ik behoor, heeft dat niet achteraf
ontdekt. Zij heeft dat inzicht sinds tientallen jaren verdedigd,
wat een erkenning van al wat positief in die landen
verwezenlijkt werd, niet uitsluit).
Gisteren zegde men ‘ja’ aan
het stalinisme omdat men het verkeerdelijk met het socialisme
vereenzelvigde. Vandaag zegt men ‘neen’ aan het socialisme
omdat men het even verkeerdelijk met het stalinisme
vereenzelvigt. Links ligt desbetreffend in het defensief, ook in
de Derde Wereld.
Wij zullen het enkele jaren
lang niet gemakkelijk hebben. Wij zullen tegen de stroom moeten
zwemmen. Maar op langere termijn loopt de historische tendens in
de tegenovergestelde richting. De val van het stalinisme is de
val van een ‘socialisme-model’ berustend op onvrijheid en
despotisme: de bureaucratische dictatuur. Nu wordt de weg weer
vrij om in de ogen van de brede massa’s socialisme en vrijheid
met elkaar te vereenzelvigen. Machtige reële veranderingen, die
op wereldschaal al aan de gang zijn, werken in die richting.
De groei van de zgn. ‘nieuwe
sociale bewegingen’, die in de jongste jaren letterlijk
miljoenen mensen op straat brachten in de vredesbeweging, de
ecologische beweging, de strijd om vrouwenrechten, de
solidariteitsbewegingen met de anti-imperialistische strijd,
houdt een nieuwe manier in om aan politiek te doen. Die vorm van
politieke activiteit verplaatst het zwaartepunt van
beslissingsprocessen over centrale politieke problemen buiten
regeringen en parlementen in de handen van brede massa’s. Die
ontwikkeling knoopt aan bij de traditionele socialistische
strijd voor uitbreiding van vrijheid en democratie in de
richting van een rechtstreekse pluralistische basisdemocratie.
Een gelijksoortige tendens is
zichtbaar in de ‘nieuwe arbeidersbeweging’, die zich in
landen als Brazilië, Zuid-Afrika, Zuid-Korea op stormachtige
wijze ontwikkelt. Morgen zal ze naar andere belangrijke landen
overslaan. Ook in West-Europa zal ze op een bescheidener wijze
binnen het nieuw strijdsyndicalisme tot uiting komen. Het zijn
vormen van massa-arbeidersbewegingen, die aan de controle van de
oude bureaucratische, apparaten ontsnappen.
De traumatische ervaring met
het stalinisme en de val van de stalinistische dictators maken
die massaorganisaties erg gevoelig voor de antibureaucratische
dimensie van het klassenbewustzijn. Zij zijn sterk gehecht aan
de arbeidersdemocratie, aan politiek pluralisme, aan de
onvoorwaardelijke verdediging van de mensenrechten.
De verscherping van de
structuurcrisis van het kapitalisme heeft er reeds toe geleid
dat de ontwikkeling van de burgerlijke staat niet alleen in de
Derde Wereld, maar ook in het Westen en in Japan, tendentieel de
weg op gaat van de ‘sterke staat’. Dat houdt een tendentieel
groeiende repressie in, eerst tegen minderheden (migranten,
vrouwen, strijdsyndicalisten, linkse groepen), dan tegen bredere
massa’s. De arbeidersbeweging kan onder de nieuwe
omstandigheden zonder complexen de strijd voor de verdediging en
de uitbreiding van alle democratische vrijheden tegen de
‘sterke staat’ opnemen. Het zal de burgerij nog berouwen dat
zij de campagne voor de mensenrechten in het Oosten heeft
gevoerd. Die campagne zal jarenlang als een boemerang op haar
terugslaan. [14]
In Oost-Europa en in de
Sovjetunie zal, na een overgangsfase van verwarring, de strijd
voor een alternatief socialisme-model ontluiken. Succesvolle
massastakingen en massabewegingen zullen dat model in concrete
vorm gieten. Dat zal de massastrijd overal ter wereld
bevruchten.
Bij gebrek aan een overtuigend
alternatief maatschappijmodel is die strijd vandaag
hoofdzakelijk op onmiddellijke eisen gericht en dus
gefragmenteerd. Wat in de Sovjetunie kan veranderen — ik zeg
‘kan’, ‘zou kunnen’; ik zeg niet ‘zal’ — zou die
zwakheid helpen voorbij te streven.
In een opzienbarend artikel,
dat een ambtenaar van het Amerikaans State Department, Francis
Fukuyama, in het tijdschrift National Interest publiceerde,
wordt de stelling verdedigd dat wij nu ‘het einde van de
geschiedenis’, ten minste in de ‘rijke landen’ van de
wereld, met inbegrip van de ‘halfrijke’ zoals Oost-Europa,
de Sovjetunie, Zuid-Korea enz. aan het beleven zijn. De
‘liberale democratie’ zou geen plaats meer laten voor
historische veranderingen.
Het is interessant te wijzen op
het feit, dat men tot zeer kort geleden juist aan Marx en aan de
marxisten verweet, de utopie van het ‘einde van de
geschiedenis’ te verkondigen. Dat klopt natuurlijk niet.
Maar nu zijn het de
neoliberalen, die dat fatalistisch standpunt verdedigen. En zij
doen dat op basis van een pessimistische visie op de mens én
een ‘objectivistische’ visie op de maatschappij van vandaag,
waarin de mens enkel maar de speelbal van ‘objectieve
wetten’ (vooral marktwetten) zou zijn. De mens als subject van
de geschiedenis is uit hun denken verdwenen.
Dat betekent dat de menselijke
vrijheid en de mogelijkheid tot zelfbeschikking op elk gebied
van het maatschappelijk leven uitgeschakeld zouden zijn. Dat is
een grote illusie. De strijd om die vrijheid wordt gevoerd. Hij
zal meer en meer gevoerd worden. De strijd voor meer
rechtstreekse democratie en de strijd voor vrije
sociaal-economische zelfbeschikking doorbreken het kader van de
burgerlijk-liberale democratie. Hun historische richting is
socialistische democratie, socialisme plus democratie. En die
hereniging van socialisme en vrijheid maakt onze zaak
onoverwinnelijk.
Voetnoten
[1]
Cfr. Marx, “Aber ein Zweck, der unheiligen Mittel bedarf, ist
kein heiliger Zweck” (Marx-Engels Werke, Band I. S.
60).
[2]
Lenin, Oeuvres, tome 27, p. 133.
[3]
Het kapitalistisch privé-eigendom vereist loonarbeiders, dus
mensen die over geen eigendom beschikken en die onder de
economische dwang staan hun arbeidskracht aan de patroons te
verkopen.
[4]
Süddeutsche Zeitung, 23 februari 1990.
[5]
Marx heeft zich op de scherpste wijze tegen elke vorm van
censuur geuit. Hetzelfde geldt voor Engels, die in een beroemde
brief aan Bebel ook de ‘inwendige’ censuur binnen de
arbeidersbeweging streng veroordeelde.
[6]
Volgens hen is politieke dwang onvermijdelijk om mensen te
verhinderen vrij ondernemingen op te richten. Privé-onderneming
door enkelingen wil geen socialist verbieden. Om kapitalistische
ondernemingen uit te schakelen, is politieke dwang onnodig.
Economische maatregelen, b.v. overdracht van grond en fabrieken
aan de directe producenten en een voldoende gewaarborgd inkomen
voor iedereen, volstaan daarvoor.
[7]
Zo proclameerde de Franse ideoloog Alain de Benoist, die
eergisteren nog tot de kring rond Giscard d’Estaing behoorde
en die vandaag in de redactie van de Figaro-Magazine
zit: “Seule l’élite a droit à une ame”. Men kan niet
duidelijker zijn verachting voor de meerderheid van de mensheid
tot uiting brengen.
[8]
Na de capitulatie zonder strijd van de SPD en de KPD voor
Hitlers machtsgroep in 1933 hebben de Oostenrijkse en de Spaanse
arbeiders de wapens gegrepen in de strijd tegen het fascisme.
[9]
Zo diende kort geleden de sociaal-dcmocratische regering in
Zweden een wetsontwerp in dat, om de blokkering van lonen en
prijzen twee jaar lang af te dekken, een verbod van staking voor
dezelfde periode verkondigde.
[10]
Cfr. Karl Marx: “...Da ich kein Realpolitiker bin...” (Brief
aan Kugelmann van 23 februari 1865).
[11]
Tot hen behoorden mijn kameraden van de POUM, die in Catalonie
het grootste contingent anti-fascistischc miliciens na dat van
de anarcho-syndicalisten tijdens de zomer 1936 mobiliseerden,
meer dan de KP of de sociaal-democraten. Zij werden vanaf de
herfst 1936 door de stalinisten wegens hun revolutionaire lijn
zwaar belasterd als ‘vijfde kolonne van Franco’. Hun leider
Andres Nin werd doodgefolterd. Maar op het einde van het proces,
waarin hun centraal comité tot lange jaren gevangenis werd
veroordeeld, gold het vonnis niet hun zogezegde ‘samenwerking
met het fascisme’. Zij werden veroordeeld, zegde het vonnis,
wegens hun strijd voor de dictatuur van het proletariaat.
Vandaag is Andres Nin door de KP in Catalonie volledig in ere
hersteld.
[12]
Lenin en Trotski gebruikten het begrip ‘Sovjet-Thermidor’ in
analogie met de politieke tegenrevolutie die in Frankrijk
plaatsvond, toen de heerschappij van de Jakobijnen op 9
Thermidor door de Convention Nationale werd beëindigd.
[13]
Boris Yeltsin, zelf een (oud?)-lid van de Nomenklatura,
heeft die privileges in zijn zo-even verschenen boek opgeteld: Getuigenis
van een opposant, Anthos-Lannoo, 1990.
[14]
Cfr. het succes van het referendum voor de afschaffing van het
leger in Zwit-serland: meer dan 30 van de kiezers stemden ja.
Nog groter wordt het succes van de campagne (in dat nochtans
bchoudgsezind en rijk land) voor de afschaf-fing van de
politieke politie, “zoals de Stasi in de DDR werd
afgeschaft”.
|