Ernest (links) met zijn
jongere broer Michel |
Ik
heb heel vroeg met Marx kennis gemaakt. In de bibliotheek van mijn
vader, die al voor de eerste wereldoorlog socialist was, stonden vele
boeken van Marx, in het Nederlands en in het Duits. Ik kende tamelijk
vroeg Duits als tweede taal en ben er dus in geslaagd vele van die
werken in hun oorspronkelijke versie te lezen. Marx is de auteur geweest
die mij het meest heeft beïnvloed, het meest heeft gefascineerd.
Ik
moet er misschien aan toevoegen dat het niet de auteur is
geweest die mij tot socialist heeft gemaakt. Dat was iemand
anders, een romanschrijver. Zoals zoveel andere jongeren ben ik
tot het socialisme gekomen door het lezen van Victor Hugo, door
de lectuur van Les Miserables op twaalfjarige leeftijd.
Toen is mijn politieke houding voorgoed, voor de rest van mijn
leven beslist.
Maar
wat Marx mij heeft gegeven was wel meer. Hij bood mij een
houvast, een basis voor een wereldbeschouwing die niet zuiver
sentimenteel was, zoals ze bij een jongeman die Victor Hugo
leest uiteraard wel moet zijn. De basis die Marx bood was veel
breder, veel meer op de filosofie van de geschiedenis gesteund,
op algemeen antropologische, algemeen menselijke criteria.
Mijn
fascinatie door Marx berust op twee pijlers: langs de ene kant
is Marx een mens die ook in zijn persoonlijk leven (men kan er
aan toevoegen: in zijn persoonlijk lijden, want een deel van
zijn levensweg was een lijdensweg) de obsessie met de menselijke
emancipatie belichaamt: de strijd tegen onrecht, onderdrukking,
uitbuiting, onrechtvaardigheid, in al hun vormen, waar ze ook
mogen optreden: in het heden, in het verleden en - zo mag men
aannemen - ook in de toekomst.
De
obsessie heeft hij in zijn jeugd in één zin uitgedrukt die
weinig gekend is omdat hij zo Kantiaans klinkt en men Marx wel
in verband brengt met Hegel, maar zeker niet met Kant. Maar de
formule stamt van Marx. Het geldt alle verhoudingen te
bevechten, alle instellingen te bestrijden waarin de mens een
onderworpen, een verknecht, een verminkt wezen is. Dat zegt
Marx, is een "categorische imperatief". En dat is een
categorische imperatief waaraan hij zich dus zijn hele leven
heeft gehouden.
Dat
zou ik gemakkelijk kunnen bewijzen, aan de hand van de politieke
houdingen die hij heeft aangenomen, van zijn prilste jeugd af,
tot aan de dag van zijn dood. Hij is nooit van die gedragslijn
afgeweken. Daar heeft hij, zoals hij zelf zegt in één van zijn
brieven, zijn persoonlijk geluk en zijn welvaart grotendeels aan
opgeofferd. Hij schrijft ergens: mocht ik mij willen gedragen
als een os, "wie ein Ochsen", dan zou ik natuurlijk
mijn voeten kunnen vegen aan de belangen van de mensheid. Maar
voor mij was dat een gedachte waarvan ik de mogelijkheid zelfs
nooit heb onderzocht. Het was voor mij vanzelfsprekend dat een
bewust mens zich niet gedraagt als een os en dus medevoelen,
empathie en sympathie heeft met alle andere mensen. En niet
alleen sympathie heeft, maar zich ook bewust engageert aan de
kant van de verdrukten, de uitgebuitenen, degenen die onrecht
lijden.
Men
kan zich natuurlijk de vraag stellen waarop zo'n engagement
berust. Het berust op het postulaat dat de mens de maat van alle
menselijke dingen is. Dat is het postulaat dat aan de
wijsgerige, levensbeschouwelijke en politiek-morele houding van
Marx ten grondslag ligt.
Maar
wat zo bijzonder fascinerend is, is het feit dat er naast
Marx-de-socialist, naast Marx-de-humanist, naast
Marx-de-revolutionair, nog een andere Marx is, namelijk
Marx-de-wetenschapsbeoefenaar. Wetenschap betekent hier in de
eerste plaats economische wetenschap, maar ook sociologie en
geschiedenis.
Deze
Marx beantwoordt aan totaal andere criteria dan de eerste. Dar
heeft hij ook duidelijk uitgedrukt, op verschillende ogenblikken
van zijn leven. Dat is de Marx die zegt: mijn lijfspreuk is
"de omnibus dubitandum": twijfel aan alles. Dat is het
tegenovergestelde van een dogmaticus of van een blind geëngageerd
denker. Dat is iemand die streng wetenschappelijke criteria
toepast, criteria van verificatie en falsificatie, om een
bepaalde stelling te staven of te verwerpen. Dat is de Marx die
in een van zijn brieven ook duidelijk stelt: ik heb voor niemand
zoveel minachting als voor wie beweert aan wetenschap te doen,
maar die resultaten van wetenschappelijk onderzoek vervalst of
vervormt om gelijk welke reden. Dat is dus een
strengwetenschappelijke houding.
Nu
zijn er veel commentaren geweest die geprobeerd hebben die twee
krachtlijnen in het denken en in het leven van Marx te verwarren
of als tegenstrijdig te verklaren,
in plaats van ze te combineren. Want combineren is mogelijk en
noodzakelijk: de twee elementen zijn permanent aanwezig. Maar
wat niet kan is te stellen dat Marx' wetenschappelijke arbeid
bepaald en beperkt wordt door zijn politiek engagement of
omgekeerd. De twee krachtlijnen zijn gecombineerd, maar niet
identiek.
Ik
wil dat in een paradoxale formule op de spits drijven: het is
duidelijk in de geschriften van Marx dat, zelfs als hij er van
overtuigd zou zijn geraakt dat een rechtvaardige,
socialistische, klassenloze maatschappij onverwezenlijkbaar zou
zijn, hij er toch nog voor gevochten zou hebben. De strijd voor
de menselijke emancipatie is moreel geboden en menselijke
emancipatie moet worden doorgedreven tot het einde.
Men
mag aannemen dat Marx een aantal fundamentele stellingen, over
de tegenstellingen van het kapitalisme, over de bewegingswetten
van het kapitalisme, de plaats van de loonarbeid in de huidige
maatschappij, zou hebben opgegeven als hij er als wetenschapsman
van overtuigd was geraakt dat die stellingen niet houdbaar waren
in het licht van nieuwe empirische gegevens. Er zijn voorbeelden
genoeg aan te halen waarbij hij op die manier gehandeld heeft,
op basis van strengwetenschappelijke criteria.
Ik
zal een voorbeeld geven dat actueel is en dat velen zal
verbazen. Men heeft dikwijls geschreven dat Marx een soort
periodisering van de geschiedenis voor ogen had waarin
feodalisme, kapitalisme en socialisme mekaar opvolgen. In de
jaren zeventig van de 19de eeuw ontstond een grote
revolutionaire beweging in Rusland. De leiders van die beweging
waren weliswaar geen marxisten, maar ze zochten toch contact met
Marx.
En ze stelden hem de
vraag: wat is de toekomst van Rusland? Marx is dan begonnen met
Russisch te leren, wat nog eens bewijst hoe ernstig hij
wetenschappelijke problemen behandelde. We weten dat hij
talrijke werken over Rusland heeft gelezen in het Russisch. Na
de studie van de Russische verhoudingen in de tweede helft van
de 19de eeuw, volgende op de opheffing van de lijfeigenschap
door Alexander II, is hij tot een historisch buitengewoon
interessante conclusie gekomen die de meesten van zijn
discipelen, vooral de Russische, geweldig heeft geschokt. Hij
heeft gezegd: Rusland bevindt zich vandaag in een unieke
situatie, het heeft een unieke kans om de euvels van het
kapitalisme te vermijden, om met een sprong uit zijn primitieve,
agrarische verhoudingen naar het socialisme te springen.
80
à
85 procent van
de Russische bevolking leefde toen nog in zogenaamde
"obsjina's", primitieve dorpsgemeenschappen. Marx
dacht dat men van daaruit recht naar het socialisme kon stappen,
zonder door het hellevuur van het kapitalisme te moeten gaan, op
voorwaarde dat de invloed van het nationale en het
internationale kapitalisme de obsjina's niet zodanig zou
ontbinden dat ze niet meer als basis voor zo'n ontwikkeling
zouden kunnen dienen.
De
geschiedenis heeft daarop geantwoord. En 15 jaar later heeft
Engels de conclusie getrokken die de geschiedenis ook heeft
bevestigd: de ontwikkeling van het kapitalisme was in Rusland al
zover gevorderd dat die werkhypothese van Marx niet meer actueel
was.
Dit
voorbeeld toont dus aan dat Marx in staat was om sommige van
zijn werkhypotheses te herzien op basis van kennis en analyse,
en op basis van een theorie die soepel genoeg is om nieuwe
gegevens in zich op te nemen. Dat is misschien wat mij, naast
zijn politieke engagement en naast de "categorische
imperatief" het meest heeft gefascineerd: die soepelheid
van de marxistische theorie om de meest uiteenlopende
verschijnselen te verklaren en met mekaar te integreren. En
daarom zijn Das Kapital en het voorbereidende werk ervoor, de
Grundrisse, de werken die mij het sterkst beïnvloed hebben.
Het
Kapitaal heb ik voor het eerst gelezen toen ik 17 was. De
Grundrisse heb ik pas na de tweede wereldoorlog kunnen lezen.
Die zijn in 1939 voor het eerst gepubliceerd, maar we konden ze
in West-Europa moeilijk te pakken krijgen. Beide werken heb ik
nu een keer of vijf gelezen. Ze zijn ongelooflijk rijk. Ze
verbinden algemene theorie en detailanalyses van empirische
gegevens op een indrukwekkende wijze. Het is alsof Marx soms
schijnwerpers gebruikt die hij plots bovenhaalt om de meest
uiteenlopende aspecten van de menselijke maatschappij te
belichten.
Om
zijn soepelheid te illustreren zou ik twee voorbeelden willen
geven die ook zeer actueel zijn.
De
beroemde passages over de mechanisering in het eerste deel van
Das Kapital, die kan men vandaag lezen als een buitengewoon
actuele bijdrage tot het ecologiedebat. Marx beschrijft daar de
dubbelzinnige gevolgen van de mechanisering voor de mens in het
algemeen: langs de ene kant de bevrijdende, langs de andere kant
de verslavende, vervreemdende en ondermijnende functie.
Ik
geloof dat het onmogelijk is de geschiedenis van de jongste 200
jaar sinds de industriële omwenteling te begrijpen als men niet
rekening houdt met die twee aspecten die op een bijzonder
duidelijke manier, waarschijnlijk duidelijker dan bij gelijk
welke andere auteur, door Marx werden verwerkt. We zien langs de
ene kant de bevrijdende functie van machines. Wie
dat niet
begrijpt, die begrijpt niet in welke onmenselijke omstandigheden
de mensen vroeger hebben geleefd. De verkorting van de werkduur
van 72 tot 40 of tot 35 en 32 uur: dat was maar mogelijk omdat
er machines waren. De bevrijding van de vrouw, van dat
verschrikkelijke leven van iemand die voor een gezin van tien
personen moest wassen bijvoorbeeld, danken we aan de machine. De
machine heeft honderden miljoenen mensen gedeeltelijk geëmancipeerd.
Wie dat niet inziet is letterlijk onmenselijk.
Maar
aan de andere kant zijn er al de negatieve gevolgen van de
mechanisering, en die heeft Marx nooit miskend. Hij heeft gezien
dat de mens een aanhangsel van de machine werd, een slaaf wiens
normale, biologische levensritme verstoord en in zekere zin
vernietigd werd door het ritme van de machine. Denk aan de
nachtarbeid om maar een voorbeeld te noemen. Hij heeft ook de
vernietiging van de natuur en de afvalproductie gezien. Marx
sluit die passage trouwens af met een profetische uitspraak: het
kapitalisme ontwikkelt alleen maar rijkdom door de twee bronnen
van rijkdom, de mens en de natuur, stelselmatig te verminken en
te vernietigen.
Ik
geef nog een tweede voorbeeld, dat verband houdt met het eerste,
maar uit de Grundrisse komt. Het gaat over de verhouding tussen
arbeidstijd en vrije tijd. Marx zegt: wanneer techniek en
wetenschap een bepaalde drempel overschrijden, dan wordt het
meten van rijkdom door waarde, door arbeidstijd, door
arbeidsinspanning, door prestatie, zinloos en irrationeel. Want
dan is de ontplooiing van menselijke kennis, van menselijke
hoedanigheden in de vrije tijd de bron van werkelijke rijkdom.
En dan zal men de menselijke vooruitgang en de menselijke
rijkdom beginnen te meten in functie van een egalitaire
verdeling van de vrije tijd en niet van arbeidsprestaties.
Die
twee voorbeelden tonen aan hoe verkeerd het is om
Marx-de-econoom of Marx-de-wijsgeer af te schilderen als een
figuur van de 19de eeuw. Marx is als profetische ontdekker van
ontwikkelingstendensen op lange termijn veel meer een econoom en
wijsgeer van het einde van de 20ste en van het begin van de
21ste eeuw, dan een verouderde 19de eeuws figuur.
|