Het eerste denkbeeld dat
opgeruimd moet worden, is de stelling dat er een scheiding is
tussen de gebeurtenissen op de effectenmarkt en die in — zoals
sommige commentatoren dat noemen — de werkelijke economie.
Aangenomen wordt dat de effectenmarkt in een ongezonde toestand
verkeerde en dat ze daarom een val maakte, maar dat de
werkelijke economie gezond is en daarom de economische
vooruitzichten niet slecht zijn. Dat is volstrekt onlogisch.
Om te begrijpen hoe onlogisch
dit denkbeeld is, hoeven we slechts twee sleutelgegevens van de
marktverliezen in ogenschouw te nemen. Alleen al in de Verenigde
Staten is 1.200.000 miljoen dollar verloren in een periode van
twee weken. Dat is meer dan de in 20 jaar opgebouwde schuld van
de derde wereld. In twee weken tijd verloren effectenbezitters
in alle imperialistische landen 1.600.000 miljoen dollar. Dit is
gelijk aan 80 procent van de nationale schuld van de VS, het
rijkste en machtigste land ter wereld.
Geen papieren verliezen
Alleen al deze twee gegevens
laten zien dat het totaal absurd is om te geloven dat het louter
om verschijnselen op de effectenmarkt gaat, zonder enige invloed
op de economie. Alle serieuze economen — niet alleen
marxisten, maar allen die niet zweren bij ‘de macht van het
positief denken’ — hebben erop gewezen dat dergelijke
verliezen beslist een daling van de consumptie zullen inhouden.
De yuppies zullen minder Jaguars en BMW’s kopen. Dat is goed
voor hen, maar niet voor de Jaguar- en BMW-fabrieken of voor de
arbeid(st) ers in die fabrieken. Een vermindering van de
consumptie-uitgaven, uitgaven voor luxegoederen inbegrepen, zal
leiden tot een vermindering van werkgelegenheid.
Veel belangrijker dan de
vermindering van de consumptie-uitgaven is, dat de verliezen op
de effectenmarkt zeker zullen leiden tot een vermindering van de
investeringen. Bij deze kwestie dient een andere mythe
weggeblazen te worden. Namelijk de gedachte dat de door de val
van de effectenprijzen veroorzaakte verliezen slechts papieren
verliezen zijn, boekhoudkundige verliezen, omdat niemand
effecten hoeft te verkopen die te veel in prijs gedaald zijn.
Los van het feit dat veel van
deze effecten zijn verkocht en dat de verliezen ‘genomen’
zijn, vergeten de commentatoren maar al te gemakkelijk dat het
om effecten gaat van zeer werkelijke industrie-, bank-,
transport- en andere bedrijven. Zij vertegenwoordigen een niet
te verwaarlozen deel van de bezittingen van deze bedrijven en,
als resultaat van de geleden verliezen op de effectenmarkt,
ontdekken deze bedrijven dat de verhouding tussen hun
bezittingen en schulden verstoord is. Dit betekent dat hun
mogelijkheden om krediet te verkrijgen en investeringen te
financieren ernstig zijn aangetast.
Waanzinnig niveau
beurskoersen
Het is dus onzinnig om te
stellen dat wat op de effectenmarkt heeft plaatsgevonden, los
staat van de gebeurtenissen in de werkelijke economie.
Het is echter noodzakelijk een
ander aspect van het probleem te onderzoeken. Niet alleen is het
zo dat de gebeurtenissen op de effectenmarkt gevolgen hebben
voor de werkelijke economie, ook hebben de oorzaken ervan niets
te maken met wat zich zuiver en alleen op de effectenmarkt
afspeelt. Gezegd wordt — en formeel is dat ook juist — dat
de directe oorzaak van de val van de effecten de stijging was
van de rentevoet in de VS gedurende de weken en maanden
voorafgaande aan de 19e oktober. De gemiddelde rentevoet — als
je daarvan kunt spreken, want er zijn vele verschillende
rentevoeten — ging van 7,5 naar ruim 10 procent.
Er is een regel, weliswaar een
zeer theoretische, dat de prijs van effecten op de markt de
kapitalisering is van de dividenden, dat zijn de opbrengsten van
deze effecten in vergelijking met de gemiddelde rentevoet. Nu is
er een automatische beweging: als de rentevoeten stijgen, dalen
de prijzen van de effecten. Het is ook waar dat sommige beurzen,
vooral Tokyo, Hong Kong en New York, niveaus hadden bereikt die
absoluut waanzinnig waren. Op de beurs van New York waren de
prijzen gestegen tot een punt waar het gemiddelde dividend een
rendement had van hoogstens 2,5 procent. In Tokyo waren de
prijzen zo hoog gestegen dat de opbrengst van de effecten
slechts 1,5 procent was. Deze twee percentages zijn lager dan de
rente die je krijgt wanneer je je geld gewoon op de bankrekening
zet.
Vanuit een oogpunt van
mogelijke opbrengsten had het onder deze omstandigheden geen
enkele zin door te gaan met het kopen van effecten. Het was pure
speculatie, die geen verband had met het rendement van effecten.
Dus technisch gezien kun je zeggen dat een terugval
onvermijdelijk was.
Alle kapitalistische landen
Sommige mensen hebben
lichtzinnig verondersteld dat het gebruik van computers leidde
tot een versterking of versnelling van de beweging. Op een
bepaald moment zagen de operators niets anders dan het scherm.
Het scherm zei “verkopen” en dus verkocht iedereen. Dat is
een tamelijk oppervlakkige verklaring. De computers kunnen
hoogstens een beweging versterken, die andere oorzaken heeft dan
de kortzichtigheid van onervaren jonge mensen die aangesteld
zijn om aandelen te kopen en verkopen.
Belangrijker is de ultrasnelle
internationalisering van de val. Dit is de eerste keer dat we
gezien hebben dat een effectenmarkt instort in alle
kapitalistische landen.
In 1929 vond de krach in Wall
Street plaats, de andere beurzen werden toen pas na enige tijd
getroffen. Deze keer duurde het uitstel nog niet eens 24 uur. De
internationalisering van liquide (direct beschikbaar)
geldkapitaal, de effectenspeculatie die de internationalisering
van het kapitaal volgde, en de opkomst van multinationals
vertegenwoordigen de voornaamste organisatievorm van het
kapitaal in de fase van het laatkapitalisme.
Daling productieve
investeringen
Al deze opmerkingen zijn ter
zake, maar er is een fundamentele kwestie die de effectenmarkt
in verband brengt met de werkelijke economie en een analyse van
de krach verbindt aan het huidige kapitalistische tijdperk. En
hier bieden, denk ik, alleen de marxisten meer dan een
oppervlakkige analyse.
Met het begin van de lange
depressiegolf — dat wil zeggen vanaf ongeveer 1974, de start
van de eerste veralgemeende recessie in de internationale
kapitalistische economie sinds de tweede wereldoorlog — zijn
we aangeland in een periode die gekenmerkt wordt door een
gemiddelde groeivoet die vergeleken met de voorafgaande 25 jaar
minder is dan de helft. Dit komt tot uiting in een constante
groei van de werkloosheid dwars door alle conjuncturele ‘ups
en downs’ heen. Alleen al in de imperialistische landen hebben
40 miljoen mensen geen betaalde baan.
Gedurende deze lange
depressieperiode is natuurlijk de kapitaalaccumulatie
doorgegaan. Er bestaat niet zoiets als een nooit eindigende
crisis. Er zijn altijd perioden van recessie gevolgd door
perioden van opleving. We hebben een recessie meegemaakt in
1974-1975 en een in 1981-1982. We hadden na die recessie een
opleving die duurde van 1983 tot 1986.
Maar wat niet-oppervlakkige
waarnemers en analytici opvalt, is dat al deze cyclische
oplevingen niet gevolgd zijn door productieve investeringen in
de brede betekenis, niet alleen in de directe industriële
productie, maar ook in telecommunicatie, transport,
elektriciteit, gas en infrastructurele projecten. Deze
investeringen vinden steeds minder plaats.
Een pas in de Bondsrepubliek
verschenen studie, toegejuicht door het zeer conservatieve
Amerikaanse blad Business Week, heeft aangetoond dat ondanks de
verlaging van de belastingen en ondanks een sterke stijging van
de winsten in 1982-1987, de productieve investeringen van de
grote bedrijven in de Bondsrepubliek nauwelijks de helft zijn
van die in de beginjaren ‘70.
Overaccumulatie van kapitaal
Er heeft dus een enorme
overaccumulatie van kapitaal plaats die niet productief geïnvesteerd
wordt. En de reden daarvoor is simpel. De enorme overcapaciteit,
de enorme reële of potentiële overproductie legt een zware
druk op de markt. Er zijn al te veel auto’s, te veel
vliegtuigen, te veel elektrische apparaten. En onder deze
omstandigheden is niemand zo gek nog meer enorme fabrieken aan
de reeds bestaande toe te voegen. Hierbij heb ik het niet over
kleine fabrieken of werkplaatsen, maar over fabrieken van
hetzelfde type en dezelfde omvang als die de drijvende kracht
van de naoorlogse expansie waren.
De kapitalisten hadden de hoop
(ook gekoesterd door veel ideologen, zelfs in de
arbeidersbeweging) dat nieuwe producten en nieuwe industrieën
als computers, ‘personal’ computers en robotten de taak
zouden overnemen van auto’s, elektrische apparaten en
gebouwen, omdat deze laatste industrieën een wezenlijke rol
speelden bij het voortdrijven van de naoorlogse expansie. Daar
is echter geen sprake van. Om dit te constateren hoef je slechts
te kijken naar de productie- en verkoopcijfers in de nieuwe
industrieën. Nauwelijks 10 tot 15 procent van de huishoudens
heeft ‘personal’ computers en maar 2 tot 3 procent van de
banen is opgeheven door robots.
Op jacht naar beleggingen
Deze industrieën en producten
werken de slapte niet weg. En in deze situatie met de
overaccumulatie van kapitaal — of preciezer gezegd de
overaccumulatie van waren en de onmogelijkheid deze te verkopen
— blijft een groot deel van het kapitaal in liquide vorm op
jacht naar andere beleggingen dan in de productie. Dat is het
antwoord op het mysterie.
In feite zijn er behalve
sommige kleine zaken, kunstwerken en dergelijke, niet veel
alternatieven om 100.000, 200.000 of 300.000 miljoen dollar per
jaar te beleggen. Ik zeg per jaar, omdat dat de termijn is. Je
kunt niet 300.000 miljoen dollar per jaar beleggen in
schilderijen van Monet of Breughel of in goud, dat is
onmogelijk. Blijven over onroerend goed en de effectenmarkt. Er
zijn geen andere uitwegen voor dit soort geld. En zo is vele
jaren de overvloed van nieuw kapitaal gestroomd naar deze
terreinen. Dit verklaart de duizelingwekkende prijsstijging van
effecten, land en huizen in de meeste grote steden van de
wereld. In Parijs gaat het nog betrekkelijk bescheiden toe. In
Tokyo is het vijf of tien keer erger; een kamer in Tokyo kost
even veel als een huis of luxe appartement in Parijs. Deze
prijsverhogingen hebben niets te maken met enige economische
prestatie of economische rationaliteit. Ze zijn eenvoudig het
resultaat van het feit dat enorme kapitalen naar deze markten
zijn gevloeid en dat de prijzen omhoog zijn geschoten door de
werking van vraag en aanbod.
Er is nog een schakel in de
verklaring: de tegenstrijdigheid die oprukt naar het centrum van
de internationale kapitalistische economie. De VS blijven de
belangrijkste markt van de wereld, die 40 procent van de
kapitalistische wereldimporten voor haar rekening neemt. Een
groot deel van de liquide middelen is naar de VS gestroomd, er
was eenvoudig geen andere opening. Je kunt je moeilijk
voorstellen dat oliesjeiks of Japanse kapitalisten 300.000
miljoen dollar investeren in Noorwegen of Tanzania, waar op deze
schaal niets te kopen is.
Ondermijning overheersing VS
Maar gelijkertijd wordt al meer
dan tien jaar de concurrentiepositie van de Amerikaanse
industrie, of beter gezegd de overheersing van het Amerikaanse
imperialisme onherroepelijk en constant ondermijnd. Ik geef een
cijfer om het tempo van deze achteruitgang te illustreren.
Tussen 1981 en 1986 liep het VS-aandeel in de wereldexporten
terug van 20 naar 13,8 procent. Nooit eerder in de geschiedenis
van het kapitalisme is er zo’n snel verval geweest. Als we
kijken naar de Britse achteruitgang, dan strekt deze zich uit
over tientallen jaren. De Amerikaanse teruggang in vijf jaar is
buitengewoon. Natuurlijk is Reagan hiervoor gedeeltelijk
verantwoordelijk, maar buitengewoon blijft het.
Hiermee zijn we tot de kern
gekomen van een analyse van zowel de structuur als de oorzaak
van de krach op de effectenmarkt. Dit betekent — en dat is de
tegenstrijdigheid — dat buitenlands kapitaal naar de VS
stroomde juist op het moment dat een blijvend tekort op de
handelsbalans van de VS optrad. De Amerikanen importeren meer en
meer en exporteren steeds minder. Deze twee gegevens leidden
onvermijdelijk tot twee resultaten.
Ten eerste, de voortgaande
daling van de waarde van de dollar ten opzichte van andere
valuta. Nogmaals, dit was onvermijdelijk. De Amerikanen hebben
meer yens nodig, marken, Zwitserse franken en Nederlandse
guldens — en zelfs Franse en Belgische franks — om hun
importen te kunnen betalen. Zo stijgt de vraag naar buitenlandse
valuta sterker dan naar dollars, en de dollar daalt.
Gelijkertijd echter hebben de Amerikanen buitenlands kapitaal
nodig om dit tekort te kunnen dekken, omdat zij praktisch geen
valutareserves hebben om de rekening te betalen. Als zij geen
buitenlands kapitaal ontvingen, zouden ze vervallen tot de
nederige positie van een Peru of Brazilië, om maar niet te
zeggen Polen — ze zouden failliet gaan, niet in staat hun
importeurs te betalen. Zij moeten buitenlands kapitaal
aantrekken en moeten dit realiseren met een nationale munt die
in waarde daalt. Dus moeten ze de rentevoet aanzienlijk hoger
stellen dan die in Tokyo, Frankfurt, Zürich of Amsterdam.
In de Amerikaanse rentevoet zit
inbegrepen wat je zou kunnen noemen een verzekeringspremie van 3
tot 4 procent tegen een devaluatie van de dollar. Dat is een
bijna automatisch mechanisme.
Daling Japanse
kapitaalexport
Het is algemeen bekend dat de
Japanse geldkapitalisten met hun kapitaalexport naar de VS het
meest profiteren van deze bewegingen van heroriëntatie en
herstructurering van het internationaal kapitalisme. Die export
bedraagt zo’ n 140.000 tot 150.000 miljoen dollar per jaar —
12.000 miljoen per maand! Dit laat zien in welke wereld we
leven. Zo’n omvangrijke kapitaalexport is nooit eerder
voorgekomen in de geschiedenis van het kapitalisme, zelfs niet
tijdens het hoogtepunt van het Britse imperium. In augustus 1987
viel dit cijfer plotseling terug met 90 procent, van 12.000 naar
1.100 miljoen dollar. Dat bracht de paniek teweeg in Wall Street
en Washington.
De Japanners konden niet
doorgaan met het dekken van het tekort op de Amerikaanse
handelsbalans. Zij begonnen zich terug te trekken van de
effectenbeurs van New York. Dit was het resultaat van de
stijging van de rentevoet van 7 naar 7,5 procent en
dientengevolge klapten de aandelenprijzen in Wall Street in
elkaar. Hier kun je zien hoe het zuiver technisch mechanisme van
de effectenmarkt niet alleen verbonden is met de structurele
kenmerken van het laatkapitalisme, maar ook met de veranderingen
in de internationale krachtsverhoudingen, met alle consequenties
vandien.
Geen complot
De val van de dollar is soms
voorgesteld als een soort samenzwering van het Amerikaanse
imperialisme om zijn partners en concurrenten te straffen en
zijn handelsbalans te herstellen.
Vanuit een zuiver technisch
oogpunt gezien is dit niet overtuigend. Het is waar, wanneer de
dollar daalt, loopt de export gemakkelijker. Maar het is ook
waar dat de importen duurder worden. Terwijl het effect op de
importen, met name olie-importen, in de VS onmiddellijk is, komt
het effect op de export slechts op de middellange termijn — en
soms verdwijnt het helemaal naar een vergelegen horizon.
Het effect kan tegengesteld
zijn aan de bedoelingen. Het handelstekort kan toenemen ondanks
de daling van de dollar. Dat gebeurde in augustus en september
en beangstigde de marktspecialisten, de speculanten. Dit is een
van de psychologische verklaringen van de val van de
effectenprijzen op 19 oktober. Er is echter een meer structureel
aspect aan de orde. Wanneer de dollar daalt, worden de exporten
gestimuleerd, maar op hetzelfde moment worden alle onroerende
goederen in de VS — fabrieken, voorraden, land, gebouwen —
goedkoper voor buitenlandse kapitalisten. Japanse, West-Duitse,
Zwitserse of Nederlandse kapitalisten zijn nu bij de aankoop in
de VS van dezelfde fabrieken, voorraden, stukken grond of
gebouwen 40 procent minder kwijt dan twee jaar geleden.
Ik geloof niet in een complot
van het Amerikaanse imperialisme om de dollar te laten dalen. En
zeker niet in het tijdperk van het imperialisme. Want dat zou
betekenen dat er een halfzachte politiek gevoerd werd van
weloverwogen verkoop van bezittingen aan buitenlandse
kapitalisten. Ook denk ik niet dat er een bewuste Amerikaanse
politiek is gevoerd om het aankopen door buitenlandse
kapitalisten te vergemakkelijken. Niet alleen van naalden- of
naaimachinefabrieken, maar ook van fabrieken waar raketten of
zelfs kernraketten worden geproduceerd. Waarom zouden ze dat
doen? Ze zouden toch helemaal gek zijn. Bovendien doen ze ‘t
niet.
Regulering
Het bewijs hiervoor is dat de
Japanners er in geslaagd zijn de grootste bank van de VS te
kopen. Het is de eerste keer in de 20ste eeuw dat zoiets is
gebeurd. Als het om banken gaat, is dat kennelijk prima. Maar
toen de Japanners Fairchild wilden kopen — één van de
‘high tech’ wapenen elektronicafabrieken — zei de
Amerikaanse regering: “Nee”, we zullen dit niet toestaan, we
leven in de fase van het imperialisme, en niet in het tijdperk
van ‘laissez faire’ waarin regeringen zich niet
interesseerden voor de manier waarop fabrieken werden gebruikt.
De controle over de
wapenindustrie is geen kleinigheid voor imperialisten in de
wereld van nu. De conclusie is dat investeringen van
buitenlandse kapitalisten in fabrieken nog zwaar geblokkeerd
worden, niet door de markt, maar door de interventie van de
Amerikaanse regering. Niet door deregulering, maar door
regulering. Dus stroomt deze enorme massa kapitaal naar financiële
instrumenten, de effectenmarkt en onroerend goed.
Ik geef nog een ander cijfer
dat veel zegt over de omvang van deze beweging. In Los Angeles
— de een na grootste stad van de VS, het hart van de nieuwe
West Coast economie waarover de Europese pers zich vol lof
uitlaat — is tegenwoordig 75 procent van de grote gebouwen in
handen van buitenlanders. En dit is alleen een teken des tijds
als de Amerikanen de dollar laten dalen. Weliswaar groeit deze
trend en dreigt ze fundamentele veranderingen tot stand te
brengen in de structuur van het internationale
monopoliekapitaal. Maar het zou voorbarig zijn om te zeggen dat
dit op een herstructurering duidt van grote monopoliekapitalen
in een richting tegengesteld aan die van de beginjaren ‘70.
Herstructurering
Sommige mensen hebben de
politiek van Thatcher en Reagan gekarakteriseerd als een
grootschalige deïndustrialisatie van Groot-Brittannië en de
VS. Maar in het tijdperk van het imperialisme betekent een
algeheel doorgevoerde deïndustrialisatie een verlies van
militaire en economische macht. Wat gebeurt er als je je
raketten laat bouwen in Zuid-Korea of Taiwan? Kun je je de VS
voorstellen afhankelijk van een sociaal en politiek instabiel
Zuid-Korea? Dus moet deze trend omgekeerd worden, en de enorme
devaluatie, het enorme waardeverlies van het geldkapitaal sinds
19 oktober geeft het begin aan van deze herstructurering. De
slinger begint terug te zwaaien.
Recessie
Een van de minst begrepen en
meest irrationele aspecten van het functioneren van de huidige
kapitalistische economie is de beroemde kwestie van de schuld
van de derde wereld. Een schuld die nooit betaald zal worden,
niemand twijfelt daaraan. Maar ook de zeer zwaar drukkende rente
op deze schuld kan alleen betaald worden als de betreffende
landen een handelsoverschot hebben ten opzichte van de
imperialistische landen. Waar moeten ze anders de dollars
vandaan halen? Dit betekent dat door er aan vast te houden dat
deze rente betaald wordt, de VS, het IMF en de Wereldbank er
eveneens aan vast houden dat het tekort op de Amerikaanse
handelsbalans groeit. Maar als de VS vandaag zou zeggen “zo is
het genoeg, aan het tekort moet een einde komen”, zal het
wonderbaarlijke mechanisme dat de internationale kapitalistische
economie de laatste vijf jaar een fractie van een inch boven
water heeft gehouden, knarsend vastlopen. En die economie zal
kopje onder gaan.
Als er in de VS geen
begrotingstekort meer bestaat, zullen de Amerikaanse
binnenlandse markt en de Amerikaanse importen slinken. Dat zal
een einde maken aan de West-Duitse en Japanse expansie en aan de
rentebetalingen door Zuid-Korea, Mexico, Brazilië, Argentinië,
enzovoort. Een recessie zal zich verspreiden vanuit de VS naar
alle kapitalistische landen. Dit zal onvermijdelijk gebeuren in
1988. En het zal een recessie zijn onder ongunstiger
omstandigheden, veel slechter voor de internationale
kapitalistische economie, dan tijdens de recessie van 1980-1982.
Omdat de inflatie, die de laatste vijf tot zeven jaar
verminderde, onvermijdelijk opnieuw zal stijgen, op z’n minst
in de VS. Misschien ook in West-Duitsland en Japan, maar in de
VS zeker. Vanuit de VS zal de inflatie zich verspreiden naar
alle landen in de derde wereld, waar de reeds hoge inflatie
versterkt zal worden. Ook de zwakkere kapitalistische landen als
Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië zullen hierdoor
getroffen worden. Hiervoor bestaat een reeks redenen. De
Amerikaanse regering wilde de rentevoet tot elke prijs verlagen
om de val van de effectenbeurs te stoppen. Dit had enig succes,
maar om dit te bereiken onderging de geldmassa een inflatie. En
als je die inflatie tot stand brengt bij al gedevalueerd geld,
zul je zonder meer de inflatie nieuw leven inblazen. En de
rentevoet zal weer omhoog gaan. De Amerikaanse regering bedrijft
op dit moment economische nonsens.
Pogingen een internationale
recessie te vermijden
Er wordt gesproken over het
vervangen van een Amerikaans begrotingstekort door een Duitse en
Japanse expansie om een internationale recessie te vermijden.
Dit lijkt om twee redenen niet erg realistisch. In de eerste
plaats, als je kijkt naar de thuismarkt in West-Duitsland. Dit
is misschien het meest solide imperialistische land op het
ogenblik, maar heeft een bevolking van 60 tot 65 miljoen. Die
kan niet de markt van 240 miljoen in de VS vervangen. De
Bondsrepubliek kan niet eenzelfde volume importeren als de VS
uit Brazilië, Zuid-Korea, Taiwan en Mexico. De tweede reden is
dat West-Duitsland en Japan zelf een parallelle ontwikkeling
hebben doorgemaakt en hun productieve investeringen zijn zeer,
zeer beperkt geweest, zelfs in Japan.
Geen wereldwijde autoriteit
De grote Japanse ondernemingen
hebben zich bezig gehouden met financiële operaties,
speculatie, korte termijn winsten, ten koste van productie. De
laatste grote golf van investeringen was die in
kleurentelevisies. Zij overstroomden de wereld met deze
apparaten, maar dat is nu voorbij. In deze omstandigheden kan de
Japanse thuismarkt, met lonen die veertig procent lager liggen
dan die in Europa, niet een grote hoeveelheid waren absorberen.
Maar er is een diepere reden
— de internationalisatie van kapitaal, van speculatie en van
de aandelenmarkten. Hieraan ten grondslag liggen grote
internationale ondernemingen die zich niet gesteld zien
tegenover een wereldstaat die zou kunnen doen wat Roosevelt kon
in de VS, of Churchill in Engeland, of De Gaulle in Frankrijk.
Er bestaat geen erkende autoriteit die de macht heeft om
wereldwijd z’n gezag te doen erkennen over het kapitaal.
Het kapitaal blijft politiek en
militair verdeeld over staten die in verschillende mate van
elkaar afhankelijk zijn. Dit weerspiegelt fundamenteel het
particulier eigendom, concurrentie en het gebruik van de staat
door kapitaalsfracties die nationaal georganiseerd zijn, om hun
eigen bijzondere belangen te verdedigen. We zien een tragisch
schouwspel voor de kapitalistische wereld, een werkelijk
schouwspel dat je kunt zien in de kranten. Ze roepen om ‘t
hardst dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten, maar ze
hebben liever dat hun buren eerder in het water vallen dan zij
zelf! Dit heeft het internationale monetaire en politieke toneel
overheerst sinds het begin van de lange depressie.
Dit is zelfs het geval in
Europa, waar het duidelijk is dat de enige oplossing voor de
Europese kapitalisten ligt in het voltooien van een Europese
economie, waarbij de Europese geldeenheid (ECU) omgevormd moet
worden in een werkelijke munt. Dit is de enige oplossing om een
zware recessie te vermijden. Maar zelfs voor de Duitsers en
Fransen, die bereid zijn tot een gemeenschappelijk leger en om
een miserabele paar miljard dollar bij mekaar te leggen, blijft
het wachtwoord “ja, maar…”. Zelfs deze absoluut
noodzakelijke eenwording zal niet tot stand komen in een periode
van crisis. In een dergelijke periode worden de concurrentie, de
tegenstrijdigheden, de onderlinge imperialistische wedijver
scherper. Ik zeg niet dat de EEG in mekaar zal storten, maar de
status-quo zal gehandhaafd blijven.
Tot slot nog drie vragen. In de
eerste plaats die van de omvang van deze recessie, die
onvermijdelijk is, vanwege alles wat er de laatste jaren is
gebeurd. De recessie zal waarschijnlijk begin 1988 uitbreken,
maar het tijdstip is niet zo belangrijk. Het gaat ons om
algemene trends, niet om het doen van exacte voorspellingen. Zal
deze onvermijdelijke recessie min of meer een zelfde zijn als
die van 1974-1975 of die van 1980-1982 of zal die veel ernstiger
zijn? Het is nog te vroeg deze vraag te beantwoorden. De ketting
van de kapitalistische economie is gebroken in z’n zwakste
schakel, de effectenmarkten.
Twee andere schakels worden nu
bedreigd. Een aantal effectenmakelaars en commerciële banken
dat zichzelf op grote schaal had gestort op speculatie op de
aandelenmarkten en dat tientallen miljoenen dollars schulden
heeft, die regeringen en centrale banken al of niet zullen
vereffenen. Waarschijnlijk zullen regeringen en centrale banken
inderdaad borg staan voor die schulden, maar er valt nog niet te
voorzien in welke mate. Dat zal de komende weken duidelijk
worden.
De andere zwakke schakel is een
serie landen dat bankroet dreigt te gaan. Vooral in de derde
wereld, maar niet alleen daar. Sommige imperialistische landen
zitten tot over hun oren in de schulden en zodra de recessie
uitbreekt kunnen die in grote problemen komen. Het is nu al
duidelijk dat alleen al de angst voor een recessie heeft geleid
tot een daling van grondstoffenprijzen, die enkele derde
wereldlanden hard raakt. En het begin van de recessie zal een
zeer zwaar effect hebben op de export van landen als Brazilië,
waar de recessie waarschijnlijk al is begonnen, Zuid-Korea dat
nog steeds een grote expansie kent, Taiwan en Hong Kong, die ook
nog een grote groei kennen, maar die in korte tijd in een
recessie terecht kunnen komen.
Bedreiging voor grote
multinationale ondernemingen
Een derde beslissende schakel
is dat een aantal faillissementen dat begint in de financiële
sector zich zou kunnen uitbreiden naar enkele grote
multinationale industrie- en mijnbouwbedrijven. Deze
mogelijkheid ontstaat als onmiddellijk gevolg van de krach op de
beurzen. De financiële gezondheid van sommige van deze
bedrijven kwam ineens in gevaar. Als hun verkopen, hun omzetten,
dalen, dan zouden ze over de kop kunnen gaan.
Deze drie schakels zijn nog
niet gebroken, maar het zou kunnen gebeuren. Als ze breken zal
deze crisis een zeer ernstige worden. Als ze niet breken zal het
een herhaling worden van de crisis van 1980-1982. Laten we niet
vergeten dat de beurskrach in 1929 niet leidde tot de
ineenstorting van de productie in datzelfde jaar. Het duurde
drie jaar voor een werkloosheidscijfer van 30 tot 35 procent
werd bereikt. En ook nu zou de verslechtering van de
kapitalistische economie zich over meerdere jaren kunnen
uitspreiden, via opeenvolgende fases van recessie, stagnatie,
nieuwe recessie.
Sociale gevolgen
De tweede vraag is die van de
sociale gevolgen van dit alles. Ik heb gewezen op drie
opeenvolgende schakels, na de effectenmarkt. Ik heb daar niet
aan toegevoegd de schakel die ons het meest interesseert, die de
arbeiders, de grote massa van de bevolking op internationale
schaal, interesseert. Dat is de financiering van de sociale
zekerheid. Die staat er in elk land slecht voor. Dat is het
uiteindelijke resultaat van vijftien jaar depressie en
massawerkloosheid. Er is gepoogd dit in orde te brengen, omdat
de bourgeoisie, om maar niet te spreken van de reformisten, zeer
goed beseffen dat hier het meest explosieve materiaal ligt, waar
de massa’s het hardst tegen in verzet zullen komen. Dit zijn
belangrijke verworvenheden van de mensen, vooral de
ziektekostenverzekering en pensioenen.
Maar als de financiën volledig
in mekaar storten, als de staatsinkomsten slinken vanwege de
recessie, dan denk ik dat deze schakel bedreigd gaat worden. Ik
zeg niet dat die zeker zal breken, maar er is een direct verband
tussen de economische en sociale crisis. Er zijn nu 31 of 32
miljoen officieel geregistreerde werklozen in de
imperialistische landen. Het werkelijke aantal ligt tegen de 40
miljoen. Alle regeringen hebben gesjoemeld met de statistieken.
We moeten ons realiseren dat
dit, samen met de gezinnen van de werklozen, gaat om bijna 100
miljoen mensen alleen al in de rijkste landen van de wereld.
Een ander angstaanjagend
cijfer, dat weinig mensen kennen, is dat in het totaal van de
imperialistische landen bijna de helft van de werklozen niet
langer een uitkering krijgt. Zij leven van de liefdadigheid. Er
wordt gesproken over een nieuwe armoede. Dit is absurd, want er
is niets nieuws aan deze armoede. Die heeft altijd bestaan. Wat
ze met deze term willen aanduiden is verarming, het verergeren
van armoede in landen als Portugal, Spanje, zuidelijk Italië en
Frankrijk en ook Engeland. Dit is erger in Frankrijk dan in de
Scandinavische landen of in de Bondsrepubliek. Maar de algemene
trend is, ondanks de verschillen, al ernstig.
Ik denk dat we gelijk hadden in
het benadrukken van het feit dat, net als in 1929, het eerste
effect van dit alles op de arbeidersklasse, op de
arbeidersbeweging, op de capaciteit van de arbeiders om terug te
vechten, niet positief is. Dat is duidelijk. Als er een grote
werkloosheid is en angst voor werkloosheid, zal (zeker bij
afwezigheid van een goed gestructureerde, bewuste vakbeweging,
die vol zelfvertrouwen terugvecht, een beweging die er in
geslaagd is de eenheid van de arbeidersklasse te bewerkstelligen
— en zo’n beweging vinden we nergens) onder deze
omstandigheden de eerste reactie eerder een versnippering van
het verzet zijn: ieder voor zich.
Wanneer de crisis duidelijker
vorm krijgt, als de politieke en ideologische aanval van de
bourgeoisie in diskrediet raakt, zoals nu het geval is door de
crisis, dan kan de zaak veranderen. Dat hoeft niet snel te
gebeuren. Na 1929 moesten we vijf jaar vechten voor zo’n
verandering. Pas in 1934 begonnen de arbeiders terug te vechten
in Europa, in Frankrijk en in Oostenrijk. Niemand kan nu enige
voorspelling doen. Maar het antwoord komt. Dat lijkt absoluut
zeker, en degenen die nog steeds illusies koesteren over een
algemeen herstel van de kapitalistische economie of over een
zachte landing van de lange depressie, gevolgd door een nieuwe
expansie op middellange termijn, die zijn hun tijd aan ‘t
verspillen. Na deze zware beurskrach is het duidelijk dat daar
geen sprake van kan zijn.
Het zelfvertrouwen van de
bourgeoisie in haar eigen toekomst, in haar eigen lot, haar
eigen economie, is misschien wel meer geschokt dan de illusies
van de reformisten en de arbeiders. Een diepgaande en brede
expansie van deze economie in de komende jaren is compleet
uitgesloten. Er zou een enorme verandering van de situatie nodig
zijn, een zeer zware nederlaag van de arbeidersklasse, een
radicale verandering in de landen van het Oostblok, om het
zelfvertrouwen van de bourgeoisie te doen herleven, om de markt
in staat te stellen te expanderen, om de investeringen weer te
laten groeien in het tempo van de jaren vijftig en zestig.
|