Meer dan tien jaar lang hebben allerhande
kwakzalvers beweerd, dat de economische depressie die de
kapitalistische wereldeconomie teistert, te wijten is aan de
sterke stijging van de olieprijzen. Nu zijn de olieprijzen in de
loop van minder dan zes maanden op de helft teruggevallen — van
30 tot 15 dollar per baril (vat). Desondanks is er van een
algemene opbloei van de kapitalistische economie geen sprake.
Integendeel : bankiers en experten maken zich de grootste zorgen
over een zware financiële crisis, die weldra zou kunnen
uitbreken.
Dat is dus wel het bewijs, dat de stijging
van de olieprijzen niet de oorzaak van de depressie was. Die
oorzaak lag elders. Het ging — en het gaat — om een typisch
kapitalistische depressie, d.w.z. een overproductie van goederen
(gebrek aan koopkracht), tegelijk met een overproductie van
kapitaal (te weinig winst).
Binnen het raam van die typisch
kapitalistische crisis ging het om een verscherpte strijd om de
verdeling van de koek, niet alleen tussen Kapitaal en Arbeid,
maar ook tussen verschillende fracties van het Kapitaal. Na
jarenlang weinig financiële voordelen te hebben ontvangen, in
ruil voor de na de oorlog verworven politieke zelfstandigheid,
poogde de burgerij van de a derde wereldlanden in 1973 een
groter aandeel van de kook in de wacht te slepen. Dat was de
betekenis van het oliekartel OPEC.
Hogere prijzen voor de olie betekende dat er
meer winst zou vloeien naar de kapitalisten (en de staten) van
sommige derdewereldlanden (de Arabische landen, Perzië,
Venezuela, Indonesië, Nigeria, Mexico). Dat betekende minder
winst voor de kapitalisten van de imperialistische landen, —
voor zover deze er niet in slagen, danzij de
“inleveringspolitiek” die last op de rug van “hun” werkende
klasse af te wentelen.
Opec ondermijnd
Die herverdeling bleef tien jaar lang geldig.
Vandaag loopt zij ten einde. Het rijk van het oliekartel gaat te
loor. Politieke drukking vanwege de imperialisten speelt daarbij
wel een rol, maar zeker niet de hoofdrol. Het zijn economische
krachten die de OPEC hebben ondermijnd.
De stijging van de olieprijzen was te sterk
om geen scherpe reactie te verwekken. Het olieverbruik daalde
(de crisis speelde daarbij zelf een rol). Men zocht naar andere
energiebronnen. Het kartel reageerde door de productie te
beperken en daardoor kunstmatige schaarste te verwekken, ten
einde de hoge prijzen te behouden. Maar die poging is mislukt.
Sommige olie-exporteurs (Mexico, Groot-Brittannië, Noorwegen, de
Sovjetunie) bleven buiten het kartel en poogden hun aandeel in
de wereldvoortbrengst van petroleum sterk te verhogen. In totaal
zonk het aandeel van de OPEC in de verkoop van olie op de
wereldmarkt van 80% naar 40%. Maar daardoor werkte de wet van
vraag en aanbod meer en meer een daling van de olieprijzen in de
hand. De grootste producent binnen OPEC — Saoedi-Arabië — die
nauw samenwerkt met de grote petroleumtrusts — vertikte het ten
slotte, zijn productie maar steeds te verlagen. Maar stijgende
productie bij stagnerende of teruggaande afzet, dat kan alleen
maar leiden tot een nog verscherpte daling van de prijzen. Die
is er nu.
Petrodollars
Wet hebben de heersende klassen van de
“ontwikkelingslanden” met hun verhoogde winsten van de periode
1973-1980 gedaan? Een gedeelte van die “gouden regen” (zwarte
regen zou een ander aspect van de kapitalistische werkelijkheid
weerspiegelen) werd gebruikt om de modernisering en de
industrialisering op te drijven. In de dichter bevolkte landen
zoals Nigeria, Algerije, Indonesië, Mexico slorpte dat alles op.
De ontwikkelingsbehoeften van die landen zijn immers een vat
zonder bodem. Maar de dun bevolkte landen — vooral
Saoedi-Arabië, de Emiraten van de Perzisch Golf, Koeweit,
Brunei, gedeeltelijk Libië — zagen hun inkomsten zo sterk
stijgen, dat ze kapitaal te veel hadden. Dat werd dan in
westers-imperialistische banken belegd : de zogenaamde
petrodollars.
Banken zijn echter op hun beurt
kapitalistische instellingen, die geen “dienst aan het publiek”
verlenen om menslievende redenen. het geld dat men bij hen
belegt willen zij uitlenen tegen een “goede” rente, ten einde
zelf zo veel mogelijk winst te maken. Zij zoeken dus naar
klanten, aan wie zij kunnen lenen. Maar in de periode 1973-1980
waren er minder privé-maatschappijen die bereid waren, kredieten
op te nemen. Ze zaten al tot over hun oren in de schuld. Hun
winstverwachtingen waren niet zo goed ten gevolge van de crisis.
De bankiers gingen dus elders aankloppen, om
de “petrodollars” uit te lenen : bij de minst-arme landen van de
derde wereld (en in mindere mate, bij de landen van het
Oostblok) : Mexico, Brazilië, Zuid-Korea, Venezuela,
Zuid-Afrika. De kredieten aan die landen — en dus de schulden
van die landen — stegen tot astronomische getallen : 100 miljard
dollar (5.000 miljard Belgische fr.) schuld alleen voor Mexico,
de schuld van Brazilië en ook die van Zuid-Korea is navenant.
De schuldenaars hoopten hun schulden
geleidelijk te kunnen terug te betalen dankzij betrekkelijk hoge
prijzen en goede afzet van hun exportproducten (waarvan de
voortbrengst door de belegging van de opgenomen kredieten zou
worden verhoogd). In sommige gevallen (Zuid-Korea, Brazilië) is
dat gedeeltelijk gelukt. Maar voor de olie-exporterende
schuldenaars, zoals Mexico, Nigeria, Indonesië, Venezuela is dat
faliekant uitgelopen. Die moeten nu veel meer aan hun
schuldeisers betalen, o.a. ten gevolge van de hoge dollarrente.
Tezelfdertijd zijn hun inkomsten sterk gedaald, vanwege de
daling van de olieprijzen.
Voor Mexico bv. betekent de huidige olieprijs
van 15 dollar per vat een verlies van 5 miljard voor het lopend
jaar. Mexico moet in de komende waken 7 miljard dollar aan rente
betalen. Zij hebben het geld niet. Zij vragen uitstel van
betaling.
Grote Amerikaanse en Europese banken komen in
gedrang. Zij rekenen al lang niet meer op een terugbetaling van
het uitgeleende kapitaal. Maar als ze zelfs de rente niet meer
ontvangen, kunnen ze reusachtige verliezen lijden op de
jaarlijkse boekhouding. Een ineenstorting van sommige van de
grootste banken is dus niet onmogelijk. Vandaar een paniek in de
“hoogste kringen” : het hele internationaal krediet en
geldstelsel is bedreigd. Vandaar ook generlei uitzicht op een
langdurige verbetering van de economische toestand |