Niet alleen de kapitalisten werden getroffen
door de economische crisis van 1929-1933. Zij betekende ook een
ramp voor de arbeidersklasse. Die werd veel erger dan in de
huidige crisis verzwakt door de werkloosheid. In de Verenigde
Staten waren er tot 15 miljoen werklozen. In Duitsland werd één
arbeider op drie door de werkloosheid getroffen, in België was
dat één op vier. De miserie was groot en algemeen, want de
werkloosheidsuitkeringen waren klein of onbestaande. In Engeland
waren er hongermarsen. De pers vermeldde dat werklozen in
Duitsland, Oostenrijk, in Tsjecho-Slowakije, hun bed verkochten
om brood te kopen.
Verzwakt door de armoede
Werkloosheid en armoede verzwakten en
verlamden tijdelijk de weerstand van de arbeiders. Tussen 1929
en 1935 was er bijna geen enkele staking in Groot-Brittannië,
nochtans het klassieke land van de syndicale strijd in de jaren
‘20. De vakbonden verloren er de helft van hun leden. In
Duitsland, Oostenrijk en België bleef de getalsterkte van de
vakbond onaangetast, maar tussen 1928 en 1932 verzwakte de
weerstand van de arbeiders (in België zien we de eerste tekenen
van die weerstand terug opduiken in 1932 met de mijnstakingen)
Patronaat en burgerlijke staat proberen deze
tijdelijke verzwakking van de arbeidersklasse uit te buiten. Zij
willen een grote slag slaan en de krachtsverhoudingen tussen
Kapitaal en Loonarbeid blijvend veranderen. Zij willen een
Sterke Staat, autoritaire regimes instellen. Ze steunen de
groeiende fascistische bewegingen. Deze proberen de
georganiseerde arbeidersbeweging in haar geheel te vernietigen
en de samenhang van de arbeidersklasse te breken. Natuurlijk is
de opkomst van het fascisme een verschijnsel op zichzelf. Zij is
te verklaren door de verarming en de wanhoop van de middenstand,
door de organisatie van marginale elementen uit alle lagen van
de maatschappij. Het is een zelfstandige beweging van
kleinburgerlijke “desperados”, ten dienste van, betaald en
beschermd door het Grootkapitaal. Het genoot overal steun en
medewerking vanwege de kapitalistische Staat.
De Duitse nederlaag
In februari 1933 wordt die geleidelijke
verzwakking van de arbeidersklasse in Europa, Japan en
Noord-Amerika, omgevormd tot de historische nederlaag van
Duitsland. Op 30 januari 1933 wordt Hitler Reichskanselier. Naar
aanleiding van de brand van het parlement (Reichstag) enkele
weken later worden eerst de communistische partij, dan de
sociaal-democratische en katholieke partij en na 1 mei de
vakbonden, ontbonden en verboden. Er is een terroristische
dictatuur ingesteld ten bate van de winst van de grote
kapitalisten, die nu alleen de baas zijn van de bedrijven en van
de economie. Op tien jaar tijd (van 1928 tot 1938) zullen ze hun
winsten verdrievoudigen.
Er waren in Duitsland zes miljoen arbeiders
georganiseerd in de SP, de KP en de vakbonden. Tot de laatste
vrije verkiezingen behaalden de twee arbeiderspartijen bijna 14
miljoen stemmen, evenveel als de nazi’s. Deze kolossale kracht
capituleerde zonder enig gecentraliseerd gevecht voor haar
voornaamste vijand : het fascisme. Duizenden van haar leiders
werden gedood, gevangen genomen, gefolterd, geïnterneerd in
concentratiekampen, verjaagd naar het buitenland of gedwongen
onder te duiken. Tienduizenden actieve militanten werden
bovendien afgedankt.
Nieuw verzet
De overgave zonder enige strijd, de
verdeeldheid tussen de SP en de KP : dat waren de kenmerken en
de fundamentele oorzaken voor de overwinning van het fascisme in
Duitsland. Die schok kwam hard aan in de internationale
arbeidersklasse. Dit nooit meer, was de eis die uit de
arbeidersklasse naar voor kwam. “Eenheid tegen het fascisme,
weerstand tegen de moordenaars, liever rechtopstaand sterven dan
te leven als slaven”. Zo kan men de reactie van de bewuste
arbeiders samenvatten na 1933. Dit werd al vlug heel concreet.
De Oostenrijkse arbeiders grepen de wapens in
februari 1934 om hun organisaties en hun rechten te verdedigen
tegen de dreiging van het autoritaire, klerikaal-fascistische
regime van Dolfuss. In oktober 1934 ontketenden de Spaanse
arbeiders de algemene staking en de opstand tegen de dreiging
dat een gelijkaardig regime werd ingesteld.
In juli 1936 werd de strijd tegen het
fascisme concreet in Spanje : het proletariaat bood met succes
weerstand tegen de militair-fascistische staatsgreep.
Na de nederlaag van het Duitse proletariaat
was Frankrijk het belangrijkste land op het Europese continent.
Daar verandert de situatie vanaf 1934. Op 6 februari 1934
trachten uiterst-rechtse groepen het parlement aan te vallen. De
liberale burgerlijke regering oefent een gematigde repressie
uit. Zij lokt haar eigen ontslag uit en wordt vervangen door een
rechtse conservatieve regering met een duidelijke autoritaire
strekking. Bijna onmiddellijk reageert de arbeidersklasse.
Enkele dagen na de vorming van de regering
organiseren communistische en socialistische leiders twee
afzonderlijke betogingen in Parijs. Alleen de linkse
Trotskistische oppositie roept op tot eenheid van de
arbeidersstrijd tegen het fascisme. Onder druk van het enorme
eenheidsstreven van de arbeiders, versmelten de twee betogingen
in de straten. Er wordt, een akkoord voor eenheid in de actie
afgesloten tussen socialisten en communisten. Dat leidt zeer
snel tot syndicale eenheid en de grote stakingen met
fabrieksbezettingen in juni 1936. Als gevolg hiervan is er een
explosie van arbeidersstrijd in vele landen, onder andere in
België waar de algemene staking van juli 1936 losbarst.
Een historische kans
De heropleving van de strijd in 1936 was meer
dan een weerwraak van de arbeiders voor de slagen die zij door
de crisis en vanwege het fascisme hadden gekregen. Het ging om
de grootste internationale opgang van de revolutionaire strijd
sedert 1917-1919. De mogelijkheid bestond het kapitalistische
systeem in Spanje in Frankrijk en elders omver te werpen, en de
regimes van Salazar en Mussolini aan het wankelen te brengen.
De overwinning van de revolutie in die landen
had de Tweede Wereldoorlog kunnen tegen houden, had Hitler
kunnen verlammen en zelfs omver kunnen gooien. Maar deze opgang
werd op een zijspoor gezet, door de politiek van het Volksfront.
Dit wil zeggen, een politiek die de burgerlijke orde in stand
hield, wat de neergang en de nederlaag van het tegenoffensief
van de arbeidersklasse veroorzaakte. |