Op 30 januari 1933 werd Adolf
Hitler benoemd tot kanselier van Duitsland. Voor de
arbeidersklasse van Duitsland en van West-Europa, ja voor gans
de mensheid, was dit één van de zwartste dagen van de
twintigste eeuw. Met korte tussenpauzen werden achtereenvolgens
de Duitse Communistische Partij (KPD), de sociaal-democratische
partij (SPD), en de syndicaten buiten de wet gesteld. Hun
leiders werden aangehouden, gefolterd, een aantal werden
vermoord, hun leden werden uit elkaar geslagen en
geterroriseerd. De arbeidersklasse verloor alle politieke en
organisatorische verworvenheden die het resultaat waren van
vijfenzeventig jaar strijd. Tegelijk werden een goed deel van
haar sociale en economische verworvenheden afgebroken.
Zeker, 30 januari 1933 viel
niet uit de lucht : het was maar het eindpunt van een lange
aftakeling van de gunstige krachtsverhoudingen voor de Duitse
arbeidersklasse. Die waren het resultaat geweest van het begin
van de Duitse socialistische revolutie in november-december
1918. Het verraad van die revolutie door de leiders van de SPD,
Gustav Noske, Friedrich Ebert, en Philipp Scheidemann in
1918-1919, de mislukking van de revolutionaire crisis van 1923,
dat waren de beslissende etapes : personages en groepen konden
zich zo terug in het zadel hijsen en brachten op hun beurt
Hitler aan de macht, die op de rug van de Duitse
arbeidersklasse, de zware crisis van het Duitse kapitalisme «
oplosten ». De personages en groepen waren de baronnen van het
grootkapitaal, vooral die van de Ruhr en van IG-Farben, de
generaals van de Reichswehr : de contra-revolutionaire bendes
van de vrijkorpsen (Freikorps) kernen van de latere S.A.
(Sturmabteilung) en SS (Schutzstaffel).
In november en december 1918
waren de Duitse arbeiders begonnen deze bende op te kuisen. Maar
de sociaal-democratie bracht hen terug op de voorgrond van het
politieke toneel. Leon Blum zelf erkende in ‘Le
Populaire’ in 1937 : « Hitler aan de macht, dat is
de prijs die de sociaal-democratie betaalt voor de weigering om
in 1918 naar de dictatuur van het proletariaat over te gaan ».
De machtsgroep van de nazis was
dus het logisch gevolg van een geleidelijke afzwakking van de
kracht van de Duitse arbeidersklasse, maar toch was die afloop
in het begin van 1933 nog niet onvermijdelijk. De Duitse
arbeidersklasse en arbeidersbeweging beschikten nog steeds over
grote reserves, over mogelijkheden tot verzet en over een enorme
strijdbaarheid.
Na 30 januari, tussen de
benoeming van Hitler tot rijkskanselier en de brand van de
Reichstag (parlement 24 februari), kenden enkele van de
belangrijkste Duitse steden de grootste arbeidersbetogingen uit
de geschiedenis van Duitsland, groter nog dan de betogingen in
1918-1919 of 1923. Het doel van die betogingen was te
protesteren tegen de benoeming van Hitler tot kanselier, tegen
de eerste aanhoudingen van afgevaardigden en van plaatselijke
communistische en sociaal-democratische leiders. Een enorme
oproep ging uit van de basis van alle arbeidersorganisaties naar
de leiders : « Doe onmiddellijk iets ! Laat de nazis de
hefbomen van de macht niet grijpen ! Algemene staking !
Arbeiderseenheidsfront ! ».
Maar de sociaal-democratische
en de communistische leiders luisterden niet. Gevangenen die zij
waren van hun parlementaire idiotie en van onnozele illusies
over de aard van het fascisme dachten de sociaal-democratische
leiders « de organisatie » te kunnen redden door zich
niet frontaal op te stellen tegenover de nazis. Zij krabbelden
achteruit, capitulaties en verraad volgden elkaar op. Zij gingen
zelfs zover de oproep van de nazis te steunen voor een eerste
mei van heilige Nationale Eenheid. Enkele dagen na deze
schanddaad werden de sociaal-democratische en de communistische
partij niettemin ontbonden (5 juni).
De leiders van de KPD, onder
leiding van de « geniale gids » Jozef Stalin, hebben
zich vastgeklampt aan een misdadige onderschatting van het
fascisme en zijn machtsgreep. Koppig hebben zij een politiek van
Eenheidsfront aan de basis en aan de top met de
sociaal-democratie geweigerd, dat voor hen het «
sociaal-fascisme » was. In de grond probeerden de
stalinistische leiders de communistische militanten en de Duitse
arbeiders te overtuigen dat er op 30 januari 1933 niet veel was
veranderd. Honderdduizenden Duitse arbeiders en miljoenen
arbeiders uit Europa (en op de eerste plaats uit de Sowjet-Unie)
hebben hun leven verloren ten gevolge van deze misdadige
onverantwoordelijkheid.
De weerloze capitulatie van de
grote Duitse arbeidersorganisaties tegenover het fascisme heeft
een verschrikkelijke slag toegebracht aan het klassebewustzijn
van de Duitse arbeidersklasse, aan haar vertrouwen in haar eigen
kracht en in haar historische zending. Op enkele weken tijd
werden de inspanningen en veroveringen van drie generaties lange
vastberaden en voorbeeldige strijd van de best gevormde rangen
van de Europese arbeidersklasse kapotgemaakt. Tot op de dag van
vandaag blijven de gevolgen daarvan gedeeltelijk doorwegen in de
sociale toestand in Duitsland.
De Europese arbeidersklasse
heeft op haar manier de lessen getrokken — uit 30 januari
1933. In alle landen , weerklonk de eensgezinde kreet : « Nooit
geen capitulatie meer tegenover het fascisme ! » De
heldhaftige strijders van de Oostenrijkse Schutzbund in februari
1934 ; de mijnwerkers van Asturië in Spanje in 1934 ; de Franse
arbeiders die het eenheidsfront van 12 februari 1934 smeedden,
en daarna overgingen tot de algemene staking van juni 1936 ; het
Spaanse proletariaat, dat tegen de militair-fascistische
staatsgreep van Franco in juli 1936 vocht : zij hadden met hun
verzet en opstanden gelijk tegenover diegenen die op 30 januari
1933 capituleerden. Ook al werd hun strijd van het doel
afgeleid, ook al werden zij op hun beurt verraden door leiders
die hen naar het failliet van de Volksfrontpolitiek leidden,
toch is het dankzij hen dat het Europees proletariaat de kansen
voor de toekomst gaaf kon houden. Al wat de arbeidersklasse
sindsdien heeft kunnen behouden, heroveren, afdwingen, is daar
begonnen. Dat is een les om over na te denken en nooit te
vergeten.
Januari 1983
|