XIV. De verovering van de massa’s door
de revolutionairen
1. De politieke differentiatie binnen
het proletariaat
In hoofdstuk IX hebben we gezien hoe de
noodzaak van een revolutionaire partij ontstaat uit het niet-doorlopende
karakter van de revolutionaire activiteit van de brede massa’s, en uit
het wetenschappelijke karakter van de strategie die nodig is om de macht
van de burgerij omver te werpen. Wij moeten nu aan die analyse nog een
element toevoegen: de politieke differentiatie binnen het proletariaat.
In alle landen van de wereld komt de
arbeidersbeweging naar voor als een geheel van verschillende ideologische
stromingen. Zij aan zij bestaan: de sociaal-democratische,
klassiek-reformistische stroming; de stroming van de officiële pro-Moskou
communistische partijen, stalinistisch van oorsprong en met een steeds
meer neoreformistische oriëntering; de anarchistische of
revolutionair-syndicalistische stroming; de maoïstische stroming; de
marxistisch-revolutionaire stroming (IVe Internationale). In talrijke
landen bestaan er verder nog groepen die tussen de voornaamste
ideologische stromingen in liggen (centristen).
Die ideologische differentiatie van de
arbeidersbeweging heeft talrijke objectieve wortels in de werkelijkheid,
en in de geschiedenis van het proletariaat.
De arbeidersklasse is niet volledig
homogeen vanuit het standpunt van haar maatschappelijke
bestaansvoorwaarden. Al naargelang de arbeiders in een grote of een kleine
fabriek werken, sedert verscheidene generaties in de stad wonen of slechts
sinds korte tijd, hoog gekwalificeerd zijn of slechts beschikken over een
gemiddelde kwalificatie, zullen ze er normaal gezien toe geneigd zijn de
geldigheid van sommige basisgedachten van het wetenschappelijke socialisme
vlugger of langzamer in te zien. Hooggekwalificeerde arbeiders zullen
sneller de noodzaak van een vakbondsorganisatie begrijpen dan arbeiders
die gedurende de helft van hun leven werkloos zijn. Maar hun
organisatievorm dreigt sneller toe te geven aan de verleiding van een eng
corporatisme, waardoor de algemene belangen van de arbeidersklasse
ondergeschikt worden gemaakt aan de particuliere belangen van een
arbeidersaristocratie, die bijvoorbeeld tracht de verworven voordelen te
verdedigen door te proberen de toegang tot het beroep te belemmeren. Voor
de arbeiders uit de grote steden, en van de grote industrie, is het
gemakkelijker zich bewust te worden van de enorme potentiële macht van de
grote proletarische massa, en te geloven in de mogelijkheid van een
zegevierende strijd van het proletariaat om de macht en de bedrijven aan
de burgerij te ontrukken, dan voor de arbeiders die in kleine bedrijven
werken en in kleine steden wonen.
Bij de verscheidenheid van de
arbeidersklasse komt de verscheidenheid in de strijdervaring en in de
individuele mogelijkheden van de arbeiders. De ene groep arbeiders heeft
ervaringen opgedaan in een tiental stakingen waarvan de meeste zijn geëindigd
op een overwinning, en in talrijke arbeidersmanifestaties. Die ervaring
zal voor een deel hun bewustzijn op een andere manier beïnvloeden dan die
van een andere groep proletariërs die in tien jaar slechts één staking
heeft gekend (die dan nog mislukt is), en die nooit als groep heeft
deelgenomen aan een politieke strijd.
De ene arbeider of bediende is van nature
aangetrokken tot de studie, leest behalve zijn krant ook nog brochures en
boeken. De andere leest haast nooit iets. De ene heeft een strijdbaar
temperament, is zelfs ‘volksmenner’. Een ander is eerder passief, en
verkiest tijdens vergaderingen te zwijgen. De ene neemt gemakkelijk
contact met zijn makkers, de ander is huiselijker, en gericht op zijn
gezin. Dat alles heeft gedeeltelijk een invloed op de gedragingen en de
politieke keuze van de individuele arbeiders, op het niveau van
klassenbewustzijn dat ze op een bepaald moment bereiken.
Tenslotte moet er rekening worden
gehouden met de specifieke geschiedenis en met de nationale tradities van
de arbeidersbeweging in elk land. De Britse arbeidersklasse, de eerste die
erin geslaagd is een onafhankelijke politieke klasse-organisatie op te
bouwen met het chartisme, heeft nooit een massapartij gekend die steunde
op een marxistisch programma of op een marxistische opvoeding, hoe
elementair ook. Haar massapartij steunt op en is geboren uit het
massa-syndicalisme: de Labour-partij. De Franse arbeidersklasse, die sterk
is beïnvloed door de bijzondere tradities van de eerste helft van de 19e
eeuw (Babeuf, Blanqui, Proudhon), werd gehinderd in haar toenadering tot
het marxisme door de relatieve zwakte van de zeer grote industrie, en door
haar verspreiding in relatief kleine provinciesteden. Het heeft geduurd
tot de opkomst van de grote bedrijven in de omgeving van Parijs, Lyon,
Marseille en in het noorden in de jaren ‘20 en ‘30 van onze eeuw (een
tendens die zich heeft versterkt in de jaren ‘50 en ‘60) vóór de
massastaking een element is geworden dat het algemene verloop van de
klassenstrijd heeft bepaald (juni ‘36 stakingen van 1947-48, mei ‘68),
en vóór de Franse KP de hegemonische partij van de arbeidersklasse is
geworden en aan die klasse een vernis en een traditie heeft geschonken die
zich uitdrukkelijk beroepen op het marxisme. De Spaanse arbeidersklasse en
arbeidersbeweging zijn gedurende lange tijd beïnvloed geweest door het
revolutionaire syndicalisme, dat dan weer sterk onder de invloed stond van
de onderontwikkeling van de grote industrie op het Iberische schiereiland.
En zo voort…
De verscheidenheid aan ideologische
stromingen in de arbeidersbeweging is het gevolg van haar eigen logica en
geschiedenis, d.w.z. van de debatten en de tegenstellingen die het gevolg
zijn van de loop van de klassenstrijd zelf. Achtereenvolgens is er een
breuk geweest tussen marxisten en anarchisten binnen de Ie Internationale,
over het probleem van de noodzaak van de verovering van de politieke
macht; breuk tussen revolutionairen en reformisten binnen de IIe
Internationale, over het probleem van de deelname aan burgerlijke
regeringen, van de steun aan de landsverdediging in de imperialistische
landen, en van de steun aan of de onderdrukking van de revolutionaire
strijd van de massa’s die een bedreiging vormde voor het overleven van
de kapitalistische economie en van de burgerlijke staat die steunt op de
parlementaire democratie ; breuk tussen stalinisten en trotskisten
(revolutionaire marxisten) binnen de IIIe Internationale en binnen de
communistische wereldbeweging, tussen voor- en tegenstanders van de
theorie van de permanente revolutie en van de theorie van de « revolutie
in etappes », tussen voor- en tegenstanders van de utopie van de opbouw
van het socialisme in één land, en, wat daaruit voortvloeit, tussen
voor- en tegenstanders van het ondergeschikt maken van de belangen van de
internationale revolutie aan de zogenaamde noodzaak van die socialistische
opbouw in dat ene land.
Maar diezelfde verscheidenheid aan
ideologische stromingen heeft ook diepere objectieve en materiële
wortels, zoals die welke wij hierboven hebben blootgelegd.
2. Het arbeiderseenheidsfront tegen de
klassevijand
De verscheidenheid aan ideologische
stromingen binnen de arbeidersbeweging heeft geleid tot een verbrokkeling
van de politieke organisaties van de arbeidersklasse. Terwijl er in
talrijke landen een eenheid bestaat op het gebied van de vakbond
(Groot-Brittannië, Scandinavische landen, West-Duitsland, Oostenrijk), is
die verdeling in verschillende politieke organisaties een algemeen
verschijnsel. Als materialisten moeten wij inzien dat dit objectieve
oorzaken heeft, en niet te wijten is aan het toeval of aan de
‘misdaden’ van ‘scheurmakers’, of aan de ‘nefaste’rol van enig
individu.
Op zichzelf is die politieke verdeeldheid
geen kwaad. De arbeidersklasse heeft enkele van haar meest schitterende
overwinningen behaald in een toestand waarbij talrijke partijen en
tendensen, die zich alle op de arbeidersbeweging beriepen, naast elkaar
bestonden. Het 2e Pan-Russische congres van de sovjets, was gekenmerkt
door een verbrokkeling in verschillende politieke partijen en tendensen
die meer uitgesproken was dan alles wat wij nu in het Westen kennen. De
verdeling van de Duitse arbeidersklasse in drie grote partijen (en
talrijke kleinere groepjes en stromingen) heeft niet belet dat de algemene
staking van maart 1920 een overwinning is geworden, en de reactionaire
putsch van Kapp in de kiem heeft gesmoord. De verscheidenheid aan
politieke en vakbondsorganisaties van het Spaanse proletariaat in juli
1936 heeft die arbeidersklasse niet verhinderd in bijna alle industriële
gebieden van het land de bovenhand te halen op de militair-fascistische
opstand.
Maar de voorafgaande voorwaarde opdat de
politieke verscheidenheid van de arbeidersbeweging niet zou leiden tot een
verzwakking van de slagkracht van de arbeidersklasse in haar geheel is dat
ze geen hindernis vormt voor de eenheid van actie van de arbeiders
tegenover de klassevijand.: het patronaat, de grote burgerij, de
burgerlijke regering, de burgerlijke staat. Een andere voorwaarde is dat
ze geen hinderpaal is voor de politieke en ideologische strijd voor de
hegemonie van het revolutionaire marxisme binnen de arbeidersklasse, voor
de opbouw van een revolutionaire massapartij: dat wil zeggen dat de
arbeidersdemocratie moet heersen binnen de georganiseerde
arbeidersbeweging.
Vooral tegenover de aanvallen van de
burgerij is het verweer in de eenheid vanwege de arbeidersklasse absoluut
nodig. Die aanvallen kunnen economisch zijn: afdankingen, sluitingen,
verlaging van de reële lonen, enz. Ze kunnen ook politiek zijn: aanvallen
tegen het stakingsrecht en tegen de vakbondsvrijheden; aanvallen tegen de
democratische vrijheden van de massa’s en van de arbeidersbeweging;
pogingen om autoritaire of fascistische regimes in te stellen die de
vrijheid van organisatie en actie van de arbeidersbeweging in haar geheel
opheffen. In al die gevallen kan enkel een massaal en eensgezind verweer
het offensief van de burgerij doen mislukken De werkelijke eenheid van
actie van de arbeidersklasse komt tot stand via het werkelijke
eenheidsfront van alle arbeidersorganisaties in zoverre hun vat op
belangrijke delen van het proletariaat reëel blijft.
Eén van de grootste tragedies van het
proletariaat in de 20e eeuw is de nederlaag geweest van het Duitse
proletariaat door het aan de macht komen van Hitler op 30 januari 1933,
als gevolg van de weigering en de onmacht van de leidingen van KPD en SPD
op tijd een akkoord te bereiken over het afsluiten van een eenheidsfront
tegen de opkomst van het nazisme. De gevolgen van die tragedie zijn zo
zwaar geweest dat de arbeiders zich de voornaamste les ervan goed eigen
moeten maken : tegen de opmars van het fascisme is het eenheidsfront van
de arbeidersorganisaties onmisbaar, om te verhinderen dat de moordenaars
en beulen aan de macht komen, door een eensgezinde en vastberaden actie
van de arbeidende massa s.
De tegenwerpingen en hinderpalen op de
weg naar de verwezenlijking van dat eenheidsfront zijn vooral van
ideologische en politieke aard. Instinctief zijn de arbeiders in grote
meerderheid voorstander van elk eenheidsinitiatief. Onder die politieke en
ideologische hinderpalen vermelden wij:
- de repressieve praktijken van de
sociaal-democratische leiders die verantwoordelijkheden uitoefenen
binnen de burgerlijke staat, en ook van de stalinistische leiders
wanneer die zich in dezelfde omstandigheden bevinden. Geradicaliseerde
lagen van de arbeidersklasse zijn terecht verontwaardigd over
dergelijke praktijken, die gaan van het ‘eenvoudige’ breken van
stakingen, tot het systematische organiseren van verklikking binnen de
arbeidersorganisaties, en zelfs tot moord op revolutionaire leiders of
op eenvoudige arbeiders (Noske !).
- de bureaucratische en manipulatorische
praktijken van reformistische en stalinistische vakbondsleiders, van
KP-leiders die terecht zijn gekomen op leidende posities in de
arbeidersbeweging, enz. Die praktijken, die een verlengstuk zijn van
de repressieve praktijken daar waar zij de macht uitoefenen, lokken
eveneens een gerechtvaardigde afkeer uit bij talrijke lagen van
arbeiders.
- de systematische contra-revolutionaire
rol van de traditionele leidingen van de arbeidersbeweging, die de
opgang van het klasse-bewustzijn ondermijnen, objectief (en soms
bewust) helpen bij de verwezenlijking van de contra-revolutionaire en
anti-arbeiders-plannen van het grootkapitaal, die de burgerlijke en
kleinburgerlijke ideologie verspreiden binnen de arbeidersklasse, enz.
Maar toch is het noodzakelijk te strijden
tegen het sectarisme en het ultra-gauchisme tegenover de traditionele
massa-organisaties van de arbeidersbeweging. Dit sectarisme en
ultra-gauchisme zijn niet enkel hinderpalen op de weg naar de
verwezenlijking van het arbeiderseenheidsfront tegen de klassevijand, maar
ook op de weg van de doeltreffende strijd tegen de greep van de
reformistische en stalinistische leidingen op de meerderheid van de
arbeidersklasse.
Aan de basis van de sectaire en
ultra-linkse vergissingen ligt het onbegrip van de dubbele en
tegenstrijdige aard van de traditionele en gebureaucratiseerde
massa-organisaties van de arbeidersbeweging. Meer in het algemeen is het
sectarisme gekarakteriseerd op het vlak van de gedachten, door de
overdrijving van het belang van één enkel aspect van theorie en
strategie, door de onmacht het probleem van de klassenstrijd en de
proletarische revolutie in zijn geheel te zien. Het is juist dat de
politiek van de leiding van de massa-organisaties grotendeels in de kaart
van de burgerij speelt, dat die leidingen een politiek van
klassensamenwerking voeren, dat zij de klassenstrijd van het proletariaat
verzwakken, dat ze verantwoordelijk zijn voor ontelbare nederlagen van de
arbeidersklasse. Maar het is ook waar dat het bestaan van die organisaties
het de arbeiders mogelijk maakt zich een minimum aan klassebewustzijn, aan
kracht, eigen te maken, zonder welk het vooruitgaan van dat bewustzijn
oneindig veel moeilijker wordt. Het bestaan van die organisaties maakt ook
een wijziging van de dagelijkse krachtsverhoudingen tussen kapitaal en
arbeid mogelijk, zonder welke het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse
veel zwakker zou zijn. Enkel hun onmiddellijke vervanging door hogere
vormen van klasse-organisatie (sovjets) zou tot gevolg hebben dat hun
verdwijning niet leidt tot een achteruitgang of verlamming van de
arbeidersklasse. Daarentegen betekent hun verzwakking, zonder te spreken
van hun vernietiging, door de kapitalistische reactie, een ernstige
verzwakking en achteruitgang voor het hele proletariaat. Dat is de
principiële basis waarop de revolutionaire marxisten hun politiek van het
arbeiderseenheidsfront tegen de kapitalistische reactie steunen.
3. De offensieve dynamiek van het
front « klasse tegen klasse »
Tegenover elk offensief van de
kapitalisten tegen de arbeidersklasse. en in het bijzonder tegen elke
fascistische dreiging of tegen een mo-gelijke vestiging van een rechtse
diktatuur, stellen de revolutionaire marxisten de oprichting voor van een
eenheidsfront van alle arbei-dersorganisaties, van de top tot de basis.
Zij spannen zich in om bij dit front alle organisaties te betrekken die
zich beroepen op de arbei-dersbeweging, met inbegrip van de meest
gematigde, met de meest opportunistische of revisionistische leidingen. Ze
zullen zich systema-tisch richten tot de leiders van de socialistische en
kommunistische partijen van de reformistische en kristelijke vakbonden, om
een een-heidsfront op te bouwen tussen de nationale, gewestelijke en
plaat-selijke leidingen, tussen afdelingen in bedrijven en wijken, om het
hoofd te bieden aan de vijandelijke aanval met alle nodige middelen.
De weigering om het eenheidsfront aan de
top uit te breiden tot de sociaal-democratie of tot de communistische
partijen (zgn. ‘derde periode’-politiek van de Komintern, die nu wordt
overgenomen door heel wat mao-stalinistische organisaties) is gesteund op
een ultimatistisch en kinderlijk onbegrip van de objectieve functie van,
en de subjectieve voorwaarden voor, de eenheid van het proletarische
front. Die houding veronderstelt dat de massa van de socialistische
arbeiders (of van de arbeiders die de KP volgen) reeds bereid zouden zijn
een eenheidsactie te beginnen met revolutionaire arbeiders, zonder een
voorafgaand akkoord van hun ‘sociaal-fascistische’ of
‘revisionistische’ leiders. Dit houdt in dat de taak die moet worden
vervuld al opgelost zou zijn: de massa, door haar eigen ervaringen,
losmaken van haar opportunistische leidingen. Maar juist de oproep tot de
leidingen van de socialistische en communistische partijen om zich te
voegen bij een eenheidsfront tegen het offensief van de reactie, maakt het
de arbeiders die die leidingen volgen mogelijk een waardevolle en
onmisbare ervaring op te doen in verband met de geloofwaardigheid, de
doetreffendheid en de goede trouw van haar leiders.
Wie overigens veronderstelt dat het niet
nodig is de leidingen van de communistische en socialistische partijen te
betrekken in het arbeiderseenheidsfront, herleidt dat front tot een
minderheid in de arbeidersklasse, en zaait daarmee erge illusies over de
mogelijkheid het patronaat, de burgerlijke staat, of de fascistische
dreiging te doen wijken als gevolg van acties van minderheden.
Betekent dit dat de tactiek van het
arbeiderseenheidsfront eng beperkt is tot defensieve doeleinden?
Geenszins. De organisatie van heel de arbeidersklasse in strijdorde —
zelfs uit verdediging — verandert de krachtsverhoudingen tussen de
klassen, en versterkt aanzienlijk de strijdbaarheid, de slagkracht, de
mogelijkheid tot politieke actie en het zelfvertrouwen van de arbeidende
klasse. Zij schept dus een enorme bijkomende mogelijkheid tot strijd, die
de verdediging snel kan omvormen in de aanval. Tijdens de Kapp-putsch van
1920 in Duitsland heeft de overwinning van de eensgezinde tegenaanval van
de Duitse arbeidersorganisaties in enkele dagen geleid tot een toestand
waarin de militanten van talrijke organisaties — zelfs van de
reformistische — in verscheidene steden van de Ruhr de oprichting van
gewapende arbeidersmilities aanvaardden. De noodzaak van een
arbeidersregering werd zelfs door de meest gematigde vakbondsleiders
naarvoor geschoven. Het eensgezinde en succesvolle antwoord van de Spaanse
massa’s op de fascistische putsch van juli 1936 in de meest grote steden
heeft geleid tot de algemene bewapening van het proletariaat en tot de
bezetting van de bedrijven.
Om die offensieve mogelijkheden van het
arbeiderseenheidsfront volledig uit te buiten, zullen de revolutionaire
marxisten de noodzaak vooropstellen dat front te structureren, zowel aan
de basis als aan de top, zonder hiervan evenwel een ultimatum te maken dat
gericht wordt tot de partijen, vakbonden of massa-organisaties van het
proletariaat. Zo’n structurering houdt in dat, behalve de nationale en
gewestelijke akkoorden en ‘kartels’ tussen de arbeidsorganisaties, het
front ook bestaat uit basiscomités in de bedrijven en de wijken. Die
comités zouden zo vlug mogelijk democratisch verkozen moeten worden, en
betrokken bij de systematische massa-acties en mobilisaties. De offensieve
dynamiek van zo’n structuur, die in werkelijkheid de weg opent voor een
revolutionaire toestand, is overduidelijk.
4. Arbeiderseenheidsfront en
volksfront
Hoezeer ook de revolutionaire marxisten
sterk voorstander zijn van het arbeiderseenheidsfront, ze verwerpen met
kracht de politiek van het ‘volksfront’, die een nieuwe versie is,
sinds het VIIe Congres van de Komintern, van de oude reformistische
sociaal-democratische politiek van bondgenootschappen met de
‘liberale’ burgerij (of ‘nationale’ of ‘anti-fascistische’
burgerij) Een politiek die in Frankrijk ook ‘Cartel des gauches’ is
genoemd (kartel van de linkerzijde).
Het fundamentele onderscheid tussen het
arbeiderseenheidsfront en het ‘volksfront’ is dat het eerste, door
zijn logica van ‘klasse tegen klasse’, een verduidelijking en een
verscherping ontketent van de strijd van het proletariaat tegen de
burgerij, terwijl de volksfrontpolitiek, door zijn logica van
klassensamenwerking, een dynamiek ontketent van afremming van de
arbeidersstrijd, zelfs van repressie tegen de meest geradicaliseerde
lagen. Waar het arbeiderseenheidsfront tegen het kapitalistische offensief
geen enkele voorwaarde inhoudt van verdediging van de burgerlijke orde en
van de kapitalistische eigendom (wat ook de gehechtheid weze van de
reformistische leiders aan zulk een verdediging), is het volksfront
gesteund op het respect voor de burgerlijke orde en de eigendom, want
anders, zo wordt gezegd, wordt de aanwezigheid van de ‘progressistische
burgerij’ in het front onmogelijk, wat ‘de reactie zou versterken’.
Heel de logica van het volksfront is erop gericht de strijd van de
massa’s af te leiden, te beperken of te breken, wat niet het geval is
bij de akkoorden voor een arbeiderseenheidsfront.
Natuurlijk is het verschil tussen het
arbeiderseenheidsfront en het volksfront, hoewel zeer belangrijk (gezien
het objectieve klasse-karakter van de twee types akkoorden), niet
‘absoluut’. Er kunnen opportunistische toepassingen zijn van de
tactiek van het arbeiderseenheidsfront waarbij, onder voorwendsel ‘de
reformistische leiders niet af te schrikken’, de leiders van
organisaties die zich revolutionair noemen op hun beurt de massastrijd
beginnen af te remmen. Aan de andere kant kunnen de massa’s in sommige
situaties vertrekken van de eenheidsillusies die waren gezaaid door
votksfront-akkoorden, en daarna hun strijd verscherpen en zelfs structuren
van zelf-organisatie scheppen. Die laatste initiatieven moeten dan door de
revolutionaire marxisten met alle middelen worden aangemoedigd en
versterkt.
Maar wat ook de tussenliggende
mogelijkheden zijn, de principiële kwestie blijft van vitaal belang.
Vanuit het gezichtspunt van de klassenstrijd moet een politiek van
arbeiderseenheidsfront worden aangemoedigd; moet elk politiek akkoord,
zelfs met ‘linkse’ burgerlijke partijen, worden bestreden dat de
politieke klasse-onafhankelijkheid van het proletariaat op de helling zet.
5. Politieke klasse-onafhankelijkheid
en eenheidsorganisatie van de klasse
Zo gezien verwijst zowel de politiek van
het arbeiderseenheidsfront als die van het volksfront in laatste instantie
naar één en dezelfde vitale vraag: hoe kan de arbeidersklasse een
eensgezinde organisatie van haar kracht bereiken, onafhankelijk tegenover
de burgerij ondanks haar verdeeldheid in verschillende ideologische
stromingen en in politieke partijen, groepen en sekten, en ondanks het
onvoldoende peil van haar gemiddeld klassenbewustzijn.
Diegenen die de voorafgaande verdwijning
van die verdeeldheid vooropstellen, als voorafgaande voorwaarde voor het
bereiken van de eensgezinde klasse-organisatie, jagen een hersenschim na.
De verbrokkeling bestaat al een eeuw. Er is geen enkele aanwijzing dat ze
op korte termijn zal verdwijnen. Wie die verdwijning als een voorwaarde
ziet, verklaart in feite dat de eenheid van het proletarisch front (en dus
zijn overwinning) niet kan bereikt worden vóór een in nevelen gehulde
toekomst.
Wie de verwezenlijking van de eenheid van
actie van de klasse ziet als een eenvoudig gevolg van akkoorden aan de
top, onafhankelijk van de klasse-inhoud of van de dynamiek van die
akkoorden – b.v. door op positieve wijze arbeiderseenheidsfront en
volksfront gelijk te stellen — vergeet dat de werkelijke eenheid van het
proletarische front slechts mogelijk is op een klasse-basis. Het is
inderdaad ondenkbaar dat alle sectoren en lagen van de arbeidersklasse de
zelfbeperking en de zelfverminking zullen aanvaarden die vervat zijn in
akkoorden van klassensamenwerking.
Er bestaat dus een nauwe band tussen de
eenheid van actie vanwege de arbeidersklasse in haar geheel, en het
algemeen aanvaarde doel van de strijd, of zelfs van de strijdvormen die
door de klasse zijn aanvaard. De revolutionaire marxisten zijn grote
voorstanders van elk eenheidsinitiatief, omdat ze ervan overtuigd zijn dat
dergelijke initiatieven altijd de strijdbaarheid en het bewustzijn van de
arbeiders versterken in de zin van een niets ontziende klassenstrijd tegen
het kapitaal.
De klasse-onafhankelijkheid van het
proletariaat, zonder dewelke zijn eenheid niet is te bereiken, wordt
tegenover het patronaat bepaald op het niveau van elk bedrijf en van elke
industrietak. Ze wordt bepaald tegenover de burgerlijke partijen. Maar ze
wordt ook bepaald tegenover de burgerlijke staat, zelfs de meest vrije
burgerlijk-democratische staat. Het zelfvertrouwen dat de arbeidersklasse
verwerft doorheen een werkelijk eensgezinde ervaring van heel de klasse,
zet haar ertoe aan de oplossing van alle problemen in eigen handen te
nemen, zelfs van die problemen die normaal aan het parlement worden
overgelaten. Dit is een reden te meer voor de revolutionairen om de meest
vastberaden en degelijke pleitbezorgers te zijn van de eenheid van actie
van heel de arbeidersklasse.
6. Klasse-onafhankelijkheid en
bondgenootschappen tussen de klassen
Het principiële onderscheid dat wij
maken tussen arbeiderseenheidsfront en.volksfront is dikwijls bekritiseerd
als ‘dogmatisch’. Het zou ‘de noodzaak van bondgenootschappen’
negeren. Zonder die ‘bondgenootschappen tussen klassen’ zou de
overwinning van de socialistische revolutie onmogelijk zijn. Trouwens,
heeft Lenin heel de bolsjevistische strategie niet gebaseerd op de
noodzaak van een bondgenootschap tussen het proletariaat en de boeren?
Laten we eerst en vooral aanstippen dat
elke vergelijking tussen de imperialistische landen van vandaag en het
tsaristische Rusland misleidend is. In Rusland vertegenwoordigde het
proletariaat slechts 20 % van de beroepsbevolking. In de imperialistische
landen, behalve in Portugal, vertegenwoordigt het proletariaat, d.w.z. de
massa van diegenen die verplicht zijn hun arbeidskracht te verkopen, de
overweldigende meerderheid van de natie, in de meeste van die landen 70
tot 90 % van de beroepsbevolking. De eenheid van het proletarische front
(uiteraard met inbegrip van de bedienden) is er oneindig belangrijker voor
de revolutie dan het verbond met de boeren.
Wij voegen hieraan toe dat de
revolutionaire marxisten geenszins gekant zijn tegen een verbond tussen
het proletariaat en de werkende (niet-uitbuitende) kleinburgerij in de
steden en op het platteland. In talrijke imperialistische landen, zoals
Portugal, Spanje, Italië, Frankrijk is een verbond tussen de arbeiders-
en boerenmassa’s politiek en vooral economisch nog steeds zeer
belangrijk voor de overwinning en de consolidering van de socialistische
revolutie.
Wat wij wel aanvechten, is dat er een
verbond tussen arbeiderspartijen en burgerlijke partijen nodig zou zijn om
tot zo’n verbond van de werkende klassen te komen. Integendeel, de
bevrijding van de boeren en de stedelijke middenstand van de greep van de
burgerij, veronderstelt ook dat die afstand nemen van de steun die zij aan
die burgerlijke partijen verlenen. Het verbond kan en moet steunen op
gemeenschappelijke belangen. Het proletariaat en zijn partijen moeten die
klassen sociale, economische, culturele en politieke doelstellingen bieden
die hen interesseren en die de burgerij niet kan verwezenlijken. Wanneer
de ervaring bevestigt dat het proletariaat de macht wil veroveren en zijn
programma uitvoeren, kan het de steun krijgen van een goed deel van de
kleinburgerij bij de verwezenlijking van die objectieven.
7. De emancipatiebewegingen van de
vrouwen en de onderdukte nationale minderheden in de ontplooimg van de
anti-kapitalistische strijd
De georganiseerde arbeidersbeweging
beschouwde traditioneel het probleem van het ‘bondgenootschap’ ofwel
als electoraal en politiek (alliantie tussen verschillende partijen) ofwel
als een verbond tussen de arbeidersklasse en de werkende boeren en andere
uitgebuite lagen van de kleinburgerij. Maar reeds gedurende de grote
proletarische revoluties in het verleden, vooral de Russische en Spaanse
revoluties, had de combinatie van de sociale revolutie met de
emancipatiebeweging van de onderdrukte nationaliteiten een belangrijke rol
gespeeld.
Vanaf het ogenblik dat het hedendaagse
kapitalisme in een steeds meer veralgemeende sociale crisis terechtkomt
(voornamelijk sedert de tweede helft van de zestiger jaren), worden de
sociaal-politieke conflicten gekenmerkt door een combinatie van
‘zuivere’ proletarische strijd met uitbarstingen van ontevredenheid en
sociale revolte van brede sectoren van de bevolking, waarvan de
samenstelling niet volledig proletarisch is: de revoltebeweging der
jongeren de vrouwenbevrijdingsbeweging, de revoltebeweging van de
onderdrukte nationaliteiten.
Wanneer we zeggen ‘waarvan de
samenstelling niet geheel proletarisch is’, dan bedoelen we precies dàt.
Het is absurd om de jongeren, de vrouwen of de raciale of ethnische
minderheden in hun geheel als ‘niet-proletarisch’, laat staan
‘kleinburgelijk’ te beschouwen, in functie van ideologische of
psychologische criteria. Een toenemend deel van de vrouwelijke bevolking
in de imperialistische landen (in sommige landen reeds méér dan 50 %) is
samengesteld uit loontrekkenden en niet uit huisvrouwen Een aanzienlijk
deel van de jeugd bestaat uit jonge arbeiders en leerjongens. De zwarten,
de Puerto-Ricanen en de Chicanos in de USA, de Ieren en de immigranten uit
Azië en West-Indië in Groot-Brittannië, de Basken en de Catalanen in
Spanje — om slechts deze drie voorbeelden te noemen — zijn niet alleen
zélf sterk geproletariseerd, maar vormen bovendien een aanzienlijk deel
van het totale proletariaat van deze staten.
In feite verdienen de
levensomstandigheden en de eigen eisen van deze lagen met hun specifieke
revolte vrouwen, jongeren, raciale nationale minderheden — bijzondere
aandacht vanwege de arbeidersbeweging en haar revolutionaire voorhoede, om
drie evidente redenen.
Vooreerst omvatten deze lagen over het
algemeen het meest uitgebuite en meest ellendige deel van het ganse
proletariaat wat alleen reeds een bijzondere bekommernis van elke
klassenbewuste arbeider vereist. Vervolgens zijn deze lagen meestal het
slachtoffer van een dubbele onderdrukking, tegelijk als proletariërs én
als vrouwen jongeren, nationale minderheden, immigranten, enz. Het
proletariaat kan zichzelf niet definitief bevrijden en zeker niet de
loonarbeid afschaffen en een klassenloze maatschappij opbouwen, zonder
radicaal alle vormen van discriminatie, onderdrukking en sociale
ongelijkheid uit te schakelen. Tenslotte maakt de revolte- en
bevrijdingsbeweging van deze lagen het mogelijk, om niet-proletarische
sectoren die deel uitmaken van hogergenoemde onderdrukte lagen, in te
schakelen in de strijd voor de socialistische revolutie.
Dit bondgenootschap ontstaat natuurlijk
niet automatisch. Het hangt af van sociale krachten, die het verloop van
het revolutionaire proces onvermijdelijk zal teweegbrengen in de schoot
van de emancipatiebeweging der vrouwen, jongeren, nationaliteiten en
rassen. Maar het hangt ook af van de bekwaamheid van de arbeidersbeweging,
en vooral van haar revolutionaire voorhoede, om resoluut de juiste zaak
waarvoor deze onderdrukten strijden, tot de hare te maken.
De revolutionaire marxisten beschouwen de
autonome emancipatiebewegingen van de vrouwen, jongeren en onderdrukte
nationaliteiten en rassen als gerechtvaardigd, niet alleen vóór maar
zelfs nà de val van het kapitalisme, want de overblijfselen van duizenden
jaren sexistische, racistische, chauvinistische en xenofobe vooroordelen
zullen niet van de ene dag op de andere binnen de werkende massa
weggeveegd worden. Ze zullen zich inspannen om, in de schoot van deze
autonome massabewegingen de beste militanten te zijn voor alle juiste en
vooruitstrevende eisen, om de breedst mogelijke en meest eengemaakte
mobilisaties en acties te impulseren.
Terzelfdertijd zullen ze binnen die
bewegingen systematisch vechten voor globale politieke en sociale
oplossingen — de machtsovername door de arbeidersklasse, de afschaffing
van het kapitalistische regime — zonder dewelke een algemene en
blijvende oplossing voor de sexistische, racistische en chauvinistische
discriminaties onmogelijk is. Op niet minder systematische wijze zullen ze
de verdedigers zijn van de solidariteit met alle uitgebuitenen en met alle
proletariërs in de strijd voor hun klassenbelangen, onafgezien van elk
onderscheid in geslacht, ras of nationaliteit. Hoe beslister en
overtuigender hun strijd zal zijn tegen alle vormen van de bijzondere
onderdrukking die deze overuitgebuite lagen ondergaan, des te efficiënter
zal deze strijd worden voor de algemene klassensolidariteit in hun schoot.
Literatuur
Anderson, Perry, The antinomies of
Antonio Gramsci. In: New Left Review n° 100, November 1976 —
January 1977, pp. 5-78.
Blackburn, Robin, Marxism: theory of
proletarian revolution. In: New Left Review, n° 96. May — june
1976, pp. 3-35.
Mandel, Ernest, Lenin en het probleem
van het proletarisch klassenbewustzijn, Gent, Fonds Leon Lesoil,
1977.
Mandel, Ernest, Sur quelques problèmes
de la strategie révolutionnaire en Europe Occidentale. In: Critique
Communiste, n° 8-9. Septembre-octobre 1976. Engelse vertaling in:
New Left Review, n° 100. November 1976 — January 1977, pp. 97-132.
Weber, Henri, Marxisme et conscience
de classe. Paris, Collection 10/18, 1975.
|