XII. Het stalinisme
1. De mislukking van de revolutionaire
opgang van 1918-1923 in Europa
De internationale revolutie die verwacht
werd door het Russische proletariaat en door de bolsjevistische leiders,
brak in 1918 inderdaad uit. Er ontstonden arbeiders- en soldatenraden in
Duitsland en in Oostenrijk. In Hongarije werd een Radenrepubliek
uitgeroepen in maart 1919; in Beieren in april 1919. De arbeiders van
Noord-ltalië, in toenemende beroering sinds 1919, bezetten alle fabrieken
in april 1920. Machtige revolutionaire stromingen gingen door andere
landen, zoals Finland, Polen, Tsjechoslovakije, Joegoslavië, Bulgarije.
In Nederland dreigde er een algemene staking. In Groot-Brittannië
vestigden de arbeiders het ‘drieledig verbond’ van de drie grootste
syndicaten van het land, waardoor de regering aan het wankelen werd
gebracht.
Maar die revolutionaire golf liep uit op
een mislukking. De voornaamste oorzaken van die mislukking waren de
volgende:
- Sovjet-Rusland werd verscheurd door
een burgeroorlog. De vroegere grondbezitters en de tsaristische
officieren, ondersteund door de Russische en buitenlandse
kapitalisten, trachtten de eerste arbeiders- en boerenrepubliek
gewapenderhand omver te werpen. Daardoor kon de sovjet-macht slechts
een beperkte materiële en militaire steun geven aan de Europese
revoluties; die trouwens bestreden werden door alle imperialistische
legers;
- de internationale sociaal-democratie
plaatste zich zonder aarzelen aan de zijde van de contrarevolutie, en
trachtte met alle denkbare beloften en bedrog de arbeiders af te
wenden van de strijd voor de macht (in Duitsland beloofde ze in
februari 1919 de onmiddellijke socialisering van de grootindustrie,
wat natuurlijk niet werd verwezenlijkt). Ze aarzelde niet om het
contra-revolutionaire geweld te organiseren, namelijk door de
oprichting van vrijkorpsen die door Noske ter hulp werden geroepen
tegen de Duitse revolutie. Die vrijkorpsen vormden de kern van de
latere nazi-benden;
- de jonge communistische partijen, die
de IIIe Internationale hadden opgericht, misten ervaring en rijpheid.
Ze begingen talrijke ultra-linkse of rechtse fouten;
- de burgerij, afgeschrikt als ze was
door het spookbeeld van de revolutie, deed vanaf het begin economische
toegevingen aan de arbeiders, nl. de achturendag en het algemene
stemrecht in talrijke landen, wat in verschillende van die landen de
revolutionaire opgang stopzette.
De eerste mislukkingen van de revolutie
liepen uit op bloedige nederlagen in Hongarije, waar de sovjetrepubliek in
het bloed werd gesmoord, en in Italië, waar het fascisme in 1922 aan de
macht kwam.
In Duitsland nochtans versterkte de
communistische partij zich geleidelijk, verwierf een steeds bredere
massabasis en ging in 1922-'23 de weg op van de verovering van de grote
syndicaten en bedrijfsraden.
1923 zag in dat land een revolutionaire
crisis zonder voorgaande ontstaan: bezetting van de Ruhr door het Franse
leger, galopperende inflatie, succesrijke algemene staking die de regering
Cuno omverwierp; oprichting van een coalitieregering van linkse
socialisten en communisten in Saksen en in Thüringen. Maar de
communistische partij, slecht geadviseerd door de Communistische
Internationale, slaagde er niet in de gewapende opstand systematisch te
organiseren op het meest geschikte moment. Het grootkapitaal herstelde de
toestand, stabiliseerde de markt, en bracht een burgerlijke coalitie aan
de macht. De naoorlogse revolutionaire crisis was beëindigd.
2. De opkomst van de
sovjetbureaucratie
Sovjet-Rusland had de burgeroorlog in
1920-'21 met de overwinning afgesloten. Maar het kwam uitgeput uit die
oorlog te voorschijn. De industriële en landbouwproductie was rampzalig
gedaald. Hongersnood trof grote delen van het land. Om aan die toestand te
verhelpen in afwachting van een nieuwe opgang van de internationale
revolutie beslisten Lenin en Trotsky tot een economische terugtocht Het
genationaliseerd bezit werd behouden voor heel de grootindustrie, de
banken, het transportsysteem. Maar de handelsvrijheid werd hersteld voor
de landbouwoverschotten, eens de belastingen in natura betaald. De
particuliere handel, ambachten en kleine industrie werden hersteld.
De bolsjevieken beschouwden dit slechts
als een tijdelijk maneuver, en hielden vooral rekening met de risico’s
die het kon meebrengen op economisch vlak: de zich verrijkende
kleinburgerij kon in permanentie de kapitalistische privé-accumulatie
reproduceren Maar de sociale en politieke gevolgen van het isolement van
de proletarische revolutie in een achterlijk land waren heel wat meer te
duchten dan die economische gevaren. Ze kwamen hierop neer: het Russische
proletariaat raakte meer en meer de rechtstreekse uitoefening van de
politieke en economische macht kwijt. Een nieuwe gepriviligieerde laag
stak de kop op. Die bureaucratie verwierf een werkelijk monopolie op de
uitoefening van de macht op alle terreinen van het maatschappelijke leven.
Dat proces was niet het resultaat van een
vooraf beraamd complot. Het resulteerde uit de wisselwerking van een heel
aantal factoren. Het proletariaat was numeriek verzwakt door de daling van
de industriële productie en de exodus naar het platteland. Het was
gedeeltelijk gedepolitiseerd onder het gewicht van honger en ontberingen.
Zijn meest bewuste elementen werden gedood in de burgeroorlog. Heel die
bewogen periode droeg niet bij tot de vorming van technisch en cultureel
geschoolde kaders in de schoot van de arbeidersklasse. Daardoor behield de
burgerlijke en kleinburgerlijke intelligentsia haar kennismonopolie. Een
periode van grote schaarste is gunstig voor het verwerven en voor de
verdediging van de materiële privilegies.
Men hoeft ook niet te denken dat dit
proces onopgemerkt voorbijging aan de Russische revolutionaire marxisten.
Vanaf 1920 luidde de arbeidersoppositie binnen de Russische communistische
partij de alarmbel maar stelde oplossingen voor die helemaal niet
beantwoordden aan de noden. Vanaf 1921 is Lenin geobsedeerd door het
bureaucratische gevaar, noemt hij de Russische staat een bureaucratisch
gedeformeerde arbeidersstaat, en stelt praktisch machteloos de greep vast
van de groeiende bureaucratie op het apparaat van de partij zelf. Vanaf
1923 ontstaat de trotskistische linkse oppositie, die van de strijd tegen
de bureaucratie één van haar essentiële programmapunten zal maken.
Het zou verkeerd zijn te denken, dat de
opkomst van de sovjetbureaucratie een onvermijdelijk verschijnsel was. Als
die opkomst diep geworteld is in de sociale en economische realiteit van
het Rusland van het begin van de twintiger jaren, dan was het evenzo
mogelijk ze met reële kansen op succes tegen te gaan. Het programma van
de trotskistische linkse oppositie was er volledig op gericht om de
gunstigste voorwaarden te scheppen om de toestand recht te zetten:
a. door de industrialisering van Rusland
te versnellen, op die manier het specifieke gewicht van het proletariaat
in die maatschappij te vergroten,
b. door de lonen te verhogen en de
werkloosheid te bestrijden teneinde het zelfvertrouwen van de
arbeidersmassa’s te verhogen
c. door onmiddellijk de sovjetdemocratie
en de democratie in de schoot van de partij te verruimen, om de politieke
activiteit en het klassenbewustzijn van het proletariaat op te drijven
d. door de differentiatie in de schoot
van de boerenklasse te verscherpen, door de arme boeren met kredieten en
landbouwmachines te helpen om productiecoöperatieven op te richten, en op
de rijke boeren toenemende belastingen te heffen,
e. door een gerichtheid op de
wereldrevolutie te behouden, en door de tactische en strategische fouten
van de Komintern recht te zetten.
Als het geheel der bolsjevistische
leiders en kaders de noodzaak en de mogelijkheid om een dergelijk
programma te realiseren had begrepen, was een heropleving van de sovjets
en van de machtsuitoefening door het proletariaat mogelijk geweest vanaf
het midden der twintiger jaren. Maar de meeste kaders van de partij waren
zelf meegesleept in het bureaucratiseringsproces. De meerderheid van de
leiders begreep te laat het dodelijke gevaar van de opkomst van de
bureaucratie. Het tekortschieten van de ‘subjectieve factor’ (van de
revolutionaire partij) voegde zich bij de objectieve voorwaarden die de
overwinning van de stalinistische bureaucratie in de USSR verklaren.
3. Aard van de bureaucratie — aard
van de sovjetunie
De bureaucratie is geen nieuwe heersende
klasse. Zij speelt geen enkele onmisbare rol in het productieproces. Het
is een gepriviligieerde laag die zich de uitoefening van de
beheersfuncties in de sovjet-staat en -economie heeft toegeëigend, en die
zich op basis van dat machtsmonopolie overvloedige voordelen toewijst op
het vlak van de consumptie (hoge salarissen, voordelen in natura, speciale
winkels, enz...). Ze is geen eigenaar van de productiemiddelen. Ze heeft
geen enkele waarborg om die voordelen te behouden, of over te dragen op
haar kinderen: alles is gebonden aan de uitoefening van specifieke
functies.
Het betreft hier een gepriviligieerde
maatschappelijke laag van het proletariaat, waarvan de macht berust op de
verworvenheden van de socialistische oktoberrevolutie: nationalisering van
de productiemiddelen, economische planificatie, staatsmonopolie op de
buitenlandse handel. Ze is conservatief in dezelfde zin als elke
arbeidersbureaucratie: ze plaatst behoud van de verworvenheden boven elke
poging om de revolutionaire veroveringen uit te breiden.
Ze heeft schrik van de internationale
revolutie, die de politieke activiteit van het sovjetproletariaat dreigt
te doen herleven en aldus haar macht te ondermijnen. Ze wil het
internationale status quo behouden. Maar als sociale laag blijft ze
tegenstander van een herstel van het kapitalisme in de USSR, herstel dat
de grondslagen zelf van haar privilegies zou vernietigen (wat niet
verhindert dat de bureaucratie de kweekbodem is van subgroepen en
subtendensen die zich kunnen trachten om te vormen in nieuwe
kapitalisten).
De USSR is geen socialistische
maatschappij, d.w.z. een klassenloze maatschappij. Ze blijft, net als vlak
na de oktoberrevolutie van 1917 een overgangsmaatschappij tussen
kapitalisme en socialisme. Het kapitalisme kan er hersteld worden, maar
dan ten gevolge van een sociale contra-revolutie. De rechtstreekse macht
van de arbeiders kan er worden hersteld, maar dan ten gevolge van een
politieke revolutie, die het monopolie van de machtsuitoefening, in handen
van de bureaucratie, breekt.
Dat de ‘producent wordt gedomineerd
door de bureaucraten’, of dat de sovjet-economie gedurende lange tijd de
voorrang heeft gegeven aan het produceren van machines ten koste van de
consumptie van de massa’s betekent nog niet dat die sovjet-economie
‘kapitalistisch’ mag worden genoemd. Het kapitalisme is een specifiek
systeem van klasse-onderdrukking, dat als kenmerken heeft de particuliere
eigendom van de productiemiddelen, de concurrentie, de veralgemeende
warenproductie, het karakter van koopwaar dat de arbeidskracht heeft, de
onvermijdelijke overproductiecrisissen. Geen enkele van deze fundamentele
eigenschappen is in de sovjet-economie terug te vinden.
Maar al is de sovjet-economie dan geen
kapitalistische economie, ze is ook niet socialistisch, tenminste niet in
de traditionele betekenis die dat woord heeft in de geschriften van Marx,
Engels en Lenin zelf. Een socialistische economie betekent het regime van
de geassocieerde voortbrengers, die zelf hun productie en hun sociale
leven organiseren, en die daartoe een rangorde opstellen van de behoeften
die bevredigd moeten worden in functie van de middelen waarover ze
beschikken en van de hoeveelheid arbeid die ze daarvoor willen leveren. In
de Sovjetunie is dat nog bij benadering niet het geval. Een socialistische
economie wordt gedefinieerd door de verdwijning van elke warenproductie.
Marx en Engels hebben er de nadruk op gelegd dat, in tegenstelling tot de
officiële doctrine die in de URSS wordt gehuldigd, dit verdwijnen van de
warenproductie niet eigen is aan de ‘tweede fase’, aan de klassenloze
of communistische maatschappij, maar dat dit verdwijnen al eigen is aan de
eerste fase, die gewoonlijk ‘socialistisch’ wordt genoemd.
Door de anti-marxistische theorie van de
zogezegde mogelijkheid om de opbouw van het socialisme in één land te
voleindigen drukte Stalin op pragmatische wijze het kleinburgerlijke
conservatisme uit van de sovjetbureaucratie: mengeling van vroegere
functionarissen van de burgerlijke staat, van parvenu’s van het
sovjet-staatsapparaat, van gedemoraliseerde en cynische communisten, van
jonge technici vol verlangen om ‘carrière te maken’ ongeacht de
klassenbelangen van het proletariaat.
Door tegenover die theorie de
basisbegrippen van het marxisme te stellen (” de klassenloze
maatschappij kan slechts verwezenlijkt worden op internationale schaal en
moet minstens enkele der voornaamste industrielanden omvatten» — «de
revolutie overwint eerst in één land, breidt zich dan internationaal uit
en gaat tenslotte het beslissende gevecht aan op wereldschaal”),
verdedigden Trotsky en de Linkse Oppositie hoegenaamd geen
‘afwachtende’ of ‘defaitistische’ houding ten overstaan van de
Russische revolutie. Ze wilden onmiddellijk, vroeger dan Stalin en op een
rationeler manier, de industrialisering van het land vooruitstuwen. Zij
waren en blijven voorstanders van de verdediging van de USSR tegen het
imperialisme, van de verdediging van de overblijfselen van de
verworvenheden van oktober tegen elke poging in de USSR het kapitalisme te
herstellen. Maar ze begrepen dat het lot van de USSR uiteindelijk zou
beslecht worden door de afloop van de klassenstrijd op internationaal
vlak. Nu blijft dit besluit even geldig als vroeger.
4. Wat is het stalinisme?
Toen hij zijn beroemd requisitorium tegen
de misdaden van Stalin uitsprak op het XXe Congres van de KPSU, verklaarde
N.S. Kroesjtsjov die misdaden door de ‘personencultus’ die zou
geheerst hebben tijdens de dictatuur van Stalin. Die subjectieve, zelfs
psychologische verklaring van een politiek regime dat het leven van
tientallen miljoenen menselijke wezens ingrijpend gewijzigd heeft, is
onverenigbaar met het marxisme. Het stalinisme kan als verschijnsel niet
herleid worden tot de psychologische of politieke eigenaardigheden van
één man. Het betreft hier een maatschappelijk verschijnsel, waarvan de
maatschappelijke wortels dienen blootgelegd.
Het stalinisme is in de USSR de
uitdrukking van de bureaucratische degeneratie van de eerste
arbeidersstaat, waar een gepriviligieerde sociale laag zich de uitoefening
van de economische en politieke macht heeft toegeëigend. De brutale
(politieterreur, massale zuiveringen in de dertiger en veertiger jaren,
moord op bijna alle oudere kaders van de KPSU, processen van Moskou,
enz...) en meer ‘subtiele’ vormen van die bureaucratische macht kan
variëren. Maar zowel na als onder Stalin blijven de grondslagen van de
bureaucratische degeneratie voortbestaan.
De macht wordt niet uitgeoefend door
sovjets die vrij gekozen zijn door alle arbeiders. De bedrijven worden
niet beheerd door de arbeiders. Noch de arbeidersklasse, noch de leden van
de communistische partij beschikken over de nodige democratische vrijheden
om vrijelijk de grote beslissingen van economische en culturele, van
binnen- en buitenlandse politiek te kunnen kiezen.
In de kapitalistische wereld betekent het
stalinisme de onderwerping door de partijen die de Kremlinpolitiek volgen
van de belangen van de socialistische revolutie in hun eigen land aan de
belangen van de Kremlindiplomatie. Deze gebruikt de gestaliniseerde
communistische partijen en de massabewegingen die ze controleren als
pionnen in zijn pogingen om het internationale status quo met het
imperialisme te vestigen en te behouden.
Op ideologisch vlak vertegenwoordigt het
stalinisme een apologetische en pragmatische vervorming van de
marxistische theorie. In plaats van te dienen als instrument voor de
ontleding van de evolutie der contradicties van het kapitalisme, van de
krachtsverhoudingen tussen de klassen, van de objectieve werkelijkheid van
de overgangsmaatschappij van kapitalisme naar socialisme, om de
ontvoogdingsstrijd van het proletariaat te ondersteunen, is de
marxistische theorie verlaagd tot het niveau van een werktuig ter
rechtvaardiging van alle ‘tactische zwenkingen’ van het Kremlin en van
de stalinistische partijen.
Maar de tactische maneuvers van het
stalinisme die hebben bijgedragen tot de nederlaag van zovele revoluties
in heel de wereld, die het aan de macht komen van Hitler in 1933 in
Duitsland hebben vergemakkelijkt, die de Franse en Italiaanse
communistische massa’s hebben verplicht de burgerlijke staat en de
kapitalistische economie in 1944-'46 in die landen herop te bouwen, die
geleid hebben tot de bloedige verplettering van de revolutionaire beweging
in Irak, Indonesië, Brazilië, Chili en zoveel andere landen,
beantwoorden sindsdien helemaal met meer aan de belangen van de Sovjetunie
als staat. Ze beantwoorden aan de bekrompen belangen van de verdediging
der privilegies van de sovjetbureaucratie, die in al die gevallen
tegengesteld zijn aan de werkelijke belangen van de USSR.
5. De crisis van het stalinisme
De neergang van de internationale
revolutie en de achterlijkheid van de sovjeteconomie zijn de twee
hoofdpijlers van de macht van de bureaucratie in de USSR. Sinds het einde
van de veertiger jaren worden die pijlers bestendig ondermijnd.
Na twintig jaar nederlagen van de
revolutie is er een nieuwe opgang van de wereldrevolutie gekomen, eerst
beperkt tot eveneens onderontwikkelde landen (Joegoslavië, China,
Vietnam, Cuba), maar sinds mei 1968 in uitbreiding in het Westen. Na
jarenlange inspanningen voor de ‘socialistische accumulatie’ heeft de
USSR opgehouden een onderontwikkeld land te zijn. Ze is heden ten dage de
tweede industriële mogendheid ter wereld, waarvan het technische en
culturele niveau dat van veel hoogontwikkelde kapitalistische landen
evenaart. Het sovjetproletariaat is, samen met dat van de Verenigde
Staten, numeriek het sterkste dat er bestaat.
In die omstandigheden beginnen de
grondslagen van de passiviteit van de massa’s die beheerst worden door
de sovjetbureaucratie te verdwijnen. Tegelijk met de ontwaking van
oppositionele activiteiten zien we scheuren in de bureaucratie zelf, die
sinds de breuk tussen Stalin en Tito in 1948 een toenemend
differentiatieproces ondergaat. De wisselwerking tussen die twee factoren
bevordert plotse uitbarstingen van politieke actie der massa’s, die zich
op de weg van de politieke revolutie begeven, zoals in oktober-november
1956 in Hongarije, of gedurende de ‘Praagse lente’ van 1968 in de
Tsjechoslovaakse Socialistische Republiek.
Tot nu toe zijn die massabewegingen de
kop ingedrukt door de militaire tussenkomst van de sovjetbureaucratie.
Maar naargelang diezelfde processen rijpen in de USSR, zal er geen enkele
kracht meer de golven van de politieke revolutie in Oost-Europa en binnen
de USSR kunnen tegenhouden. De sovjetdemocratie zal hersteld worden. Elk
gevaar van herstel van het kapitalisme zal definitief geweerd zijn. De
politieke macht zal uitgeoefend worden door de arbeiders en de arbeidende
boeren. En de strijd voor de socialistische revolutie in de rest van de
wereld zal er ten zeerste door vergemakkelijkt worden.
6. De economische hervormingen
Na de dood van Stalin, en vooral in het
begin van de jaren ‘60, heeft zich in de Sovjetunie en in verscheidene
‘volksdemocratieën’ een uitgebreide beweging ontwikkeld door de
hervorming van de plannings- en beheersmethodes. De hervormingen waren het
dringendst in de landbouwsector, waar de voedselproductie per hoofd van de
bevolking bij de dood van Stalin soms lager lag dan in 1928, en voor de
vleesproductie soms zelfs lager dan in de tsaristische periode.
Achtereenvolgende maatregelen waren erop gericht de boeren te stimuleren,
het gebruik van landbouwmachines te rationaliseren (de machines werden
verkocht aan de kolchozen ); er was de oprichting van enorme
staatsboerderijen op de onontgonnen gebieden van Kazakstan, en een sterke
aangroei van de investeringen in de landbouw.
De hervormingen in de industrie waren
langzamer en meer aarzelend. De objectieve noodzaak van die hervormingen
vloeide voort uit een groeicrisis van de sovjet-economie, uit een daling
van de jaarlijkse reële groeivoet van de industriële productie. Die
daling valt samen met een uitputting van de voorwaarden die een extensieve
industrialisering mogelijk hebben gemaakt, d.w.z. een industrialisering
waarbij inspanningen werden gedaan om zo zuinig mogelijk om te springen
met arbeidskrachten, grondstoffen en gronden. De uitputting van de
reserves leidde tot de noodzaak van een juistere berekening, van een meer
rationele keuze tussen verschillende mogelijke investeringsprojecten. De
ontplooiing zelf van de economie, de vermenigvuldiging van de bedrijven en
van de verbruikte middelen, hielden het gevaar in dat die verspilling tot
in het oneindige zou groeien wanneer er geen meer rationele beheers- en
planningsmethodes werden ingevoerd.
Een druk in dezelfde zin werd uitgeoefend
door de werkende massa’s, die tientallen jaren opofferingen en
spanningen beu waren worden, en die hun consumptie wilden verbeteren en
diversifiëren, maar ook door de noodzaak het niveau waarop de
beslissingen werden gnomen, zeker in de lichte industrie, dichter bij de
verlangens van die verbruikers te brengen. Het zoeken naar hervormingen
wordt nog aangemoedigd door een ander element: een groeiende
technologische achterstand ten opzichte van de derde technologische
revolutie in de kapitalistische economie, achterstand die het gevolg van
een systeem van materiële stimulansen voor de bureaucratie, waardoor
experimenten en technologische vernieuwing worden ontmoedigd. De vorm van
die stimulansen werd dan ook gewijzigd.
Door de premies van de directeurs
afhankelijk te maken van de ‘winst’ (verschil tussen de kost- en de
verkoopprijs) de de globale prestatie van het bedrijf zou moeten
samenvatten), eerder dan aan de bruto-productie uitgedrukt in fysieke
termen werd gehoopt dat de verspilling van grondstoffen en arbeidskracht
kon worden tegen gegaan en dat de bestaande uitrusting rationeler zou
worden gebruikt. In de lichte industrie waren de resultaten bescheiden
maar positief. Maar aan de tweeslachtige natuur van het systeem hebben ze
niets veranderd, omdat de verkoopprijzen nog steeds worden bepaald door de
autoriteiten van het centrale plan.
De draagwijdte van al die hervormingen is
beperkt, omdat ze het basisprobleem niet oplossen. Geen enkel
‘economisch mechanisme’ behalve een democratische en publieke controle
door de massa van producenten en consumenten, kan een maximaal rendement
opleveren bij een minimale inspanning. Elke hervorming leidt ertoe een
nieuwe vorm van bureaucratische misbruiken en verspilling in de plaats te
zetten van de vorige. Er is geen globale rationalisering van de planning
mogelijk onder de heerschappij van de bureaucratie en haar materiële
belangen, die beschouwd worden als de motor voor het verwezenlijken van
het plan. De hervormingen betekenen niet het herstel van het kapitalisme,
of de invoering van de bedrijfswinst als leidraad voor de
investeringsbeslissing. Maar zij hebben de interne tegenstellingen van het
systeem vergroot. Zij hebben het streven versterkt van een fractie van de
bureaucratie naar een grotere zelfstandigheid voor de bedrijfsleiders,
waarbij veroveringen van de arbeidersklasse, zoals het recht op arbeid,
zijn afgeschaft. Aan de andere kant hebben zij het verzet van die
arbeiders versterkt tegen tendensen die uit zijn op een verdere
ontmanteling van hun verworvenheden, en van de plan-economie.
7. Het maoïsme
De overwinning van de derde Chinese
revolutie in 1949 is de belangrijkste overwinning geweest van de
wereldrevolutie sinds oktober 1917. Zij heeft een einde gemaakt aan de
kapitalistische omsingeling van de USSR, is een belangrijke stimulans
geweest voor een proces van permanente revolutie in Azië, Afrika en
Latijns-Amerika, en heeft de krachtsverhoudingen op wereldvlak gevoelig
gewijzigd in het nadeel van het imperialisme. Die overwinning is mogelijk
geworden omdat de maöïstische leiding van de Chinese KP in de praktijk
heeft gebroken met de stalinistische lijn van het ‘blok van de vier
klassen’ en van de etappegewijze revolutie, omdat ze zich aan het hoofd
heeft geplaatst van een grote beweging van landbouwopstanden, en omdat ze
zich heeft gericht op de vernietiging van de burgerlijke staat en het
burgerlijke leger, ondanks uitspraken ten voordele van een coalitie met
Tsjang Kai-chek.
Maar toch was die overwinnende revolutie
van bij het begin bureaucratisch vervormd. De zelfstandige actie van het
proletariaat werd streng beperkt, of verhinderd, door de maoïstische
leiding. De arbeidersstaat die was opgericht steunde niet op democratisch
verkozen boeren- en soldatenraden. Bureaucratische beheersvormen en
voorrechten, een kopie van de praktijk in het stalinistische Rusland waren
sterk verspreid. Dit leidde tot een groeiende ontevredenheid vanwege de
massa’s, vooral bij de arbeiders en bij de jeugd, die Mao trachtte te
kanaliseren door in 1964-65 de ‘Grote Proletarische en Culturele
Revolutie’ te ontketenen.
Deze is een combinatie van vormen van een
werkelijke mobilisatie en van een massale anti-bureaucratische
bewustwording in de steden met een poging van Mao het KP-apparaat te
zuiveren en zich te ontdoen van zijn tegenstanders binnen de bureaucratie.
Wanneer die mobilisaties en de evolutie naar een steeds kritischer houding
vanwege de ‘Rode Wachten’ dreigen te ontsnappen aan de controle van de
maoïstische fractie, maakt deze een einde aan de ‘Culturele
Revolutie’. Zij herstelt in grote mate de eenheid van de bureaucraten,
laat de meeste bureaucraten terugkeren tot verantwoordelijke posities die
zij hadden verloren toen de ‘revolutie’ op haar hoogtepunt was.
Het geschil tussen China en de
Sovjetunie, dat is uitgelokt door de poging van de sovjet-bureaucratie
haar monolithische controle op te leggen aan de leiding van de Chinese KP,
en door de intrekking van de economische en militaire hulp aan de Chinese
Volksrepubliek toen Mao weigerde zich neer te leggen bij die ukazes, heeft
zich snel uitgebreid van een interbureaucratisch geschil tot een geschil
tussen staten, en tot een organisatorisch en ideologisch gevecht in de
internationale stalinistische beweging. Het enge nationalisme, zowel van
de sovjet-bureaucratie als van de Chinezen, heeft de belangen van de
internationale arbeidersbeweging en van de anti-imperialisten op
wereldschaal een zware slag toegebracht, en heeft het het imperialisme
mogelijk gemaakt het conflict in haar eigen voordeel uit te buiten.
Op ideologisch gebied betekent het maoïsme
een aparte stroming binnen de arbeidersbeweging, waarvan verscheidene
aspecten een variante van de stalinistische afwijking zijn van het
marxisme-leninisme, maar die toch niet volledig met dat stalinisme kan
worden gelijkgesteld. Waar het stalinisme tegelijk een product en een
uitdrukking is van een politieke contra-revolutie binnen een zegevierende
proletarische revolutie, is het maoïsme tegelijk de uitdrukking van een
zegevierende socialistische revolutie, en van de bureaucratische
vervorming die die revolutie van bij het begin heeft gekenmerkt. Het
combineert dus de trekken van een soepeler en meer pragmatische benadering
van de verhouding apparaat — massa’s, met de karakteristieke trekken
van het verstikken van elk zelfstandig handelen, van elke zelforganisatie
van de massa’s, vooral van de arbeidersmassa’s. Het maoïsme wordt
vooral gekarakteriseerd door zijn onbegrip van de sociale aard van de
arbeiders-bureaucratie, en van de oorsprong van de mogelijke
bureaucratische ontaarding van socialistische revoluties en
arbeidersstaten, omdat het zelf de ideologische uitdrukking is van een
fractie van die bureaucratie. Door op een onverantwoordelijke en
niet-wetenschappelijke manier ‘bureaucratie’ en
‘staatsbourgeoisie’ in de USSR aan elkaar gelijk te stellen,
rechtvaardigt het maoïsme op voorhand alle zwenkingen van de Chinese
buitenlandse politiek en van de maoïstische groepen. Hierbij kan het
zover komen dat het Amerikaanse imperialisme en de Sovjetunie op gelijke
voet gesteld worden, dat burgerlijke partijen worden gelijkgesteld aan
communistische, dat de USSR of de KP’s worden gebrandmerkt als
‘voor-naamste vijand van de volkeren’, waarbij aan de imperialistische
machten en de burgerlijke partijen een verbond wordt aangeboden tegen de
Sovjetunie en de KP’s. Deze ‘tactici’ steunen zich overigens op de
stelling dat in de meeste kapitalistische landen het ogenblik niet rijp is
voor een socialistische revolutie, maar dat er alleen moet worden
gestreden ‘voor de nationale onafhankelijkheid, tegen de
supermachten’.
Het willekeurige karakter van al deze
theorieën, die in feite niets meer zijn dan een rechtvaardiging achteraf
van de diplomatieke maneuvers van Peking, wortelt in een idealistische en
voluntaristische vervorming van het marxisme. Onder het voorwendsel van
een strijd tegen het ‘economisme’, dat de ‘gevaarlijkste’ revisie
van het marxisme zou zijn, beschouwen de ‘orthodoxe’ maoïsten de
sociale klassen niet meer als een objectieve werkelijkheid die bepaald
wordt door de productieverhoudingen die die klassen aangaan bij de
productie van hun materiële leven. De sociale klassen worden
gelijkgesteld met ideologische keuzen. Het proletariaat is niet meer het
geheel van de loon- en weddetrekkenden: het bestaat uit diegenen die de
‘lijn-Mao Tsetoeng’ volgen. Op die manier worden kleinburgerlijke of
burgerlijke ideologische stromingen binnen de arbeidersklasse
gelijkgesteld aan ‘de burgerij’ of aan ‘haar vertegenwoordigers’,
wordt de ideologische strijd binnen de arbeidersbeweging gelijkgesteld met
‘de strijd tussen het proletariaat en de bourgeoisie’. Hierop steunt
dan het weigeren van de arbeidersdemocratie, de rechtvaardiging van het
gebruik van geweld en van de repressie binnen de arbeidersbeweging het
verwerpen van heel de marxistisch-leninistische traditie van strijd voor
een eenheidsfront van de arbeidersorganisaties tegen de gemeenschappelijke
klassevijand. De dictatuur van het proletariaat wordt gelijkgesteld met de
‘gedachte-Mao Tsetoeng’, onder leiding van de ‘partij-Mao
Tsetoeng’. En zo is de cirkel gesloten. Nadat ze de oorlog hadden
verklaard aan de macht van de bureaucratie in de USSR, bekennen de maoïsten
zich tot een regime dat daarmee een sterke gelijkenis vertoont, weliswaar
versierd met kreten als ‘directe democratie’, en ‘participatie’
van de massa’s aan de beslissingsmacht. Niet meer dan Stalin, Chroetsjew
of Breznjew aanvaardt Mao de leninistische theorie van de dictatuur van
het proletariaat, gebaseerd op de uitoefening van de macht door vrij en
democratisch verkozen arbeiders- en boerenraden.
Literatuur
Avenas, Denise, Maoïsme et
communisme. Paris, Editions Gaillée,1976.
Broué, Pierre, Le parti bolchévique.
Paris Editions de Minuit, 1963.
Carr, E.H., History of Soviet Russia.
(10 delen over de periode 1917-1929), Hardmondsworth, Penguin Books
Elleinstein, Geschiedenis van het
Stalinisme, Amsterdam, SUA, 1979.
Frank, Pierre, Le stalinisme,
Paris, Petite Collection Maspéro, n° 198, 1977.
Lew, Roland, Maoïsme. In: De
Internationale. I, n° 17, September 1977, pp. 33-49, II,
Januari-februari 1978, pp. 42-52.
Lewin, Moshe, De laatste strijd van
Lenin. Amsterdam, Paris. 1972.
Mandel Ernest, Over de bureaucratie,
S.I., Xeno, 1977.
Mandel, Ernest, Wordt de Sovjet-Unie
kapitalistisch? In: De Internationale, nr. 2, februari
10_972, pp. 24-39.
Stuurman, Siep, Het reëel bestaande
en noodzakelijke socialisme. Amsterdam, Van Gennep, 1979.
Trotsky, Leon, La révolution trahie.
Paris, Editions de Minuit, 1973.
Challenge of the Left Opposition.
New-York. Pathfinder Press, 1975.
Stalinismekritiek. Te elfder ure,
nr.25, 1978.
Qu'est-ce que I'URSS? Critique
Communiste, Numero spécial n° 18/19, Octobre-novembre 1977.
|