XI. De eerste imperialistische oorlog en
de Russische revolutie
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
is het duidelijkste teken dat het kapitalisme zijn neergaande fase is
ingegaan. Al wat het kapitalisme heeft bijgebracht aan de mensheid is van
nu af aan bedreigd. Reusachtige materiële rijkdommen worden periodiek
vernietigd: Eerste Wereldoorlog, economische crisis van 1929-'32, Tweede
Wereldoorlog, koloniale heroveringsoorlogen, talrijke ‘recessies’. Het
voortbestaan van het kapitalisme wordt betaald met verschrikkelijke
afslachtingen. Bloedige militaire of fascistische dictaturen wissen de
verworvenheden van grote burgerlijk-democratische revoluties uit. De
mensheid staat voor het dilemma: socialisme of barbarij.
1. De internationale arbeidersbeweging
en de imperialistische oorlog
Gedurende het decennium dat 1914
voorafging hadden de Socialistische Internationale en heel de
internationale arbeidersbeweging getracht de werkende massa’s op te
voeden en te mobiliseren tegen de toenemende oorlogsbedreigingen. De
bewapeningswedloop, de toename van het aantal ‘lokale’ conflicten, de
verergering van de inter-imperialistische contradicties waren duidelijke
voortekens van de dreigende wereldbrand. De Internationale had de
arbeidere van alle landen erop gewezen dat ze gemeenschappelijke belangen
hadden en dat ze de duistere geschillen tussen bezittenden niet op zich
moesten nemen: geschillen om de verdeling van winsten gemaakt op de rug
van de proletariërs en de gekoloniseerde volkeren in de wereld.
Maar toen in 1914 de oorlog uitbrak,
capituleerde de meerderheid der sociaal-democratische leidingen voor de
chauvinistische golf die de burgerij gelanceerd had. Ze identificeerden
zich ieder met ‘hun’ imperialistisch kamp, tegen dat van de
tegenstanders van hun eigen burgerij. De verontschuldigingen bleven niet
uit. Voor de Oostenrijkse en Duitse sociaal-democratische leiders kwam het
erop aan de volkeren te verdedigen tegen het ‘tsaristische
absolutisme’. Voor de Belgische, Franse, Britse sociaal-democratische
leiders ging de strijd tegen het ‘Pruisische militarisme’ voor alles.
In beide kampen betekende de
chauvinistische afstelling op de nationale verdediging van het
imperialistische ‘vaderland’ het stopzetten van de
revolutionair-socialistische, anti-militaristische propaganda, of zelfs
het stopzetten van de verdediging der klassenbelangen, hoe onmiddellijk
ook, van de arbeiders. Men proclameerde de ‘heilige eendracht’ van
proletariërs en kapitalisten tegen de ‘buitenlandse vijand’. Maar
vermits die ‘heilige eendracht’, evenmin als de oorlog, de
kapitalistische natuur, d.w.z. uitbuitingsnatuur, van de economie en de
maatschappij wijzigden, bracht het sociaal-patriottisme de aanvaarding mee
van een verslechtering der arbeids- en levensvoorwaarden van de arbeiders,
van een schandalige verrijking van de trusts en andere kapitalistische
oorlogsprofiteurs.
2. De imperialistische oorlog loopt
uit op de revolutionaire crisis
Vanaf dan moesten de contradicties van
het sociaal-patriotisme snel uitbreken. De gewiekste reformistische
leiders verklaarden dat de massa’s zelf gunstig stonden tegenover de
oorlog, en dat een massa-arbeiderepartij zich niet kon verzetten tegen de
overheersende gevoelens bij het volk. Maar weldra sloegen de overheersende
gevoelens van het volk om in ontevredenheid, oppositie tegen de oorlog, en
revolte. Op dat ogenblik deden de Duitse sociaal-patriottische leiders
Scheidemann en Noske, en de Franse sociaal-patriottische leidere Renaudel
en Jules Guesde niets om zich ‘aan te passen aan de overheersende
gevoelens in de arbeidersklasse’. Ze trachtten integendeel met alle
middelen het uitbreken van stakingen en van massamanifestaties te
verhinderen, door toe te treden tot coalitieregeringen met de burgerij,
door de burgerij te helpen om de anti-militaristische propaganda, de
revolutionaire en stakingsgezinde propaganda de kop in te drukken, door de
arbeidersstrijd te saboteren. Toen dan uiteindelijk revoluties uitbraken,
herontdekten de sociaal-democratische leiders, die de massamoord op
miljoenen soldaten ten voordele van de brandkasten hadden goedgekeurd,
plotseling hun pacifistische ziel en smeekten de arbeiders niet over te
gaan tot het gebruik van geweld, geen bloedvergieten te veroorzaken.
In het begin van de oorlog, toen de
massa’s gedesoriënteerd waren door de burgerlijke propaganda en door
het verraad van hun eigen leiders, bleef slechts een handvol
revolutionaire socialisten trouw aan het proletarische internationalisme
en weigerden gemene zaak te maken met hun eigen burgerij: Karl Liebknecht
en Rosa Luxemburg in Duitsland; Monatte en Rosmer in Frankrijk; Lenin, een
deel van de bolsjeviki, Trotsky en Martov in Rusland; de SPD in Nederland;
MacLean in Groot-Brittannië; Debs in de Verenigde Staten; in Italië,
Servië en Bulgarije bleef de meerderheid van de sociaal-democratische
partij op internationalistische standpunten.
De Socialistische Internationale was
teloorgegaan. De internationalisten verenigden zich aanvankelijk in de
conferenties van Zimmerwald (1915) en van Kienthal (1916). Er waren echter
twee strekkingen te onderscheiden: een centristische strekking die in
feite een herenigde Internationale samen met de sociaal-patriotten wou
heroprichten; een revolutionaire strekking, die zich richtte naar de
oprichting van een Derde Internationale.
Lenin, bezieler van de Zimmerwaldiaanse
linkerzijde, baseerde zijn analyses op de zekerheid dat de oorlog alle
contradicties van het imperialistische systeem ging verergeren en ging
uitlopen op een grootse revolutionaire crisis. In dat perspectief mochten
de internationalisten een spectaculaire ommekeer in de krachtsverhoudingen
tussen de uiterste linkerzijde en de rechterzijde der arbeidersbeweging
voorzien.
Die voorspellingen gingen vanaf 1917 hun
juistheid tonen. De Russische revolutie brak uit in maart 1917. In
november 1918 brak de revolutie uit in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije.
In 1919-1920 schokte een grootse revolutionaire golf Italië, vooral de
industriële gebieden in het noorden. De scheiding tussen
sociaal-patriotten en internationalisten verbreedde zich tot een scheiding
tussen sociaal-democraten, die niet wilden breken met het kapitalisme en
met de burgerlijke staat, en communisten, die zich richtten naar de
overwinning van de proletarische revolutie, van republieken gebaseerd op
arbeidersraden. De eersten namen een ronduit contra-revolutionair
standpunt in vanaf het ogenblik dat de massa’s de burgerlijke orde
gingen bedreigen.
3. De februari-revolutie
In februari 1917 (maart volgens de
Westerse tijdrekening) verkeerde de tsaristische autocratie in een
toestand van ontbinding door het gecombineerde effect van
arbeiders-hongeropstanden en van de ontbinding van het leger, m.a.w. van
de groeiende oppositie tegen de oorlog bij de landbouwers. De mislukking
van de Russische revolutie van 1905 was te wijten geweest aan het
niet-samenvallen van arbeidersbeweging en boerenbeweging. Het samenvallen
ervan in 1917 werd het tsarisme fataal.
De arbeidersklasse had de hoofdrol
gespeeld in de revolutionaire gebeurtenissen van februari 1917. Maar bij
gebrek aan een revolutionaire leiding zag ze de overwinning verloren gaan.
Het uitvoerend gezag dat aan het tsarisme ontnomen was, werd in handen
gegeven van een Voorlopige Regering die de burgerlijke partijen zoals de
Kadetten (constitutioneel-democraten) verbond met de gematigde groepen van
de arbeidersbeweging (mensjiviki en sociaal-revolutionairen).
Nochtans was de massabeweging voldoende
sterk om zich een eigen organisatorische structuur te geven: de raden
(sovjets) van afgevaardigden van arbeiders, soldaten en boeren,
ondersteund door gewapende rode wachten. Zodoende kende Rusland vanaf
februari 1917 een regime van feitelijke dubbele macht. De Voorlopige
Regering die aan het hoofd stond van een burgerlijk staatsapparaat in
langzame ontbinding, stond tegenover een net van sovjets dat geleidelijk
een arbeiders-staatsmacht opbouwde.
Op die manier brachten de gebeurtenissen
de klinkende bevestiging van een voorspelling, reeds door Leon Trotsky
geformuleerd vanaf het einde van de Russische revolutie van 1905, volgens
dewelke Rusland ging overdekt worden met sovjets tijdens haar volgende
revolutie. De Russische en internationale marxisten werden op die manier
verplicht hun analyse van de sociale natuur van de aan de gang zijnde
Russische revolutie te herzien.
Die marxisten hadden traditioneel gedacht
dat de Russische revolutie een burgerlijke revolutie zou zijn. Vermits
Rusland een achtergebleven land was, leek het erop dat de fundamentele
taken die die revolutie moest oplossen gelijklopend zouden zijn met de
taken van de grote burgerlijk-democratische revoluties van de 18e en 19e
eeuw: het absolutisme omverwerpen; democratische vrijheden en een grondwet
veroveren; de boeren bevrijden van de semi-feodale overblijfselen; de
onderdrukte nationaliteiten bevrijden; een nationale eengemaakte markt
scheppen om de vlugge opgang te verzorgen van het industriële
kapitalisme, onontbeerlijk om een latere socialistische overwinning voor
te bereiden. Daaruit vloeide een strategie voort van alliantie tussen de
liberale burgerij en de arbeidersbeweging, waarbij deze laatste zich moest
tevreden stellen met de strijd voor onmiddellijke klasse-doeleinden
(achturendag, verenigings- en stakingsvrijheid, enz...).
Lenin verwierp die strategie in 1905. Hij
herinnerde aan de analyse die Marx vanaf de revolutie van 1848 had gemaakt
van de houding van de burgerij: als het proletariaat op het politieke
toneel verschijnt, gaat de burgerij over naar het kamp van de
contra-revolutie, uit schrik voor een arbeidersrevolutie. Hij bracht geen
wijziging in de analyse van de historische taken van de Russische
revolutie, zoals ze traditioneel geformuleerd waren door de Russische
marxisten. Maar uit de zuiver contra-revolutionaire aard van het gedrag
van de burgerij besloot hij tot de onmogelijkheid om die taken te
volbrengen door een alliantie tussen de burgerij en het proletariaat. In
de plaats stelde hij het idee van een alliantie tussen het proletariaat en
de boeren.
4. De theorie van de permanente
revolutie
Lenin beschouwde die ‘democratische
dictatuur van arbeiders en boeren’ op basis van een nog kapitalistische
economie en in het kader van een nog burgerlijke staat. Trotsky legde de
vinger op het zwakke punt in die opvatting: de chronische onbekwaamheid
van de boeren (door Lenin toegegeven na 1917) om zich te bevestigen als
een zelfstandige politieke kracht. In heel de moderne geschiedenis volgen
de boeren in laatste instantie steeds ofwel een burgerlijke leiding ofwel
een proletarische leiding. Als de burgerij fataal in het kamp van de
contra-revolutie terechtkomt, hangt het lot van de revolutie af van de
bekwaamheid van het proletariaat om de politieke hegemonie te veroveren in
de schoot van de boerenbeweging, om de alliantie tussen arbeiders en
boeren te vestigen onder eigen leiding. Met andere woorden: de Russische
revolutie kon slechts overwinnen en haar revolutionaire taken
verwezenlijken, als het proletariaat de politieke macht veroverde en een
arbeidersstaat vestigde, steunend op de alliantie met de arbeidende
boeren.
Zodoende verklaart de theorie van de
permanente revolutie dat in het imperialistische tijdperk, door de
ontelbare banden die de zogezegde ‘nationale’ of ‘liberale’
burgerij in de onderontwikkelde landen binden met enerzijds het
buitenlandse imperialisme en anderzijds de oude bezittende klassen, de
historische taken van de burgerlijk-democratische revolutie (agrarische
revolutie, nationale onafhankelijkheid, democratische vrijheden,
vereniging van het land om de industriële opgang mogelijk te maken)
slechts kunnen verwezenlijkt worden door de vestiging van de dictatuur van
het proletariaat, steunend op de arbeidende boeren. Die voorspelling van
Trotsky in 1906 is volledig bevestigd door de loop van de Russische
revolutie van 1917. Ze is eveneens bevestigd door de loop van alle
revoluties die sindsdien zijn uitgebroken in onderontwikkelde landen.
5. De oktoberrevolutie
Bij zijn terugkeer uit de emigratie in
Rusland, begrijpt Lenin onmiddellijk de reusachtige revolutionaire
mogelijkheden. Door zijn ‘April-thesissen’ heroriënteert hij de
bolsjevistische partij in de zin van de theorie van de permanente
revolutie. Men moet vechten voor de verovering van de macht door de
sovjets, voor de vestiging van de dictatuur van het proletariaat. Die
stelling, aanvankelijk afgewezen door de oude bolsjevistische leiders
(waaronder Stalin, Kamenev, Molotov), die het houden bij de opvattingen
van 1905, en een hereniging met de mensjevieken en een kritische steun aan
de Voorlopige Regering willen, wordt vlug aanvaard door de hele partij,
meer bepaald onder druk van de bolsjevistische voorhoede-arbeiders, die
haar reeds instinctief hadden aangenomen voor dat Lenin ze bewust
formuleerde. De aanhangers van Trotsky fusioneren met de bolsjevieken, die
de verovering van de meerderheid der arbeiders aanvatten.
Na verschillende verwikkelingen
(voorbarige opstanden in juli, mislukte contra-revolutionaire putsch van
generaal Kornilof in augustus), veroverden de bolsjevieken de meerderheid
in de sovjets der grote steden vanaf september 1917. Vanaf dan staat de
strijd voor de machtsovername op de dagorde. Ze wordt gerealiseerd in
oktober (november volgens de Westerse tijdrekening), onder leiding van het
Revolutionaire Militaire Comité van Petrograd, voorgezeten door Trotsky
en voortspruitend uit de sovjet van die stad.
Die sovjet slaagde erin om zich op
voorhand te verzekeren van de loyauteit van bijna alle regimenten die in
de oude tsaristische hoofdstad gestationeerd zijn; deze weigeren te
gehoorzamen aan de staf van het burgerlijke leger. Zodoende valt de
opstand samen met het tweede Pan-Russische congres der sovjets, en
voltrekt zich bijna zonder bloedvergieten. Het oude staatsapparaat en de
Voorlopige Regering gaan ten onder. Het tweede congres der sovjets stemt
met grote meerderheid de overdracht van de macht aan de arbeiders- en
boerensovjets. Voor de eerste keer in de geschiedenis ontstaat over heel
het grondgebied van een groot land een staat volgens het model van de
Commune van Parijs, een arbeidersstaat.
6. De vernietiging van het kapitalisme
in Rusland
In zijn theorie van de permanente
revolutie had Trotsky voorspeld dat het proletariaat, na de macht veroverd
te hebben, niet zou kunnen stilstaan bij de verwezenlijking van de
historische taken van de burgerlijk-democratische revolutie, maar de
fabrieken zou moeten bezetten, de kapitalistische uitbuiting uitschakelen
en de opbouw van een socialistische maatschappij aanvatten. En dat is wat
zich in Rusland na oktober 1917 heeft voorgedaan.
Het programma van het bewind dat aan de
macht kwam op het tweede congres der sovjets voorzag voor de onmiddellijke
toekomst slechts de arbeiderscontrole op de productie, terwijl als
onmiddellijke taken van de oktoberrevolutie voornamelijk werden beschouwd:
het herstel van de vrede, de verdeling van de grond, de oplossing van het
nationaliteitenprobleem en het scheppen van een werkelijke radenmacht over
heel het Russische grondgebied.
Maar de burgerij legde zich er
onvermijdelijk op toe om de toepassing van de politiek van het nieuwe
bewind te saboteren. De arbeiders, die voelden dat ze de sterksten waren,
weigerden de uitbuiting of de sabotage van de kapitalisten te ondergaan.
Zodoende ging men zeer vlug over van de vestiging van de arbeiderscontrole
naar de nationalisering van de banken, de grote fabrieken en de
transport-organismen. Weldra bevinden alle productiemiddelen, behalve die
van de boeren en van de kleine ambachtslieden zich in handen van het volk.
De organisatie van een economie
gegrondvest op het gemeenschappelijke bezit van de productiemiddelen moest
onvermijdelijk stoten op talrijke moeilijkheden in een door en door
achterlijk land, waar het kapitalisme nog lang de taak niet had volbracht
om de materiële grondslagen voor het socialisme te scheppen. De
bolsjevieken waren zich ten zeerste bewust van die moeilijkheid. Maar ze
waren ervan overtuigd dat ze niet lang geïsoleerd zouden blijven. De
proletarische revolutie zou weldra uitbreken in verschillende industrieel
ontwikkelde landen, vooral in Duitsland. Het samenvallen van de Russische
revolutie, de Duitse revolutie, de Italiaanse revolutie, kon een
onwankelbare materiële grondslag leveren voor de vestiging van een
klassenloze maatschappij.
De geschiedenis bewijst dat die hoop niet
zonder grond was. De revolutie brak inderdaad uit in Duitsland. Men ging
er naartoe in Italië in 1919-1920. De Russische revolutie speelde ten
volle haar rol als ontsteker en als voorbeeld dat de socialistische
wereldrevolutie stimuleerde. Diegenen onder de Russische en Europese
sociaal-democraten die er zich achteraf vrolijk over maakten dat de
‘dromen’ van Lenin en Trotsky zonder grond waren gebleken, dat de
Russische revolutie veroordeeld was tot het isolement, dat het utopisch
zou blijken een socialistische economie te willen opbouwen in een
achterlijk land, vergaten dat de nederlaag van de revolutionaire opgang
van 1919 in Centraal Europa hoegenaamd niet te wijten was aan de
afwezigheid van revolutionair enthoesiasme of strijd van de massa’s,
maar wel degelijk aan de bewust contra-revolutionaire rol die de
internationale sociaal-democratie in dat alles gespeeld had.
In die zin deden Lenin, Trotsky en hun
kameraden, door het proletariaat in een eerste land te leiden naar de
verovering van de macht, het enige wat revolutionair marxisten kunnen doen
om de krachtsverhoudingen te wijzigen in het voordeel van hun klasse: de
gunstigste kansen die in een land bestaan om de macht van het kapitaal
omver te werpen, ten gronde te benutten. Op zichzelf volstaat dat niet om
de uitkomst van de internationale strijd tussen het kapitaal en de arbeid
te beslechten. Maar het is in elk geval het enige middel om de uitkomst
van die strijd te beïnvloeden, in een zin die gunstig is voor het
proletariaat.
Literatuur
Droz, Jacques (dir.), Histoire générale
du socialisme. T. 2: de 1875 à 1918. Paris. PUF, 1974.
Liebman, Marcel, La révolution russe.
Verviers, Collection Marabout, 1967.
Michielsen, Leo. Geschiedenis van de
Europese arbeidersbeweging. Deel II: De Eerste Wereldoorlog en de
Oktoberrevolutie. Gent, Frans Masereelfonds, 1978.
Trotsky, Leon, Geschiedenis van de
Russische Revolutie. 3 din. Amsterdam, Van Gennep,1978.
Trotsky, Leon, The Permanent Révolution
(+ Results and Perspectives). New-York, Pathfinder Press, 1976 (5). .
Histoire du marxisme contemporain.
Tome 4: Lénine. Paris, Collection 10/18, 1978.
|