Bijlage
Van de oude marxistische
theorieën over de Sovjetunie is de trotskistische ongetwijfeld
relatief het meest open. De andere maken sterker gebruik van
denkschema’s, die ontleend zijn aan de analyse van
‘gewone’ klassenmaatschappijen, zoals ‘kapitalisme’,
‘(nieuwe) heersende klasse’ en dergelijke. De trotskistische
theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat verwerpt
daarentegen de aanduiding van de Sovjetunie als een welomlijnde
klassenmaatschappij. Ze staat afwijzend tegenover het gebruik
van begrippen als ‘kapitalistisch’, ‘socialistisch’ of
‘bureaucratisch collectivisme’ en heeft er fundamentele
bezwaren tegen dat de elite als ‘heersende klasse’ wordt
omschreven. Door zijn betrekkelijk flexibele houding ten
opzichte van Oost-Europese eigenaardigheden is het trotskisme
erin geslaagd een aantal ontwikkelingen scherper te analyseren
en politiek te beoordelen dan andere stromingen. Daarin ligt de
historische verdienste van deze theorie, die tot in de jaren
zeventig de naar verhouding beste analyses van de USSR leverde.
In deze bijlage vindt men een
korte tekst van Ernest Mandel, waarin deze zijn geactualiseerde
versie van de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat
samenvat. Het betreft een document, dat de uiterste
mogelijkheden van de oude marxistische analyses laat zien.[*]
Marcel van der Linden
De bewegingswetten van de
Sovjet-economie
Voor zover men algemene wetten
kan ontdekken voor de bestaande maatschappijen, die zich in een
overgangssituatie tussen kapitalisme en socialisme bevinden en
die gekenmerkt worden door een buitengewone bureaucratische
deformatie of degeneratie, zouden deze als volgt kunnen worden
gekarakteriseerd.
1. Staatseigendom van alle
belangrijke industriële, transport- en financiële
ondernemingen (dat wil zeggen van de productie- en
circulatiemiddelen), gecombineerd met legale (grondwettelijke)
onderdrukking van het recht op privé-toeëigening hiervan;
centrale economische planning en staatsmonopolie op de
buitenlandse handel — deze kenmerken impliceren de afwezigheid
van algemene warenproductie en van de heerschappij van
de waardewet in de USSR. Dit betekent dat de economie niet meer
kapitalistisch is. Er is noch een markt voor grote
productiemiddelen, noch voor menskracht en de arbeidskracht is
niet langer een waar.
Anderzijds leiden de druk van
de wereldmarkt, het onvoldoende ontwikkelingsniveau van de
productiekrachten, de belangentegenstelling tussen sociale
klassen (arbeiders, boeren) en sociale lagen (de bureaucratie),
de enorme structurele verschillen tussen industrie en landbouw,
stad en platteland, hand- en hoofdarbeid, [1]
tot een onvermijdelijk overleven van de warenproductie — met
name van consumptiegoederen [2]
— en tot de onmogelijkheid de gehele economie te bevrijden van
de invloed van de waardewet. Het overleven van
gedeeltelijke warenproductie betekent dat de economie nog niet
socialistisch is. Het conflict dat zich ontwikkelt tussen de
logica van het plan en de invloed van de waardewet is daarom de
hoofdtegenstelling en de belangrijkste bewegingswet van de
Sovjet-economie, zogoed als van alle economieën in de
overgangsfase van kapitalisme naar socialisme.
2. De afwezigheid van de heerschappij
van de waardewet betekent o.a. dat de Sovjet-economie in staat
was zich onafhankelijk te ontwikkelen van door de winst bepaalde
sectorprioriteiten en vervormingen, die aan alle minder
ontwikkelde economieën worden opgelegd door het internationale
kapitalisme in het imperialistische tijdperk.
Het betekent ook dat zij in
staat was conjunctuurgolven, periodieke overproductiecrises en
conjuncturele massawerkloosheid te vermijden. Zij wordt
gekenmerkt door een gemiddelde groeivoet op lange termijn, die
superieur is aan die van de geïndustrialiseerde kapitalistische
landen, zelfs nadat zij de industriële fundamenten had gelegd.
Maar het voortleven van een gedeeltelijke warenproductie, de
druk van de wereldmarkt en alle andere bovengenoemde
beperkingen, begrenzen objectief de efficiëntie en de
omvattendheid van de globale economische planning. Zij
impliceren periodieke fluctuaties in de economische groeivoet en
een reeks spanningen en crises die specifiek zijn voor een
maatschappij tussen kapitalisme en socialisme en die kwalitatief
anders zijn dan zowel die in een kapitalistische als in een
socialistische economie. Zij impliceren ook de mogelijkheid van
een gedeeltelijke overproductie van al die goederen, die waren
blijven.
3. Het overleven van
warenproductie in afdeling II [3]
— en daarmee samenhangend de geld- of loonvorm voor de
vergoeding van arbeidskracht (de arbeiders verwerven
consumptiegoederen voornamelijk via ruil tegen geld) —
impliceert voor iedere maatschappij in overgang van kapitalisme
naar socialisme een tegenstelling tussen niet-kapitalistische
productie verhoudingen en burgerlijke vormen van distributie.[4]
Deze tegenstelling is niet alleen beperkt tot de
distributiesfeer. Er zijn repercussies in de productiesfeer, bij
de organisatie van arbeids- en productieverhoudingen op
bedrijfsniveau en in de planningstechnieken. Eén van deze
repercussies is een neiging naar een onafhankelijke boekhouding
op ondernemingsniveau als een resultaat van het algemene gebruik
van geld voor de nationale boekhouding, dat wil zeggen een
neiging tot financiële autonomie van de onderneming. Zolang er
slechts een gedeeltelijke warenproductie voortleeft kan het geld
niet dezelfde functie hebben als onder een kapitalistische of
eenvoudige warenproductie. Het kan geen grootschalig kapitaal
worden en slechts in marginale gevallen (‘productie voor de
zwarte markt’) wordt het een middel tot directe uitbuiting van
arbeidskracht. Maar hoewel het nooit een instrument is voor
echte toeëigening van productiemiddelen op grote schaal, kan
het een middel worden voor gedeeltelijke privé-toeëigening
van het maatschappelijk meerproduct (intrest, rente) en ontketent
het een spontane neiging tot accumulatie van privé-kapitaal,
zij het tot aan een zeker plafond. Met name blijft het een
belangrijk middel voor de consolidatie en overdracht van
maatschappelijke ongelijkheid (overerving). Dit is een andere
essentiële tegenstelling en bewegingswet van de
Sovjet-economie.
4. Deze hoofdtegenstellingen,
kenmerkend voor alle sociale formaties tussen
kapitalisme en socialisme, zijn in de USSR zeer sterk verergerd
door de politieke contrarevolutie (Thermidor), die in de jaren
twintig triomfeerde. Zij leidde tot een machtsmonopolie
(uitvoerend beheer) in alle sferen van het maatschappelijk leven
voor een materieel gepriviligeerde sociale laag: de
bureaucratie. Net zoals de waardewet in het
concurrentiekapitalisme op de meest normale, minst belemmerde
manier functioneert, zo functioneren sociaal geplande
investeringen en distributie van de belangrijkste economische
bronnen slechts normaal en onbelemmerd onder controle en
economische leiding van de geassocieerde producenten zelf.
Management van de productieve eenheden en van alle economische
basisprocessen door een gepriviligeerde bureaucratie
introduceert noodzakelijk enorme vervormingen en verspillingen
in het planningsproces, die verbindingen aangaan met de
vervormingen en verspillingen die voortkomen uit de voortlevende
gedeeltelijke warenproductie, de druk van de wereldmarkt enz. en
ze voortdurend versterken. Deze ontwrichtingen zijn
verantwoordelijk voor vele der specifieke crises, die de
Sovjet-economie gedurende de laatste halve eeuw heeft gekend.
Dit is wederom een fundamentele bewegingswet van de
Sovjet-economie.
5. De massa der producenten
heeft een evident tweevoudig belang bij het
optimaliseren van het geplande gebruik van economische bronnen:
het belang hun (mechanische, niet-creatieve) arbeidsinbreng te
minimaliseren en het belang hun consumptieve bevrediging te
maximaliseren. [5] Iedere
verspilling van economische bronnen gaat tegen een van deze
belangen in. Er is geen empirische vanzelfsprekendheid of
theoretisch ‘bewijs’ dat onder echt democratisch
arbeidersbestuur een centraal geplande gecollectiviseerde
economie geen effectievere combinatie van economische
hulpbronnen zou toestaan dan die, welke verkregen wordt door
wedijver en pogingen tot winstmaximalisatie in het kapitalisme.
Maar bij afwezigheid van een democratische controle van
planning, productie en distributie door de geassocieerde
producenten zelf, is de enige manier waarop een centraal
geplande gecollectiviseerde economie kan draaien er een van een
(tegenstrijdige) combinatie van de zucht naar materieel
eigenbelang bij de ‘managers’-laag van de bureaucratie en
van politieke controle door het staatsapparaat (het
partijapparaat is reeds lang geabsorbeerd door het
staatapparaat). De ervaring heeft bevestigd wat de marxistische
theorie kon voorspellen: zo een combinatie moet de
ontwikkeling van de Sovjet-economie constant onder haar
optimale groeivoet houden en zij moet periodiek explosieve
onevenwichtigheden tussen de verschillende takken van de
nationale economie voortbrengen. Dit is opnieuw een fundamentele
bewegingswet van de Sovjet-economie.
6. De materiële voorrechten
van de bureaucratie zijn vrijwel geheel beperkt tot de
consumptiesfeer (We gaan hier niet in op ‘immateriële
privileges’, ‘sociaal aanzien’, de ‘honger naar macht’
voorzover ze niet tot uitdrukking komen in materiële
voordelen en derhalve onbelangrijk voor de economische analyse
zijn). Gegeven de specifieke aard van de Sovjet-economie nemen
deze voorrechten twee vormen aan: hogere geldinkomens (inclusief
het deel dat illegaal verkregen is door steekpenningen,
corruptie, diefstal, ‘grijze’ en ‘zwarte’ marktoperaties
enz.) en niet-monetaire voordelen verbonden aan bepaalde hiërarchische
niveaus binnen de bureaucratie (toegang tot speciale winkels,
staatsauto’s, appartementen, datsja’s enz.). Beide
vormen leiden tot een kwalitatief betere toegang tot
consumptiegoederen (van hogere kwaliteit) dan de gemiddelde
arbeider heeft (om van de gemiddelde boer maar niet te spreken).
Maar zij leiden niet tot privé-eigendom van de
productiemiddelen, noch tot particuliere accumulatie van grote
geldhoeveelheden.
Dit voegt een nieuwe, en
explosieve, tegenstelling toe aan het functioneren van de
Sovjet-economie. Terwijl het materiële eigenbelang van de
bureaucratie het belangrijkste instrument voor de vervulling van
het plan is (het belangrijkste mechanisme waardoor de
economische groei maatschappelijk ‘vermittelt’ is, gegeven
het bureaucratische bestuursmonopolie over de economie) is er
geen economisch mechanisme — en zeker geen mechanisme dat
spontaan of automatisch functioneert — waardoor het nastreven
van dit eigenbelang hand in hand kan gaan met de optimalisering
van de economische groei — in elk geval niet totdat een zekere
drempel van industrialisatie is gepasseerd (Hierin ligt trouwens
een van de belangrijkste theoretische bewijzen dat de
bureaucratie geen nieuwe heersende klasse is).[6]
Alle belangrijke hervormingen
van de Sovjet-economie sinds het tweede vijfjarenplan — van
het onder Stalin ingevoerde Chozrasjot-principe, via
Chrusjtsjevs sovnarchozy en Libermans voorstel tot
herinvoering van de ‘winst-indicator voor algemeen-economische
resultaten’ tot Kosygins systeem van ‘gecombineerde
indicatoren’ -zijn falende pogingen die tegenstelling te
overwinnen die weer een andere fundamentele bewegingswet van de
Sovjet-economie voedt. Zij moeten zonder succes blijven
omdat de bureaucratie, als zijnde een in de consumptieve sfeer materieel
bevoorrechte laag, niet haar neiging kan overwinnen om algemene
maatschappelijke prioriteiten ondergeschikt te maken aan particuliere
sector-voordelen (berekend door en verworven voor het management
van elke aparte fabriek, trust, plaats, regio, branche,
nationaliteit enz.). Slechts democratisch geassocieerde
producenten, die een gelijk ‘maatschappelijk dividend’
ontvangen als resultaat van toegenomen economische groei of
toegenomen arbeidsproductiviteit, zouden waarlijk belang hebben
bij een totale maatschappelijke optimalisering van het
gebruik der economische bronnen.
Iedere vorm van bureaucratisch
management zal daarom altijd leiden tot verspilling van zulke
bronnen, bijvoorbeeld het verbergen van reserves, het doorgeven
van valse informatie, excessieve input-verlangens, productie van
geringe kwaliteit of zonder relatie met consumentenbehoeften,
onderbenutting van productiecapaciteit, diefstal van
productie-inputs voor operaties op de ‘grijze’ of
‘zwarte’ markt enz. Noch het stelselmatig gebruik van
terreur (zoals onder Stalin), noch het gedeeltelijk herstel van
marktmechanismen kan de oorzaak van de verspilling wegnemen,
namelijk het conflict tussen het particuliere materiële
eigenbelang van de leidende bureaucratie en de noodzaak om de
economische bronnen optimaal te gebruiken — een gebruik dat
mogelijk wordt gemaakt door de afschaffing van de particuliere
eigendom van de productiemiddelen en de opheffing van de
heerschappij der waardewet, en dat dwingend is gezien de
collectieve belangen van de overweldigende meerderheid der
producenten (Het is duidelijk dat iedere opeenvolgende
bureaucratische hervorming enig tijdelijk gedeeltelijk
succes kan boeken, en heeft geboekt, bij het overwinnen
van bepaalde bijzonder grote hinderpalen voor verdere
economische groei).
7. De geweldige cumulatieve
groei van de Sovjet-economie gedurende meer dan een halve eeuw,
mogelijk gemaakt door de omverwerping van het kapitalisme, heeft
dat land van een betrekkelijke achterlijkheid naar een positie
als op een na grootste industriële mogendheid op aarde
gebracht, althans als we kijken naar de totale absolute
productiecijfers. Het is zelfs mogelijk gebleken een industriële
arbeidsproductiviteit te bereiken, die de niveaus van Italië en
Groot-Brittannië benadert, terwijl de agrarische
arbeidsproductiviteit naargeestig laag blijft. Deze economische
groei heeft het maatschappelijk gewicht van het
Sovjet-proletariaat dramatisch vergroot, evenals zijn cultureel
en technisch niveaus. De objectieve mogelijkheden voor
arbeidersbeheer van de economie zijn vandaag onvergelijkbaar
groter dan zij waren in 1917, 1927 of 1937.
Dit alles betekent echter
geenszins dat, naarmate de Sovjet-economie groeit, de
omverwerping van het bureaucratisch monopolie van de macht en
van het beheer van economie en maatschappij gemakkelijker en
sneller wordt. De relatieve stabiliteit van haar heerschappij,
die veel langer heeft geduurd dan de meeste marxistische critici
voor mogelijk hielden, kan worden verklaard door het feit dat
deze omverwerping slechts het resultaat kan zijn van bewuste
politieke actie, d.w.z. een politieke revolutie, die niet alleen
rijpe objectieve maar ook rijpe subjectieve voorwaarden vereist.
De relatieve onrijpheid van deze laatste is de belangrijkste
reden voor de betrekkkelijk lange levensduur van de
bureaucratische dictatuur.
8. Enerzijds was een van de
belangrijkste resultaten van de lange periode van dictatuur (in
het bijzonder tijdens Stalins terreurregime, maar niet alleen
onder die omstandigheden) een voortschrijdende atomisering en
depolitisering van de arbeidersklasse in de Sovjetunie, wat zeer
grote obstakels heeft opgeworpen op de weg naar een politieke
revolutie. De manier waarop communisme, marxisme en socialisme
in diskrediet zijn geraakt in de ogen van het
Sovjet-proletariaat, als resultaat van hun systematische
prostituering als alles goedpratende staatsreligie in dienst van
de bureaucratie, is typisch voor deze nieuwe subjectieve
obstakels. Dit is met name zo door het ontbreken van een
geslaagde socialistische revolutie in het westen of een
geslaagde politieke revolutie in een Oosteuropees land, die aan
de Sovjet-arbeiders een aantrekkelijker ‘alternatief model
voor de opbouw van het socialisme’ zou kunnen laten zien.
Anderzijds heeft de groei van
de Sovjet-economie, ondanks alle verspilling ten gevolge van
bureaucratisch wanbeheer, de grondslag gelegd voor een langzame
maar gestage verbetering van het levenspeil van de
Sovjet-arbeider op lange termijn, dat nu veel hoger is dan
voordien. De Sovjet-bureaucratie kan zich daarom inlaten met een
lijn van ‘reformistische consumptiegerichtheid’ als
alternatief voor politieke actie binnen de
Sovjet-arbeidersklasse. Hoewel een dergelijke koers nieuwe
spanningen en tegenstellingen oproept als gevolg van
onbevredigde stijgende verwachtingen (ten aanzien van
de kwaliteit der consumptiegoederen, de toegang tot het hoger
onderwijs, een betere gezondheidszorg, vrijheid om naar het
buitenland te reizen enz.) heeft hij, althans voor een tijd, de
depolitisering en atomisering binnen de arbeidersklasse
gehandhaafd en een herleving van systematische massa-acties of
massa-organisaties voorkomen (behalve, gedeeltelijk, bij
onderdrukte nationaliteiten en dan slechts voor nationale
doeleinden).
Maar de relatieve onrijpheid
van de subjectieve voorwaarden voor een politieke revolutie
leidt noch tot een soepele reproductie van de bureaucratische
heerschappij, noch tot een automatische economische groei. Zij
leidt tot een andere gedeeltelijk explosieve tegenstelling
binnen de Sovjet-economie. Hoe meer het groeiende objectieve
gewicht van het Sovjet-proletariaat botst met het feit dat dit
proletariaat bij voortduring buiten de besluitvormingsprocessen
van management en planning wordt gehouden, des te meer
doordringt een veralgemeende onverschilligheid ten opzichte
van de uitkomst der productieve processen op alle niveaus
de arbeidersactiviteiten, en dit feit zal op zijn beurt een
belangrijke oorzaak zijn van een neergang van de economische
groei (en een enorme reservebron voor extra groei bij een
zegevierende politieke revolutie).
9. De laatste twintig jaar
heeft de Sovjet-bureaucratie te maken gekregen met groeiende
problemen, die voortkwamen uit de noodzakelijke overgang van
extensieve naar intensieve industrialisatie. Deze noodzaak
resulteert uit de geleidelijke uitputting van de grootschalige
reserves in land, landbouwwerkkrachten en grondstoffen —
zaken, die gedurende de eerste dekaden na het begin van de
vijfjarenplannen voor de industrialisatie beschikbaar waren.
Alle pogingen om deze problemen op te lossen zijn er tot op
heden niet in geslaagd een kwalitatief hogere efficiëntiegraad
te bereiken bij het gebruik van de economische bronnen, hoewel
er een zekere vooruitgang blijft bestaan. De twee fundamentele
struikelblokken, die het bureaucratische leiderschap niet vermag
te overwinnen, zijn de onmogelijkheid (zoals reeds genoemd) om
een rationele band te scheppen tussen het materiële eigenbelang
van de bureaucratie en een optimalisering van de economische
groei, en de onmogelijkheid (eveneens genoemd) om de relatieve
ongeïnteresseerdheid van de directe producenten m.b.t. de
productie te overwinnen. Het eerste obstakel zou slechts uit de
weg kunnen worden geruimd door het herstel van een permanente
band tussen de materiële belangen van de individuele
bureaucraat en de gegeven onderneming, d.w.z. de herinvoering
van privé-eigendom in economische zin (en niet noodzakelijk op
hetzelfde moment in juridische zin), dus door het herstel van
het kapitalisme. Het tweede struikelblok kan slechts worden
overwonnen door de verovering van algemene arbeiderscontrole,
door arbeidersbeheer en door de politieke arbeidersmacht over
economie en maatschappij. De eerste van deze radicale
veranderingen zou een geslaagde contrarevolutie inhouden, de
tweede een geslaagde politieke antibureaucratische revolutie.
10. Zonder twijfel bestaat er
binnen de bureaucratie, met name in de ‘managers’vleugel,
een neiging om het streven naar zekerheid van sociale status,
inkomen en voorrechten tot uitdrukking te laten komen in permanente
banden met een bepaalde onderneming of groep van ondernemingen.
Deze neiging weerspiegelt de algemene historische ervaring, dat
er zonder dergelijke banden (d.w.z. zonder privé-eigendom in de
economische zin van het woord) geen permanente garantie gevonden
kan worden voor de zekerheid van materiële privileges en
sociale status en hun overdracht aan volgende generaties. Deze
neiging sluit goed aan bij de objectieve trend van de dictatuur
om een eenmakende modus te vinden voor het materiële
eigenbelang der bureaucraten en de noodzakelijke stroomlijning
van het systeem. Daarenboven sluit zij aan bij de druk van de
wereldmarkt, de trend naar oorspronkelijke accumulatie van
particulier kleinschalig kapitaal, de werking van ‘grijze’
en ‘zwarte’ marktsectoren in de productie enz. Indien
succesvol, zou deze neiging leiden tot het verdwijnen van de
centrale planning, een ontmanteling van het staatsmonopolie op
de buitenlandse handel en een groeiende symbiose van een aantal
Sovjet-bedrijven — bevrijd van de ijzeren controle door het
plan — met hun evenknieën in de imperialistische landen.
Maar voordat dergelijke
tendensen zouden kunnen leiden tot het herstel van het
kapitalisme zouden ze weerstand moeten elimineren van
sleutelsectoren in het staatsapparaat, die tegen deze trend
gekant zijn. Dit is overigens de objectieve rechtvaardiging voor
het gebruik van de wetenschappelijke formule van de
‘gedegenereerde arbeidersstaat’ voor de Sovjetstaat, ondanks
al zijn maatregelen tegen de arbeidersklasse en het totale
gebrek aan directe klassemacht of zelfs maar aan politieke
rechten in de USSR. In het bijzonder zouden ze het verzet van de
arbeidersklasse zelf moeten breken, die — als resultaat van
een dergelijk proces van kapitalistische restauratie — op het
punt zou staan datgene te verliezen wat in haar eigen ogen de
belangrijkste overblijvende verovering van de Oktoberrevolutie
is: een kwalitatief hogere graad van zekerheid van de
arbeidsplaats (het recht op arbeid). [7]
Herstel van het kapitalisme op een ‘koude’ of geleidelijke
wijze (via een ‘paleisrevolutie’, zoals de maoïsten,
Bettelheim en andere theoretici zich dat voorstellen) is even
onmogelijk als het geleidelijk omverwerpen van het kapitalisme.
Het omgekeerde geloven betekent, om een formulering van Trotski
te gebruiken, ‘het achterwaarts afdraaien van de
reformistische film’. Zo een herstel zou alleen het resultaat
kunnen zijn van nieuwe en desastreuze nederlagen van het
proletariaat internationaal en in de Sovjetunie, na gewelddadige
sociale en politieke confrontaties. Deze liggen nog steeds vóór
ons, niet achter ons.
11. De omverwerping van het
kapitalisme in een reeks Oosteuropese landen na de Tweede
Wereldoorlog, als gevolg van militair-bureaucratische
interventies van de Sovjet-staat, heeft aan de westelijke grens
van de USSR een door het Kremlin gecontroleerd glacis
gecreëerd, waarover de Sovjet-bureaucratie verstrekkende
controle uitoefent. Maar terwijl deze controle gedurende de
eerste jaren na de omwenteling en gedurende de Koude Oorlog
praktisch onbeperkt was is zij geleidelijk steeds
tegenstrijdiger geworden onder de — soms gecombineerde —
invloed van drie hoofdfactoren: in elk van deze landen ontstond
een leidende ‘nationale’ bureaucratische laag, die eigen
materiële belangen moet verdedigen en die, hoewel uiteindelijk
afhankelijk van het Sovjet-leger om de eigen heerschappij veilig
te stellen, tot op zekere hoogte met het Kremlin kan touwtrekken
over de mate van ‘nationale economische ontwikkeling’ en die
ontelbare struikelblokken kan opwerpen op het pad naar grotere
integratie van de Comecon. (De Roemeense bureaucratie is het
prototype van een dergelijke ‘nationale’ bureaucratie). Elk
van deze landen (met de mogelijke uitzondering van Bulgarije) is
veel afhankelijker van de buitenlandse handel met de
kapitalistische landen en daarom veel kwetsbaarder door de
internationale kapitalistische economie dan de Sovjetunie zelf.
Dit heeft ook sociale en politieke consequenties in deze landen,
zeker daar waar de graad van atomisering en politieke
passiviteit van de arbeidersklasse veel minder is dan in de
Sovjetunie. Inderdaad waren we al in vier van deze landen (DDR
1953, Hongarije en Polen 1965, Tsjecho-Slowakije 1968) [8]
getuige van het begin van enorme massabewegingen, gecentreerd
rond de arbeidersklasse en praktisch leidend tot aan de drempel
van de politieke revolutie.
Objectieve economische noden
maken een geleidelijk groeiende integratie van de
Sovjet-economie met die van de ‘volksdemocratieën’
onafwendbaar. Maar de Sovjet-bureaucratie kan een dergelijke
integratie slechts tot op bepaalde hoogte doorzetten, en elke
poging roept verdere krachtige tegenstellingen op, met name
indien er conflicten zijn met de onmiddellijke belangen van de
massa’s; want een hoger niveau van activiteit en bewustzijn
van de arbeidersklasse in Oost-Europa wordt (althans
gedeeltelijk en tijdelijk) overgebracht naar economie en
maatschappij van de USSR. Dit is een extra en belangrijke
bewegingswet van de Sovjet-economie.
12. De bewegingswetten van
Sovjet-economie en -maatschappij zijn onontwarbaar verstrengeld
met de klassenstrijd op wereldschaal, dat wil zeggen met de
uitkomst van het historisch conflict tussen het
wereldproletariaat en de internationale kapitalistische klasse,
of anders gezegd, met het lot van de wereldrevolutie en van het
internationale kapitalistische systeem. De overwinning van de
socialistische Oktoberrevolutie in een relatief achtergebleven
land is in laatste instantie slechts begrijpelijk in het licht
van het beginnende verval van het kapitalistische wereldsysteem
in de imperialistische fase. Historisch is er het begin mee
aangegeven van het proces van wereldrevolutie.
De contrarevolutionaire
overwinning van het stalinisme, de vestiging van de
bureaucratische dictatuur in de Sovjetunie, is uiteindelijk het
resultaat van ernstige nederlagen van de wereldrevolutie,
waarvan de nederlaag van het Russische proletariaat als gevolg
van de bureaucratische overval, een belangrijk deel was. Maar de
overleving van de Sovjetunie als niet-kapitalistische economie
en maatschappij (ondanks drie krachtige pogingen van het
imperialisme om het kapitalisme te herstellen in 1918-21, in
1941-44 en 1947-51) is het resultaat van het feit dat de
stalinistische contrarevolutie slechts gedeeltelijk was, dat het
wereldproletariaat niet volledig verslagen was en tot
passiviteit teruggevallen, dat de historische crisis van de
kapitalistische productiewijze zelf te krachtig was om
overwonnen te kunnen worden, en dat periodiek na de jaren
veertig de wereldrevolutie opnieuw opleefde.
In die zin is de toekomst van
de Sovjetunie nog onbeslist. Haar lot hangt af van de uitkomst
van de strijd tussen antagonistische klassekrachten op
wereldschaal. Juist omdat de Sovjetunie niet een nieuwe
productiewijze is, definitief uitgekristalliseerd en in staat
tot zelfstandige zelfproductie, kunnen de interne
bewegingswetten op zichzelf de uiteindelijke vorm ervan niet
bepalen. Nieuwe beslissende nederlagen van het internationale
proletariaat zullen een krachtige impuls geven aan het herstel
van het kapitalisme in de Sovjetunie. Iedere beslissende
overwinning van de wereldrevolutie zal een krachtige impuls
geven aan de overwinning van de politieke antibureaucratische
revolutie in de Sovjetunie en zal de weg naar socialisme, die de
bureaucratische dictatuur had afgesloten, weer openstellen.
Voetnoten
[*]
Een naar mijn mening definitieve kritiek op de theorie van
Mandel heeft Hillel Ticktin geformuleerd in zijn artikel The
Ambiguities of Ernest Mandel, ‘Critique’, No 12,
(herfst-winter 1979-1980), pp. 127-137.
[1]
Rudolf Bahro stelt, niet geheel ten onrechte, voor deze oude
formule te vervangen door een formulering die onderscheid maakt
tussen ‘specifieke’ en ‘algemene’ arbeid (d.w.z.
mechanische arbeid en arbeid die werkelijk bijdraagt aan de
ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid). Daar zit iets
in. Met name na de derde technologische revolutie kunnen vele
vormen van hoofdarbeid (om maar niet te spreken van
administratieve arbeid) saai, mechanisch en geestdodend zijn,
net zoals handarbeid aan een lopende band (inderdaad zijn er
letterlijk al lopende banden tussen kantoren aan het werk). Dit
terwijl sommige vormen van handarbeid duidelijk creatief zijn.
De vraag is niet zozeer of verschillende vormen van mechanische
arbeid gedurende langere tijd zullen blijven bestaan, zelfs in
het socialisme. Het gaat erom dat niemand wordt beperkt tot zulk
werk, zelfs niet in de overgangsperiode van kapitalisme naar
socialisme. Vandaar ook het wezenlijke belang van een radicale
vermindering van de duur van de werkweek (zeker de invoering van
een halve werkweek door de socialistische revolutie).
[2]
Natuurlijk behouden sommige productiemiddelen hun warenkarakter
in de USSR. De belangrijkste daarvan zijn degene, die worden
verkocht aan niet-staatsondernemingen (kolchozen, ambachtelijke
winkels, buitenlandse kopers). Kleine gereedschappen worden ook
aan individuen verkocht en kunnen gebruikt worden voor
kleinschalige productie.
[3]
(Noot van de samenstellers:) Afdeling I = de sector van de
Sovjet-economie, die productiemiddelen produceert; afdeling II =
de sector die consumptiegoederen voortbrengt.
[4]
Hen, die blijven herhalen, dat volgens het historisch
materialisme de distributiewijze ‘strikt’ moet
‘overeenkomen’ met de productiewijze in elke en iedere
maatschappelijke formatie, kunnen we slechts voor de nde
keer herinneren aan de uitspraak van Engels: “Elke nieuwe
productiewijze of ruilproces wordt in het begin niet alleen
vertraagd door het oude proces en de politieke associaties die
daarmee corresponderen, maar ook door de oude distributiewijze;
de distributie, die er essentieel voor is, kan slechts gedurende
een lange strijd worden veilig gesteld” (Anti-Dühring,
editie van 1979, p. 205).
[5]
Hiermee wordt natuurlijk niet in de vulgaire zin gedoeld op
accumulatie van steeds meer materiële goederen, maar in bredere
zin op het scheppen van groeiende mogelijkheden (om te beginnen:
tijd en materiële middelen) tot individuele zelfontplooiing en
de ontplooiing van rijke maatschappelijke verhoudingen.
[6]
Er bestaat in de geschiedenis geen voorbeeld van een heersende
klasse, waarvan de essentiële belangen in strijd zijn met de
logica van de productiewijze, die zij vertegenwoordigt.
[7]
Recentelijk hebben Poolse managers openlijk verklaard, dat
“beperkte werkloosheid bevorderlijk zou zijn bij het invoeren
van meer arbeidsdiscipline in de bedrijven”.
[8]
(Noot van de samenstellers:) Het artikel werd afgesloten vóór
de Poolse gebeurtenissen van juli-augustus 1980.
|