Inleiding
Bij het begin van de 20ste eeuw werd de
socialistische arbeidersbeweging in Europa geconfronteerd met de problemen die
het gevolg waren van twee decennia ononderbroken groei. Deze groei hield op zijn
beurt verband met de ontwikkeling van de kapitalistische economie in het
imperialistische tijdvak. Hij had de arbeiders heel wat voordelen opgeleverd op
gebied van levensstandaard, arbeids- en leefomstandigheden, politieke en
syndicale vrijheden. Bovenal had hij een geweldig gevoel van zelfvertrouwen en
geloof in een schijnbaar onstuitbare opmars naar het socialisme, naar een
klassenloze maatschappij geschapen. Er bestond echter niet de minste
duidelijkheid over de wijze waarop deze socialistische maatschappij tot stand
zou komen.
Velen dachten dat zij zou voortkomen uit een
buitengewoon ernstige economische crisis, een ineenstorting van het systeem.
Voor anderen zou zij verbonden zijn met een komende oorlog. Nog anderen stelden
zich voor dat de burgerij de voornaamste democratische veroveringen van de
arbeidersklasse — bovenal het algemeen stemrecht — in vraag zou kunnen
stellen wanneer het punt bereikt was dat de sociaal-democratie dank zij deze
verworvenheden de verovering van de politieke macht (gewoonlijk geïdentificeerd
met de verovering van de absolute meerderheid in het parlement) binnen
handbereik kreeg. Als antwoord op zulk een reactionaire coup zou de
arbeidersbeweging dan terugslaan met revolutionaire middelen.
Al deze hypotheses vormden echter het onderwerp
van discussies in relatief enge kringen; zij werden nauwelijks ter sprake
gebracht in grotere partijorganen zoals nationale of internationale
conferenties. Zij hadden slechts weinig invloed op de vorming van het bewustzijn
van bredere massa’s. Zij gingen niet gepaard met een systematische analyse van
de structurele veranderingen die het imperialisme tot stand had gebracht in de
werking van het kapitalistische systeem zelf. Nog minder waren zij verbonden met
de dagelijkse praktijk van de sociaal-democratische massapartijen en vakbonden,
die vrijwel uitsluitend geconcentreerd was op de voorbereiding van
verkiezingscampagnes en de loonstrijd en andere onmiddellijke economische of
politieke eisen van de arbeidersklasse (algemeen stemrecht in landen als België
en Oostenrijk). Het is tegen deze achtergrond dat wij de impact dienen te
begrijpen van het zogenaamde revisionismedebat, dat ontketend werd Eduard
Bernstein’s boek Die Voraussetzungen des Sozialismus uw Aufgaben der
Sozialdemocratie. Bernstein verwoordde wat sociaal-democratische kaders en
leiders instinctief aanvoelden name, dat het theoretische denken en de
perspectieven op lange termijn van de beweging niet in een klank waren met haar
dagdagelijkse praktijk. Hij trachtte de tegenstellingen op te lossen door de
theorie en de perspectieven te herzien via een rationalisatie van de beste
praktijk. De overheersende stroming binnen de leiding trachtte de status-quo met
al zijn tegenstrijdigheden te behouden: zowel de dagelijkse reformistische
praktijk als het vage revolutionaire perspectief verbonden met een of andere
uiteindelijke ineenstortingtheorie.
Terugblikkend is het duidelijk dat van de drie
hoofdtendensen vooroorlogse arbeidersbeweging het zogenaamde marxistische
centrum (Kautsky, Adler) de minste kansen op overleven had. Het evenwicht van
deze tendens hing of van haar bekwaamheid een ongemakkelijk evenwicht te bewaren
tussen een imperialistisch systeem dat naar crisis en oorlog toebewoog, en een
arbeidersklasse wier sterk zelfvertrouwen voortdurend toenamen, zonder dat de
crisis het gewicht verstoorde, zonder dat de imperialistische heren op
beslissende wijze de arbeidersbeweging uitdaagden, zonder dat de arbeidersklasse
het kapitalisme op beslissende wijze uitdaagde, en zonder theoretische
rechtvaardiging en politieke aanvaarding van klassensamenwerking als middel om
een frontale botsing te vermijden. Beslist een onrealistische reeks voorwaarden!
Anderzijds konden de revisionistische aanhangers: van Bernstein en Millerand
slechts hopen de bovenhand te halen, het niet zo ver kwam dat de groeiende
tegenstellingen binnen het systeem tot een uitbarsting kwamen en daardoor
belangrijke sectoren van de arbeidersklasse radicaliseerden: met andere woorden,
indien er oorlogen, noch revoluties uitbraken. Alleen in deze omstandigheden;
kon de gedachte van een geleidelijke transformatie van het kapitaal — van een
voor onbepaalde tijd verlengde reformistische praktijk gestadige, reële winsten
— door de meerderheid van de arbeiders aanvaard worden als het beste, minst
gewaagde en meest praktische middel om een verandering van het sociale systeem
tot stand te brengen.
De oorlog tussen tsaristisch Rusland en Japan,
onmiddellijk gevolgd door de eerste Russische revolutie, confronteerde de
arbeidersbeweging en de werkende klasse plots met de twee fundamentele
realiteiten van onze eeuw, die het revisionisme van Bernstein had gehoopt te
vermijden. Oorlogen en revoluties werden een reëel vooruitzicht en niet een
fantasie van paranoïde “radicalinski”.
Uit de eerste confrontatie met een levende
revolutie sinds de Parijse Commune, bijna vijfendertig jaar vroeger, kwam een
derde antwoord naar voren op de vraag “socialisten waarheen?”, een antwoord
dat zowel verschilde van dat van de traditionele marxistische fatalisten zoals
Kautsky als van dat van de Bernsteiniaanse revisionisten.
De voornaamste varianten van dit derde antwoord
waren Lenins bolsjewisme (aanvankelijk strikt beperkt tot Rusland), Rosa
Luxemburgs theorie van de politieke massastaking en Trotski’s theorie van de
permanente revolutie. Een nieuwe en nog traumatiserendere ervaring — de eerste
wereldoorlog, de zegevierende Russische oktober, en de nederlaag van de Duitse
revolutie van november 1918 — januari 1919 — was echter noodzakelijk opdat
deze drie varianten zouden samensmelten in een nieuw programma en een nieuw
strategisch concept, dat van het revolutionaire marxisme, zoals het uitgedrukt
werd in de documenten van de vier eerste congressen van de Communistische
Internationale.
Trotski leverde een wezenlijke bijdrage tot
deze reusachtige stap voorwaarts in marxistisch denken en praktijk, en dit
werkje wil een samenvatting en een systematische uiteenzetting van die bijdrage
brengen. Waar vele elementen ervan reeds aanwezig waren in Trotski’s vroege
geschriften — met name in het meesterwerk van zijn jeugd, Resultaten en
perspectieven, waarin hij de voornaamste lessen, die hij uit de ervaring
van 1905 had geput, uiteenzette — werden zij steeds complexer, steeds
organischer met elkaar verbonden met elke belangrijke fase in Trotski’s
intellectuele en politieke ontwikkeling. De voornaamste mijlpalen in dit proces
waren: Trotski’s beslissing toe te treden tot de bolsjewistische partij in
1917, zijn rol in de Oktoberrevolutie, de vredesonderhandelingen te
Brest-Litovsk en de opbouw van het Rode Leger en de Communistische
Internationale; zijn strijd tegen de opkomst van de bureaucratie in de
Sovjetunie en de ontaarding van de Komintern; zijn strijd tegen de opkomst van
het fascisme en de oorlog; en zijn strijd voor de Vierde Internationale. In elk
van deze fasen werden belangrijke aspecten opnieuw onderzocht, verrijkt en
verder ontwikkeld tot op een hoogte die de vroeger bestaande theorie ver
overtrof; tezelfdertijd werden zij zodanig geïntegreerd in de marxistische
theorie dat zij haar inwendige samenhang en globale eenheid versterkten.
Naarmate wij dieper ingaan op Trotski’s bijdragen tot de ontwikkeling van het
marxistische denken zullen wij ontdekken dat zij niets minder zijn dan een
poging een coherente verklaring leveren van alle fundamentele tendensen van ons
tijdperk, een poging de XXe eeuw te verklaren. Wij zullen daarom Trotski’s
denken eerder in een logische dan in een chronologische orde ontwikkelen, te
daar het niet onze bedoeling is een biografie, maar slechts een analyse van zijn
oorspronkelijke gedachten te brengen.
Wij geloven niet dat er zoiets bestaat als een
onfeilbaar menu genie — evenmin als een onfeilbare politieke partij, centraal
partijcomité of partijleiding. Trotski heeft vergissingen begaan, en wij ze
wijzen op enkele daarvan in de loop van deze analyse. Maar zoals het geval is
met andere grote denkers, en in het bijzonder met andere revolutionairen, zijn
die fouten op hun beurt zelf een bron van kennis en bewijzen van zijn grootheid.
Ofschoon wij geenszins de bedoeling hebben een hagiografie te bedrijven, zijn
wij er nu, meer nog dan op het ogenblik dat wij veertig jaar geleden onze
politieke strijd voor revolutionair marxisme begonnen, van overtuigd dat
Trotski’s betekenis in de loop der tijd niet zal ophouden te groeien.
|