Een
kritische bibliografie
Het aantal boeken of brochures
gewijd aan het leven of de ideeën van Trotski of aan enkele
aspecten hiervan, neemt regelmatig toe. De korte kritische
bibliografie die hier volgt heeft niet de pretentie volledig te
zijn. Ze bevat de bijdragen die voor ons om de een of andere
reden van belang zijn — niet altijd, laten we het er
onmiddellijk bij zeggen, wegens hun intrinsieke waarde als
zodanig.
De monumentale biografie van
Isaac Deutscher, The Prophet Armed, The Prophet
Unarmed, en The Prophet Oucast, (Oxford University
Press) moet men in een aparte categorie onderbrengen. Ze blijft
veruit de meest volledige en correcte benadering van de gedachte
van Trotski en meer in het bijzonder van zijn bijdrage tot het
marxisme. Het derde deel is wat zwakker dan de twee vorige,
voornamelijk omdat het de sporen draagt van Deutschers
meningsverschillen met Trotski tijdens de jaren dertig over de
stichting van de IVe Internationale. Deutscher is de mening
toegedaan dat de ideeën van Trotski in essentie de voortzetting
vormen van de bolsjewistische traditie en, desondanks, kwam hij
ertoe te geloven dat die ideeën konden overleven en
daadwerkelijk worden zelfs als ze slechts een litteraire vorm
aannamen. Hij verstond niet dat hoe briljant de ideeën en
geschriften van Trotski ook waren, deze toch een organisatie als
werktuig nodig hadden om ze een politieke weg te verschaffen en
er een krachtbron van te maken in de arbeidersbeweging.
Desondanks blijft de trilogie van Deutscher het meest
merkwaardige overzicht van het leven en de ideeën van Trotski
waarover we thans beschikken en is het tevens op zichzelf een
meesterwerk van marxistische geschiedschrijving.
Op een meer bescheiden niveau
plaatst zich het boek Vie et mort de Trotski van Victor
Serge (François Maspero, Paris, 1976) dat een goede synthese
van het onderwerp biedt.
The Social and Political
Thought of Leon Trotski van Baruch Knei-Paz (Oxford,
University Press, 1978), is een erg pedante academische uitgave,
die in een totaal andere geest is samengesteld dan die de
biografie van Deutscher bezielt. Hij beschikt over een ruim
kritisch potentieel, maar hij biedt weinig bewijzen dat hij echt
opzoekingswerk gedaan heeft of dat hij in staat is een nieuwe
historische interpretatie op te bouwen. Knei-Paz laat meermaals
blijken dat hij niet in staat is de meest gedurfde dialectische
verbanden van Trotski te begrijpen. Dit brengt hem ertoe
tegenstellingen te ontdekken in de verschillende aspecten van de
gedachten van Trotski die niet bestaan voor iemand die beter in
staat is de methode van Trotski en van de marxistische theorie
over de geschiedenis te verstaan. Daar Deutscher over het
algemeen op merkwaardige wijze de theorie van het marxisme
beheerst, kan hij het werk van Trotski doorgronden, iets waartoe
Knei-Paz niet in staat is. Een goed voorbeeld van de zwakheden
van het boek van Knei-Paz is zijn kritiek op de zogenaamde
overschatting door Trotski van de industrialisering en de
modernisering van Rusland tijdens de laatste fase van het
tsarisme (p. 102-6). Volgens Knei-Paz heeft Trotski de zwakte en
achterlijkheid van de Russische arbeidersklasse onderschat,
omdat hij haar de mogelijkheid toeschreef in de Russische
maatschappij een even beschavende rol te spelen als de burgerij
van West-Europa gedurende vele eeuwen gedaan heeft. Dit verwijt
is niet gegrond. De evaluatie die Trotski maakte van de
politieke krachtsverhoudingen tijdens de Russische revolutie —
die inderdaad aan het Russische proletariaat toelieten de macht
te grijpen — verwart KneiPaz met het oordeel dat Trotski had
over de algemene achterstand van de Russische maatschappij, het
proletariaat inbegrepen, waardoor hij iedere illusie verwierp,
dat m.a.w. de Russische arbeidersklasse Rusland helemaal alleen
zou kunnen moderniseren, m.a.w. het socialisme in een enkel land
opbouwen. Juist omdat Trotski tegelijk de verbanden en de
tegenstellingen tussen “industrialisatie” en
“modernisatie” begreep, verdedigde hij de drie aspecten van
de theorie van de permanente revolutie: de mogelijkheid voor de
dictatuur van het proletariaat in Rusland, de onmogelijkheid om
“het socialisme op te bouwen” enkel en alleen in Rusland, de
noodzaak van een culturele revolutie op lange termijn, waarvan
hij de moeilijkheden en de langdurige barensweeën niet
onderschatte.
Leon Trotski and the
Politics of Economic Isolation van Richard Day (CUP 1973)
is een meer originele studie die berust op een beter
opzoekingwerk dan dat van Knei-Paz. Ze behandelt een interessant
aspect van het denken van Trotski. Nochtans kan men zijn
belangrijkste argument niet aanvaarden, namelijk dat de
tegenstelling tussen Stalin en Trotski zich niet heeft gevormd
over het “socialisme in één land”, maar over de
“inschakeling in de wereldmarkt” die Trotski zogezegd zou
verdedigd hebben t.o.v. de “economische autarchie”, bepleit
door Stalin. Dat schijnt de implicaties van de theorie over het
imperialisme niet te verstaan; Trotski beklemtoonde dat de
inschakeling van achtergebleven landen in de wereldmarkt hun
controle door het internationaal financierkapitaal zou
meebrengen en bijgevolg een vervormde en ondergeschikte
ontwikkeling die gedicteerd werd door de waardewet en de
accumulatie van kapitaal op de wereldmarkt. Geen enkele
harmonische industrialisatie is op die voorwaarden mogelijk voor
een onderontwikkeld land en Trotski heeft nooit verdedigd dat de
Sovjetrepubliek zich hieraan moest onderwerpen. Het is om die
reden dat Trotski het staatsmonopolie van de buitenlandse handel
als een der fundamentele veroveringen van de Oktoberrevolutie
beschouwde. In de ogen van Trotski was dit monopolie een
doorslaggevend instrument van economische strategie, die aan de
sovjeteconomie toeliet de technologische bronnen van de
ontwikkelde landen te gebruiken zonder zich te onderwerpen aan
de waardewet die op de wereldmarkt geldt. Trotski heeft zich
zeker en vast verzet tegen iedere economische alleenheerschappij
en dit laatste objectief was verbonden met de illusies van
“het socialisme in één land”. Natuurlijk, bij afwezigheid
van een revolutie op wereldschaal, begreep Trotski best dat
Rusland zich nooit volledig zou kunnen onttrekken aan de invloed
van de waardewet en dit ondanks het handelsmonopolie en het
apparaat van een planeconomie. Maar deze heel coherente
gedachtegang laat geen plaats voor de tegenstrijdigheden die dat
meent te moeten vaststellen.
Trotski e it Fascismo
van L. Rapone (Laterza, Bari, 1978) is een andere monografie
gewijd aan een belangrijk facet van de gedachte van Trotski. Het
is een rijpe en ernstige studie van een soort zoals we er vaker
zouden willen zien verschijnen, dit ondanks de duidelijke
meningsverschillen die de auteur heeft met Trotski’s kritiek
op de politiek van het Volksfront.
Omdat het marxisme van Trotski
meer en meer een levende kracht wordt in de wereld, blijft het
aanvallen en polemieken van allerlei soort uitlokken. Hieronder
moet men vooral het hoofdstuk citeren dat soort L. Kolakowski
aan Trotski wijdt in zijn boek Main Currents of Marxism,
Deel 3 (OUP, 1978). Heel het boek van Kolakowski is een aanval
tegen het historisch materialisme vanuit de superieure positie
die de auteur meent gevonden te hebben in zijn enthousiasme als
bekeerling voor de religie. Het is zeer betekenisvol dat onder
al de communistische theoretici en leiders die Kolakowski
aanvalt het Trotski is die de meest haatdragende proza te
verduren krijgt. Daartegenover is het debat over Stalin
opvallend sereen. Volgens Kolakowski heeft Trotski geen enkele
noemenswaardige bijdrage geleverd aan het marxisme. Belangrijke
geschriften als 1905, Bilan en perspectieven, De
IIIe Internationale na Lenin, De geschiedenis van de
Russische revolutie of de verschillende teksten verzameld
in De strijd tegen het fascisme in Duitsland worden
ofwel totaal terzijde gelaten ofwel in een of twee zinnen
afgedaan. Het enige werk van Trotski dat iets langer wordt
behandeld is de Verraden Revolutie maar zelfs in dit geval maakt
de vijandigheid van de auteur hem blind voor de essentiële
punten van Kolakowski is het verschil tussen Stalin en Trotski
alleen maar het verschil tussen een overwinnende revolutionaire
despoot en een verliezende revolutionaire despoot “Trotski met
zijn dogmatische hersenkronkels heeft niets bijgedragen tot de
opheldering van gelijk welk punt van de marxistische doctrine”
(p. 217). Als praktische politieker verdedigde Trotski
systematisch een autoritair politiek systeem en “een
onophoudelijke revolutionaire agressie” (p. 218). Men moet
over geen groot doorzicht beschikken om in dit absurde portret
van Trotski de weergave te herkennen van de kwaadsprekerij die
Kolakowski geleerd heeft in zijn stalinistische periode. De
strijd van Trotski voor de democratie in de bolsjewistische
partij of zijn oproep voor het herstel van de democratie in de
sovjets worden gewoon weggeveegd door Kolakowski, omdat Trotski
volgens hem slechts opriep voor herstel van de democratische
procedures omdat dit aan de trotskisten toeliet te winnen. Omdat
Trotski alleen democratische rechten vroeg voor hen die de
sovjetwettelijkheid aanvaardden, had deze strijd natuurlijk ook
geen zin: “In de ogen van Trotski (...) betekent de
socialistische vrijheid, de vrijheid voor de trotskisten en voor
niemand anders” (p. 197). De meest gedurfde vervorming van
Trotski’s ideeën door Kolakowski naarvoor gebracht, gaat
zover dat hij beweert dat Trotski geen enkel essentieel verschil
zag tussen de burgerlijke democratie en het fascisme en dat zijn
oproepen om een “eenheidsfront” te sluiten met de
sociaal-democraten maar listen waren want hij “beeldde zich in
dat het mogelijk was zijn ideologische zuiverheid te bewaren
t.o.v. de sociaal-democraten en toch hun hulp in te roepen in
bepaalde omstandigheden” (p. 205). Kolakowski verzekert ons
ervan dat Stalins bereidheid om de prijs te betalen voor de
steun van de sociaal-democratie tijdens de periode van het
Volksfront de enige realistische politiek was en dat als Trotski
aan de leiding van het Komintern stond “zijn politiek nog
minder succes zou hebben gehad dan die van Stalin."(p.
205). Men staat versteld over zoveel verwarring en zoveel
sofismen.
Het centrale vraagstuk over de
opvatting van Trotski over de historische vormen van de
democratie wordt belicht in de uitstekende studie van de
Amerikaanse trotskist G. Novack, Democracy and Revolution
(Pathfinder Press, 1970) en ook in de resolutie van het Verenigd
Secretariaat van de IVe Internationale Socialist Democracy
(Pathfinder Press, 1975).
Aanvallen van het officiële
“communisme” tegen Trotski worden onverminderd verder
uitgegeven. Tijdens de laatste jaren zijn Trotski en het
trotskisme het doelwit geweest van vele routine polemieken
uitgegeven door de Progres Uitgaven te Moskou, door auteurs als
S. Ogartsev, V. Ignatiev en M. Basmanov. Zelfs B.N. Ponomarev,
de voornaamste ideoloog van het Kremlin heeft zijn bijdrage
geleverd. Robert H. Mc Neal (“The Revival of Soviet
Anti-Trotskiism”, in: Studies in Comparative Communism,
vol. X N°s 1 en 2, 1977) heeft 29 boeken en brochures opgenoemd
die aan Trotski en het trotskisme gewijd zijn en uitgegeven
werden in de USSR tussen 1965 en 1975, waarvan 25 tussen
1968-1975.
Over ‘t algemeen hebben de
Westerse communistische auteurs de oude kwaadsprekerij opgegeven
maar ze weigeren de kritiek van Trotski op het stalinisme te
aanvaarden. Toch kunnen we Leo Figueres, Le Trotskisme, cet
anti-leninisme (Editions Sociales, Paris, 1969) aanhalen,
waarin roddels en vervalsingen elkaar verdringen op bijna elke
pagina. In hun ogen was er weinig verschil tussen de economische
strategie door Trotski voorgesteld en deze die Stalin aannam. De
monolithische en terroristische trekken van het stalinistische
regime waren vooral het product van de hachelijke objectieve
omstandigheden en dit zou hetzelfde geweest zijn onder de
leiding van Trotski. Deze objectivistische interpretatie van het
stalinisme is in feite de huidige verdedigingslijn (de laatste?)
van die eurocommunisme die voorheen stalinist waren. Twee werken
vertegenwoordigen deze lijn: The Stalin Phenomenon van
J. Elleinstein (London, 1977) en zijn later boek Staline-Trotski,
le Pouvoir et la Revolution (Paris 1979). In een kleine
brochure uitgegeven door de Britse KP The Theory of
Permanent Revolution komt L. Michael tot de betekenisvolle
conclusie dat er geen “zuivere” revolutie bestaat, of zij nu
zuiver burgerlijk of zuiver socialistisch is, alle revoluties
zijn uniek. In andere termen: er kan over revoluties geen enkele
algemene wet geformuleerd worden. De Britse communistische
schrijver M. Johnstone heeft eveneens verschillende artikels en
brochures uitgegeven die vertrekken van eenzelfde uitgangspunt
maar meer gecentreerd rond vraagstukken van de
sovjetbuitenlandse politiek. De methode van Johnstone bestaat
erin van in de omvangrijke geschriften van Trotski van de jaren
dertig op jacht te gaan naar foutieve voorspellingen of
zogezegde avonturistische politieke tactieken. Indien de auteur
hier en daar enkele van de eerstgenoemde fouten vindt - in de
mate dat Trotski niet meer onfeilbare profeet was dan Marx,
Engels of Lenin — brengt zijn kritiek op het “gauchisme”
van Trotski hem tot een systematisch witwassen van de politiek
van de volksfrontperiode. Een gedetailleerd antwoord op de
kritiek van Johnstone werd gegeven door de Britse trotskist P.
Camiller in International, Vol. 3, N° 3 (1977).
De boeken van K. Mavrakis, On
Trotskiism (RKP 1976) kan men in een weer iets andere
categorie plaatsen: maoistisch vlijmschrift waarvan de
overvloedige en slaafse eerbetuigingen aan Lin Piao en aan de
zogenaamde “Bende van vier” tegenwoordig zeker slecht
onthaald zouden worden in Peking.
Tussen de algemene kritieken op
het marxisme van Trotski, kan men deze van G. Hodgson Trotski
and Fatalistic Marxism (Spokesman Books, 1975) onthouden.
Hoewel deze studie zware fouten vertoont, verdienen zijn
argumenten zeker grondig weerlegt te worden. Een van de
fundamentele interpretatiefouten die Hodgson maakt van de ideeën
van Trotski berust op zijn onkunde om te begrijpen wat Trotski
wil zeggen als hij beweert dat het kapitalisme zijn historisch
potentieel van vooruitgang heeft uitgeput. Hodgson legt uit dat
Trotski de mogelijkheid uitsloot van een langdurige groei van
het kapitalisme en op fatalistische wijze de perspectieven van
de socialistische revolutie verbond aan de verscherping van de
kapitalistische economische crisis. Hodgson laat eenvoudig al
die passages vallen waarin Trotski zijn analyse van de impasse
van het kapitalisme in de jaren twintig uitlegt en hij
suggereert op ongewettigde wijze dat Trotski een gelijkaardige
pronostiek zou behouden hebben in de hiervan erg verschillende
omstandigheden die na de Tweede Oorlog heersten. Hodgson
beschuldigt Trotski ervan dat zijn gedachten gekenmerkt zijn
door een “actief fatalisme” (in tegenstelling met het
passieve fatalisme van de IIe Internationale) ; dit is
natuurlijk vals. Want Trotski hield in zijn economische
perspectieven uitdrukkelijk rekening met de afloop van de
klassenstrijd, wat precies de omgekeerde aanpak is van de echte
aanhangers van het economische determinisme en fatalisme.
Hodgson zelf maakt de fout die het spiegelbeeld vormt van het
economisch determinisme door te beweren dat het kapitalisme door
geen enkele ontwikkelingswet op lange termijn gebonden is. Hij
slaagt er ook in de invloed van de klassenstrijd als factor van
de kapitalistische ontwikkeling ter zijde te laten. Hij vindt
een verklaring voor de kapitalistische boom van na de oorlog in
de rol van de kapitalistische staat al regelaar van de
economische kringloop — daarbij vergeet hij de werking van het
fascisme, van de oorlog en de rol die de stalinistische en
sociaal-democratische partijen hebben gespeeld om de na-oorlogse
revolutionaire opvang te breken. In feite heeft de ervaring van
de naoorlogse boom Hodgson ertoe gebracht om de oude
Bernstein-mythe van een onuitputtelijk groeipotentieel van het
kapitalisme weer op te nemen, juist op het ogenblik dat de
imperialistische wereld voor een nieuwe crisis stond. Sinds 1968
zijn er vele herhaalde tekens geweest dat het kapitalisme een
impasse bereikt heeft en dat haar overgebleven
ontwikkelingsmogelijkheden van die aard zijn dat ze rampen
veroorzaken voor de gehele mensheid: de honger in de derde
wereld, de vervuiling op een nooit eerder geziene schaal, de
inkrimping of afschaffing van fundamentele sociaal-economische
verworvenheden van de arbeiders in de ontwikkelde
kapitalistische landen zelf (volledige tewerkstelling,
welvaartstaat, enz.).
Enkele gespecialiseerde werken
zijn gewijd aan Trotski’s rol t.o.v. de arbeidersbeweging van
welbepaalde landen. In deze categorie kunnen we S. Corvisieri, Trockij
e it Communismo italiano (SamonaSavelli, Roma, 1969),
Joseph Nevada, Trotski and the Jews (Philadelphia,
Jrwish Publication Society, 1972) en Ignacio Iglesias, Trotski
y la Revolucion espanola aanhalen. Dit laatste werk is een
erg kwaadaardige en onrechtvaardige polemiek. In dezelfde
categorie moeten we het werk plaatsen van Heinz Abosch, Trotszi
and der Bolschewismus (Edition Etcetera, Bale, 1975) die in
Trotski een mislukte stalinist ziet. Een groep Duitse auteurs
(Project Klassenanalyse: Leo Trotzki, Alternative zum
Leninismus? , V.S.A., Berlin, 1975) spant zich in om aan te
tonen dat de kritiek van Trotski op de sovjetbureaucratie niets
anders zou zijn dan het logische gevolg van zijn kritiek op
“Lenins substitutionisme” na 1903. De hypothese die aan dit
werk ten grondslag ligt, namelijk dat de sovjetbureaucratie geen
sociaal verschijnsel is dat men op zich kan identificeren,
onderzoeken en klasseren, is onhoudbaar vanuit het standpunt van
het historisch materialisme.
Er bestaan verscheidene boeken
die een korte samenvatting trachten te geven van het denken van
Trotski en een inleiding aanbieden over zijn leven en werken. In
deze categorie behoren La Politique de Trotski van Jean
Baechler (Colin, Paris, 1968), de inleiding op de Trotski
Reader : The Age of Permanent Revolution van C. Wright
Mills en Trotski van Irving Howe. Deze werken die over het
algemeen niet vijandig staan tegenover Trotski, worden
gekenmerkt door een oppervlakkige keuze en slagen er niet in de
specifieke bijdrage van Trotski aan het marxisme te herkennen
omdat de auteurs zelf niet voldoende de marxistische theorie
meester zijn. De Joegoslavische communist Predrag Vranicki
bewijst een iets grondiger doorzicht in het hoofdstuk aan
Trotski gewijd in zijn boek Geschichte des Marxismus (Suhrkamp,
1975), hoewel hij de opvatting van Trotski zeker niet deelt. De
enige ernstige poging van vandaag om Trotski te bestuderen
vanuit de Sovjetunie is het werk van Roy Medvedev in het
bijzonder Let History judge (Spokesman Books, 1976) en La
Revolution d'Octobre (Maspero, Paris, 1977). Maar deze
auteur is afgesneden van verschillende bronnen en wordt
verhinderd om een vrij debat aan te gaan met de marxisten in het
Westen. Bijgevolg blijft hij het slachtoffer van de vervormingen
en mythes van het stalinisme. Toch probeert hij om objectief de
problemen van de historische interpretatie aan te pakken. die
gesteld worden door de Russische revolutie en men kan een
zichtbare verbetering zien van werk tot werk. Jammer genoeg is
er een teruggang in het laatste werk, verschenen in 1979: Staline
et le stalinisme.
Een aparte plaats wordt
ingenomen door biografieën of verslagen van herinneringen,
hoofdzakelijk niet politiek, gewijd aan Trotski. De eerste in
dit genre was Jeunesse de Trotski van Max Eastman
(N.R.F.. Gallimard, 1929) dat een vervolg was op zijn bekende
boek Since Lenin Died. In dezelfde catégorie hoort Trotski
Vivant van Pierre Naville (Editions d'Aujourd'hui, Paris,
1962) ; Jean Van Heijenoort. De Prinkipo a Coyoacan
(Paris, Lettres Nouvelles, 1978) ; Gerard Rosenthal, Avocat
de Trotski (Paris, Lafont, 1975) en Alice Ruhle. Kein
Gedicht fur Trotzki, Neue Kritik, Frankfurt, 1979.
Wij zijn gelukkig om tot
besluit op te merken dat in de schoot van de trotskistische
beweging zelf een groeiend aantal gedetailleerde interpretaties
en discussies over de bijdrage van Trotski tot het marxisme
verschijnen. We willen onder de meest recente studies van dit
type vooral aanhalen: Trotski marxiste van Denise Avenas
(Maspero, Paris, 1971); Aux origines de la revolution
permanente van Alain Brossat (Maspero, Paris, 1974); The
Legacy of Rosa Luxemburg van Norman Geras (New Left Books,
London, 1976, vooral hoofdstuk 2) en “Literature of
Revolution” van dezelfde auteur in New Left Review.
113-114 (1979) ; “Gli strumenti della classe operaia in
Trockij” van Livio Maitan in Storia del marxismo
contemporaneo (Feltrinelli. Milano, 1974). |