9.
Tegen het imperialisme
Terwijl Trotski’s
belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog hoofdzakelijk
geconcentreerd was op de Europese problemen [1]
had de schepper van het Rode Leger in de loop van de
burgeroorlog gelegenheid na te denken over de impact van de
zegevierende Russische revolutie op het ontwaken van de volkeren
van het Oosten. Zo gebruikte hij in een boodschap die hij reeds
in 1919 aan het Centraal Comité zond een formule die Lenin een
jaar later overnam en beroemd maakte: “Wij hebben totnogtoe te
weinig aandacht besteed aan het kapitalisme in Azië. De
internationale situatie neemt echter zulke vormen aan dat de weg
naar Parijs en Londen over de steden van Afghanistan, Penjab en
Bengalen loopt” [2]. De
belangstelling van Trotski voor het Oosten is sinds die tijd
niet meer verminderd.
De wijze zelf waarop Trotski
gekomen was tot het concept van de permanente revolutie had hem
er op voorbereid zeer veel belang te hechten aan de crisis van
het wereldomvattende imperialistische systeem die ingeluid werd
door de Eerste Wereldoorlog en uitgebreid werd door de
oktoberrevolutie. Precies omdat Trotski de wereldeconomie onder
het imperialisme zag als een organisch geheel, samengesteld uit
ongelijk ontwikkelde delen, kon hij de wereldrevolutie begrijpen
als een ketting die zou beginners te breken in haar zwakste
schakels. De gedachte dat deze zwakke schakels andere, minder
ontwikkelde landen buiten Rusland konden zijn, begon in zijn
geest reeds tamelijk vroeg te rijpen, zoals het geval was bij
andere Kominternleiders.
In zijn uit 1921 daterend
rapport aan het derde Kominterncongres uitte Trotski de gedachte
dat de internationale uitbreiding van de revolutie evenzeer in
het Oosten als in Europa kon plaatsgrijpen [3].
En in een uit 1924 daterende reeks artikelen, getiteld Oost en
West, waaraan totnogtoe zeer weinig aandacht is besteed,
behandelt hij ook de crisis van het kolonialisme van het
wereldomvattende imperialistische systeem, wiens ontwikkeling
parallel verliep met de opkomst van de proletarische revolutie
in het Westen [4]. Het is
interessant op te merken dat Trotski, terwijl hij voor de eerste
maal de nadruk legde op het belang van de koloniale volkeren in
het internationale revolutionaire proces, expliciet de stuwende
krachten van de anti-imperialistische beweging veel breder zag
dan als zuiver sociaal-economische conflicten tussen boeren en
grondbezitters, loontrekkenden en kapitalisten: “Zij voelden
dat dit (het bolsjewisme) de doctrine was die zich richtte tot
de paria’s, tot de onderdrukten, de verpletterden, tot de
tientallen en honderden miljoenen voor wie er geen andere
historische uitweg, geen andere redding is”. Het is niet
minder veelzeggend dat Trotski zich in zijn één meitoespraak
van 1924, zijn eerste spectaculaire openbare beroep op de
volkeren van het Oosten, verontwaardigd toonde over het geval
van een Chinese soldaat die door de Britten tot veertig
stokslagen was veroordeeld wegens het betreden van de grasperken
die verboden terrein waren voor de “inboorlingen”. [5]
Instinctief voelde hij aan dat de revolutionaire,
anti-imperialistische beweging evenzeer zou gestimuleerd worden
door verzet tegen onderdrukking en vernedering als door zuiver
economische beweegredenen.
Trotski legde ook sterk de
nadruk op de objectieve functie van onvoorwaardelijke
verdediging van de nationale bevrijdingsbeweging in de koloniën
door de arbeiders in de imperialistische landen: “In dit
verband doet het Europese proletariaat, en in het bijzonder het
Franse en vooral het Britse, veel te weinig. De ontwikkeling van
de invloed van de socialistische en communistische gedachte, de
ontvoogding van de koloniën, de verzwakking van de invloed der
nationalistische partijen kunnen niet alleen en niet zozeer
verzekerd worden door de rol van de inheemse communistische
kernen als wel door de revolutionaire strijd van het
proletariaat van de centra in het moederland voor de ontvoogding
van de koloniën. Slechts op deze wijze zal het proletariaat van
het moederland aan de koloniën bewijzen dat er twee Europese
naties zijn: het ene de onderdrukker, het andere de vriend.
Slechts op deze wijze zal het proletariaat een bijkomende impuls
geven aan de koloniën die de structuur van het imperialisme
zullen omverwerpen en zo de proletarische zaak een
revolutionaire dienst zullen bewijzen” [6].
Weliswaar heeft Trotski de
theorie van de permanente revolutie voor het begin van de tweede
Chinese revolutie niet systematisch toegepast op de grotere
koloniale en halfkoloniale landen en is de datum waarop hij voor
de eerste maal tot die generalisatie kwam moeilijk te bepalen.
Want ofschoon zijn gedachten geleidelijk helderder werden na het
begin van de tweede Chinese revolutie, kon Trotski niet formeel
verwijzen naar de permanente revolutie tengevolge van
meningsverschillen binnen de linkse oppositie (verschillende van
haar leiders — waaronder Radek, Preobrajensky en Smilga —
waren het met die theorie niet eens). Er bestond echter een
treffende parallel tussen de politiek van Stalin en Boekarin,
die de Chinese communistische partij ondergeschikt maakte aan de
burgerlijk-nationalistische leiding van de Kwomintang, onder
voorwendsel dat de aan de gang zijnde Chinese revolutie zowel
antifeodaal als nationaal-democratisch was en dat de zogenaamde
nationale burgerij daarom een progressieve rol te spelen had, en
de lijn die de mensjewieken na 1905 verdedigden voor de
Russische revolutie. En toen Trotski de handschoen opnam na de
bloedige “coup” van april 1927 door Tsjang Kai-tsjek, deed
hij dat op een expliciete, duidelijke wijze [7].
Het feit dat het Chinese proletariaat numeriek zwakker en minder
geconcentreerd was en dat het minder gewicht bezat in de
maatschappij dan het Russische proletariaat in 1905 of 1917 kon
geen factor zijn die bepaalde of de theorie van de permanente
revolutie diende toegepast te worden in China. Het zou kunnen
betekenen dat de revolutie langere tijd zou nodig hebben om te
rijpen of dat het proletariaat het moeilijker zou hebben om de
hegemonie te veroveren in de agrarische en anti-imperialistische
revolutie. Het kon de burgerij echter niet veranderen in een
revolutionaire kracht, noch de Chinese boerenstand het vermogen
geven een onafhankelijke partij op te bouwen die dezelfde plaats
kon innemen als het proletariaat aan het hoofd van de revolutie.
Zelfs ernstige auteurs die zich
gewoonlijk niet laten beïnvloeden door stalinistische laster
hebben het vulgaire argument herhaald dat Trotski’s politiek
voor China “de boerenstand onderschatte” of zelfs de
anti-imperialistische (nationale) dimensie van de Chinese
revolutie onderschatte. Dergelijke beweringen berusten op een
onjuist begrip van Trotski’s analyse van de Chinese revolutie.
[8]
Het is waar dat Trotski,
ofschoon hij het geweldige revolutionaire potentieel van de
Chinese boerenrebellies begreep en de boerenopstanden begroette
die zich na de nederlaag van de tweede Chinese revolutie [9],
niettemin sceptisch stond tegenover hun vermogen de overwinning
te behalen op een versterkte, zelfverzekerde klassenvijand; in
het bijzonder betwijfelde hij dat de Chinese communistische
partij in staat zou zijn de guerrillaoorlogvoering te
verspreiden, gezien de groeiende passiviteit van de
arbeidersklasse. De opeenvolgende nederlagen die Mao’s
boerenlegers er toe dwongen praktisch alle zogenaamde
“sovjetzones” te ontruimen en de lange mars naar de
sovjetgrens te ondernemen leken Trotski’s oordeel te
bevestigen.
De situatie is echter in
Trotski’s ogen volledig veranderd zodra het Japanse
imperialisme een totale oorlog tegen China ontketende. Vanaf dat
ogenblik zag hij in dat de nederlaag van het Japanse
imperialisme een sleutelrol zou geven aan de guerrillaoorlog (op
de eerste plaats, vanzelfsprekend, boerenguerrilla’s geleid
door stedelijke elementen, waarbij hun klassenherkomst en
klassenpolitiek de beslissende kwestie was.) [10]
In het document dat in wezen
zijn politiek testament is, het Manifest van de bijzondere
conferentie van de IVe Internationale, dat geschreven werd
in mei-juni 1940, aarzelde Trotski niet een beroep te doen op de
Chinese arbeiders en boeren om een echte “volksoorlog” tegen
het Japanse imperialisme te ontketenen. [11]
Dit is wat inderdaad gebeurde, en dit is de reden waarom ze de
overwinning behaalden, ondanks het feit dat Stalin er
herhaaldelijk op aandrong dat zij zich zouden onderwerpen aan
een coalitieregering onder Tsjang Kai-tsjeks leiding en hun
strijdkrachten zouden oplossen in het leger van Tsjang. Stalins
weg was de weg naar een zekere nederlaag, zoals het tragische
voorbeeld van Indonesië zo treffend zou bevestigen.
Het meest markante aspect van
deze analyse en prognose was het cruciale belang dat Trotski
hechtte aan de kwestie van de nationale onafhankelijkheid: onder
de taken van de nationaal-democratische revolutie in de kolonies
en de halfkolonies was deze voor hem slechts vergelijkbaar met
de agrarische revolutie. Trotski zou tijdens de laatste tien
jaren van zijn leven steeds blijven hameren op dit aspect van de
permanente revolutie, die zowel door voor- als door
tegenstanders zo vaak verkeerd begrepen zou worden. Dit zou
doorslaggevend zijn in een ganse reeks van belangrijke
historische keuzen, waarmee de revolutionaire marxisten in
achtergebleven landen geconfronteerd werden.
Aan de grondslagen van
Trotski’s analyse ligt een diepgaand, dialectisch begrip van
de realiteit van het imperialisme vandaag: de weerslag ervan op
de onderontwikkelde landen, en de vervlechting van politieke
overheersing en economische uitbuiting als de bron van hun
onderontwikkeling zelf. In Trotski’s opvatting van het
imperialisme is de overheersing van de achtergebleven landen
door het imperialisme de beslissende hinderpaal voor hun
modernisatie, die het hen onmogelijk maakt hun historische
achterstand op een globale en niet op een fundamenteel
verwrongen, eenzijdige wijze goed te maken. De wurggreep van het
imperialisme op de wereldeconomie wordt op de eerste plaats
toegepast op de koloniale en halfkoloniale landen, waardoor hun
zelfs een laattijdige herhaling van de algemene organische
ontwikkeling, die het Westen in de 19e en de vroege 20e eeuw
doormaakte, wordt ontzegd. [12]
Volgens ditzelfde concept van
het imperialisme zullen, naarmate de crisis van het imperialisme
ernstiger wordt, de schokken die ontketend worden door de
imperialistische grootmachten zelf ernstiger zijn en zullen de
slagen die neerdalen op de onderdrukte en onderontwikkelde
volkeren barbaarser zijn. Reeds in 1933 voorzag Trotski dat
Japan een belangrijke oorlog met China, de U.S.A. en de U.S.S.R.
zou aangaan en dat het een zware nederlaag zou leiden, ondanks
de zogenaamde onoverwinnelijkheid van zijn militaire kaste. En
reeds in 1938 deed hij een voorspelling die zulk een
verschrikkelijke bevestiging zou krijgen gedurende de Tweede
Wereldoorlog: “Zelfs zonder de oorlog betekent de volgende
ontwikkeling van de wereldreactie met zekerheid de fysieke
uitroeiing van de Joden”. [13]
Ofschoon het duidelijk is dat
Trotski’s geschriften na de Eerste Wereldoorlog en vooral
gedurende de laatste tien jaar van zijn leven gekenmerkt werden
door een diepe haat jegens het imperialisme, was er niets
irrationeels of zuiver psychologisch in die haat, zoals sommige
auteurs hebben beweerd. Men zou eerder kunnen zeggen dat deze
geschriften voortvloeiden uit zijn inzicht in het
verschrikkelijke destructieve en barbaarse potentieel van een
systeem dat zijn fase van ontbinding inging. De gebeurtenissen
hebben helaas aangetoond dat de omvang van het kwaad dat het
imperialisme de mensheid zou aandoen, in werkelijkheid nog
groter was dan Trotski had voorspeld.
Een reeks belangrijke tactische
conclusies vloeide voort uit dit globale concept van de
historisch ultrareactionaire aard van het imperialisme en van de
historisch progressieve aard van de anti-imperialistische
bewegingen en opstanden. In een oorlog tussen een
imperialistische macht en een semi-koloniaal land — en a
fortiori in een nationale bevrijdingsoorlog van een kolonie
tegen een imperialistisch moederland — moeten het
internationale proletariaat en de internationale
arbeidersbeweging steun geven aan het koloniale of halfkoloniale
land, door wie deze oorlog op een bepaald ogenblik ook geleid
wordt. Haile Selassie was zonder enige twijfel een halffeodale
tiran, die zelfs de niet onbelangrijke resten van slavernij in
zijn land steunde. Niettemin was Ethiopiës oorlog tegen het
Italiaanse imperialisme een rechtvaardige oorlog voor nationale
onafhankelijkheid; de volledige onderwerping van Ethiopië door
het imperialisme (d.w.z. de transformatie van halfkoloniaal tot
koloniaal land) zou de mogelijkheden tot historische vooruitgang
voor dat land in sterke mate hebben afgeremd. Evenzo was
China’s oorlog van nationale verdediging tegen het Japanse
imperialisme een rechtvaardige oorlog, zelfs toen hij geleid
werd door de contrarevolutionaire slachter Tsjang Kai-tsjek.
Indien China een echte kolonie van Japan was geworden, zou dit
immers voor de Chinese natie een enorme stap achteruit betekend
hebben. Vele auteurs — vooral stalinisten te kwader trouw,
maar ook sommige anderen — hebben Trotski’s kritiek op de
politiek van de Chinese communistische partij gedurende de
Chinees-Japanse oorlog verkeerd begrepen. Trotski verwierp
geenszins de gedachte van steun aan China’s oorlogsinspanning,
zelfs al werd deze geleid door de Kwomintang. Hij oefende
slechts kritiek uit op de politieke en organisatorische
ondergeschiktheid van de KP, en de organisaties van de
arbeidersklassen in het algemeen, aan de Chinese burgerij. Naar
zijn mening hadden het Chinese proletariaat en de Chinese
communistische partij de anti-Japanse oorlog moeten ondersteunen
met hun eigen klassenmethodes en hun eigen klassenorganisaties.
Zijn kritiek op de politieke ondergeschiktheid van de KP aan de
burgerij lijkt grotendeels raak te zijn geweest. Wat de
organisatorische ondergeschiktheid van de KP betreft, hebben wij
de indruk dat Trotski, waarschijnlijk op basis van onvolledige
informatie, een te lage dunk had van de graad van
onafhankelijkheid van het Volksbevrijdingsleger en de door de KP
geleide guerrillastrijdkrachten — een onafhankelijkheid die op
lange termijn, samen met de geweldige massaopstanden van de arme
boeren en het rurale halfproletariaat in Noord-China na 1945, de
beslissende rol zou spelen in het afbreken van de
coalitieonderhandelingen in 1945-46 en in de overwinning van het
V.B.L. in de burgeroorlog van 1946-50.
Wanneer men de theorie van de
permanente revolutie toepast op een reeks koloniale en
halfkoloniale landen betekent dit concreet dat de koloniale (of
nationale) burgerij niet in staat is een revolutionair proces te
leiden en alle historische taken van de nationaal-burgerlijke
revolutie daarbij te vervullen (op de eerste plaats een radicale
landbouwrevolutie en het veroveren van volledige
onafhankelijkheid tegenover het imperialisme). Dit betekent dus
ook dat deze taken slechts zullen gerealiseerd worden indien het
proletariaat de hegemonie in het revolutionaire proces weet te
veroveren en met de steun van de boerenstand en andere sectoren
van de werkende bevolking overgaat tot de oprichting van een
arbeidersstaat (de dictatuur van het proletariaat).
Dit betekent echter niet dat
het revolutionaire proces in de kolonies en half-kolonies geen
aanvang kan nemen eer het proletariaat deze hegemonie heeft
veroverd. Integendeel, slechts in uitzonderlijke omstandigheden
kan die hegemonie bestaan vanaf het begin, in plaats van
veroverd te worden op het hoogtepunt van het proces.
Normalerwijze zal het een ganse reeks van tussenervaringen
vergen eer de noodzakelijke voorwaarden geschapen zijn opdat de
boerenstand (en de niet-proletarische armen uit de stedelijke
zones) zich zouden scharen achter een proletarische leiding. En
dit betekent zeker niet dat de koloniale (nationale) burgerij
niet in staat is welke stap ook te zetten in de richting van een
strijd tegen het imperialisme. Nogmaals, Trotski betwijfelde
niet dat de burgerij dit proces in beweging kan brengen, wel dat
zij het tot een goed einde kan brengen. Hij ontkende niet dat
er, ondanks de vrees van de nationale burgerij voor een radicale
landbouwrevolutie en een volledige revolutionaire mobilisatie
van het proletariaat en de stedelijke armen, niettemin
antagoniemen, belangentegenstellingen en potentieel explosieve
conflicten bestaan tussen die klasse en het buitenlands kapitaal
(imperialisme) enerzijds en de plaatselijke, prekapitalistische
heersende klassen anderzijds.
Deze conflicten zijn reëel.
Periodiek komen zij openlijk aan de oppervlakte. Terwijl de
communistische voorhoede de arbeidersklasse dient op te voeden
in een geest van politieke en organisatorische onafhankelijkheid
van de nationale burgerij, zou het politiek gesproken sektarisch
en objectief reactionair zijn een positie van neutraliteit of
absenteïsme in te nemen op het ogenblik dat zulk een reëel
conflict uitbreekt. In elk geval van die aard moeten de
arbeidersklasse en haar revolutionaire voorhoede kritische steun
leveren aan elke concreet anti-imperialistische (of antifeodale)
maatregel, die genomen wordt door de nationale burgerij, waarbij
het verschil tussen concrete stappen in die zin en zuivere
retoriek zeer belangrijk is. Trotski gaf een concreet voorbeeld
van deze benadering door zijn actieve steun aan de
nationalisatie der Britse en Amerikaanse oliemaatschappijen
onder president Cardenas in Mexico [14].
Dit was een principiële houding die voortvloeide uit een
globale analyse van de imperialistische en anti-imperialistische
strijd in onze tijd, en niet eenvoudig een tactische (of
opportunistische) zet in ruil voor het asielrecht dat hem
verleend werd door de Mexicaanse regering. Bij meerdere
gelegenheden breidde hij dit standpunt uit tot alle koloniale en
semi-koloniale landen die onderdrukt werden door het
imperialisme.
De inwendige logica van de
theorie van de permanente revolutie bevat volgend tegenstrijdig
proces. Tot op een zeker punt zal de “nationale” burgerij
van de halfkoloniale landen (in het bijzonder de meest
ontwikkelde onder hen) trachten haar conflict met het
imperialistische kapitaal (of in de kolonies, met de koloniale
macht) te veranderen in een conflict waarin de ganse natie is
betrokken; zij zal stappen zetten in de richting van
massamobilisaties tegen het imperialisme en zelfs de permanente
organisaties van arbeiders in vakbonden stimuleren.
Tezelfdertijd zal zij echter trachten strikte controle uit te
oefenen op deze mobilisaties en meer permanente organisaties; ze
zal syndicale bureaucratieën kweken die nauwer geïntegreerd
zijn in het (semi-koloniale) burgerlijke staatsapparaat, of die
er tenminste rechtstreekser door gecontroleerd zijn dan het
geval was tijdens de klassieke groei van de vakbondsbeweging in
de ontwikkelde kapitalistische landen. Wanneer een conflict
ontstaat tussen deze twee bestrevingen — d.w.z. wanneer de
massabeweging van de arbeidersklasse steeds onafhankelijker
wordt van de krachten die politiek gecontroleerd worden door de
burgerij — zal de nationale burgerij er de voorkeur aan geven
geen gebruik te maken van massamobilisaties tegen het
imperialisme, zelfs indien daardoor haar onderhandelingspositie
wordt verzwakt. Er bestaat dan immers een te groot gevaar dat
dergelijke mobilisaties een eigen — zelfs antikapitalistische
— dynamiek zullen krijgen!
In overeenstemming met zijn
globale analyse van het imperialisme en de anti-imperialistische
beweging koos Trotski duidelijk stelling ten opzichte van de
antikoloniale en anti-imperialistische opstanden die zich zouden
voordoen tijdens en onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. Hij
weigerde hoe dan ook te aanvaarden dat de koloniale volkeren de
omvang of het ritme van hun strijd voor nationale bevrijding
moesten ondergeschikt maken aan de noden van een of ander
“wereldomvattend antifascistisch bondgenootschap”. Deze
principiële houding lokte heftige verwijten uit vanwege een
aantal critici. De juistheid ervan was echter bevestigd door de
gebeurtenissen die zich voordeden in India, Algerije en
Indochina (rond het einde van de oorlog), om slechts drie
voorbeelden te noemen. Trotski voorzag deze gebeurtenissen ten
volle, zoals blijkt uit volgende passage: “Indien het Indische
volk niet tot in alle eeuwigheid slaaf wenst te blijven, moet
het die valse predikers ontmaskeren, die zeggen dat het fascisme
de enige vijand is van het volk. Hitler en Mussolini zijn
ongetwijfeld de bitterste vijanden van de werkers en de
onderdrukten. Zij zijn bloedige beulen, die de grootste haat
verdienen vanwege de werkers en de onderdrukten van de wereld.
Maar zij zijn, op de eerste plaats, de vijanden van het Duitse
en het Italiaanse volk, die onder hun gewicht gebukt gaan. (...)
In India is die vijand bovenal de Britse burgerij. De
omverwerping van het Britse imperialisme zou een geweldige schok
betekenen voor alle onderdrukkers, met inbegrip van de
fascistische dictators.
Op lange termijn onderscheiden
de imperialisten zich onderling door de vorm, niet in wezen. Het
van koloniën beroofde Duitse imperialisme kiest het
schrikwekkende fascistische masker met zijn vooruitstekende
sabeltanden. Het Britse imperialisme, voldaan omdat het
geweldige koloniën bezit, verbergt zijn sabeltanden achter een
masker van democratie. Deze democratie bestaat echter slechts
voor het moederland. (...) India bezit niet alleen geen
democratie, maar is ook beroofd van het meest elementaire recht
op nationale onafhankelijkheid. De imperialistische democratie
is aldus de democratie van de slaveneigenaars, gevoed door het
bloed van de kolonies. India wil echter haar eigen
onafhankelijkheid niet dienen als meststof voor de
slaveneigenaars” [15].
De coherente posities die
Trotski uitwerkte over de globale problemen van het imperialisme
en de anti-imperialistische strijd zijn één van zijn
voornaamste bijdragen tot de marxistische revolutionaire strijd.
Hijzelf vatte hun belang samen in de volgende formule: “De
beweging van de gekleurde rassen tegen hun imperialistische
onderdrukkers is een van de meest gewichtige en machtige
bewegingen tegen de bestaande orde en vereist daarom de
volledige, onvoorwaardelijke, onbeperkte steun vanwege het
proletariaat van het blanke ras”. [16]
Het is tijdens en na de Tweede Wereldoorlog dat deze stellingen
ten volle actueel werden.
Voetnoten
[1]Reeds
gedurende de Eerste Wereldoorlog schreef hij echter: “Een
bijkomende factor van beslissend belang is de kapitalistische
reveil in de koloniën zelf, waaraan deze oorlog een krachtige
impetus moet geven. De verstoring van de wereldorde zal de
verstoring van de koloniale orde brengen. De kolonies zullen hun
“koloniaal” karakter verliezen.” (Trotsky, The War and
the International, Colombo 1971, p. 76. Deze passage is in
de Engelse versie verkort. Voor de volledige tekst verwijzen wij
naar de Franse uitgave “La Guerre et l'Internationale” in
Trotsky, La Guerre et la Revolution, Euvres, Vol. 3,
Paris 1977, p. 107.
[2]The
Trotsky Papers 1917-1922, The Hague 1964, p. 625
[3]
Het is daarom verkeerd te beweren, zoals Carmichael (Trotsky: An
Appreciation of his Life, London 1975, p. 346) en Knei-Paz (The
Social and Political Thought of Leon Trotsky, Oxford 1978, p.
364) doen, dat Trotsky slechts weinig of laattijdig
belangstelling koesterde voor China.
[4]
Zapad i Vostok (“West and East”), gepubliceerd in
1924 en vermeld in Louis Sinclairs monumentaal werk Leon
Trotsky: A Bibliography, p. 345. Deutscher verwijst niet
naar Zapad i Vostok, en onze aandacht werd erop
getrokken door Heinz Brahm, Trotski’s Kampf um die
Nachfolge Lenins, Cologne 1964, p. 191.
[5]
Brahm, op. cit., p. 190.
[6]
Trotsky, The First Five Years of the Communists
International, Vol. 2, p. 317.
[7]
Leon Trotsky on China, New York 1976, pp. 116, 118,
122, 126, 143.
[8]
Knei-Paz, op. cit., p. 364. Ironisch genoeg werd Trotsky tijdens
de debatten in de school van de CPSU en de Komintern tussen 1927
en 1932 door de stalinistische fractie verweten dat hij al te
zeer de nadruk legde op de nationale taken van de Chinese
revolutie ten koste van de agrarische taken.
[9]
Zie Trotsky, The Permanent Revolution, New York 1978,
pp. 124, 152-3 ; en Leon Trotsky on China, op. cit.,
pp. 522-3 (een tekst geschreven in 1932).
[10]
Hij schreef aan de New York Times: “De auteur heeft volledig
gelijk wanneer hij zegt dat Japan tegenover de massale
guerrillaoorlog vanwege China tenslotte machteloos zal blijken
te zijn.” (Writings of Leon Trotsky 1937-1938, New
York 1976, p. 84).
[11]
Writings of Leon Trotsky 1939-1940, New York 1974, p.
203.
[12]
“De belemmering van de ontwikkeling van de Chinese industrie
en de verstikking van de interne markt impliceren het behoud en
de wedergeboorte van de meest achtergebleven vormen van
productie in de landbouw, van de meest parasitaire vormen van
uitbuiting, van de meest barbaarse vormen van onderdrukking en
geweld, de groei van het bevolkingsoverschot evenals het
voortbestaan en de verergering van het pauperisme en alle
soorten van slavernij.” (Geschreven op 7 mei 1927, en gedrukt
in Leon Trotsky on China, op. cit., p. 163.)
[13]
Writings of Leon Trotsky 1932-1933, New York 1972, pp.
287-94. Zie ook “The European Bourgeoisie and
Revolutionary Struggle”, een ongepubliceerd artikel in de
Trotsky Archieven, zoals aangehaald in Knei-Paz, op. cit., p.
553.
[14]
Zie bijvoorbeeld, “The Mexican Oil Expropriations” (23 april
1938), in Writings of Leon Trotsky 1937-1938, New York
1976, pp. 323-5.
[15]
Writings of Leon Trotsky, New York, 1939-1940, p.
28-29.
[16]
“Ninety Years of the Communist Manifesto”, Writings of
Leon Trotsky 1937-1938, p. 25 |