6.
De opbouw van de revolutionaire massapartijen
Zeer vaak in de geschiedenis
van het menselijk denken, niet alleen sociaal, maar ook op
natuurwetenschappelijk vlak, is een gebrek inzicht in een
gegeven probleem een beter uitgangspunt gebleken van een juist
begrip ervan. Het feit dat Trotski gedurende bijna vijftien
jaren van zijn leven de werkelijke historische rechtvaardiging
van bolsjewisme niet begreep, heeft hem ongetwijfeld geholpen de
leninistische theorie van de organisatie beter te vatten dan de
andere bolsjewieken na 1917. Zoals Lenin zelf zei in november
1917: “Trotski heeft dit (dat de eenheid met de mensjewieken
onmogelijk is) begrepen en sinds dat ogenblik is er geen betere
bolsjewiek geweest”. [1] Eens
Trotski begrepen had dat een revolutionaire voorhoedepartij een
onmisbaar instrument is voor de verovering en de uitoefening van
macht door de arbeidersklasse, en dat zij even noodzakelijk is
voor de wereldrevolutie en het wereldsocialisme als de
zelforganisatie van klasse, speelde hij tijdens het jaar 1918 en
daarna een sleutelrol in pogingen van de revolutionaire
internationalisten om nieuwe revolutionaire massapartijen op te
bouwen die gescheiden en onafhankelijk waren van de oude
sociaal-democratie, en een nieuwe revolutionaire internationale,
Communistische Internationale. De historici — in bijzonder
degenen die Trotski vijandig gezind zijn — hebben sterk nadruk
gelegd op de negatieve gevolgen van zijn “overdreven
optimisme”. Zij hebben gewezen op zijn “ijdele hoop” op de
“onmiddellijke uitbarsting” van een revolutie in Duitsland
of in Oostenrijk tijdens eerste deel van 1918 en hebben in het
bijzonder verwezen naar tactieken bij de vredesonderhandelingen
van Brest-Litovsk met Duitse en Oostenrijks-Hongaarse rijken [2].
Wij weten thans echter zijn agitatietactieken een enorme
weerklank vonden onder de Berlijnse en Weense arbeidersklasse.
Alle verraderlijke manoeuvres van de rechtse
sociaal-democratische leiders waren nodig om een uitbarsting in
deze beide steden te voorkomen in januari-februari 1918 [3].
Veel minder aandacht wordt door
Trotski’s biografen en historici besteed aan de belangrijke
rol die hij speelde in de uitwerking van een strategisch concept
om de massa’s van de imperialistische landen en de koloniën
voor het communisme te winnen: het strategische concept van de
opbouw van revolutionaire massapartijen. Nog minder aandacht
werd besteed aan de organische banden tussen dit strategisch
concept en de twee sleutelelementen van zijn marxisme: het
concept van de permanente revolutie en het concept van
zelforganisatie van de arbeidersklasse. Nochtans treden deze
organische banden duidelijk naar voren uit zijn bijdragen tot de
eerste discussies in de schoot van de Communistische
Internationale, bijzonder die met betrekking tot het
eenheidsfront in Frankrijk en in Duitsland: de breuk met
ultralinkse afwijkingen op het derde congres van de Komintern;
en de kansen op middellange termijn van het wereldcommunisme
nadat de relatieve stabilisatie van het kapitalisme in het
Westen was begonnen. Trotski’s bijdragen over de Duitse crisis
van 1923 en de Britse algemene staking zetten deze traditie
verder nadat Lenin van het toneel was verdwenen. En in zijn
strijd tegen de ultralinkse stroming van de derde periode, later
tegen de volksfrontpolitiek van de gestaliniseerde Komintern,
vinden wij in zekere zin de striktste verdediging van dit
strategisch concept.
Zoals Lenin verwierp Trotski
aanvankelijk volledig de gedachte dat de socialistische
revolutie kon slagen in een imperialistisch land waar de
meerderheid van de actieve bevolking reeds bestond uit
loontrekkenden, zolang de communisten alleen gesteund werden
door een minderheid van de arbeidersklasse. De notie zelf van
een arbeidersstaat of dictatuur van het proletariaat, berustend
op de zelforganisatie van de klasse in de arbeidersraden, sluit
de mogelijkheid uit dat een dergelijke macht kan uitgeoefend
worden zonder de instemming, en zelfs de actieve deelname, van
de grote meerderheid van de klasse. Het is daarom onjuist te
beweren dat Lenins en Trotski’s strijd voor het eenheidsfront
van de arbeiders (in het bijzonder, maar niet alleen, in
Frankrijk en in Duitsland) of de nadruk waarmee ze erop
aandrongen dat de Britse communisten zouden strijden voor
aansluiting bij de Labour Party, slechts een tactisch manoeuvre
was om de sociaal-democratie te verzwakken en de communistische
partijen te versterken. Ofschoon de opbouw van de partij een
niet te minimaliseren dimensie van deze strijd was, was dit
slechts een deel van een veel bredere oriëntering: de
meerderheid van de arbeidersklasse winnen voor de gedachte van
een revolutionaire omverwerping van het kapitalisme en de
vestiging van de macht van de arbeidersraden (sovjets). Het is
duidelijk dat dit een veel groter aantal mensen aanbelangde dan
diegenen die bereid waren toe te treden tot de communistische
partij, zelfs gedurende en na een zegevierende proletarische
revolutie.
De strategie van het winnen van
de meerderheid van het proletariaat voor het communisme als
tegenpool van het reformisme heeft twee implicaties in al die
landen waar de georganiseerde arbeidersbeweging een aanzienlijk
aantal arbeiders omvat. Deze twee aspecten functioneren tot op
zekere hoogte onafhankelijk van elkaar, ofschoon niet ontkend
kan worden dat zij met elkaar verbonden zijn. Enerzijds is er de
dwingende noodzaak de ongunstige gevolgen te overwinnen die de
partijpolitieke verdeeldheid van de arbeidersklasse heeft op
haar globaal vermogen tot verdediging van haar belangen. (En
natuurlijk is deze verdeeldheid nu, in tegenstelling tot de
periode voor 1914, eerder de regel dan de uitzondering —
ofschoon we het belang dat de syndicalistische,
anarcho-syndicalistische en revolutionairsyndicalistische
stromingen voor 1914 in de arbeidersklasse hadden niet mogen
onderschatten). De nood aan eenheid wordt bijzonder sterk
voelbaar wanneer de arbeidersklasse aangevallen wordt door de
werkgevers, de burgerij en de burgerlijke staat. Zij kan echter
ook voelbaar worden wanneer een historische gelegenheid een
beslissende offensieve doorbraak in de richting van de
omverwerping van het kapitalisme lijkt mogelijk te maken; en
wanneer het onvermogen de kracht van de ganse klasse te
mobiliseren — dat op zichzelf een resultaat is van de
overheersende politieke verdeeldheid — de revolutionaire
doorbraak in gevaar dreigt te brengen.
Anderzijds is er het niet
minder reële vraagstuk hoe men de sectoren van de
arbeidersklasse kan winnen die de reformistische leiders blijven
volgen met “oprechte” electorale en parlementaire illusies
met andere woorden, het probleem de eenheid van de
arbeidersklasse te verwezenlijken in zulke omstandigheden dat
zij leidt tot een algemene, aanzienlijke toename in het
gemiddelde klassenbewustzijn van het proletariaat. Nadat Trotski
een bolsjewiek was geworden, koesterde hij niet langer de
spontaneistische illusie dat een dergelijke toename van het
gemiddelde klassenbewustzijn een min of meer automatisch
resultaat zou zijn van steeds grotere massamobilisaties —
tenminste niet een toename van het bewustzijn die evenredig is
met de noodzaak resoluut de strijd om de macht aan te vatten. In
de politiek van het eenheidsfront, die geschetst werd op het
IIIe congres van de Komintern en waarin Trotski zowel wat de
uitwerking als de toepassing betreft een sleutelrol speelde,
worden de beide aspecten van deze strategie constant met elkaar
in verband gebracht. De strijd voor het eenheidsfront is een
strijd voor werkelijk verenigde actie door de massa van de
arbeiders die in vele, zoniet in de meeste gevallen waarin de
arbeidersklasse politiek verdeeld is, niet tot stand kan worden
gebracht zonder de daadwerkelijke deelname van de reformistische
leiding. Wie gelooft dat honderdduizenden arbeiders die niet
bereid zijn te breken met de sociaal-democratie wel bereid
zouden zijn onafhankelijk van of zelfs ingaand tegen de
beslissingen van hun eigen partijleiders deel te nemen aan
politieke massamobilisaties, koestert de illusie dat het
historische probleem van het ontrukken van de
sociaal-democratische arbeiders aan het reformisme reeds is
opgelost.
De strijd voor het
eenheidsfront is echter ook een strijd voor het scheppen van
gunstige omstandigheden voor de breuk van een toenemend aantal
arbeiders met reformistische, gradualistische, electoralistische
illusies en een politiek van klassenverzoening en
klassensamenwerking. Indien deze strijd zijn doel niet bereikt,
zal hij in het beste geval slechts leiden tot gedeeltelijke
overwinningen in een defensieve strijd (wat vanzelfsprekend niet
onbelangrijk is, verre vandaar) terwijl het fundamentele
probleem van dit tijdperk onopgelost blijft: hoe het bewustzijn
van de arbeidersklasse in de geïndustrialiseerde,
imperialistische landen zozeer vergroten dat zij inzien dat het
noodzakelijk is te strijden voor de arbeidersmacht?
Zowel voor Trotski als voor
Lenin hield een eenheidspolitiek nooit een “ideologisch
non-agressiepact” in met het sociaal-democratische reformisme:
het opgeven door de communistische beweging van haar politieke
zelfrechtvaardiging, van haar duizendmaal gerechtvaardigde
kritiek op het historische bankroete reformisme en gradualisme.
De klassieke formule van de eenheidsfrontpolitiek was:
“afzonderlijk marcheren, samen toeslaan”. Afzonderlijk
marcheren betekent: het ondanks onverzoenlijke programmatische
en ideologische verschillen eens zijn over gemeenschappelijke
acties met specifieke doeleinden, die overeenstemmen met de
belangen van de klasse als geheel, met de gemeenschappelijke
belangen van de betrokken organisaties zoals zij die zien.
Er is niets schijnheiligs,
machiavellistisch of politiek oneerlijks in een dergelijke
politiek. Integendeel, wanneer alle bovenvermelde elementen
duidelijk en openlijk worden meegedeeld, zou niemand deze
politiek in vraag kunnen stellen vanuit het oogpunt van de
proletarische moraliteit. De communisten doen geen enkele poging
om te verbergen dat zij het sociaal-democratische streven naar
klassenverzoening en gradualisme verwerpen als strijdig met de
belangen van de arbeidersklasse, als dodelijke vijand van de
socialistische revolutie, en derhalve als een sterke bijdrage
tot de verlenging van het kapitalistische verval en dat van de
beschaving in het algemeen.
Tezelfdertijd wordt duidelijk
verklaard dat het gemeenschappelijke belang van de
sociaal-democratische en communistische arbeiders in het
bestrijden van de werkloosheid of het fascisme een
gemeenschappelijk belang meebrengt om in het eenheidsfront te
strijden tegen een offensief van de werkgevers of een
fascistische aanval. Tenslotte is het in het gemeenschappelijk
belang van de sociaal-democraten en de communisten dat zij het
debat over de relatieve voordelen en nadelen van het gradualisme
en de revolutie verder kunnen zetten, en dat eerder te doen als
tewerkgestelde en volledig betaalde arbeiders dan als verarmde,
gedemoraliseerde slachtoffers van permanente werkloosheid. Het
is zeker eerder in hun gemeenschappelijk belang dit debat verder
te zetten in hun eigen volkshuizen, via hun eigen vrij
gepubliceerde kranten, in grote, vrije algemene vergaderingen
van vakbondsleden, dan deze vraagstukken te bespreken in een
concentratiekamp of gevangeniscel.
Dit is een werkelijk
dialectische benadering van het eenheidsfront van de arbeiders
en van het probleem een meerderheid van de arbeidersklasse te
winnen voor de gedachte van een socialistische revolutie via
massa-actie en mobilisatie (die kunnen gecombineerd worden met
electorale processen maar daaraan onder geen beding
ondergeschikt zouden mogen zijn). In deze optiek wordt dan ook
grote waarde gehecht aan de organisatorische structuur die aan
het eenheidsfront gegeven dient te worden en aan de tactieken
van het zogenaamde “regeringsparool” — twee kwesties die
een belangrijke rol speelden in de Kominterndebatten van de
twintiger en de vroege dertiger jaren, en in de bijdragen die
Trotski tot op het einde van zijn leven bleef leveren. De meest
ontwikkelde organisatorische vorm van dit eenheidsfront van de
arbeiders zal er vanzelfsprekend één zijn waarin de eenheid
van actie gestructureerd is op alle niveaus, ook op dat van de
fabrieken en de wijken, in de vorm van eenheidsfront — of
actiecomités. Opgericht door alle organisaties die deelnemen
aan het eenheidsfront, zouden deze comités in toenemende mate
moeten onderworpen worden aan democratische verkiezing en
afzetting door de massa van de arbeiders zelf, zodat zij
geleidelijk het model van de echte arbeidersraden dichter
benaderen. Meer nog, zij zouden kunnen veranderen in zulke raden
tengevolge van een of andere plotse verandering in de objectieve
situatie (elk voorval dat een revolutionaire crisis versnelt).
Even vanzelfsprekend zal de
meest ontwikkelde vorm van dit eenheidsfront der arbeiders er
een zijn waarin de vestiging van een regering van de partijen
van de arbeidersklasse (of alle massaorganisaties van de
arbeidersklasse) het openlijk beleden doel wordt van de
gezamenlijke actie. In dit geval is het hoofddoel van de ganse
tactiek van het eenheidsfront — de arbeidersklasse op te
voeden over de noodzaak de macht te veroveren — een grote stap
naderbij gebracht, naarmate de machtsvraag in toenemende mate
verstrengeld wordt met de oorspronkelijke defensieve objectieven
van het eenheidsfront.
Maar aangezien de communisten
— en bovenal Trotski, na februari 1917 — geen illusies
koesteren aangaande het verlangen of het vermogen van de
gradualisten en de sociaal-democraten daadwerkelijk de macht te
grijpen en de burgerlijke staat omver te werpen, moeten deze
regeringsparolen gepaard gaan met geduldige waarschuwingen over
de gebeurtenissen die zich zullen voordoen indien men de
sociaal-democraten (en vandaag ook de reformistische
communistische partijen) toelaat hun natuurlijke neiging en
impulsen te volgen. Zoniet zou deze ganse, op regeringsparolen
geconcentreerde propaganda, die een geweldige bijdrage kan
leveren tot de bewustmaking der arbeiders van zowel het belang
van de macht als de aard van het reformisme en het gradualisme,
in feite de illusies kunnen versterken die delen van de
massabeweging koesteren. Om dezelfde reden is de ideale situatie
er één waarin de ontwikkeling van de klassenstrijd en het
bewustzijn van de arbeidersklasse toelaat de stoot naar de
organische, gestructureerde zelforganisatie van het
eenheidsfront te combineren met het eenmakende regeringsparool:
voor een regering van het eenheidsfront van arbeiders van de
sociaal-democratische en communistische partijen, gegrondvest op
democratisch verkozen comités: een regering die de
antikapitalistische politiek toepast die ontworpen is door de
massa’s zelf en die de noden en de zorgen van de massa’s
weerspiegelt.
Trotski benaderde zowel de
organisatorische vorm als het politieke doel van het
eenheidsfront zonder een spoor van ultimatisme. De meest
gunstige variant, die zonet werd geschetst, is geenszins de
enige vorm van organisatie en dynamiek die een eenheidsfront kan
aannemen. En het is zeker niet de enige manier waarop de
dynamiek van een eenheidsfront binnen de arbeidersklasse kan
beginnen. Nu is het begin van deze dynamiek een belangrijke,
indien al niet beslissende vereiste opdat grote delen van de
arbeidersmassa’s zouden vorderen in de richting van het
revolutionaire marxisme, in de richting van de opbouw van de
revolutionaire massapartijen. Het zou misdadige waanzin zijn de
mogelijkheid een dergelijk proces te beginnen op te offeren tot
de ideale omstandigheden zijn ingetreden.
Dit is de reden waarom Trotski
tijdens zijn ganse strijd voor de revolutionaire massapartijen
— in de Komintern tot in 1933 en vervolgens, onder heel wat
ongunstiger omstandigheden, in de opleiding van de eerste kernen
van de Vierde Internationale — consequent alle gunstige
omstandigheden aangreep die een dialoog met de
niet-revolutionaire sectoren van de arbeidersklasse konden
vergemakkelijken en die hun bewustzijn een stap vooruit zouden
kunnen brengen. Zelfs “zuiver” electorale initiatieven
zouden een dergelijke rol kunnen spelen, op voorwaarde dat zij
in overeenstemming waren met het uitdrukkelijke doel, dat zij
het besef van de massa’s van de noodzaak de macht te grijpen
bevorderden, niet belemmerden, en dat zij de opbouw van de
revolutionaire partijen eerder steunden dan hinderden.
Aan de grondslag van deze
benadering liggen twee concepten, waaraan Trotski hardnekkig
vasthield tot aan het einde van zijn leven. Het eerste dat hij
nog duidelijker heeft uitgewerkt dan Lenin na 1917-18 en dat hij
vooral tijdens de laatste tien jaar van zijn leven bijschaafde,
is het concept van de georganiseerde arbeidersbeweging als een
organische eenheid. Dit concept schraagde zowel zijn strijd voor
zelforganisatie der arbeiders (voor op raden berustende
arbeidersmacht) als zijn strijd voor arbeidersdemocratie. En
vandaag vormt dit concept een beslissend verschil tussen zijn
volgelingen enerzijds, en anderzijds de ideologische stromingen
die hun navelstreng met het stalinisme niet hebben doorgesneden
en een toenemend aantal sociaal-democratische stromingen die
onder de invloed staan van de burgerlijke ideologie.
Dit concept hielp hem en zijn
volgelingen een onderscheid te maken tussen het onloochenbare
feit dat vijandige klassenkrachten een sterke ideologische
invloed uitoefenen op de arbeidersbeweging - en dat een zeker
aantal agenten, die rechtstreeks betaald worden door sectoren
van de burgerij er aan het werk zijn — en de gedachte dat de
strijd tussen de grote historische stromingen van de
arbeidersbeweging in werkelijkheid een klassenstrijd tussen de
burgerij en de arbeidersklassen is. Deze laatste conclusie kan
enkel leiden tot de verdwijning van de echte arbeidersdemocratie
en van elk echt ideologisch debat, tot de toenemende vervanging
van politieke differentiatie door administratieve repressie (in
het geval van de sociaal-democratie, repressie via het
burgerlijke staatsapparaat; in het geval van de bureaucratie,
repressie via het staatsapparaat van de gebureaucratiseerde
arbeidersstaten). In extreme situaties kan het zelfs leiden tot
fysiek geweld, moord of massale fysieke vernietiging.
Waar ook de oorsprong van hun
gedachten en illusies ligt, wat ook de aard moge zijn van de
misleiders die zij volgen, de sectoren van de arbeidersklasse
die de sociaal-democratie, het anarchisme of het stalinisme
steunen maken deel uit van de arbeidersklasse en niet van de
burgerlijke klasse. Er kan geen zegevierende socialistische
revolutie zijn in een ontwikkelde industriële maatschappij
tenzij de massa’s die deze politiek-ideologische stromingen
volgen voor een groot gedeelte gewonnen zijn voor het
revolutionaire project of er tenminste toe gebracht zijn het met
een welwillende onpartijdigheid te beschouwen. (De waarheid dat
geen zegevierende socialistische revolutie mogelijk is indien de
meerderheid van de arbeiders reformistisch blijft impliceert de
nood aan een nooit aflatende, genadeloze ideologische strijd
tegen het reformisme.)
Terloops dienen wij op te
merken dat een dergelijk concept van de arbeidersbeweging als
een organische eenheid gegrondvest dient te worden op het
materialistische concept van het proletariaat als een klasse die
alle loontrekkenden omvat, al degenen die er om economische
redenen toe gedwongen zijn hun arbeidskracht te verkopen. Dit is
de klassieke definitie van het proletariaat, die men kan
terugvinden doorheen de geschriften van Marx, Engels, de jonge
Kautsky, Plekhanov, Lenin en de jonge Trotski. Trotski zou later
aarzelen in deze kwestie, in onze ogen volledig ten onrechte.
Soms plaatste hij de loontrekkende hoofdarbeiders in de
categorie van de nieuwe kleinburgerij, wat leidt tot vele
theoretische tegenstellingen, o.a. in de definitie van de
arbeiderspartijen zelf [4].
Dit concept van de
georganiseerde arbeidersbeweging als een organisch, met het
proletariaat verbonden geheel is in geen enkel opzicht strijdig
met de gedachte van de onvermijdelijke interne differentiatie en
segmentatie van het proletariaat, die door Trotski met kracht
werd verdedigd. Dergelijke differentiaties komen tot uiting in
de verscheidenheid van de massaorganisaties van de
arbeidersklasse; ze hebben hun materiële wortels in de
rechtstreekse sectoriële belangen en stemmen overeen met de
verschillende bewustzijnsniveaus, die niet noodzakelijkerwijze
samenvallen met deze sectoriële belangen. Niet alleen heeft
Trotski beklemtoond dat deze segmentatie en differentiatie een
van de fundamentele redenen is waarom een revolutionaire
voorhoedepartij noodzakelijk is. Hij was zich ook scherp bewust
van objectieve tendensen als de toenemende integratie van (grote
delen van) de syndicale bureaucratie in de burgerlijke staat —
die beantwoordt aan de objectieve wetten van de evolutie in een
burgerlijke maatschappij, zowel in imperialistische als in
halfkoloniale landen. Hij verzette zich echter met kracht tegen
de overdreven veralgemening dat deze processen van fragmentatie
en integratie sectoren van de arbeidersbeweging van de
arbeiders- naar de kapitalistische klasse hadden overgeheveld en
dat deze sectoren daarom niet langer in staat waren de belangen
van de arbeiders te verdedigen, op welk gebied en op welk
tijdstip ook.
Het tweede fundamentele concept
dat de tactiek van het eenheidsfront schraagt is van
pedagogische aard. Zoals Rosa Luxemburg en Lenin — wiens boek De
linkse afwijking, een kinderziekte van het communisme een
mijlpaal blijft in dit opzicht — begreep Trotski dat brede
massa’s uit ervaring, in het bijzonder ervaring opgedaan in de
actie, oneindig meer leren dan uit mondelinge of gedrukte
propaganda en agitatie. De strijd voor het eenheidsfront was
daarom in laatste instantie een strijd voor ervaringen in de
actie. Onverschillig of deze ervaringen positief of negatief
waren, zij konden de massa’s helpen tot een aantal conclusies
te komen die de revolutionaire marxisten getrokken hadden sinds
1905-6 of tenminste sinds 1914 en waarnaartoe bredere massa’s
moeilijk konden komen louter door pamfletten te lezen of na te
denken over de wereldgeschiedenis. Essentieel verwijzen we hier
naar de volgende conclusies: dat het kapitalisme zijn
beschavende zending heeft overleefd; dat het verdere
voortbestaan van het kapitalisme een toenemend aantal rampen,
zoals wereldoorlogen, rampzalige werkloosheid en bloedige
reactionaire dictaturen over de mensheid zal brengen; dat het
kapitaal niet bij beetjes en geleidelijk kan afgeschaft worden;
dat het alleen kan afgeschaft worden via massa-actie op bepaalde
gunstige momenten van de geschiedenis, revolutionaire crisissen
genoemd; dat de sociaal-democraten op dergelijke ogenblikken als
fundamentele functie hebben te allen prijze de revolutie te
vermijden, omdat zij er diep van overtuigd zijn (en er materiële
belangen bij hebben) dat het resultaat van dergelijke revoluties
slechter zal zijn dan het kapitalisme in verval (en omdat zij,
tenminste tot op een zekere hoogte, geloven in de mogelijkheid
het systeem geleidelijk te veranderen); en dat het daarom,
teneinde de mensheid van de barbarij te redden, noodzakelijk is
revolutionaire massapartijen op te bouwen die, door een politiek
van de breedst mogelijke zelforganisatie een eenheid in actie
van het proletariaat toe te passen, in staat en bereid zullen
zijn elke kans te grijpen om de arbeidersklasse aan de macht te
brengen tijdens dergelijke revolutionaire crisissen.
Voetnoten
[1]
Deze woorden werden uitgesproken op de vergadering van het
Petrograder Congres van de bolsjewistische partij, die gehouden
werd op 1 november 1917. Trotski publiceerde later een fotokopie
van de proeven van de notulen van deze vergadering waarin deze
woorden voorkomen; de censorproeflezer deed ze echter schrappen
in de gepubliceerde versie (Trotsky, The Stalin School of
Falsification, New 5 1973, pp. 103-5)
[2]
Zie J. Carmichael, Trotsky : An Appreciation of his Life,
London 1975, pp. 227 M. Basmanov, The Nature of Contemporary
Trotskyism, Moscow 1974, en Lenin über Trotzki,
Frankfurt 1969, pp. 19-20.
[3]
Zie o.a. Roman Rosdolsky, Die revolutionare Situation in
Oesterreich im Jahre 1918 and die Politik der Sozialdemokraten,
Berlin 1973
[4]
Voor een dergelijke controversiële definitie zie Trotsky, History
of the Russian Revolution, London 1967, Vol. 3, p. 166. Men
dient te noteren dat zo lang het aantal hoofdarbeiders relatief
klein was — wat nog steeds het geval is in de halfkoloniale
landen — het vanzelfsprekend was dat zij gemakkelijker en
vaker werden opgeslorpt door de kleine burgerij. Het verschil
tussen hun inkomen en dat van de handarbeiders was zo groot, dat
zij werkelijk enig kapitaal konden accumuleren. |