2. De grenzen van de socialistische
ontwikkeling in achtergebleven landen
Indien Trotski er zich toe beperkt had te
voorspellen dat in relatief achtergebleven landen de arbeidersklasse de macht
kon veroveren en een klassenloze maatschappij kon beginnen op te bouwen voor een
volledig ontwikkelde kapitalistische maatschappij was verschenen en voor de
industriële burgerij zelf de staatsmacht had veroverd, zou hij niet, met behoud
van de interne cohesie van het theoretische systeem, zulk een belangrijke
bijdrage tot de ontwikkeling van de marxistische theorie hebben geleverd. Hij
zou er eerder een diepe bres in geslagen hebben. Inderdaad was het precies dat
waarvan de mensjewieken en de traditionele sociaal-democraten hem vanaf het
begin beschuldigden.
Marx’ concept van het socialisme was nauw
verbonden met de hypothese dat het kapitalisme de materiële, sociale en
subjectieve omstandigheden moest scheppen die de opbouw van een klassenloze
maatschappij mogelijk maken. Het is waar dat hij, toen zijn opvattingen in vraag
gesteld werden door de eerste, door het populisme beïnvloede, Russische
socialisten, de gedachte niet van de hand wees dat landen buiten de traditionele
Europese ontwikkelingslijn de kapitalistische fase konden “overslaan” indien
ze zich baseerden op de dorpsgemeenschap en Westerse industriële technologie
leenden, zodat ze de zware sociale tol, die de massa’s hadden moeten betalen
voor een industriële revolutie onder het kapitalisme, konden vermijden. Voor
Marx hing deze mogelijkheid af van de afwezigheid van een ontwikkelde
klassenscheiding of particulier grondbezit binnen het dorp — m.a.w. van een
nog zeer embryonale ontwikkeling van het kapitalisme met zijn geld- en
markteconomie, die nefaste gevolgen heeft voor de dorpsgemeenschap. En aangezien
zulke zware voorwaarden vervuld dienden te zijn opdat een dergelijke
“sprong” realistisch werd, is het niet verbazend dat Friedrich Engels deze
hypothese enkele jaren later kon terzijde schuiven als in elk geval door de
gebeurtenissen voorbijgestreefd. In feite is het twijfelachtig of zij ooit met
de werkelijkheid heeft overeengestemd.
In al zijn geschriften legt Marx telkens
opnieuw de nadruk op de “beschavende effecten” van het kapitalisme, dat de
weg effent voor het socialisme. Deze nadruk is nauw verbonden met een kritisch
onderzoek van alle voorbije sociale revoluties, een analyse van de reden waarom
zij, in plaats van te voeren tot een klassenloze maatschappij, steeds de oude
heersende en uitbuitende klasse vervingen door een nieuwe. Marx verklaarde dit
ondubbelzinnig door het feit dat de materiële en sociale omstandigheden vroeger
niet rijp waren geweest voor een dergelijke maatschappij.
De materiële noodzakelijke voorwaarde voor het
socialisme was, in Marx’ ogen, een graad van ontwikkeling van de
productiekrachten die de heersende klasse objectief overbodig zou maken, die met
andere woorden de maatschappij zou toelaten alle mannen en vrouwen gedurende een
aanzienlijk deel van hun arbeidstijd te bevrijden van de noodzaak rechtstreeks
hun eigen materieel bestaan te produceren, waardoor de fundamentele sociale
arbeidsverdeling tussen rechtstreekse producenten en beheerders uitgeschakeld
werd. De sociale noodzakelijke voorwaarde voor het socialisme was het
verschijnen van een sociale klasse die door het naakte feit van haar bestaan en
haar strijd bereid zou zijn veralgemeende samenwerking en solidariteit in de
plaats te stellen van alle vormen van gedrag en motivatie die geassocieerd zijn
met particulier eigendom en concurrentie. Slechts een hoogontwikkeld industrieel
kapitalisme en het verschijnen van een sterk, modern industrieel proletariaat
vervulden deze twee voorwaarden.
Zeker, Marx heeft nooit beweerd dat het
socialisme zou voortgebracht worden door een of andere geheimzinnige
“uiteindelijke ineenstorting” van het systeem, wanneer er eenmaal voldoende
kapitalistische industrie en een voldoende sterk en goed georganiseerd
proletariaat was; hij geloofde niet dat men slechts hoefde te wachten tot die
dag aanbrak. Zulk een grof economisch determinisme was hem volledig vreemd; voor
zijn dialectische geest was sociale verandering gebaseerd op de interactie van
de materiële voorwaarden die bepaalde vormen van sociale organisatie mogelijk
maken en de revolutionaire praktijk van de mensheid die ze daadwerkelijk
realiseert. De mogelijkheden tot beslissende revolutionaire actie zijn echter op
hun beurt materieel, economisch en sociaal bepaald. Zij kunnen niet in gelijk
welke omstandigheden ontstaan, wat ook het ontwikkelingsniveau van de, zowel
menselijke als materiële, productiekrachten is; indien deze voorwaarden niet
aanwezig zijn, zal, “al de oude rommel” zoals Marx het zo kleurrijk
uitdrukte, opnieuw verschijnen. Wie iets anders gelooft maakt zich niet alleen
schuldig aan primitief voluntarisme, op de wijze van Mao Tse-tung en zijn
volgelingen, maar keert ook wezenlijke gedeelten van Marx’ denken om en
verstoort zijn innerlijke coherentie.
Evenzeer of zelfs meer dan Lenin en Rosa
Luxemburg heeft Trotski de nadruk gelegd op het actieve, bewuste aspect van de
strijd van het proletariaat voor het socialisme, in tegenstelling tot de meer
fatalistische traditie van Bebel, Kautsky, Plekhanov en de austro-marxisten. Hij
heeft echter nooit de materiële economische voorwaarden, die de revolutionaire
praxis genadeloze beperkingen opleggen, uit het oog verloren. Daardoor kwam hij
tot een dubbele ontdekking en een dubbele voorspelling: ofschoon het mogelijk,
ja zelfs waarschijnlijk was dat de arbeidersklasse vroeger de macht zou
veroveren in betrekkelijk achtergebleven dan in de meest ontwikkelde landen, was
het niet mogelijk met succes het socialisme op te bouwen in deze betrekkelijk
achtergebleven landen alleen. De combinatie van deze voorspelling, helder
verwoord aan het einde van zijn uit 1906 daterende Resultaten en
perspectieven bevat bij voorbaat de triomfen en de tragedies die het
socialisme tijdens het grootste gedeelte van de XXe eeuw zou doormaken.
De logica van Trotski’s redenering is
onontkoombaar voor eenieder met een onbevooroordeelde geest. Nochtans is het
opmerkelijk hoeveel auteurs — niet alleen broodschrijvers die aangeworven zijn
om Trotski af te maken, maar zelfs werkelijk belangstellende commentatoren en
geschiedkundigen — wat hij werkelijk gezegd heeft verkeerd blijven begrijpen.
Bij talloze gelegenheden heeft men gezegd dat deze twee stellingen elkaar
tegenspreken, terwijl zij elkaar zo duidelijk aanvullen [1].
Al wat Trotski aanvoerde is dat, om precies dezelfde redenen die het voor het
Russische proletariaat gemakkelijker maken de macht te veroveren dan voor, laten
we zeggen, het Britse of het Amerikaanse, het voor de eerste groep ontelbare
malen moeilijker is dan voor de tweede om beslissende stappen te zetten in de
richting van een klassenloze maatschappij.
Deze identieke redenen kunnen samengevat worden
in een enkele formule: de betrekkelijke zwakheid van de burgerij of, meer
algemeen, de globale zwakheid van de kapitalistische beschaving in de breedste
zin van het woord. Het is wegens haar relatieve zwakheid (in vergelijking tot
het proletariaat) dat de burgerij in het Westen de moed, noch de wil heeft een
werkelijk burgerlijke revolutie te leiden; daardoor laat zij de weg vrij voor de
arbeidersklasse om de leiding te nemen in de strijd voor de nationale
emancipatie en modernisatie. Het is wegens de algemene zwakheid van de
burgerlijke beschaving dat krachtige tendensen naar sociale ontbinding — die
de burgerij niet kan opslorpen, controleren of neutraliseren — de
industrialisatie en de modernisatie begeleiden en zowel de arbeidersklasse als
talrijke andere lagen van de maatschappij revolutioniseren. Het is echter
precies omdat het kapitalisme in de betrekkelijk achtergebleven landen zijn
historische taak niet heeft vervuld, dat het proletariaat, wanneer het aan de
macht is, geconfronteerd wordt met onoverwinnelijke hindernissen die de
verwerkelijking van een echte klassenloze maatschappij in de weg staan.
In die landen heeft het kapitalisme de
noodzakelijke materiële voorwaarden voor een snelle afschaffing van de
fundamentele sociale arbeidsverdeling, met name de scheiding tussen degenen die
produceren en degenen die beheren, niet tot stand gebracht. En wanneer de
arbeidersklasse tracht deze voorwaarden zelf in het leven te roepen, worden de
voorwaarden zelf van de “primitieve socialistische accumulatie” geweldige
hindernissen voor het overleven van de rechtstreekse politieke heerschappij van
de arbeidersklasse.
Anderzijds wordt de revolutionaire politiek van
het zegevierende proletariaat door de zwakheid van de moderne beschaving — het
lage niveau van cultuur en technische bekwaamheid, het gebrek aan ervaring van
de arbeidersklasse en de lagere kleinburgerij op gebied van politiek zelfbestuur
— tot een bestendig kleiner wordende kring van mogelijkheden beperkt.
Aan beide zijden, de objectieve en de
subjectieve, staan onoverwinnelijke hindernissen de opbouw van het socialisme in
achtergebleven landen in de weg.
Naast deze beperkingen, die voortvloeien uit
het verleden en het heden van onderontwikkeling, speelt het nog zwaarder
doorwegende feit dat men betrekkelijk achtergebleven landen niet los kan zien
van de wijze waarop ze ingeschakeld zijn in de kapitalistische wereldmarkt,
d.w.z. de wereld als geheel. Vanzelfsprekend zou het overdreven zijn te zeggen
dat Trotski reeds voor 1914 alle argumenten had uitgewerkt die hij in het midden
van de twintiger jaren zou aanvoeren tegen de theorie van de opbouw van het
“socialisme in één enkel land”. Talrijke van zijn geschriften uit de
periode 1905-1906 en uit de jaren van de eerste burgeroorlog tonen echter
duidelijk aan dat hij zich scherp bewust was van de veranderingen die het
verschijnen van het imperialisme had tot stand gebracht in de interrelaties
tussen achtergebleven en ontwikkelde naties en van de schrikwekkende dynamiek
van het imperialisme, zowel op gebied van de economie met haar verschillende
sociale implicaties als op dat van de politiek, met haar militaire gevolgen.
Zelfs indien de arbeidersklasse van een bepaald
land in staat was de halffeodale of burgerlijke staatsmacht omver te werpen, zou
zij in driedubbele zin niet kunnen ontsnappen aan de druk van het
wereldkapitalisme. Op de eerste plaats zou deze aanwezig blijven op
politiek-militair vlak. Het kapitalisme zou steeds blijven trachten dat deel van
de wereld te heroveren waar het zich tengevolge van zegevierende socialistische
revoluties niet langer rechtstreeks meerwaarde kan toe-eigenen (d.w.z.
investeren en accumuleren van kapitaal). Krachtens zijn eigen aard neigt het
ertoe zich verder en verder uit te breiden tot het de gehele wereld omvat.
Wanneer het achteruitgedreven wordt, legt het zich nooit bij die situatie neer;
en in het beste geval kan het slechts gedwongen worden een tijdelijke en
ongemakkelijke wapenstilstand te aanvaarden. De politiek-militaire druk houdt
dreigingen van oorlog en herovering, pogingen tot subversie en tot het
ontketenen of ondersteunen van burgeroorlogen in. Dit dwingt de zegevierende
socialistische revoluties tot militaire zelfverdediging, d.w.z. dwingt hen ertoe
sterke strijdkrachten op te bouwen en in stand te houden. De economische kosten
van dergelijke militaire krachten zijn des te groter naarmate het betrokken land
betrekkelijk meer achtergebleven en arm is. En de politieke, ideologische en
morele kosten zouden (niet onvermijdelijk maar tenminste potentieel) geweldige
hindernissen kunnen vormen voor het tot stand komen van een werkelijk
klassenloze maatschappij.
De tweede vorm van druk is van rechtstreeks
economische aard. De toestand van achtergeblevenheid in de landen waar de
socialistische revolutie het eerst zegevierde, onderwierp hen aan de constante
druk van goedkopere waren en meer ontwikkelde technologie, afkomstig van de
kapitalistische wereldmarkt. Zeker, zij kunnen zichzelf in de onmiddellijke
toekomst verdedigen door een staatsmonopolie van buitenlandse handel, het
onmisbare complement van de socialisatie van de productiemiddelen (zij het in de
laagste vorm: nationalisatie); zodoende hebben zij ervoor gezorgd dat de
economische ontwikkeling van de postkapitalistische maatschappijen niet langer
meer zou beheerst worden door de waardewet, m.a.w. dat het imperialisme geen
ontwikkelingsmodel oplegt dat met zijn eigen belangen overeenstemt. Een
dergelijke zelfverdediging houdt echter niet in dat de onrechtstreekse effecten
van de druk van de wereldmarkt binnen de gesocialiseerde economie kunnen
uitgeschakeld worden of dat die druk volledig kan verdwijnen.
De kapitalistische wereldmarkt, die immers de
geweldige voordelen van een internationale arbeidsverdeling geniet, zal voor
onbepaalde tijd een hogere arbeidsproductiviteit behouden. Daardoor zal zij de
gesocialiseerde economieën zelfs in de gunstige omstandigheden van een echte
arbeidersmacht in de staat en in de economie verplichten tot een strijd op twee
fronten: enerzijds de sociale wederopbouw op basis van gelijkheid,
broederlijkheid en solidariteit tussen alle werkers, anderzijds de concurrentie
met een sociaal systeem dat door zijn aard zelf gedreven wordt in de richting
van een ongeregelde, chaotische, discontinue maar tezelfdertijd explosieve
groei. De sociale wederopbouw zal gecombineerd moeten worden met “primitieve
socialistische accumulatie”, gevolgd door “ontwikkelde socialistische
accumulatie” — met alle harde maar onontkoombare beperkingen voor de sociale
wederopbouw die dit meebrengt. De goedkope waren en meer ontwikkelde technologie
van het kapitalisme zullen nog grotere hindernissen voor de “opbouw van een
socialisme in één enkel land” blijken te zijn dan de legermachten, vloten en
luchtmachten van het imperialisme.
De derde vorm van druk is gesitueerd op het
sociaal-psychologische vlak en vloeit voort uit de twee voorgaande. Ofschoon het
tot stand komen van een socialistische maatschappij op de allereerste plaats
afhangt van een zeker aantal noodzakelijke voorwaarden, vergt zij evenzeer een
radicale transformatie in de psychologie, denkwijze, gewoonten, motivaties en
dagdagelijks gedrag van de doorsnee man en vrouw, m.a.w. een reusachtige
culturele revolutie (een term, tussen haakjes, die Trotski bedacht veertig jaar
voor hij gebruikt werd door Mao Tse-tung). Teneinde deze radicale verandering te
bewerkstelligen moet een gunstig klimaat geschapen worden, gekenmerkt door de
ontwikkeling van de productiekrachten, een verhoging van de levensstandaard, de
bevrediging van de fundamentele materiële behoeften, een toename in het
“sociaal loon” in verhouding tot de individuele lonen (d.w.z. rechtstreekse
sociale bevrediging van een stijgend aantal behoeften, onafhankelijk van de
individuele productieve inspanning). Niet het systeem van individuele materiële
beloningen en straffen (winst en verlies, berekend in geld en goederen), maar
een groeiend vertrouwen in het vermogen van de sociale samenwerking en
solidariteit tot het bevredigen van alle fundamentele materiële behoeften op
een gelijkelijk wijze — dit is een onmisbare voorwaarde indien men het
eeuwenoude streven naar individuele verrijking wil vervangen door broederlijke
solidariteit en samenwerking als basis van het dagelijkse gedrag van een grote
meerderheid van mannen en vrouwen. (Dat dit mogelijk is en niet utopisch wordt
bewezen door het feit dat de trend naar individuele verrijking zelf geen deel
uitmaakt van de menselijke aard maar een product is van specifieke
socio-economische omstandigheden — de verschijning van warenproductie en
markteconomie. Deze omstandigheden zijn historisch bepaald: honderdduizenden
jaren lang heeft de mensheid ze niet gekend en ze zullen dan ook niet eeuwig
duren.)
Maar zolang als andere socio-economische
voorwaarden overheersen in een groot deel van de wereld, waarvan de
gesocialiseerde landen zich niet afzijdig kunnen houden; zolang als tenminste
een deel van de kapitalistische landen onvermijdelijk een hogere levensstandaard
geniet tengevolge van hun historische voorsprong op gebied van industriële
ontwikkeling en hun gemiddelde arbeidsproductiviteit; zolang als die hogere
levensstandaard verbonden blijft met consumptiemodellen die niet bevorderlijk
zijn voor het verschijnen van de “socialistische mens”, zal er een zeer
sterke druk blijven bestaan om dergelijke modellen na te bootsen en na te volgen
binnen de gesocialiseerde economieën, met alle psychologische, sociale,
politieke en economische vervormingen die daaruit voortvloeien.
Aangenomen dat de socialistische revoluties
betrekkelijk achtergebleven landen niet kunnen veranderen in volledig
ontwikkelde socialistische maatschappijen: volgt daaruit dat het zegevierende
proletariaat en zijn leidende partij geen andere keuze hebben dan zich in een
wanhopig avontuur te storten (een revolutionaire oorlog ontketenen om de
socialistische revolutie over de ganse wereld uit te breiden) om te vermijden
dat zij de macht moeten verliezen? In tegenstelling tot wat beweerd wordt [2]
was dit nooit Trotski’s opvatting. Daar waar deze vraag zich niet in concrete
termen stelde voor de bolsjewieken daadwerkelijk de macht veroverden in de
Oktoberrevolutie, trad ze steeds duidelijker op de voorgrond als het
fundamentele twistpunt tussen de communisten in de vroege twintiger jaren. En
Trotski’s antwoord was ondubbelzinnig: het zegevierende proletariaat moest al
het mogelijke doen om aan de macht te blijven en te voorkomen dat het
kapitalisme hersteld werd; daarbij diende het echter uitsluitend middelen en een
politiek aan te wenden die verenigbaar waren met het doel, namelijk de opbouw
van een klassenloze maatschappij, en die de maatschappij dichter bij dit doel
brachten i.p.v. haar ervan te verwijderen. Dit hield niet alleen in dat de
arbeidersstaat zijn vermogen tot militaire zelfverdediging diende te handhaven
en dat hij de tegenstellingen tussen de burgerlijke regeringen moest uitbuiten
door alle vormen van diplomatieke intriges toe te passen, die de
strijdvaardigheid en het zelfvertrouwen van het wereldproletariaat zouden kunnen
vergroten. Het betekende ook dat de nationale economie van het land dat het
kapitalisme omvergeworpen had krachtig ontwikkeld diende te worden, en wel op
een wijze dat het gewicht van het proletariaat in de maatschappij vergroot werd
qua aantal, vaardigheden, cultureel peil, politiek bewustzijn en vermogen de
economie en de staat te beheren.
Dit betekende niet een utopische breuk met het
marxisme, maar wel de inzet van een reusachtig nieuw hoofdstuk in de
marxistische theorie en praktijk. Wat zijn de taken van zegevierende revoluties
die tijdelijk geïsoleerd blijven in een vijandig kapitalistisch milieu? Zouden
zij moeten trachten een adempauze te bekomen tot de socialistische revolutie
elders is vooruitgekomen? Wat zouden zij moeten doen tijdens die adempauze?
Trotski was zich ten volle bewust van de economische, sociale en politieke
beperkingen waardoor het aantal opties, dat voor een dergelijke zegevierende
revolutie openstaat, verminderd wordt. De macht vrijwillig overlaten aan de
klassenvijand zou een daad van verraad zijn, terwijl een poging tot het opbouwen
van een klassenloze maatschappij binnen enge nationale grenzen een reactionaire,
utopische droom zou zijn die rampzalige gevolgen moest meebrengen. Tussen deze
beide uitersten bleven talrijke opties open, hoeveel bijkomende beperking zij
ook mochten inhouden. Het is zeker dat geen fataal economisch determinisme het
stalinisme tot het onvermijdelijke gevolg maakte van de materiële voorwaarden,
die tijdens de twintiger jaren in Rusland overheersten.
Andere vormen van economische, sociale en
culturele politiek zouden geleid hebben tot alternatieve correlaties van sociale
krachten binnen de USSR — correlaties die het stalinisme wellicht onmogelijk
zouden gemaakt hebben. Bovenal, indien de communistische Internationale een
andere strategie en andere tactieken gekozen had en niet steeds afhankelijker
was geworden van de stalinistische fractie in de K.P.S.U als de politieke
vertegenwoordiger van de sovjetbureaucratie, had dit een fundamenteel
verschillend kader voor het overleven van de Russische revolutie kunnen scheppen
— met beslissende gevolgen voor haar inwendige ontwikkeling.
Noch de nederlaag van de tweede Chinese
revolutie, noch de overwinning van Hitler, noch de wijze waarop de mensheid zich
willoos naar de Tweede Wereldoorlog liet voeren waren voorbeschikt sinds de
vroege twintiger jaren of de dood van Lenin. Met andere woorden Trotski verviel
met zijn voorspelling dat betrekkelijk achtergebleven landen nooit in staat
zouden zijn alleen op eigen krachten “het socialisme op te bouwen” geenszins
in dat mechanistische en fatalistische economische determinisme waarmee hij had
moeten breken toen hij de theorie van de permanente revolutie formuleerde.
Integendeel, deze voorspelling was gegrondvest op dezelfde gedurfde toepassing
van de wet van de ongelijke en gecombineerde ontwikkeling op wereldschaal. Door
het kapitalisme omver te werpen op zijn zwakste punt in een belangrijk land als
Rusland zou het proletariaat het wereldevenwicht van sociale en politieke
krachten zodanig verstoren dat het een geweldige impuls zou geven aan het proces
van socialistische wereldrevolutie. Het zou daardoor de beslissende krachtmeting
tussen sociale krachten die actief, bewust tegenover elkaar stonden op een hoger
niveau en in een breder geografisch kader plaatsen. De socialistische revolutie
zou beginnen op nationaal vlak. Zij zou zich internationaal verbreiden en zou
tenslotte zegevieren of verslagen worden op het niveau van de wereld als geheel.
De negatieve gevolgen van het “socialisme in
één enkel land” van de bureaucratische ontaarding van de Komintern en de
ondergeschiktmaking ervan aan de bijzondere belangen van de sovjetbureaucratie
speelden een beslissende rol in het ontketenen van beslissende nederlagen van de
internationale arbeidersklasse en hebben daardoor eveneens de verdediging van de
USSR ondermijnd.
Kan men met dit alles voor ogen zeggen dat de
socialistische revoluties in betrekkelijk achtergebleven landen — bij gebrek
aan een snelle overwinning van de wereldrevolutie — objectief een
niet-kapitalistisch middel vertegenwoordigen om te komen tot de industrialisatie
en modernisatie van landen waar de kapitalistische weg is afgesloten In zekere
zin is deze bewering waar en levert zij een bijkomende historische
rechtvaardiging voor die revoluties. (Zij rechtvaardigt echter geenszins de
bureaucratieën die daar heersen of de misdaden die zij hebben begaan jegens hun
eigen arbeiders en die van andere landen.) Trotski verwierp uitdrukkelijk de
gedachte dat de volkeren van die landen zouden moeten wachten tot de arbeiders
van de ontwikkelde landen hun revolutie hadden tot stand gebracht; door zulk een
afwachtende houding aan te nemen zouden zij halverwege tussen kapitalisme en
socialisme blijven steken [3]. Zij kunnen een
geweldige vooruitgang tot stand brengen; sterker nog, zij hebben dit gedaan,
zelfs al konden zij niet gans alleen een socialistisch gemenebest opbouwen.
Het isolement van de revolutie in betrekkelijk
achtergebleven landen is echter geen fataliteit. Het is op zijn beurt nauw
verbonden met de tegenstrijdige effecten die de eerste overwinningen van de
revolutie hebben gehad op de internationale arbeidersbeweging. De gevolgen van
een dergelijk isolement verergeren deze effecten door de specifieke vormen van
politieke macht die daaruit in deze landen ontstaan. Slechts indien we al deze
elementen in hun samenhang bestuderen, kunnen we begrijpen wat concreet gebeurde
— kunnen we de gedachte overwinnen dat de geschiedenis zo moest verlopen, en
zo alleen.
Voetnoten
[1] Een van de
fundamentele argumenten die Stalin en de stalinisten tegen Trotsky hebben
aangevoerd was de beschuldiging dat hij de interne krachten van het Russische
proletariaat (of de Russische revolutie) “ontkende” of “onderschatte”.
Maar hoe kan men dergelijke “onderschatting” rijmen met het feit dat Trotsky
als eerste voorstelde dat hetzelfde proletariaat de macht diende te grijpen? Men
vindt een recente herhaling van dit argument in Kostas Mavrakis, On
Trotskyism, London 1976, pp. 25-40.
[2] Lenin uber
Trotzki, Frankfurt 1969, p. 9
[3] Zie het Manifest
van de buitengewone conferentie van de IVe Internationale van mei 1940:
“Door het naakte feit dat de oorlog enorme moeilijkheden en gevaren schept
voor de imperialistische moederlanden opent hij een enorm veld van mogelijkheden
voor de onderdrukte volkeren. Het kanongebulder in Europa kondigt het nakende
uur der bevrijding aan... Alleen de rechtstreekse, openlijke revolutionaire
strijd van de geknechte volkeren aan de weg van hun emancipatie ontsluiten...
Het perspectief van de permanente revolutie betekent in geen geval dat de
achtergebleven landen het teken van de ontwikkelde landen dienen of te wachten,
of dat de koloniale volkeren geduldig moeten wachten tot het proletariaat van
het moederland hun bevrijdt. Hulp komt tot degene die zichzelf helpt. De
arbeiders moeten de revolutionaire strijd ontwikkelen in elk land, koloniaal of
imperialistisch, waar gunstige omstandigheden tot stand zijn gebracht, en
daardoor een voorbeeld stellen voor de arbeiders van andere landen”. (Writings
of Leon Trotsky 1939-1940. New York 1973, pp. 202, 206.)
|