11.
Het socialisme
In het besef dat de aard van
een klassenloze maatschappij steeds tenminste gedeeltelijk
geconditioneerd wordt door de omstandigheden waarin zij tot
stand is gekomen, waren Marx en Lenin steeds onwillig te
beschrijven hoe een dergelijke maatschappij er werkelijk zou
uitzien. Strikt gezien was hun onwil echter slechts
betrekkelijk; hun geschriften bevatten immers talrijke
opmerkingen die fundamentele aspecten van het socialisme
aangeven. Indien we deze aspecten beschouwen — bovenal de
afwezigheid van de warenproductie — is het duidelijk dat de
landen die de Sovjetbureaucratie en de Westerse kapitalisten
eensgezind, elk om eigen redenen “socialistisch” of
“landen van het reëel bestaand socialisme” noemen, in het
geheel niet socialistisch zijn. Wanneer Marx en Engels over het
communisme spraken als “de reële beweging die de bestaande
omstandigheden overwint” — in tegenstelling tot het
idealistische (utopische) concept van de “verwerkelijking van
het socialistische project”, gebruikten zij de term
“bestaande omstandigheden” in de brede en algemene zin (alle
reële omstandigheden van de burgerlijke maatschappij) en niet
in de beperkte betekenis van particulier eigendom van de
productiemiddelen.
Trotski heeft deze klassieke
traditie van het marxisme in ere gehouden door zich krachtig te
verzetten tegen de stalinistische mythe dat het “socialisme”
in Rusland was gerealiseerd in 1935-36. Trotski begreep al van
bij het begin dat dit stalinisme aan de zaak van het communisme
geweldige ideologische en politieke schade toebracht door
Rusland en de andere landen waar het kapitalisme was
omvergeworpen te definiëren als “socialistische landen” (reëel
bestaand socialisme). Nu pas beginnen duizenden communisten in
te zien dat de “socialistische ongelijkheid”, de
“socialistische concentratiekampen”, de “oorlogen tussen
socialistische landen” theoretische monstruositeiten zijn die
het imperialisme de krachtigste antisocialistische munitie
leveren. [1]
Hoe langer echter de
doodsstrijd van het kapitalisme duurt en hoe langer het
kapitalisme in verval coëxisteert met gebureaucratiseerde
maatschappijen in een overgangsfase tussen kapitalisme en
socialisme (of, zoals Rudolf Bahro het treffend uitdrukt, de
postkapitalistische, portosocialistische maatschappijen) hoe
meer de begrijpelijke terughoudendheid van de marxisten om
nauwkeurig te omschrijven hoe het socialisme er werkelijk zal
uitzien en waarin het niet alleen zal verschillen van de
ontwikkelde kapitalistische maatschappijen maar ook van de
maatschappijen die het U.S.S.R.-model min of meer hebben
nagevolgd, een politieke hindernis zal worden. Voor de volkeren
van de onderontwikkelde landen mag de sociale realiteit van de
Sovjetunie, Cuba of China nog een zekere aantrekkingskracht
bezitten; maar dit kan geenszins het geval zijn voor arbeiders
in de imperialistische landen van Noord-Amerika, Europa en
Japan. In dit opzicht is de situatie dramatisch veranderd sinds
de dertiger en vroege veertiger jaren, toen het tegendeel nog
het geval was.
De aard van het socialisme, de
eerste fase van een klassenloze maatschappij, dient daarom met
veel grotere nauwkeurigheid onderzocht te worden dan
gebruikelijk was in de socialistische arbeidersbeweging voor en
na de Eerste Wereldoorlog. En in deze nieuwe, belangrijke
theoretische opgave speelde Trotski nogmaals de rol van pionier
en was hij tenminste twee decennia voor op zijn tijd. Een van de
redenen waarom deze taak veel gemakkelijker is dan in de dagen
van Marx en Engels, of zelfs in die van de klassieke
sociaal-democratie, ligt in het feit dat de voorwaarden voor het
ontstaan van een socialistische maatschappij inmiddels gerijpt
zijn. De ontwikkeling van de productiekrachten; de toename in
aantal, sociaal gewicht en relatieve homogeniteit van de
loontrekkenden in de totale actieve bevolking van de ontwikkelde
imperialistische landen; de radicale omkering van de
verhoudingen tussen intellectuele en handenarbeid; het veel
grotere bewustzijn van de interrelatie tussen de
onderontwikkelde en de ontwikkelde landen en van de problemen
die dit binnen het kader van het socialisme veroorzaakt — al
deze materiële en intellectuele vorderingen van de laatste
halve eeuw hebben het veel gemakkelijker gemaakt dan in de tijd
van Engels, Bebel of Lenin een “socialistisch model”
naarvoren te brengen (wij gebruiken deze term met de grootste
terughoudendheid, bij gebrek aan een betere). Het beeld van wat
het socialisme werkelijk is, werd grotelijk maar in negatieve
zin opgehelderd door de tragische loop die de Russische en de
Chinese revolutie — om de twee opvallendste voorbeelden te
noemen — hebben genomen. Hierdoor wordt het voor
revolutionaire marxisten veel gemakkelijker om te zeggen wat
socialisme niet is. Zo kan men zeggen dat het socialisme geen
maatschappij is of kan zijn die grote ongelijkheden op gebied
van inkomen en consumptiegoederen, onderwijs, informatie en
posities van politieke en sociale macht in stand houdt of zelfs
vergroot. Het socialisme kan geen maatschappij zijn waarin
beslissingen betreffende sociale prioriteiten en de algemene
krachtlijnen van de economische ontwikkeling genomen worden door
een klein aantal mensen en niet door de massa van de bevolking
na een openbaar, democratisch debat over alternatieve
voorstellen en oplossingen. Het socialisme kan geen maatschappij
zijn waarin warenproductie en geld nog steeds een beslissende
invloed hebben op een groot gedeelte van het individueel en
groepsgedrag — met alle gevolgen vandien. Het socialisme is
geen maatschappij — en kan dat ook niet zijn — waarin de
mogelijkheden literatuur te publiceren, kunst te scheppen,
wetenschappelijke research vrij te ontwikkelen en burgerlijke
vrijheden in het algemeen uit te oefenen beperkter en niet
onvergelijkbaar groter is dan onder de burgerlijke democratie.
Het socialisme is geen maatschappij — en kan dat ook niet zijn
— waarin de onderdrukking van de individuen die afwijken van
de “gevestigde sociale normen” harder is dan onder het
ontwikkelde kapitalisme. [2]
In het bijzonder nadat hij
verbannen werd uit de U.S.S.R., maar ten dele ook reeds tijdens
de twintiger jaren, heeft Trotski geleidelijk modellen van
socialistische realiteit op vele gebieden van het sociale leven
geschetst. Wij zullen ons er welbewust van onthouden zijn
gedachtegang te volgen op zulke gespecialiseerde gebieden als de
letterkundige en artistieke creatie. Wij zullen onze aandacht
eerder concentreren op de voornaamste trekken van het socialisme
op gebied van economie, politieke organisatie, cultuur, en
relaties tussen groepen waartussen verschillen bestaan die niet
door klassen worden bepaald: betrekking tussen mannen en
vrouwen, tussen jongeren en volwassenen, tussen verschillende
nationaliteiten.
Men heeft Trotski er vaak van
beschuldigd dat hij een naïeve opvatting huldigde van de
“overvloed aan materiële goederen” — een opvatting die
hij overigens naar verluidt zou gedeeld hebben met Marx en
Engels. Verwijzing naar de “onbereikbaarheid” van de
overvloed als het definitieve argument tegen socialisme en
communisme — reeds welbekend in de XIXe eeuw — werd onlangs
ondersteund door de discipelen van de “school van de
nulgroei” en de neomalthusianisme ecologisten, die verklaren
dat — met een totale wereldbevolking van 10-12 miljard mensen,
de overvloed aan materiële goederen hetzij een ramp voor het
leefmilieu, hetzij een fysieke onmogelijkheid zou zijn.
Trotski beantwoordde dergelijke
opwerpingen bij voorbaat door te verklaren dat het concept van
overvloed niet slechts mechanisch verwijst naar het economische
niveau, maar eerder een sociaal-psychologische opvatting is die
vanzelfsprekend bepaald wordt door noodzakelijke materiële
voorwaarden. Eens dat de gewoonte fundamentele goederen en
diensten te verdelen naar behoefte is verwerkt door alle leden
van de maatschappij, zal er vlug een verzadigingspunt bereikt
worden en zal de feitelijke consumptie misschien zelfs dalen (of
tenminste gestabiliseerd worden). Hij neemt het eenvoudige
voorbeeld van de gewoonten van de burgerij en de kleinburgerij
in luxueuze restaurants, hotels en pensions, waar de suiker
gratis op tafel wordt geplaatst. Dit voert niet naar een scherpe
toename in suikerverbruik — integendeel.
Nu zouden wij, Trotski’s
argument verder doortrekkend, kunnen zeggen dat de
consumptiegewoonten van lagen met een hoger inkomen in de
ontwikkelde burgerlijke maatschappij de marxistische
voorspelling hebben bevestigd dat, wanneer een verzadigingspunt
is bereikt, de consumptie de neiging vertoont te dalen, niet
alleen in functie van Engels’ wet, maar bovenal omdat de
prioriteiten radicaal omgekeerd worden. Het behoud van de
gezondheid en de vrije tijd vervangen in toenemende mate de
absurde opstapeling van materiële goederen [3].
Men kan zelfs stellen, hoe paradoxaal het ook moge klinken, dat
de burgerlijke maatschappij en de markteconomie met hun
koortsachtige publiciteit om de markt uit te breiden voor steeds
onnuttiger goederen, de mensen meer permanent frustreren maar
tegelijkertijd de consumptie opdrijven boven het niveau dat
beantwoordt aan een socialistisch distributiesysteem, gebaseerd
op vrije goederen en diensten.
Trotski beklemtoonde ook dat de
fundamentele investeringsopties in een socialistische gemenebest
niet zozeer betrekking zullen hebben op de verdeling van de
hulpbronnen tussen consumptie en investering als wel op
alternatieve technologieën. “De oude techniek, in de vorm
waarin wij ze geërfd hebben, is ten enenmale onbruikbaar voor
het socialisme”, schreef hij in 1926. “De socialistische
organisatie van de economie moet ernaar streven de
psychologische last voor de arbeider te verminderen, in
overeenstemming met de toename van de technische markt;
tezelfdertijd dient ze ervoor in te staan dat de coördinatie
van de inspanningen der verschillende arbeiders behouden blijft.
Dat zal de betekenis zijn van het socialistische bandwerk, in
tegenstelling tot de kapitalistische band. (...) Het is
noodzakelijk ellende en de hebzucht die eruit voortspruiten uit
te schakelen. Welvaart, vrije tijd en levensvreugde moeten voor
eenieder verzekerd worden. Een hoog peil van
arbeidsproductiviteit is onbereikbaar zonder mechanisatie en
automatie, waarvan het bandwerk de meest volledige uitdrukking
is. Eentonigheid in de arbeid kan echter uitgeschakeld worden
door een vermindering van de arbeidsduur en van de last die zij
de mens oplegt. Dit fundamenteel kenmerk van de productie zal
blijven voortbestaan in de voornaamste takken van de industrie
tot een nieuwe chemische en energetische revolutie in de
techniek het huidige mechanisatieniveau doet springen.” [4]
De laatste tijd heeft de gerechtvaardigde campagne van de
ecologisten tegen de werking en de toename van het aantal
kerncentrales op het huidige veiligheidsniveau een debat
ontketend, dat deze voorspelling op treffende wijze bevestigt.
In dezelfde richting wijst een nog wijder verbreid debat over
alternatieve technologieën, gelanceerd door de toenemende
afwijzing door de arbeiders van het taylorisme, de productie aan
de lopende band en, meer in het algemeen, van arbeidsorganisatie
die onverenigbaar is met echte arbeiderscontrole.
In zijn programma voor de
politieke revolutie in de U.S.S.R. hield Trotski vast aan de
formule van veralgemeende arbeiderscontrole door fabriekscomités
over het industrieel beheer. In andere geschriften (bijvoorbeeld
over de toekomst van de V.S.) opperde hij echter boudweg de
gedachte aan beheer door de producenten in de geïndustrialiseerde
landen.
Er is een rechtstreeks verband
tussen Trotski’s verpletterende kritiek op het bureaucratische
wanbeheer, de verspilling en de willekeur in de Sovjeteconomie,
en zijn visie van socialistische democratie als een waarborg
voor harmonieuze economische planning en een institutionele
beveiliging tegen de opkomst van nieuwe vormen van sociale
ongelijkheid. Ofschoon Trotski er zich ten volle bewust van was
dat de bureaucratie geworteld is in schaarste — de strijd van
allen tegen allen — voor de verdeling van de
consumptiegoederen, de nood aan een scheidsrechter voor
moeilijke economische opties, en zo voort — begreep hij ook
het institutionele element van het probleem. Om het
bureaucratische monopolie van sociale en politieke macht te
breken, om de staatscontrole over het sociale meerproduct uit te
schakelen, zijn eveneens positieve ontwikkelingen noodzakelijk.
Instellingen en kaders moeten geschapen worden, waarbinnen de
massa van de producenten in toenemende mate de machten kan
uitoefenen die in Rusland door de bureaucratie zijn geüsurpeerd.
In deze context keerde Trotski
terug naar zijn oude overtuiging dat organen van zelforganisatie
— de sovjets, de arbeidersraden — de meest soepele
werktuigen zijn die de geschiedenis tot op heden heeft
voortgebracht om dit probleem op te lossen. Hij legde er echter
duidelijk de nadruk op dat zij, indien men wil vermijden dat zij
lege omhulsels worden, gecombineerd dienen te worden met
instellingen die in het werkelijke leven een sterke toename van
de politieke activiteit en het politiek en sociaal initiatief
vanwege de massa der arbeiders waarborgen. Dit kan slechts een
veelpartijen-systeem zijn, in tegenstelling tot een
eenpartij-systeem, werkelijke persvrijheid (ook voor
oppositiepartijen) in tegenstelling tot het monopolie van
toegang tot media voor de leidende fractie van de ene partij,
d.w.z. voor de regering. [5]
Kunnen wij in Trotski’s
duidelijke en ondubbelzinnige verklaringen over deze
aangelegenheden, die hij aflegde tussen 1939 en 1940, een
element vinden van (zelf onbeleden of halfbewuste) zelfkritiek
met betrekking tot wat hij goedkeurde in de U.S.S.R. tijdens de
jaren 1920-21? Het is moeilijk deze vraag te beantwoorden.
Trotski’s houding tegenover de gebeurtenissen in het
toenmalige Rusland ontwikkelde zich geleidelijk in een
gecombineerd oordeel op drie verschillende vlakken. Was de
specifieke maatregel onvermijdelijk op het ogenblik dat hij
genomen werd? Had hij positieve resultaten op lange termijn voor
de Russische revolutie en de arbeidersklasse? Is het een
voorbeeld dat verdient nagevolgd te worden door andere
proletarische revoluties of zelfs verheven te worden tot de
status van norm? Trotski was geneigd “ja” te antwoorden op
de eerste vraag, en systematisch “nee” te zeggen op de
tweede en de derde. Het is echter vanzelfsprekend dat het steeds
duidelijker wordende “nee” op de tweede vraag implicaties
inhoudt voor de eerste, die Trotski wegens tijdgebrek niet
systematisch kon uitwerken, ofschoon men in zijn geschriften een
reëel bewustzijn van het probleem kan aanvoelen.
Men kan een onderscheid maken
tussen een veelpartijensysteem, in de traditionele betekenis van
deze term, voor de overgangsperiode tussen het kapitalisme en
het socialisme (voor een arbeidersstaat in gunstiger
omstandigheden dan de Russische) en een veelpartijensysteem
onder het feitelijke socialisme. Sprekend over het tweede
gebruikte Trotski verschillende formules om het problematische
feit te omzeilen dat, voor de marxisten, partijen verbonden zijn
met klassen en segmenten van klassen. In een socialistische
gemenebest, dat per definitie een klassenloze maatschappij is,
is een dergelijk verband niet langer relevant. Wij zullen zeker
groeperingen zien ontstaan en hen, via de massamedia en met
massaparticipatie, in het openbaar polemieken zien voeren over
alternatieve technologieën, alternatieve artistieke,
architecturale of culturele scholen, alternatieve
transportsystemen, alternatieve programma’s voor de
ontwikkeling van de onderontwikkelde landen, alternatieve
programma’s voor de stratosferische communicatie of
alternatieve opvoedingssystemen. Sterker nog, deze zullen onder
het socialisme hoger opbloeien dan wij ons ooit konden
voorstellen op basis van onze voorbije ervaring. Maar het is een
twistpunt of deze groepering met recht partijen kunnen genoemd
worden.
Terwijl Trotski zich steeds
meer uitsprak ten gunste van politiek pluralisme, legde hij
steeds sterker de nadruk op de sleutelrol van cultureel en
wetenschappelijk pluralisme. Zijn geschriften dienaangaande
klinken als een profetische waarschuwing tegen de tragische
Lyssenkozaak en dergelijke ervaringen in de U.S.S.R. en kondigen
de debatten aan die in de Sovjetunie en elders een kwart eeuw of
meer later zouden beginnen. Elke verstikking van het
intellectuele leven zal de opbouw van het socialisme zwaar te
staan komen; dergelijke maatregelen zullen niet alleen een
relatieve achterlijkheid in stand houden of vergroten, niet
alleen een geweldig creatief potentieel verstikken maar zelfs de
economische groei en rijkdom in de meest onmiddellijke en materiële
betekenis van het woord verminderen. Zij dwingen de breedste
massa’s immers tot onnodige, vermijdbare, steeds tergender en
demoraliserende offers — een proces dat de nieuwe maatschappij
slechts kan ontwrichten en haar vijanden sterke wapens in handen
geven.
Trotski was er zich ook steeds
meer van bewust dat de revolutionaire transformatie een
gedifferentieerd en uitgesproken ongelijk effect heeft op de
sociale infrastructuur en verschillende niveaus van de
socialistische bovenbouw. Aangezien hij een marxist en geen
utopische idealist was, zou hij de voluntaristische illusie
afwijzen, die wil dat de “socialistische mens” kan geschapen
worden terwijl de mensen nog steeds als voornaamste bezigheid
met mest gevulde kruiwagens voortduwen. Maar aangezien hij een
marxist was en geen mechanistische economische determinist, zou
hij met evenveel kracht de illusie van de hand wijzen dat de
ontwikkeling van de productiekrachten volstaat opdat de
“socialistische mens” plots volledig ontwikkeld zou
tevoorschijn komen uit een overvloed van machine-uitrusting en
materiële goederen, zoals Minerva uit Jupiters hoofd oprees.
Een van de grootste bijdragen die hij tot het marxisme leverde
was precies zijn begrip van het gedesynchroniseerde karakter van
een hele reeks sociale processen. Hij was daarom zeer gevoelig
voor het feit dat, lang nadat het particuliere bezit van de
productiemiddelen verdwenen is, wellicht zelfs na het uitdoven
van wapenproductie en geld, nog resten van seksisme,
onderdrukking van kinderen, chauvinisme van grote landen en
allerlei andere vooroordelen in het bewustzijn van de mensheid
zullen blijven hangen. Het is dan ook noodzakelijk een nooit
aflatende strijd te voeren tegen deze achterlijke vormen van
denken en voelen, deze grote hindernis op de weg naar een
socialistische mens.
Is er een element van utopisme
in dergelijke projecties? Wij geloven van niet. Bij zorgvuldig
onderzoek wordt het duidelijk, dat zij geen wilde producten van
fantasie zijn maar extrapolaties van tendensen die reeds
aanwezig zijn in de meest gunstige voorwaarden van
kapitalistische ontwikkeling. Bovendien gaat de extrapolatie
steeds samen met economische, (materiële), sociale en culturele
beperkingen, uitgedrukt in formules zoals: deze mogelijkheden
zullen slechts gerealiseerd worden indien x, y en z samenvallen.
Een dergelijke procedure is ten
volle verdedigbaar vanuit wetenschappelijk oogpunt. En zij is
bijzonder nuttig wanneer men het historische dilemma van de
mensheid tot aan zijn laatste conclusie doortrekt. Achter het
dilemma “socialisme of barbarij” ligt inderdaad de diagnose
dat dergelijke socialistische ontwikkelingen objectief mogelijk
geworden zijn. Door het debat over deze mogelijkheden te
verwarren met dat over de voorwaarden van hun verwerkelijking
maakt men de zaak in feite duisterder, bemoeilijkt men een
bewuste keuze van de mensheid over haar eigen toekomst of
impliceert men dat een dergelijke keuze onmogelijk is, dat de
mensheid gevangen is in verval en onvermijdelijk naar een ramp
toegaat.
Het is veelbetekenend dat
Trotski naar het einde van zijn leven toe meermaals terugkeerde
naar een sleutelaspect van het socialisme: het feit dat het een
maatschappij is waar niet alleen uitbuiting en onderdrukking
zijn afgeschaft, maar die ook vrij is van sociaal geweld. Dit is
wellicht voor onze generatie de belangrijkste, verreikendste van
Trotski’s projecties; wij leven thans immers niet alleen met
een graad van permanent geweld op massaschaal, die uitstijgt
boven alles wat men in het verleden heeft gezien, maar ook in de
schaduw van de nucleaire vernietiging van de mensheid.
Kortzichtige sceptici -van het type “nieuwe filosofen”
antwoorden weer: “Dit alles is slechts een utopie, want geweld
is geworteld in de agressieve neiging (doodswens) zelf, die onze
onvolmaakte geest geërfd heeft van zijn dierlijke verleden”.
Zij schijnen niet te begrijpen waarover Trotski en de andere
revolutionaire marxisten het hebben.
In een socialistisch gemenebest
zou de mensheid het geweld kunnen uitroeien door eenvoudigweg de
ganse wapenproductie op te heffen en alle wapens te vernietigen
— een maatregel die vanzelfsprekend slechts een duurzaam
effect kan hebben indien er een wereldomvattend
gemeenschappelijk eigendom van de productiemiddelen is en
wanneer de beslissingen over het gebruik dat ervan gemaakt wordt
gemeenschappelijk genomen worden. Eerlijk gezegd, we zouden
kunnen leren leven met de gedachte dat biljoenen mensen kunnen
gedood worden met de pijlen en bogen of de boksbeugels die
vervaardigd zijn door ontaarde individuen die hun agressieve
neigingen niet weten te bedwingen. Of wij kunnen leven met
arsenalen van kernwapens, met “klassieke” bommen die reeds
hetzelfde verwoestende vermogen hebben als de atoombom van
Hiroshima en met het ganse ultramoderne toebehoren van het
militair-industriële establishment is op z’n minst
twijfelachtig. Maar onze septische tegenstanders van
“marxistische godsdienstigheid” lijken evenzeer twijfel te
missen als verbeelding en rationele analyse.
Marx placht te zeggen dat de
mensheid zich slechts de opgaven stelt die zij kan oplossen. Hij
zegde er echter niet bij op hoeveel tijd. Trotski vergiste zich
duidelijk in sommige van zijn tijdsprojecties, zoals ook Lenin,
Engels en Marx voor hem hadden gedaan. Maar dit tast de waarde
van de projecties zelf niet aan; zij waren immers gebaseerd op
degelijke wetenschappelijke synthese van de voornaamste
tegenstellingen en ontwikkelingstendenzen in onze tijd. De
mensheid heeft zichzelf de socialistische omvorming van de
wereldmaatschappij tot doel gesteld. De socialistische
oktoberrevolutie, waarin Trotski zulk een beslissende praktische
rol speelde, was het praktische bewijs dat men ermee begonnen is
het probleem op te lossen. Trotski’s theoretische bijdragen
zullen voor de toekomstige generaties gezien worden als niet
minder doorslaggevend voor de uiteindelijke oplossing van het
probleem. En zij zullen zelf een fundamentele bijdrage leveren
tot de praktische oplossing ervan. Want wat was Trotski anders
dan de voornaamste strateeg van de theorie en van de praktijk
van de wereldrevolutie en het wereldsocialisme?
Voetnoten
[1]
Het onvermogen de aard van de overgangsperiode tussen het
kapitalisme en het socialisme te begrijpen — zijn
gecombineerde en tegenstrijdige productieverhoudingen en zijn
socio-economische dynamiek en tegenstellingen — voert vrijwel
automatisch tot een subjectivistische, idealistische en
niet-marxistische definitie van een arbeidersstaat (of van een
socialistische staat), waarin alles afhangt van de politiek van
de overheersende fractie, onafhankelijk van de socio-economische
structuur van het land. Op deze wijze konden de maoïsten zeggen
dat het “sociaalimperialisme” of de overheersing van de
“staatburgerij” in Rusland zijn verschenen na de dood van
Stalin zonder dat er een kwalitatieve verandering plaatsgegrepen
had in de sociaal-economische structuur van het land. De Chinese
Maoïsten gingen zelfs zo ver te zeggen dat Bulgarije een
kapitalistisch, maar Roemenië een socialistisch land was —
ondanks het feit dat er duidelijk niet het minste verschil is
tussen hun sociaal-economische structuren. In dit geval hing het
“klassenverschil” van de staat uitsluitend af van de
verschillen op gebied van buitenlandse politiek, of, om
duidelijker te zijn, van de houdingen van deze regeringen
tegenover China. Onlangs zijn de Moskou-gezinde KP’s, en op de
eerste plaats de Cubaanse KP, de Chinese partijleiding en
regering als “fascistisch” gaan bestempelen — waarbij zij
zich opnieuw uitsluitend baseren op de buitenlandse politiek en
elke analyse van sociaal-economische structuren uit de weg gaan.
[2]
Gedurende de discussies over de nieuwe (Brezjnev) grondwet van
de Sovjet-Unie, die in 1977 plaatsgrepen in de Russische pers en
in de Opperste Sovjet, verdedigde KGB-chef en Presidiumlid Yuri
Andropov twee volledig tegenstrijdige stellingen: dat de sovjet
maatschappij de meest verenigde en coherente maatschappij ter
wereld is; en dat de kleine minderheid van dissidenten en
slechte elementen streng onderdrukt moeten worden, opdat zij het
socialistische gemenebest niet schaden.
[3]
Zie onze uitgebreide analyse in hoofdstuk XVII van Marxist
Economic Theory, London 1971.
[4]
“Culture and Socialism”, 1926, onze eigen vertaling van het
Duitse pamflet gepubliceerd door Verlag fur marxistische
Literatur, Lausanne 1974
[5]
Met de publicatie van The Revolution Betrayed (1936)
sprak Trotsky zich duidelijk uit ten gunste van een
veelpartijensysteem. Deze positie werd vervolgens gecodificeerd
in The Transitional Programme (1938). De eerste
aanwijzingen van de verandering in zijn positie verschenen in
zijn uit 1933 en 1934 daterende artikels over Duitsland en de
Verenigde Staten. |