6.
De neerslag van de bom Carrillo
Men had het kunnen verwachten:
de sovjetbureaucratie kon niet nalaten te antwoorden op de
strenge kritiek op de machtsstructuren in de U.S.S.R. en in de
volksdemocratieën die door Santiago Carrillo werd naarvoor
gebracht in Eurocommunisme en staat. Niet zozeer het
antwoord verrast, dan wel de heftigheid ervan. Dit antwoord is
gepubliceerd in het nummer 26 (jaargang 1977) van het weekblad
“Nieuwe Tijden”, dat in juli 1977 te Moskou verscheen.
Het artikel, getiteld “Tegen
de belangen van de vrede en van het socialisme in Europa”,
beschuldigt Carrillo ervan de “splitsingsstrategie van het
imperialisme en de internationale sociaal-democratie, die de
communistische partijen van de Europese kapitalistische landen
tegenover de communistische partijen van de socialistische
landen stelt” te helpen; het “ware socialisme te
kleineren, d.w.z. de landen die reeds een nieuwe maatschappij
hebben tot stand gebracht, en in de eerste plaats de Sovjetunie”;
afstand te doen van het “proletarisch internationalisme,
en in de eerste plaats van de vriendschap en de solidariteit met
de Sovjetunie en andere landen van het socialisme”. De
aanklacht culmineert in de volgende beschuldiging:
“Het lijdt geen twijfel
dat de interpretatie van het ‘eurocommunisme’, geleverd door
Santiago Carrillo uitsluitend beantwoordt aan de belangen van
het imperialisme, van de krachten van agressie en reactie. De
verwezenlijking ervan zou ernstige gevolgen met zich meebrengen
en de communisten van de kapitalistische landen, die van Spanje
zelf inbegrepen, zouden de eersten zijn die eronder te lijden
hebben. Tenslotte zou de praktische uitvoering ervan leiden tot
de splitsing van de internationale communistische beweging,
d.w.z. het doel waarnaar de reactionaire imperialistische
krachten sedert tientallen jaren streven.”(p. 11).
Duidelijke laster
Laten wij ons niet te lang
bezighouden met de “ideologische” inhoud van het antwoord
van het Kremlin. Men kan respect hebben voor zijn militaire en
politiemacht (die hebben ontegensprekelijk een reëel gewicht).
Maar de “macht” van haar ideeën is nul. In feite hebben
bijna vijftig jaar systematische verstikking van elk echt
publiek politiek en ideologisch debat in de U.S.S.R. geleid tot
een zodanige armoede van ideeën, ook onder de leiders van de
bureaucratie en onder haar voornaamste woordvoerders, dat ze
bijna medelijden verwekt.
Het “ideologische” antwoord
van Nieuwe Tijden aan Santiago Carrillo is dan ook een
mengsel van uitgesproken vervalsingen en laster en van
onzinnigheden die geen enkele schijn van antwoord bieden op de
argumentatie van de secretaris-generaal van de Spaanse KP. Zo
wordt Carrillo ervan beschuldigd een “geïsoleerde
groepering van West-Europese landen te willen vormen als
‘macht’ die zich in de eerste plaats opstelt tegen de
socialistische staten”. Nieuwe Tijden staaft
deze beschuldiging niet met het minste bewijs. Bij deze
vervalsing voegt zich laster:
“Terloops zij gezegd dat,
heel kort geleden nog, S. Carrillo de idee van een toetreding
van Spanje tot de N.A.V.O. goedkeurde. Tot de N.A.V.O., d.w.z.
dat agressieblok waarvan het essentiële doel erin bestaat de
oorlog tegen de Sovjetunie en de socialistische landen voor te
bereiden.”
In dat boek is dit meer dan
eigenaardige standpunt niet herhaald. Wat gezegd wordt is ruim
voldoende (!). Want er vloeit duidelijk uit voort dat de
hoofdidee (?) van de schrijver de ‘unie’ van West-Europa is
op basis van een antisovjetplatform. Het is niet verwonderlijk
dat dit soort projecten van S. Carrillo hem de goedkeuring van
de burgerlijke ideologen oplevert.
De idee van een oprichting
van een ‘Verenigd Europa’, van een Europa dat
‘onafhankelijk van de U.S.S.R. en van de U.S.A.’is, vertoont
nog een ander aspect, namelijk, de idee van de splitsing van de
democratische krachten en van de communistische beweging van het
continent in twee delen. (...)
Zeker, niet enkel het
recht, maar ook de plicht van de communistische partijen van
West-Europa om hun acties te coördineren, vloeien alleen al
voort uit het feit dat het West-Europese kapitaal sedert lange
tijd in gemeenschappelijk front tegen de arbeidersbeweging
ageert. Maar men ziet niet in waarom het, in naam van die coördinatie,
nodig is afstand te doen van de samenwerking met de
communistische partijen van de socialistische landen en, wat
meer is, ‘de principes van het internationalisme te herzien’”
(p. 11).
Als men de tweede paragraaf
aandachtig leest, springt de laster duidelijk in het oog:
Carrillo verdedigt de idee van een toetreding van Spanje tot de
N.A.V.O. niet. Integendeel, hij verdedigt impliciet de idee van
een uittreden van Frankrijk en Italië uit de N.A.V.O. Zou een
dergelijk uittreden het imperialisme verzwakken of versterken? Nieuwe
Tijden beantwoordt die vraag niet.
De kwade trouw van de
woordvoerders van het Kremlin springt duidelijk in het oog als
men weet dat de leiders van de Italiaanse KP openlijk het behoud
van hun land in de N.A.V.O. voorstaan (standpunt dat de leiders
van de P.C.F, en van de P.C.E. — nog? — niet verdedigen).
Moskou valt evenwel niet de verdedigers van de N.A.V.O. aan,
maar degene die — voor hoelang nog, dat is een andere vraag
— een “neutraal” West-Europa voorstaat tussen de U.S.S.R.
en de U.S.A. Zou men daaruit dus moeten besluiten dat de
sovjetbureaucratie de N.A.V.O. verkiest boven een
“neutralistisch” Europa, de aanwezigheid van een Amerikaanse
imperialistische gendarm op het Europese continent verkiest
boven zijn vertrek?
De vervalsing gaat echter nog
verder. Carrillo verdedigt geenszins de idee van een “derde
kracht” als sociaal systeem dat noch kapitalistisch noch
socialistisch is. Hij stelt, precies zoals alle andere
communistische partijen van kapitalistisch Europa, degene die
strikt ondergeschikt blijven aan Moskou zoals die van
West-Duitsland, Oostenrijk, Denemarken of Luxemburg inbegrepen,
de idee voor van een etappe van “vooruitgeschreden
democratie”, van “antimonopolistische alliantie”, als
overgangsetappe naar het socialisme. Wij zijn het helemaal niet
eens met die strategie. Een goed deel van dit boek is gewijd aan
de weerlegging van die idee. Het is echter duidelijk dat men
niet tegelijkertijd — zoals het Kremlin veinst te geloven —
enerzijds de “democratische weg naar het socialisme” kan
voorstaan, d.w.z. allianties met de sociaal-democratie en met
burgerlijke zogenaamd linkse partijen, het respect voor het
electoraal proces, het behoud van de parlementaire instellingen,
en anderzijds de weigering van een groepering van de
West-Europese landen die een integratie in de C.O.M.E.C.O.N. en
in het Warschaupact uitsluit. Want de feiten zijn daar. Niet
alleen de immense meerderheid van het proletariaat en van de
werkende massa’s van West-Europa verwerpt zulk een integratie,
in het licht van wat ze weet van de politieke en economische
realiteit van die landen, maar zelfs de meerderheid van de
arbeiders en van de communistische militanten verwerpen ze nu.
De werkelijke keuze is dan ook
de keuze tussen het kapitalistische en imperialistische status
quo van West-Europa en het voorstel van een nieuwe originele weg
naar het socialisme, die eigen is aan de traditie, de
gevoeligheid en de mogelijke politieke opties van het
proletariaat en de werkende massa’s van die landen. De enige
conclusie die men kan trekken uit de onhandige aanval van Nieuwe
Tijden, is dat het Kremlin in het uiterste geval een
defensieve coördinatie van de Westerse arbeidersbeweging tegen
de “internationale monopolies” aanvaardt, maar in het kader
van het behoud van de kapitalistische productiewijze. Het
aanvaardt echter niet een coördinatie van de inspanningen van
de West-Europese arbeiders om zich van het kapitalistische
stelsel te bevrijden met hun eigen middelen en via een weg die
effectief naar dat doel zal leiden. Met andere woorden, het
verkiest een kapitalistisch West-Europa, het verkiest het
kapitalistische status quo, boven een West-Europa dat het
socialisme zou opbouwen volgens een origineel model, diametraal
tegengesteld aan het gebureaucratiseerde model dat in de
U.S.S.R. van kracht is. We wisten het al. We bedanken de
pennelikkers van het Kremlin ervoor dat ze het eens te meer
bevestigd hebben.
De weigering van elke
integratie in de C.O.M.E.C.O.N. en in het Warschaupact vanwege
de immense meerderheid van het West-Europese proletariaat is het
product van de misdaden van Statin en van de sovjetbureaucratie,
van het diskrediet waarin ze het “socialisme” op de wijze
van Moskou gebracht hebben. Dat diskrediet is nu een objectief
feit in de klassenstrijd in Europa en in de wereld.
We zijn ervan overtuigd dat de
overwinning van de socialistische revolutie in verschillende
sleutellanden van het kapitalistische Europa de situatie
volledig zou wijzigen. Ze zou het ware, stralende en
aantrekkelijke gezicht van het socialisme stellen tegenover het
afschuwelijke masker dat de geprivilegieerde en onderdrukkende
bureaucratie van de U.S.S.R. er sedert tientallen jaren heeft
opgekleefd. Een immense hoop zou weer ontstaan, zowel in het
Oosten als in het Westen, zowel in de U.S.S.R. en in de
volksdemocratieën als in de Verenigde Staten.
Een West-Europa waar de macht
van de arbeiders en de gesocialiseerde en zelfbeheerde economie
op een geplande wijze heersen, in het volledige genot van het
politieke pluralisme en van de individuele vrijheden, zou er
geen enkel belang bij hebben zich af te snijden van de arbeiders
van Oost-Europa en de U.S.S.R. Het zou hen ongetwijfeld een
alliantie voorstellen maar op een totaal nieuwe basis. Het zou
tot het politiek offensief overgaan om de arbeiders van de
U.S.S.R. uit te nodigen zijn voorbeeld te volgen. Het
perspectief van Verenigde Socialistische Staten van Europa,
gebaseerd op een werkelijke macht van de arbeidersraden —
sovjets — van de Atlantische Oceaan tot aan de Oeral en,
verder nog, van alle landen die het kapitalisme reeds hebben
afgeschaft, zal op zijn beurt door de werkende massa’s van die
landen begrepen worden als een perspectief om zich te bevrijden
van de bureaucratische dictatuur, bij hen ook dezelfde directe
macht van de arbeiders in te stellen, hetzelfde stelsel van de
“geassocieerde producenten” dat wij in West-Europa zullen
hebben ingesteld. Men begrijpt dat dat perspectief de
bureaucratie, voor wie het het einde van haar macht en van haar
privileges zou betekenen, niet verheugt. Reden te meer om het
status quo, de aanwezigheid van het Amerikaanse imperialisme in
Europa, en het overleven van de West-Europese imperialismen zelf
te verkiezen.
Een antwoord van een
zeldzame onzinnigheid
De grote zorg van het Kremlin
is dus niet de eurocommunistische strategie, het is de
“kleinering” van het bestaande machtssysteem in de U.S.S.R.
en in de volksdemocratieën door het boek van Santiago Carrillo.
Welnu, tegenover de stevige argumentatie van Santiago Carrillo,
die steunt op een groot aantal empirische gegevens en pertinente
theoretische analysen zelfs indien ze ontoereikend zijn en ten
dele incoherent stelt Nieuwe Tijden slechts
onzinnigheden die geen mens zullen overtuigen. Men oordele er
zelf over op grond van de volgende uittreksels:
“Zoals Carrillo beweert,
heeft de Oktoberrevolutie een soort staat voortgebracht die,
‘zonder burgerlijk te zijn, evenmin kan beschouwd worden als
een staat van arbeidersdemocratie waar het georganiseerde
proletariaat de dominerende klasse is’.
Dat wordt gezegd van het
land waar de arbeidersklasse de drijfkracht van de maatschappij
vormt, waar zij, samen met de boeren en de intelligentsia, de
volledige macht in handen heeft (sic). Van het land waar de
machtsuitoefening voor meer dan de helft in handen is van
personen die tot de arbeidersklasse behoren.”(p. 12).
De sofismen zijn plat, dat is
het minste wat men kan zeggen. Hoeveel arbeiders die in de
productie als arbeiders actief blijven zijn er vandaag binnen de
ministerraad van de U.S.S.R. of binnen het centraal comité van
de KP van de U.S.S.R.? Herinneren we ons toch de aanbevelingen
van het Testament van Lenin een verschil te maken tussen
arbeiders die praktisch betrokken blijven in de productie en
leden van het sovjetapparaat van arbeidersoorsprong die Lenin
reeds in 1922 als zodanig gebureaucratiseerd beschouwde dat ze
op geen enkele manier het bureaucratiseringsproces van de macht
en van de partij konden afremmen. We zijn nu vijfenvijftig jaar
later. Elkeen zal zijn conclusies wel getrokken hebben.
Waar heeft de Russische
arbeidersklasse dan de “volledige macht” in handen? Op het
niveau van de bedrijven? Ligt de “volledige macht” daar niet
bij de directeur? Zijn er arbeidersraden, democratisch in de
ondernemingen verkozen sovjets die deze ondernemingen leiden?
Wordt het plan, op het niveau van de nationale economie in haar
geheel, onderworpen aan een controle en vetorecht van een
pansovjetcongres? Is op het politieke niveau, de politieke macht
in handen van arbeidersraden van een congres van de sovjets
verkozen zoals het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde
congres, met vrijheid voor alle sovjetpartijen, met vrije
debatten, met verschillende platformen aangaande binnenlandse,
economische en internationale politiek, waartussen de arbeiders
vrij mogen kiezen? Niemand gelooft echt dat dat de huidige
toestand is van de macht in de U.S.S.R.
Kortgeleden hebben we de
aanvaarding van een nieuwe sovjetgrondwet meegemaakt, die,
tussen haakjes, geenszins verkondigt dat het proletariaat “de
volledige politieke macht in handen heeft”, dat de sovjetstaat
“de arbeidersklasse als dominerende klasse” is. Ter
gelegenheid van de plechtige aanvaarding van deze grondwet door
de vergadering van de opperste sovjet van 4 oktober 1977, heeft
Leonid Breznjev aangekondigd dat de “grondwettelijke
commissie” die hij voorzat ongeveer 350.000 voorstellen tot
amendementen op het ontwerp van grondwet had gekregen. Er werden
er 111 aangenomen. [1] De
andere overlappen elkaar, of werden verworpen... door de
grondwettelijke commissie die samengesteld was uit enkele
personen.
Waarom heeft de arbeidersklasse
“die de volledige macht in handen heeft” in de U.S.S.R.
zelfs niet het recht kennis te nemen van die tienduizenden
verworpen amendementen? Waarom werden ze niet gepubliceerd?
Waarom worden ze niet onderworpen aan publieke en
tegensprekelijke debatten? Waarom hebben de arbeiders het recht
niet gehad zich door stemming uit te spreken voor of tegen een
zeker aantal ervan? Eigenaardige “politieke soevereiniteit”
die zelfs niet het recht om democratisch te beslissen over de
tekst van de grondwet inhoudt!
In dezelfde toespraak heeft
Breznjev het feit onderstreept dat “bijna 140 miljoen mensen,
of vier vijfden van de volwassen bevolking van het land”
hadden deelgenomen aan de “nationale discussie” rond de
grondwet. Zulk een debat, beweerde Breznjev, bewijst dat “de
macht van de sovjets het probleem van het wantrouwen van de
massa’s tegenover al wat van de staat komt heeft opgelost.” [2]
Hijzelf en andere woordvoerders
van de leiding van de K.P.S.U. en van de regering hebben “de
cohesie zonder gelijke” van het sovjetblok onderstreept, dat
geen antagonistische klassen meer kent noch diepe sociale
contradicties.
Maar tegelijkertijd blijven de
sovjetleiders beweren dat een “handvol dissidenten”, allen
trouwens min of meer “betaald door de buitenlandse vijand”,
een reële bedreiging uitmaken voor de sovjetmaatschappij. Hen
het vrije spreekrecht en de vrije toegang tot de pers toestaan
dreigt de “contrarevolutionaire subversie uit te breiden”.
Men ziet hoe belachelijk en tegenstrijdig deze thesissen zijn.
Toen het proletariaat nog een minderheid was in de U.S.S.R., kon
de macht van de sovjets — zelfs in volle burgeroorlog! —
zich de luxe permitteren van publieke en hartstochtelijke
politieke debatten, van een oppositiepers (die in de U.S.S.R.
bestond tot in 1921), van politieke debatten binnen de
regeringspartij (publieke debatten inbegrepen tot in 1926 op
zijn minst).
Kapitalistische landen die
verscheurt zijn tussen antagonistische klassen, en waarvan de
macht slechts berust op een sociaal geprivilegieerde en
uitbuitende minderheid, hebben zich de luxe gepermitteerd vrij
te laten schrijven en spreken over zulke onverzoenlijke en
subversieve tegenstanders van hun sociale orde als Marx, Engels,
Lenin, Rosa Luxemburg, Trotski. De Sovjetunie echter, waar het
proletariaat vandaag de immense meerderheid van de actieve
bevolking uitmaakt, die de “sociaal meest homogene en meest
verenigde maatschappij” zou zijn die men kent, waar “tachtig
procent van de volwassen bevolking actief deelneemt aan het
politieke leven om de staat te steunen”, zulk een
ultrastabiele maatschappij beeft van angst voor de vrijheid van
meningsuiting van een “handvol renegaten”! Wie kan zulk een
fabeltje zomaar aannemen?
Is het niet evident dat indien
er in de U.S.S.R. in de praktijk geen persvrijheid is, de
mogelijkheid er niet bestaat voor elke groep burgers vrij
toegang te hebben tot de communicatiemiddelen, meningen en
politieke oriëntaties uit te spreken die verschillen van die
van de regering, dat niet is in functie van de “bedreiging”
die een “handvol renegaten en spionnen” vormen (bedreiging
die bijna nul zou zijn in een echte socialistische
maatschappij), maar van de reële bedreiging voor het
machtsmonopolie van de bureaucratie die een dergelijke vrije
toegang vanwege de arbeiders zou vertegenwoordigen?
Breznjev heeft tussendoor
onthuld dat, onder de verworpen amendementen, er één was met
betrekking tot de egalisatie van de lonen. Wij dagen de
bureaucratie uit. In alle imperialistische landen heeft een
publiek debat plaats — vooral in de syndicale organisaties,
maar ook in de dagelijkse pers — over de loonverschillen.
Wanneer krijgen we zulk een debat in de sovjetpers? Aan wie zou
men willen doen geloven dat iedereen in de U.S.S.R. de enorme
ongelijkheid als gegrond aanvaardt die bestaat tussen de
geldelijke bezoldigingen en tussen de “voordelen in natura”
waarvan de geprivilegieerden genieten maar de massa niet. Durven
Breznjev en co in dit verband de arbeiders het woord geven?
Durven zij de arbeiders, bij referendum, voor of tegen een
vermindering met de helft, of met een derde van de huidige
loonverschillen laten stemmen, de lonen van het leidende
staatspersoneel, van de partij en van het leger inbegrepen? Als
ze het niet durven, bewijst dat dan niet beter dan duizend
bladzijden tekst dat Carrillo gelijk heeft als hij onderstreept
dat de arbeidersklasse in de U.S.S.R. de politieke macht niet
uitoefent?
De reacties op het antwoord
Welke doeleinden heeft het
Kremlin nagestreefd met die publieke excommunicatie van Santiago
Carrillo? Om een einde te stellen aan de escalatie van kritiek
op de machtsstructuren in de U.S.S.R. door de eurocommunisten
heeft de bureaucratie ogenschijnlijk gepoogd de leiding van de
P.C.E. te verdelen door de nostalgiekers van het stalinisme, in
de eerste plaats, Dolores Ibarruri, tegenover Santiago Carrillo
te plaatsen [3] en de
eurocommunistische partijen onderling te verdelen, waarbij ze
hoopt dat de P.C.I. en vooral de P.C.F. Carrillo zouden
aanzetten tot gematigdheid en zich min of meer van hem zouden
distantiëren.
Het doel werd niet bereikt. De
berekening was onhandig. De sovjetbureaucratieën hebben de
interne logica onderschat van de evolutie van de eurocommunisten
die, om evidente politieke redenen, een reeks onomkeerbare
elementen omvat. Buiten het feit dat de leidingen van de P.C.I.
en van de P.C.F., niet de minste lust hebben om nogmaals een
goedkeuring te geven aan de een of andere excommunicatie, kunnen
ze zich politiek, in het kader van hun lopende projecten niet
permitteren de indruk te wekken toe te geven aan de druk van het
Kremlin [4].
De reactie, niet enkel te
Madrid maar ook te Parijs en Rome was dus erg droog. De P.C.I.
en de P.C.F., zijn grotendeels solidair, niet met Nieuwe
Tijden, maar met Santiago Carrillo. En de leiding van de
P.C.E. is, de Pasionaria inklusief, solidair met haar
secretaris-generaal. Nieuwe mislukking dus voor het Kremlin dat
er, deze keer, voor de eerste maal, niet in slaagt, niet de
leiding van een KP die de staatsmacht uitoefent (zoals voor de
Joegoslavische en de Chinese KP’s), maar de leiding van een KP
die in een kapitalistisch land werkt, in de pas te doen lopen.
Maar de boomerang heeft zelfs
nog erger toegeslagen. Zelfs onder de KP’s die aan de macht
zijn, in de volksdemocratieën, heeft de aanval op S. Carrillo
niet de unanimiteit die men zou verwacht hebben, veroorzaakt.
Van de Oost-Duitse en Bulgaarse “onvoorwaardelijken” tot de
ronduit afzwerende Roemenen, waren er gedifferentieerde reacties
in bijna elke partij, verschillende opeenvolgende reacties van
dezelfde partij inbegrepen, zoals dat het geval was bij de
Hongaarse partij [5].
Het Kremlin werd dus gedwongen
een stap terug te zetten wanneer het in het nr. 28 van Nieuwe
Tijden een rechtzetting publiceerde, die de aanval een
beetje aanpaste. Zeker, de aanval tegen Santiago Carrillo blijft
hard, zoals blijkt uit de volgende passage:
“Gedurende vele jaren
heeft niemand in de U.S.S.R. Santiago Carrillo openlijk
bekritiseerd, hoewel hij antisovjetgeschriften publiceerde. De
Russen hielden er rekening mee dat het franquistische stelsel
nog bestond in Spanje, dat er zich een interne strijd afspeelde
voor de liquidatie van de overblijfselen van het franquisme. Het
is slechts nu, nu de P.C.E. gelegaliseerd is en militeert bij
klaarlichte dag, nu parlementaire verkiezingen hebben
plaatsgehad in het land en S. Carrillo een boek heeft
gepubliceerd van een nog vijandigere gesteldheid, dat Nieuwe
Tijden een kritiek op Carrillo’s beweringen heeft gemaakt.
(...) Reeds jaren lang
voert Santiago Carrillo een brutale en onverholen campagne tegen
de Sovjetunie en de K.P.S.U., zonder er ook maar rekening mee te
houden dat de Sovjetunie gedurende al die jaren een intense
strijd tegen het imperialisme, voor de verdediging van de vrede
in de hele wereld voortgezet heeft. (...) S/nds drie of vier
jaar neemt S. Carrillo praktisch nooit het woord zonder de
Sovjetunie, de K.P.S.U., de communisten (?) en de Russen in het
algemeen (?) van alle zonden te beschuldigen. De laatste tijd
(zijn interview met Der Spiegel) komt hij ertoe op te
roepen om te strijden tegen de bestaande orde van zaken in ons
land.” (p. 1617; wij onderlijnen).
De stap terug bestaat erin de
kritiek op de “opvattingen en opinies over buitenlandse
politiek”, die in Carrillo’s boek vervat zijn, duidelijker
te scheiden van de strategische en tactische oriëntatie van de
P.C.E., d.w.z. van de eurocommunisten. Om bij deze gelegenheid
een gezamenlijke aanval van de P.C.I., P.C.F, en P.C.E. te
vermijden, is Nieuwe Tijden verplicht te preciseren: er
was in het artikel dat in nr. 26 verschenen was geen enkele
kritiek op de strategie en de tactiek van de P.C.E. “Het
onderstreept eens te meer dat de strategie en de tactiek van de
zusterpartijen onder de interne bevoegdheid vallen van die
partijen, die die volledige onafhankelijkheid bepalen.”
M.a.w.: we kunnen alle “rechtse excessen” van het
eurocommunisme best verteren en aanvaarden, maar wat we niet
kunnen toestaan zijn publieke kritieken op het politiek regime
in de U.S.S.R. en in de volksdemocratieën, tot zelfs
“oproepen om de bestaande orde van zaken te bestrijden”,
d.w.z. oproepen tot politieke revolutie.
We zeggen: oproepen tot
politieke revolutie. Want Carrillo ervan beschuldigen, zoals
sommigen dat doen, “de sociaal-economische orde in de U.S.S.R.
te willen bestrijden”, d.w.z. de woordvoerder te zijn van een
fractie van de bureaucratie die het herstel van het kapitalisme
gunstig gezind is, of zelfs een woordvoerder van het
imperialisme te zijn, vloeit voort uit een frivole
onverantwoordelijkheid met zware gevolgen.
Ze is lasterlijk en ontdaan van
elk tastbaar bewijs, en leidt onvermijdelijk, voor al wie de
sociaal-economische basis die uit de Oktoberrevolutie voortkomt
wenst te bewaren, tot het besluit dat men kritische steun moet
geven... aan Brezjnev tegen Carrillo. Maar waarom dan ook niet
aan Breznjev tegen Dubcek en co, die niet minder “liberaal”
dan Carrillo waren op politiek gebied, en die overigens de
eurocommunistische oriëntatie met alle krachten ondersteunen?
Moet men dan de militaire interventie in de Tsjechoslovaakse
Socialistische Republiek achteraf verrechtvaardigen? Men ziet
welke doos van Pandora men opent wanneer men zich op die weg
begeeft, een doodlopend straatje voor elke antibureaucratische
en antistalinistische revolutionaire proletarische stroming.
Wat de neerslag van de bom
Carrillo met glans heeft bevestigd. is dat het conflict tussen
het Kremlin en de eurocommunistische leidingen niet de
toegevingen van die leidingen aan hun eigen burgerij betreft op
economisch of ideologisch vlak, op het gebied van de
binnenlandse politiek. Het betreft evenmin de min of meer
verzoenende houding tegenover de N.A.V.O. Het betreft
uitsluitend de geleidelijk aan bredere openbare kritieken
vanwege eurocommunistische theoretici en leiders betreffende de
bureaucratische dictatuur in de U.S.S.R. en de aantasting van de
democratische vrijheden van de brede massa’s, die er de regel
zijn. Die kritieken ergeren het Kremlin, maken het zenuwachtig,
brengen het tot wanhoop, omdat ze contestaire stromingen
stimuleren, niet enkel binnen de maatschappij maar ook binnen de
communistische partijen van de U.S.S.R. en de volksdemocratieën.
Maar het Kremlin beschikt over
geen enkel efficiënt middel om die kritieken te verstikken. Het
heeft geen andere toevlucht dan een politiek van verbale
antwoorden en geheime druk, wat leidt tot een modus vivendi die
voortdurend in vraag gesteld, maar voortdurend hersteld wordt.
Want een open breuk zou voor het Kremlin nog rampzaliger
gevolgen meebrengen dan de speldeprikken die het nu van de
“zusterpartijen” moet ondergaan. [6]
Een beperkt maar betekenisvol
incident heeft de dynamiek daarvan zopas nogmaals onderstreept.
Op de Internationale Boekenbeurs van de herfst van 1977 te
Moskou, werden de buitenlandse uitgevers gecensureerd en
verplicht boeken van hun stands weg te nemen die beschouwd
werden als “pornografisch” of “de oorlog en het racisme
verheerlijkend”. Onder de boeken die van de stand van de
Italiaanse uitgever Einaudi werden weggehaald, bevond zich
“Literatuur en Revolutie” van Trotski, een typisch voorbeeld
van “pornografie en verheerlijking van racisme en oorlog”.
Bovendien werden de werken van de dissidente Russische
schrijvers Solsjenitsin en Boulgakov eveneens weggenomen.
Toen de directeur van de reeks,
die bij Einaudi uitgegeven wordt, zich van geen kwaad bewust,
een inreisvisum vroeg voor de U.S.S.R.. werd dit visum hem
geweigerd, natuurlijk een logische toepassing van de akkoorden
van Helsinki. Maar nu is die reeksdirecteur toevallig professor
Strada en lid van de P.C.I. sedert tweeëndertig jaar! Unità,
orgaan van de P.C.I. heeft droogjes gereageerd in een artikel
getiteld: “Een gebaar dat verbijstert“:
“Wij hebben, als krant en
als partij, onze diepe afkeuring uitgedrukt voor de weigering
van een visum aan de kameraad Strada. Na het nieuws van de
inbeslagname (van de boeken), kunnen we ons negatief oordeel
tegenover gebaren die de democratische principes duidelijk
tegenspreken enkel herbevestigen.”
Uiteindelijk heeft professor
Strada toch zijn visum gecregen. Maar aan de speciale
verslaggever van L’Humanité op het proces van vier
Tsjechoslovaakse opposanten, op 17 oktober 1977, werd op zijn
beurt een visum geweigerd, wat een hevig protest heeft
veroorzaakt van het dagblad van de P.C.F.
De editorialist van L’Humanité,
René Andrieu, bekritiseert in het nummer van 19 oktober 1977 de
uitspraak van dat proces in ondubbelzinnige bewoordingen:
“Hoewel de procureur deze
keer niet verwezen heeft naar het Handvest, is het duidelijk dat
de vier intellectuelen die voor de rechtbank van Praag waren
gedaagd, gestraft werden omdat ze opinies hadden uitgesproken
die niet conform zijn aan de politiek van de huidige leiders van
Tsjechoslovakije.
Als men tegen ons opwerpt
dat ze de wet hebben geschonden door de verspreiding in Praag
van trakten die subversief worden geoordeeld, dan zullen wij
zeggen dat het echt dringend nodig is de wet te veranderen.
In ieder geval, dat men
maar niet op ons rekent om, al was het maar door ons
stilzwijgen, te dekken wat ons duidelijk voorkomt als een
negeren van alle rechtvaardigheid.”
Men weet dat de Pravda de
toespraak van de afgevaardigde van de C.G.T. op het laatste
congres van de syndicaten. heeft gecensureerd, omdat hij
verklaard had dat het socialisme niet te scheiden is van
vrijheid.
Die dualiteit zal verder
spelen. Ze moet het herontstaan van een communistische oppositie
in de U.S.S.R. en in de volksdemocratieën bevorderen. Ze
bevordert objectief het proces in de richting van de
antibureaucratische politieke revolutie in die landen, revolutie
die hun sociaal-economische, nietkapitalistische bases zal
consolideren.
Voetnoten
[1]
Cfr. Le Monde, 5 oktober 1977.
[2]
Ibid.
[3]
Men mag niet vergeten dat het Kremlin, enkele jaren geleden,
reeds gepoogd had een anti-Carrillo dissidentie te veroorzaken
binnen de P.C.E., rond de gewezen generaal Lister. Die
dissidente P.C.E. heeft nooit de afmetingen van een
onbetekenende groupuscule overschreden.
[4]
Nieuwe Tijden heeft het lef gehad in zijn nummer 28 (juli 1977)
te schrijven: “Trouw aan de principes en de politiek van haar
Xxe-XXVe congressen, heeft de K.P.S.U. nooit (!) een enkele
campagne gevoerd, en voert ze ook nu niet, tegen zusterpartijen,
‘excommuniceert’ niemand uit de communistische beweging en
zou zich zulk doel niet kunnen stellen, aangezien het
tegengesteld is aan haar principes.” Wat een lef! Heeft de
K.P.S.U. nooit een zusterpartij geëxcommuniceerd? En de
excommunicatie van de Joegoslavische KP in 1948 dan? Maar zou
zij tenminste nooit een zusterpartij hebben geëkscommuniceerd
sinds het XXe Congres? En de excommunicatie van de Chinese KP
dan?
[5]
Over de reacties van de verschillende Oost-Europese KP’s en
het artikel van Nieuwe Tijden, zie Guy Desolre, Inprecor, nr.
12, nieuwe reeks, 15 september 1977.
[6]
Zie in verband hiermee het artikel van Ch.A. Udry en van Ch.
Michaloux, De eurocommunisten en het Kremlin tegenover
Nieuwe Tijden, Inprecor, nieuwe reeks, nr.11, 21 juli 1977. |