5.
De bom Carrillo
l. Santiago Carrillo en de
natuur van de U.S.S.R.
Bij de uitgeverij
Critica/Grijalbo te Barcelona is van de hand van de
secretaris-generaal van de P.C.E., Santiago Carrillo, zopas een
boek verschenen, getiteld “Eurocomunismo y Estado”
(Eurocommunisme en staat) [1].
Dit boek vormt de duidelijkste weerspiegeling van alle
tegenstrijdige aspecten van het “eurocommunisme” die we
vroeger reeds belicht hebben.
Het revisionisme
We zullen niet uitwijden over
de expliciete wijze waarop Santiago Carrillo het
neoreformistische revisionisme van zijn partij op zich neemt.
Niets ontbreekt er: de kritiek op de “overdreven” gedeelten
van “Staat en revolutie” van Lenin, de referentie
naar het beroemde voorwoord van 1894-1895 van Engels tot het
boek van Karl Marx “De klassenstrijd in Frankrijk
1848-1850”, een referentie die identiek is aan die van de
polemieken van Bernstein en Kautsky tegen de bolsjewieken,
zonder te vermelden dat deze tekst door de sociaal-democraten
was geamputeerd, en dat Engels tegen die vervalsing had
geprotesteerd; de theoretische “verlenging” van de
“tactiek” van het Volksfront en van het”verzet”; de
sofismen over de klasse-”aspecten” van het staatsapparaat en
de andere aspecten die niet van klassenaard zouden zijn
enzovoort.
Wat onderstreept moet worden is
het feit dat Carrillo, logisch met zichzelf, duidelijk de
belangrijkste theoretische en analytische premissen van het
reformisme formuleert. De revolutie is onmogelijk in de geïndustrialiseerde
kapitalistische landen. Een globale confrontatie met de
burgerijen haar repressieapparaat moet ten alle prijze vermeden
worden: zoniet is de bloedige nederlaag onvermijdelijk (P.77).
“De vraag is of een
democratische omvorming van de militaire mentaliteit (sic)
verkregen kan worden als uitvloeisel van een maatschappelijke
crisis, waaraan andere factoren dan oorlog ten grondslag liggen.
Is het antwoord ontkennend, dan zou men van het socialisme
moeten afzien en voorgoed berusten in de politiek-sociale
status-quo, ofwel de krankzinnige hoop gaan koesteren op het
uitbreken van een militair conflict”.
De idee dat een revolutionaire
crisis geleidelijk het repressief-militair apparaat van de
burgerij zou kunnen tot ontbinding brengen en verlammen, als het
proletariaat het bewijs van de nodige vastberadenheid, de nodige
durf en het nodige initiatief levert, en als het zijn enorme
kracht in zijn geheel — de overgrote meerderheid van de
bevolking in bijna alle Westerse landen — mobiliseert, onder
leiding van een revolutionaire partij, die haar taak aankan, die
idee wordt zelfs niet eens overwogen, laat staan dat hij ze zou
weerleggen.
Even duidelijk is de manier
waarop Santiago Carrillo het sociaal-democratiseringsproces van
zijn partij op zich neemt. Hij begint inderdaad met de
verklaring:
“Aan de andere kant mag
men ideologisch gezien eurocommunisme en sociaal-democratie op
geen enkele manier met elkaar verwarren, tenminste de
sociaal-democratie zoals die zich tot nu toe heeft gedefinieerd.
Wat men gewoonlijk eurocommunisme noemt, stelt zich ten doel de
kapitalistische maatschappij te veranderen, niet haar te
beheren; een socialistisch alternatief uit te werken voor het
staatsmonopolistische kapitalisme, niet: erin te integreren en
er een van de regeringsvarianten van te zijn.”(p. 122).
Merken we op dat Carrillo niet
zegt het kapitalisme omverwerpen, maar wel het veranderen, wat
een geleidelijke, graduele omvorming impliceert. Welnu, dit is
de definitie zelf die de sociaal-democratische reformistische
revisionisten vóór 1914 van hun strategie gaven, de definitie
die Kautsky hernam na 1921. Zonder het te beseffen, refereert
Carrillo naar de theoretische verworvenheden van de klassieke
sociaal-democratie, zelfs wanneer hij zich tegenover de huidige
sociaal-democratie wil aflijnen. Wij hebben nooit iets anders
beweerd: het proces van sociaal-democratisering vormt de
Westerse KP’s (en enkele andere) om tot klassieke
sociaal-democratische partijen, en niet tot
sociaal-democratische partijen zoals die van Helmut Schmidt of
van Wilson-Callaghan. Maar in het vuur van zijn redenering
blijft Carrillo daar niet bij en komt hij er zelfs toe op
bladzijde 123 tegen te spreken wat hij op bladzijde 122
verklaarde. We lezen er inderdaad:
“Wij communisten
aanvaarden onze historie volledig met al haar successen,
dwalingen en fouten zonder haar af te zweren of haar te
veranderen in een triomfantelijke legende. We behandelen haar
met kritische zin. Als de socialistische en
sociaal-democratische partijen van hun kant met een min of meer
open proces doorgaan — want soms leveren politieke partijen
hun zelfkritiek eerder door hun strategie en tactiek te
verbeteren dan door analyse van de historie, tenminste in een
beginperiode — is er geen enkele reden om de scheiding uit
1920 niet te overwinnen en op basis van het wetenschappelijke
socialisme en de democratie tot een samengaan te komen.”(p.
123)
Men zou niet duidelijker kunnen
zijn! Het ongeluk voor Carrillo is dat het “wetenschappelijke
socialisme” de lessen van meer dan een eeuw klassenstrijd in
het Westen bevestigt. Periodisch zijn de globale en frontale
botsingen tussen het proletariaat en de burgerij onvermijdelijk,
niet in functie van het “avonturisme” of van de
“gauchistische excessen” van een of andere “theoreticus”
ideoloog of “provocatorische” minderheidsgroep, maar in
functie van de verscherping van de interne tegenstellingen van
het kapitalistische stelsel.
Degenen die uit angst voor die
globale en frontale botsing of wegens gelijk welke tactische of
strategische motieven, de mobilisatie van het proletariaat
proberen af te remmen en te verbrokkelen, bereiden het niet voor
op de onvermijdelijke botsing, ontwapenen het politiek en
materieel, vermijden de krachtmeting niet, redden de “vrede”
en de “democratie” niet. Ze verzekeren eenvoudig de
overwinning — een meestal bloedige en gewelddadige overwinning
— van de burgerij.
In die zin is de doctrine van
het eurocommunisme een doctrine van demobilisatie en nederlaag
van het Europese proletariaat op de drempel van de grote
prerevolutionaire uitbarstingen, die vooral in het Zuiden van
het continent op handen zijn. Als men de doorbraak van de
socialistische revolutie in West-Europa wil verzekeren, moet men
die doctrine meedogenloos bestrijden.
Kritiek op de machtsvormen
in de U.S.S.R.
Op dat aspect van het
“eurocommunisme” willen we een eerste commentaar op het boek
van Santiago Carrillo echter niet richten. Want dit boek opent
een nieuwe etappe in de bevestiging van het “tweede” aspect
van het eurocommunisme dat we sedert een jaar onophoudelijk
belicht hebben. Inderdaad, Carrillo gaat in dit boek, veel meer
dan gelijk welke andere leider van een Westerse KP, over van
conjuncturele of beperkte kritieken op één of andere daad van
de Kremlinleiders en hun satrapen in Oost-Europa tot een
systematische kritiek van de sovjetbureaucratie en de
machtsvormen in de U.S.S.R. In die context is het niet
overdreven te spreken over een werkelijk sensationele litteraire
gebeurtenis, die belangrijke wapens geeft aan de
antibureaucratische strijd in de gebureaucratiseerde
arbeidersstaten, en aan de antistalinistische strijd van de
revolutionairmarxistische militanten in de rest van de wereld.
Deze laatsten zouden de betekenisvolle passages van het boek van
Carrillo zorgvuldig moeten bestuderen, en er systematisch
gebruik van maken in de discussie met de militanten van de KP,
vooral in de landen waar de kritische houding tegenover de
sovjetbureaucratie nog steeds ver achterloopt op die van
Santiago Carrillo.
Onderstrepen we de meest
positieve aspecten van dit tweede deel van Carrillo’s boek,
waarnaar de uittreksels die we als tweede deel van dit hoofdstuk
weergeven, verwijzen:
- Minstens tweemaal stelt
Carrillo de theorie van het socialisme in één land
expliciet in vraag (p. 187 en p. 189-190. Inderdaad de
verwerping van deze theorie wordt lichtjes verzwakt door een
ietwat “idealiserende” argumentatie: omdat Stalin en de
andere leiders van de K.P.S.U. gekozen hadden voor de
“volledige opbouw van het socialisme in één land”,
werden ze verplicht “het tempo te verhogen”, de
“accumulatiefunctie” op de consumptie van de massa’s
te verzwaren, vanwaar de repressie, de afwezigheid van
democratie, enz. Dit “idealisme” heeft een voor de hand
liggende “objectivistische” tegenhanger: “in de
concrete historische omstandigheden was er geen andere
uitweg”. Wij verwerpen zowel het ene als het andere aspect
van die redenering als in strijd met het marxisme. De
stalinistische ontaarding is noch het resultaat van een
“ideologische keuze”, noch het automatische gevolg van
de “objectieve omstandigheden”. Ze beantwoordt aan de
belangen van een bepaalde sociale laag de
sovjetbureaucratie. Ze komt voort uit de politieke
overwinning van die laag op haar tegenstanders.
- Niettemin blijft het zo dat,
onder voorbehoud van die precisering, de eerste expliciete
in beschuldigingstelling van de theorie van het socialisme
in één land als oorzaak van de bureaucratische ontaarding
van de U.S.S.R. door de leider van een massa-KP in het
Westen een indrukwekkende historische weerwraak voor Trotsky
en het trotskisme betekent. Ze rechtvaardigt vijftig jaar
later de heroïsche strijd van onze Russische kameraden, die
onbuigzame mensen, die de bolsjevistisch-leninistische
militanten van de U.S.S.R. waren. Ze bevestigt hetgeen we
nooit betwijfeld hebben: de geschiedenis zal hen allen, van
de meest prestigieuze leider tot de anonieme arbeider, allen
vermoord door Stalin, rehabiliteren en eren als voorbeelden
van luciditeit, standvastigheid en trouw aan de zaak van het
proletariaat. In de moeilijkste omstandigheden, waarin nog
nooit in de geschiedenis een voorhoede zich bevonden heeft,
hebben ze een schijnbaar hopeloze strijd gevoerd, die
echter, uiteindelijk toeliet het communistische programma en
het communistische vaandel te redden, die de herneming van
de bewuste strijd voor de socialistische wereldrevolutie
mogelijk maakte, een strijd die vandaag duidelijker weer
opkomt.
- Carrillo behandelt de
bureaucratie expliciet als een geprivilegieerde sociale laag
(p. 179 en 186), die geen sociale klasse is maar die een
machtsmonopolie bezit op alle niveaus van het sociale leven
(p. 188). Hij voegt er trouwens aan toe dat het een
werkelijk fenomeen van “ontaarding” (p. 107) is en heeft
het over de “stalinistische gruweldaden” (p. 181).
Twaalf miljoen doden, verklaarde Chroestjov aan Simone
Signoret volgens haar memoires.
- Carrillo erkent dat er geen
arbeidersdemocratie bestaat in de U.S.S.R., d.w.z. dat niet
enkel de grote en kleine burgerij maar ook het proletariaat,
het essentiële van hun politieke rechten hebben zien
afschaffen.
- Carrillo geeft toe dat de
dictatuur van de bureaucratie formele trekken gemeen heeft
met het fascisme en het totalitarisme hoewel ze er wat de
grond van de zaak betreft uiteraard van verschilt (met name
p. 180). Dezelfde bewoordingen door Trotsky en onze beweging
sinds 40 jaar gebruikt, zoals de termen “geprivilegieerde
bureaucratische laag”, “bureaucratische degeneratie”
eveneens duidelijk ontleend zijn aan Trotsky en het
trotskisme.
- Carrillo rehabiliteert
Trotsky en het trotskisme expliciet als vertegenwoordigers
van een stroming van de arbeidersbeweging die gelijk gehad
hebben met betrekking tot een bepaald aantal punten (p.
136-137), hoewel hij verklaart dat die stroming moet
bekritiseerd worden en hoewel hij zich speciaal vastbijt —
we zijn niet verrast! -in de trotskistische kritiek op de
“volksfront”-politiek. Hij rehabiliteert Andrès Nin
volledig van de schandelijke beschuldigingen, die indertijd
tegen hem door de Spaanse KP en de KI werden geuit en noemt
de moord op hem “een weerzinwekkende en niet te
rechtvaardigen daad”(p. 138-139).
- Tenslotte, — en dit is
niet de kleinste verdienste van die theoretische
systematisering — geeft Carrillo toe dat de hoop op een
zelfhervorming van de bureaucratie, die door het XXe Congres
van de K.P.S.U. gewekt was, illusoir was (p. 181), en dat de
bureaucratie praktisch “onafzetbaar”(p. 179) is
geworden.
De contradicties van
Carrillo
Maar als de vooruitgang in de
richting van een marxistische analyse van de sovjetstaat en
-maatschappij, in de richting van een verklaring van het
“stalinistische fenomeen” in wetenschappelijke termen,
d.w.z. in die van het historisch materialisme, evident is in «Eurocommunisme
en staat”, blijven de tegenstrijdigheden even talrijk als
duidelijk:
1. Ondanks de precisering van
de sociale aard van de bureaucratie als geprivilegieerde laag,
situeert Carrillo de materiële basis van deze privilegies niet
nauwkeurig: het monopolie van de administratie (van het beheer)
van de productiemiddelen en het sociaal meerprodukt in de handen
van deze bureaucratie. Hij formuleert dus geen alternatief: het
democratische beheer van de productiemiddelen en van het sociaal
meerprodukt, van geheel de gesocialiseerde en geplande economie,
door de geassocieerde producenten, door congressen van vrij en
democratisch verkozen arbeidersraden.
2. Ondanks het feit dat hij het
“politieke pluralisme” in het Westen sterk benadrukt,
ondanks zijn referentie naar de “arbeidersdemocratie” voor
de U.S.S.R., is er geen enkele precieze referentie naar de
noodzaak om in de U.S.S.R., in de “volksdemocratieën”, in
de Chinese Volksrepubliek en in alle arbeidersstaten het éénpartijstelsel
af te schaffen. Er is geen enkele precisering over het feit dat
de arbeidersdemocratie onmogelijk is zonder de veelheid van
politieke partijen, zonder dat iedereen onder de dictatuur van
het proletariaat geniet van politieke en burgerrechten (het
stakingsrecht en het recht op oppositiepers inbegrepen).
3. Ondanks het feit dat de
zelfhervorming van de bureaucratie verworpen wordt, dat de
bureaucratie als onafzetbaar wordt geanaliseerd, dat de vraag
wordt gesteld of de huidige machtsvorm in de U.S.S.R. niet reeds
een rem op de ontwikkeling van de productiekrachten en van een
“waarachtige arbeidersdemocratie” geworden is (p. 188),
formuleert Carrillo nergens de voor de hand liggende conclusie:
de noodzaak van een politieke revolutie om de bureaucratische
dictatuur omver te werpen.
4. Ondanks het feit dat hij in
strenge bewoordingen deze dictatuur aanklaagt, formuleert hij
nergens het voor de hand liggende alternatief: niet de terugkeer
naar een burgerlijk parlementarisme (wat hij overigens niet
voorstelt), maar de institutionalisering van de macht van de
arbeiders, van de macht van de vrij en democratisch verkozen
arbeidersraden (sovjets) met reële afzetbaarheid van de
afgevaardigden, de reële vermindering van de inkomens van al
wie machtsfuncties uitoefent tot het loon van een geschoold
arbeider.
5. Ondanks de druk op de
“arbeidersdemocratie” is Carrillo meer dan discreet met
betrekking tot de voor de hand liggende implicaties van die
democratie voor de arbeidersbeweging van de kapitalistische
landen, te beginnen met zijn eigen partij en de syndicale
beweging waarin die een leidende rol speelt: erkenning van het
tendensrecht; terugkeer naar het democratische centralisme van
de leninistische tijd, met volledige discussievrijheid binnen de
arbeidersorganisaties, de vrijheid van publieke discussies
inbegrepen; opgeven en verwerpen van alle praktijken van
bureaucratische manipulatie, die tegen de procedures van de
arbeidersdemocratie ingaan.
6. Ondanks de uitdrukkelijke
verwerping van de theorie van het “socialisme in één
land”, trekt Carrillo daaruit de logische conclusie niet: de
gang naar de internationale socialistische revolutie, de
omverwerping van het “nationaal-communisme”, het opgeven van
elke utopie van “socialistische omvorming” van de “Spaanse
staat” alleen, de oriëntatie naar de Verenigde Socialistische
Staten van Europa en van de wereld, de noodzaak van een nieuwe
communistische massa-internationale die aan geen enkele staat
ondergeschikt is, waarachtige uitdrukking van de belangen alleen
van het internationale proletariaat, van de belangen alleen van
de uitgebuiten en onderdrukten van de hele wereld.
Op deze tegenstrijdigheden en
andere die we nog niet belicht hebben, zullen onze kameraden hun
kritiek richten in de broederlijke discussies met de militanten
van de “militante vleugel” van het eurocommunisme. Maar ze
zullen die kritiek niet scheiden van de invraagstelling van het
eurocommunistische project in zijn geheel, d.w.z. vooral van
zijn reformistische strategie, die in de opkomende
revolutionaire crisis de burgerij en de redding van het
kapitalistische stelsel objectief dient. Ze zullen die scheiding
niet maken, want er bestaat een voor de hand liggende band
tussen Santiago Carrillo’s tegenstrijdigheden en zijn politiek
project. Die tegenstrijdigheden zijn noch het resultaat van het
toeval, noch het resultaat van het falen van de “zuivere
rede”. Ze beantwoorden aan de natuur zelf van de partij en de
leiding die ze voortgebracht heeft. De eerste vier
tegenstrijdigheden beantwoorden aan de wil om niet definitief en
onherroepelijk de bruggen met de sovjetbureaucratie op te
blazen. Het eurocommunisme is een product van de crisis van het
stalinisme. Het is noch de overstijging, noch de oplossing van
die crisis, noch in proletarische, noch in burgerlijke zin. De
drie laatste tegenstrijdigheden beantwoorden aan de
onbekwaamheid van de eurocommunistische leiders de tijger van de
arbeidersdemocratie (om maar te zwijgen van die van de
arbeidersmacht!) te berijden, en tegelijkertijd te proberen hem
op te sluiten in de kooi van de burgerlijke staat en van de
macht van het kapitaal. Dat is een gevaarlijke poging in een
periode van revolutionaire opgang van de massastrijd, een poging
die een dodelijke afloop dreigt te hebben.
Maar wanneer die
tegenstrijdigheden zonder uitweg zijn voor de eurocommunistische
leidingen, zijn ze dat niet voor de militanten van die partijen.
Tot die militanten moeten we ons nu resoluut richten voor een
steeds meer belovende dialoog. Het boek van Carrillo biedt ons
daartoe krachtige munitie.
mei 1977
II. Uittreksels uit het boek
van Santiago Carrillo “Eurocommunisme en staat”
"Een machtig
staatsapparaat, dat alles is, behalve de ‘goedkope staat’
waarvan Lenin droomde"
En toch ziet de nieuwe staat na
de revolutie zich genoodzaakt een speciale onderdrukkingsmacht
te creëren. Onder Stalin controleert die macht tenslotte alles,
de maatschappij, de rest van het staatsapparaat inclusief het
leger en de partij, en strekt zelfs zijn arm uit naar de
volksdemocratische staten, waar de repressie doorgaat op het
einde van de jaren ‘40 en het begin van de jaren ‘50 met het
organiseren van monsterachtige processen. Lenin sprak over de
bureaucratie en het leger die “als een parasiet aan het
lichaam van de burgerlijke maatschappij vastzitten, voortgekomen
uit de interne contradicties die deze maatschappij verscheuren,
maar juist een parasiet die zich in de vitale poriën nestelt”.
Toch moest de staat die door de Oktoberrevolutie werd gecreëerd,
een bureaucratie en een leger op poten zetten; en hij gaf die
bureaucratie die privileges die het eenvoudige salaris van een
arbeider te boven gingen en maakte haar bijna zo moeilijk
afzetbaar als dat met functionarissen uit een kapitalistische
staat het geval kan zijn. Later schreef Lenin zelf de meest
scherpe kritieken tegen die bureaucratie en tegen de gevaren van
die bureaucratisering. Dus de ideale proletarische staat die
Lenin zich had gedacht als een staat waarin het gewapende
proletariaat, de volksmilitie, de ambtenaren die als eenvoudige
“boekhouders” werden gezien, betaald als arbeiders en
vervangbaar, de bureaucratie, het leger en de speciale
onderdrukkingsorganen zouden gaan vervangen, deze staat is na
meer dan 50 jaar aan de macht te zijn geweest, nergens
zichtbaar. In plaats daarvan is er een machtig staatsapparaat
gegroeid dat boven de maatschappij staat en allesbehalve de
“goedkope staat” is waar Lenin van droomde.
Als alle staten instrumenten
zijn tot heerschappij van de ene klasse over de andere en er in
de U.S.S.R. geen klassentegenstellingen zijn en er objectief
gezien dus geen noodzaak bestaat om andere klassen te
onderdrukken, over wie heerst die staat dan? De Oktoberrevolutie
heeft een staat voortgebracht die duidelijk geen burgerlijke
staat is, maar die evenmin het georganiseerde proletariaat als
heersende klasse of een authentieke arbeidersdemocratie is. In
die staat is het verschijnsel van het stalinisme gegroeid en
werkzaam geweest met een aantal formele trekken die lijken op
die van fascistische dictaturen. Ik zeg met nadruk formele
trekken, omdat het wezen van de maatschappijordening van de
sovjets radicaal tegengesteld was en is aan die van het fascisme
en dat is dan niet alleen een theoretische waardering, maar een
waarheid die wordt onderstreept door het bloed van de volkeren
van de U.S.S.R. in de Tweede Wereldoorlog. En dat de
maatschappijordening van de sovjets in wezen revolutionair is,
is in de solidariteit met de volkeren die gestreden hebben tegen
het fascisme en imperialisme, herhaaldelijk bevestigd.
Lange tijd hebben we
verschijnselen als “persoonsverheerlijking” aan persoonlijke
trekken van Stalin toegeschreven en het is ook zo dat in deze
kwestie de karaktertrekken van Stalin zwaar hebben gewogen. Wij
marxisten ontkennen de rol van persoonlijkheden in de historie
niet. Mar waarom slaagde een persoonlijkheid als die van Stalin
erin, ondanks het feit dat Lenin ervoor had gewaarschuwd, zijn
wil op te leggen? Het is waar dat Stalin uiterst handig kon
spelen met de bestaande tegenstellingen in de diverse
groeperingen zoals die in de leiding van de KP bestonden, zich
als eenheidsstichter opwierp en zich één voor één wist te
ontdoen van al degenen die zijn weg naar de top konden
doorkruisen. Maar men moet zich afvragen of de praktische zin
van Stalin niet meer in overeenstemming was met het type staat
dat zich aan het vormen was, met wat Togliatti het systeem
noemde, met de objectieve werkelijkheid eromheen, vooral vanaf
het moment dat Lenin door ziekte in zijn mogelijkheden werd
belemmerd en voortijdig kwam te overlijden.
Het is duidelijk dat het
verschijnsel van het stalinisme, dat als een vorm van
totalitarisme overvloedig is gebruikt door kapitalistische
propaganda, de democratische geloofwaardigheid van de
communistische partijen bij een deel van de bevolking van onze
landen heeft aangetast. Het aanklagen door Chroestjov van de
stalinistische gruweldaden zet het door Stalin geschapen systeem
zowel in de U.S.S.R. als in de socialistische landen uit het
Oostblok op de helling. Er volgden gebeurtenissen zoals in
Hongarije en Polen waarin stilzwijgend en spontaan een
heterogeen nationaal front wordt gevormd tegen het
stalinistische systeem van overheersing. Terwijl in Polen de
communistische oppositie tegen dat systeem in staat was de
situatie recht te trekken, gebeurde er in Hongarije iets anders.
Het waren de sovjettroepen die de “orde” herstelden; een
nieuwe slag voor het internationale prestige van het communisme
die ook zijn weerslag heeft op onze partijen. (p. 179-181).
"Sedert Stalin heeft
het systeem zich niet omgevormd, heeft het zich niet
gedemocratiseerd"
In werkelijkheid ligt een van
de oorzaken van Chroestjovs val misschien wel in zijn onvermogen
om het staatsapparaat dat onder Stalin was ontstaan, te
veranderen; hij werd tenslotte door het politieke machtssysteem
waarop Togliatti had gezinspeeld, vermorzeld. Dat systeem is
niet veranderd, is niet gedemocratiseerd en heeft zelfs veel van
zijn repressieve kenmerken behouden in de betrekkingen met de
socialistische landen van het Oostblok, zoals op brute wijze met
de militaire bezetting van Tsjecho-Slowakije werd duidelijk
gemaakt. De massale onderdrukking en liquidaties uit de tijd van
Stalin zijn verdwenen. Chroestjov is, eenmaal afgezet, thuis in
zijn bed gestorven. Er is vooruitgang geweest, bevlekt met
vormen van onderdrukking en repressie op sommige gebieden —
vooral op dat van de cultuur. Maar we staan nog niet voor een
staat die men als een arbeidersdemocratie kan beschouwen.
Dit tast de geloofwaardigheid
van onze partij meer, veel meer aan dan wanneer in de Sovjetunie
werkelijk de dictatuur van het proletariaat zou bestaan. De
burgerlijke democratieën mogen dan veel formeels hebben, dat
geldt zeker ook voor de huidige arbeidersdemocratie van de
communisten.
Sommige kameraden die zich
verzetten tegen het uitspreken van de waarheid, kunnen het wel
een misdaad tegen het internationalisme vinden als je dit zegt.
Maar nu worden deze kwesties min of mee openlijk, afhankelijk
van waar het om gaat, bekeken in de progressieve en de
communistische arbeidersbeweging. Niet vanwege “de invloed van
de burgerlijke propaganda” zoals de conformisten gewoonlijk
zeggen, maar omdat de realiteit ervan niet meer ontkend kan
worden.
En waarom zouden wij
communisten de laatsten zijn om deze evidente feiten toe te
geven, om de realiteit te aanvaarden wanneer we vinden dat we
terecht een voorhoedekracht zijn? Het is bovendien de enige
manier om de zaak van het socialisme een dienst te bewijzen
zowel in landen die het kapitalistische eigendom hebben
afgeschaft als die waarin het nog wordt gehandhaafd.
Hoe moeten we het type staat
dat in de Sovjetunie is ontstaan, plaatsen in de marxistische
opvatting over de staat? Het is geen kapitalistische staat meer,
want het verdedigt het privé-eigendom niet, het is evenmin de
staat — waar de arbeiders direct aan de macht zijn — die
Lenin in zijn hoofd had. Lenin zei dat de staat in de eerste
fase van het socialisme veel elementen van het burgerlijke recht
zou behouden. Maar de staat waar wij het over hebben hebben op
dat punt de verwachtingen van Lenin overtroffen. Hij heeft niet
alleen elementen uit het burgerlijke recht behouden, maar kent
vervormingen en degeneraties die wij vroeger alleen in
imperialistische staten voor mogelijk hadden gehouden. Aan de
andere kant blijf ik erbij dat die staat bij een aantal
problemen in de wereld in dienst heeft gestaan van de
progressieve politiek die de maatschappijordening van de sovjets
eigen is. (p. 181-183).
"De bureaucratische
laag beschikt over een buitenmatige macht"
De verschijnselen van de
bureaucratisering komen niet alleen voort uit de traditie van de
tsaristische staat, maar uit deze door de theoretici niet
voorziene situatie. Marx. Engels en Lenin zelf hadden de
dictatuur van het volk anders gedacht, nl. als een macht waarin
de overgrote meerderheid een zeer kleine minderheid onderdrukt
en waarin de organisatie van een brede arbeidersdemocratie daar
ook de voorwaarde voor is. In de praktijk gebeurde dat niet zo.
Een groot gedeelte van de bevolking was passief en een heel
belangrijk deel vijandig. De arbeidersdemocratie werd beperkt en
hetzelfde proces deed zich voor binnen de partij waar de
moeizame gang van zaken in de maatschappij zijn weerslag had in
de verscherpte discussies tussen fracties die toen Lenin eenmaal
dood was, niemand meer in de hand kon houden. Zo ontstond er een
bureaucratische laag die langzaam de leidende functies opslokte,
ervan overtuigd dat zij de bewaarster was van de sociale
opdracht van de arbeidersklasse, de verpersoonlijking van de
dictatuur van het proletariaat, maar die onmerkbaar wortel
schoot, haar eigen belangen had en zich volgens eigen specifieke
mechanismen en objectieve wetten bewoog.
In een rede op het Ie Congres
van de Raden van de Nationale Economie van heel Rusland op 26
mei 1918 had Lenin gezegd: “We sluiten onze ogen niet voor
de realiteit dat we niet in staat zijn alleen, op eigen kracht
een socialistische revolutie in een enkel land te volbrengen,
zelfs al was dat land veel minder achtergebleven dan Rusland,
zelfs al leefden we onder makkelijker omstandigheden dan die na
vier jaar ongehoorde, smartelijke, harde en rampzalige oorlog.”
Hetzelfde idee wordt op andere
momenten herhaald en Stalin erkent een tijd lang, als Lenin dood
is, dat het onmogelijk is het volkomen socialisme in één land
op te bouwen en dat het volkomen socialisme alleen zal
verwezenlijkt worden wanneer de revolutie ook in andere,
ontwikkelde landen triomfeert.
Wat voor verband is er tussen
dat idee — dat later wordt verlaten om op het XVIIIe
Partijcongres de overwinning van het socialisme in de U.S.S.R.
uit te roepen (wat niet verhinderde dat later op bevel van
Stalin de deelnemers aan dat Partijcongres werden geliquideerd
en de beruchte processen werden gevoerd) — en de kenmerken van
de staat die in de U.S.S.R. is opgebouwd?
Die staat dient niet meer het
kapitalistische eigendom dat in de U.S.S.R. is verdwenen. In die
zin kan de bureaucratische laag niet beschouwd worden als een
kapitalistische klasse. Zij bezit geen privé-eigendom en het
gedeelte van de meerwaarde dat aan de sovjetondernemingen wordt
onttrokken om haar te onderhouden is zeker lager dan de kosten
van een bureaucratie in gelijk welk kapitalistisch land. Toch
beschikt de bureaucratische laag op verschillende niveaus over
een onbeperkte en bijna ongecontroleerde macht. Ze neemt
besluiten en zoekt oplossingen over de hoofden van de arbeiders
heen en ook buiten de partij om die in haar geheel aan haar is
onderworpen.
In dat stadium van sociale
ontwikkeling staan we voor een staat die zich boven de
maatschappij plaatst, een staat die relatief vrij is met
betrekking tot de maatschappij, wat niet betekent dat de
maatschappij vrij is. De huidige sovjetstaat heeft tenslotte een
functie vervuld in de economische, industriële, technische,
culturele en medische ontwikkeling van het land en eveneens de
nationale defensie helpen garanderen. D.w.z. heeft taken vervuld
die in andere landen met een ontwikkeld kapitalisme door de
kapitalistische staat zijn verwezenlijkt. Na het afschaffen van
het kapitalistische eigendom heeft hij de materiële voorwaarden
geschapen om tot een ontwikkeld socialisme te komen. De kwestie
is nu of dezelfde structuren van die staat niet een obstakel
zijn geweest, of althans gedeeltelijk, om tot een ontwikkeld
socialisme te komen; of die staat in zijn huidige vorm niet op
zichzelf al een belemmering is voor de ontwikkeling van een
authentieke arbeidersdemocratie en, sterker nog, een rem
geworden is op de materiële ontwikkeling van het land.
De kwestie is of die niet meer
kapitalistische staat niet een tussenfase is tussen de
kapitalistische staat en de authentieke socialistische staat
zoals de centralistische monarchieën dat waren tussen de
feodale maatschappij en de moderne kapitalistische,
parlementaire democratieën; een fase die qua kenmerken en
functies een objectieve, wetenschappelijke uitleg van het
verschijnsel stalinisme en dergelijke zal kunnen geven.
De kwestie is of diezelfde
staat niet van de sovjetpartij en -maatschappij een ernstige,
diepgaande verandering eist om in een authentieke
arbeidersdemocratie te worden veranderd. In het type
socialistische staat dat de stichters voor ogen hadden.
Er bestaat geen twijfel over
dat deze zorg ook bij de sovjetleiders is opgekomen al is het
alleen maar bij het erkennen van de onvolkomenheden van de
socialistische democratie. Ten tijde van Chroestjov werkte men
zelfs aan de these van de “staat van heel het volk”, maar
men gaat daar nu niet meer op verder. Het verwarren van partij
met staat echter lijkt eerder te leiden naar het construeren van
ideologische beelden die een realiteit behelzen die uiteindelijk
niet bevredigt, dan naar de authentieke omvorming van die
realiteit.
Ik denk niet dat ik een
verklaring of een oplossing heb voor deze problemen. Ik wijs
alleen op de noodzaak van een theoretisch onderzoek dat als
basis kan dienen voor politieke keuzen en dat van belang is voor
de hele progressieve arbeidersbeweging, in de eerste plaats voor
de sovjetkameraden en degenen die in een soortgelijke situatie
zitten. D.w.z. misschien ontbreekt de theoretische analyse van
het politieke systeem die Chroestjov niet kon of wist af te
maken op het XXe Partijcongres en die het uitgangspunt zou
kunnen zijn voor een nieuwe sprong voorwaarts van de Sovjetunie
en van alle socialistische landen.
De wereldsituatie en de
invloed daarvan op de staat
Een ander gegeven om rekening
mee te houden bij het analyseren van de kenmerken van een
staatsapparaat van het sovjettype is de situatie in de wereld
waarin deze zich ontwikkelde. De versnelde industrialisatie
beperkte de mogelijkheden tot democratie en om de juiste
kapitalisering te verkrijgen moesten de teugels strak worden
aangehaald. Dat was geen vrije keuze om zuiver interne redenen,
zij werd in grote mate opgedrongen door de dreiging van een
imperialistische omsingeling, door de dreiging van een oorlog
die pas in 1941 werkelijkheid werd, maar die wel permanent in de
Sovjetunie werd gevoeld. Of industrialiseren of omkomen: dit was
het dilemma dat door de fascistische dreiging tenslotte werd
bevestigd.
Naast deze dreiging beïnvloedden
de imperialistische mogendheden, bewust of niet bewust, de
interne ontwikkeling in alle opzichten. Ze forceerden een tempo
van accumulatie en industrialisatie dat de sociale maatregelen
wel moest beperken en invloed moest hebben op het achteruitlopen
van de landbouw; d.w.z. een tempo dat tenslotte het verbond
tussen arbeiders en boeren bemoeilijkte en de basis van het
systeem bij de massa smaller maakte. Tegelijk schiep het een
gunstig klimaat voor het ontstaan van een staat die boven de
maatschappij stond en waarin het dwangaspect enorme afmetingen
aannam en de excessen van het Stalintijdperk bevorderde.
Door deze realiteit werd
bevestigd dat het onmogelijk was het volkomen socialisme in één
land op te bouwen als deze maatschappijordening niet ook
triomfeerde in een aantal ontwikkelde landen. Met een andere
internationale situatie had het industrialisatieproces misschien
anders kunnen verlopen; waren de veranderingen in de landbouw
minder abrupt geweest, zonder verlies van medestanders en hadden
de bestaansmogelijkheden van de massa sneller kunnen verbeteren
doordat er zo gunstiger voorwaarden werden gecreëerd voor het
opbloeien van de arbeidersdemocratie.
De internationale
omstandigheden dwongen de sovjetleiders ertoe de nieuwe staat om
te vormen tot een grote militaire mogendheid en veel aan dit
doel op te offeren. Hierdoor kreeg de staat die na de
Oktoberrevolutie was ontstaan, daarna door Stalin ontwikkeld
werd en nu nog geconfronteerd wordt met dit dilemma, specifieke
trekken die het autoritaire karakter ervan accentueerden.
Zelfs toen het isolement
doorbroken werd doordat na de Tweede Wereldoorlog de kring van
socialistische landen groter werd, kwam er geen wezenlijke
verandering in de situatie. De nieuwe revolutionaire staten
ontstonden ook in economisch achtergebleven, overwegend
agrarische landen die geïndustrialiseerd moesten worden. Het
enige land met een modern kapitalistisch niveau,
Tsjecho-Slowakije, had dat bereikt in volledige afhankelijkheid
van Westerse kapitalistische landen. Toen het de markt, het
kapitaal en de grondstoffen van deze landen kwijt was, vond
Tsjecho-Slowakije niet voldoende vervanging in het Oosten en
ging het er economisch niet zo goed als in de kapitalistische
landen die in 1936 op hetzelfde niveau zaten. Het
sovjetstaatsmodel werd bijna automatisch op de nieuwe
socialistische landen overgebracht. Onder invloed van de
politiek van Stalin werden “solidariteit” en
“internationalisme” zodanig toegepast dat de
onafhankelijkheid van die landen zwaar werd aangetast zoals men
na het XXe Partijcongres erkende. De veelheid van vormen die
Lenin voor het socialisme voor ogen had, was in die landen
zuiver formeel.
De militaire bezetting van
Tsjecho-Slowakije door de Sovjetunie in 1968 liet aan de ene
kant de crisis zien die dat land ondervond t.g.v. de mechanische
toepassing van het sovjetmodel en aan de andere kant het
conservatisme en de machtspolitiek die het systeem kenmerkten.
Ongetwijfeld worden door de
bewapeningswedloop die nu in de wereld doorgaat ondanks de
resultaten van de politiek van coëxistentie de kenmerken van
geweld van de sovjetstaat geaccentueerd. Want het onderhouden
van een militaire macht die het hoofd kan bieden aan die van de
VS eist enorme financiële inspanningen die ten koste gaan van
de sociaal-economische ontwikkeling. En zelfs de positieve
kanten — bij wijze van spreken dan — die de
bewapeningswedloop kan hebben op de technologische ontwikkeling,
hebben in de Sovjetunie niet dezelfde snelle gevolgen als in de
VS vanwege de strakke planning, de scheiding tussen de militaire
en civiele industrie en het fetisjisme van de militaire sector.
In de VS is het een commerciële kwestie waar andere takken van
de economie sneller bij worden betrokken hetgeen de economie ten
gunste komt.
De imperialistische staten en
in het bijzonder de VS verkeren nu nog in de situatie dat zij
een aantal beslissingen van de Sovjetunie zo niet kunnen bepalen
dan wel beïnvloeden, niet alleen door militaire druk, maar
vooral met commerciële en technologische strijdmiddelen. De
redevoeringen van Sonnenfeld en Kissinger op een bijeenkomst van
Amerikaanse ambassadeurs zoals ze door het State Department
werden gepubliceerd, zijn in dit opzicht veelbetekenend.
Hoewel ze de Sovjetunie in haar
betrekkingen met haar bondgenoten dingen verwijten die meer
eigen zijn aan de VS en de Westerse wereld; hoewel ze expliciet
de beperkingen van de Amerikaanse macht erkennen en toegeven dat
de VS nu niet voldoende macht bezit om de problematiek rond de
nieuwe internationale machtsverhoudingen te beheersen zijn er
andere uitspraken die ook al zijn ze overtrokken, een kern van
waarheid bevatten. B.v. dat men inziet dat de wereldmacht van de
Sovjetunie voornamelijk steunt op een militaire basis en dat een
handige commerciële politiek van de VS op lange termijn de
politiek van de Sovjetunie kan beïnvloeden gezien de problemen
die er zijn met de economie van dat land en die van andere
socialistische landen.
De voorwaarden van een
confrontatie op wereldschaal zijn nu niet gunstig voor de
omvorming van de sovjetstaat in een democratische
arbeidersstaat. Het zijn voorwaarden die de rol van het leger en
de diensten die ermee samenhangen op de eerste plaats zetten;
voorwaarden waaronder eerder naar uniformiteit gestreefd zal
worden dan dat men de discussie zal bevorderen, de autoriteit
eerder geconsolideerd dan de democratie ontwikkeld zal worden.
Een staat waarin leger en autoriteit een belangrijke rol
vervullen ook al is het een staat zonder kapitalisten, ook al
steunt hij volkeren in hun vrijheidsstrijd, loopt het risico
macht als eerste doel te zien. Hij heeft de neiging van
ideologie een machtsinstrument te maken, de problemen van de
klassenstrijd, de vrijheidsstrijd, de strijd voor het socialisme
op wereldschaal te zien als een aanvulling voor zijn macht bij
de confrontatie op wereldschaal waarin hij betrokken is, het
internationalisme als aanvulling en middel van zijn macht te
zien.
En in de plaats van te erkennen
dat de objectieve situatie, de omstandigheden van ontwikkeling
— en de eigen fouten en dwalingen — een beperking zijn
geweest voor de sociale omvorming, het eigenlijke werk van het
socialisme de arbeiders te bevrijden en daarmee de mens te
bevrijden van alle onderdrukking, van alle vervreemding; in
plaats van te erkennen wat er nog aan erfenis van de oude staat
over is in de structuren van de staat, wat er nog vreemd is aan
de overgangsstaat die de grondleggers van het marxisme
voorzagen; dus, in plaats van te erkennen dat we slechts
proberen te komen tot voorwaarden waaronder het socialisme zich
kan verbreiden omdat de historie ons niet meer heeft willen
geven, beweert men dat we ons volop in het socialisme bevinden,
in de voorhof van het communisme zelfs en dat er geen ander
socialisme mogelijk is dan dat. (p. 186 tot 192).
Santiago Carrillo
Voetnoten
[1]
Bij de Nederlandse vertaling van dit hoofdstuk werd gebruik
gemaakt van de Nederlandse vertaling van Carrillo’s boek:
Santiago Carrillo, “Eurocommunisme en staat”.
Amsterdam, Van Gennep, 1978 (uit het Spaans vertaald door Fred
de Vries en Anko Kwee). De paginering verwijst naar deze
uitgave. (N.v.d. v.) |