3.
De Conferentie van Oost-Berlijn: een nieuwe etappe in de crisis
van het stalinisme
De conferentie van de
negenentwintig Europese communistische partijen heeft
uiteindelijk kunnen plaatsvinden in Oost-Berlijn. De pers van de
KP’s van sommige landen — in de eerste plaats de Pravda —
heeft deze gebeurtenis opgehemeld als een grote overwinning. Men
wist dat Brezjnev er een kwestie van persoonlijk prestige had
van gemaakt. Het is zo dat de meningsverschillen over de
sleutelpassages van de slotverklaring, die een aantal
KP-leidingen — met name die van Joegoslavië, Italië, Spanje,
Frankrijk en, gedeeltelijk, Roemenië -tegenover de Russische
KP-leiding stelden, zo grondig waren dat het er gedurende lange
tijd naar uitzag dat de conferentie zelfs niet zou kunnen
bijeenkomen.
Als ze uiteindelijk toch
gehouden werd, is dat essentieel te danken aan het feit dat de
leiders van het Kremlin op praktisch alle punten hebben
toegegeven, waarop hun tegenstanders gemikt hadden. De
toegevingen die hen waarschijnlijk het meest gekost hebben,
waren de weglating van elke veroordeling van de Chinese KP en
van het maoïsme in de gemeenschappelijke verklaring en het
opgeven van het dogma van de “leidende rol (of pilootrol) van
de K.P.S.U.”. Zelfs die toegevingen hebben de hevigste
voorstanders van het polycentrisme — eerst en vooral
Berlinguer en Santiago Carrillo, maar eveneens Tito — er niet
van weerhouden duidelijk te verklaren dat zulke conferenties in
feite nutteloos waren, en dat het in de toekomst niet meer nodig
was gemeenschappelijke documenten op te stellen en dat het
probleem van de strategie en de tactiek voor het socialisme,
evenals de politieke oriëntatie, onder de exclusieve
bevoegdheid van elke nationale partij vallen.
Verkeerde interpretaties
Hoe moet men deze conferenties
situeren in de geschiedenis van de stalinistische beweging? Er
is een reeks interpretaties die we onmiddellijk moeten
verwerpen. Een ervan, die gedeeld wordt door de meest
conservatieve burgerij van het type Kissinger-Fanfani en door
bepaalde zogenaamd uiterst-linkse dogmatici, verklaart koudweg
dat deze conferentie niets anders is dan zand in de ogen van
lichtgelovige naïevelingen en dat Breznjev, Berlinguer, Tito en
Santiago Carrillo het in werkelijkheid over alles volstrekt eens
zijn.
Als dat zo was. zou men de
oneindige discussies, de veelvuldige conflicten, de
uitbarstingen die het houden van de conferentie bijna
verhinderden, de bittere uitvallen van de Souslovs, Ponomarevs
en Bilaks tegen het eurocommunisme, de publieke aanvallen van
Rude Pravo tegen de P.C.F., en de P.C.I., de poging van Moskou
een P.C.E. op te richten — Lister tegen de P.C.E. van Carrillo
—, de brief van de K.P.S.U. aan alle “zusterpartijen”,
waarin de “afwezigheid van een kritische houding”van onze
(Franse) “communistische kameraden” tegenover de
“anticommunistische verzinsels van de burgerij” aangeklaagd
wordt, niet begrijpen.
De andere thesis, diametraal
tegengesteld aan de eerste, en even verkeerd, stelt het
eurocommunisme voor als het einde van de geprivilegieerde
betrekkingen van de Franse, Italiaanse, Spaanse, Britse en
Zweedse enz. KP’s met Moskou en ziet reeds de “hereniging
van de Westerse arbeidersbeweging” aan de horizon verschijnen.
Als de P.C.F, de dictatuur van het proletariaat opgeeft, is de
splitsing van Tours zonder grond, beweren sommigen in Frankrijk.
Het schijnt overigens dat Ceaucescu het probleem effectief in
analoge termen gesteld heeft tijdens de conferentie van
Oost-Berlijn.
... en de correcte
interpretatie
Elke correcte interpretatie van
de Conferentie van Oost-Berlijn moet, in tegenstelling tot die
stellingen, uitgaan van een fenomeen dat zich sinds 1948
ontwikkelt en dat de revolutionaire marxisten de crisis van het
stalinisme noemen. Nu eens in versneld tempo, dan langzamer en
aarzelender, schrijdt deze crisis voort onder de invloed van een
reeks tegenstellingen die gedeeltelijk onderling verbonden zijn
door een werkelijk systeem van communicerende vaten. De crisis
van het stalinisme is het geheel van vijf crisissen:
- De crisis van de controle
van het Kremlin op de KP’s die zelf een staatsmacht
uitoefenen, in de eerste plaats die partijen die die macht
op een tegenover de sovjetbureaucratie zelfstandige manier
veroverd hebben, aan het hoofd van een echte socialistische
massarevolutie, al was die dan ook bureaucratisch vervormd
van bij de aanvang (de Joegoslavische KP, de Chinese KP en
de Vietnamese KP).
- De crisis van de controle
van de KP’s van de kapitalistische landen op de werkende
massa’s, vooral op de arbeidersmassa’s, die meegesleept
zijn in een groeiende strijdbaarheid, een
antikapitalistische bewustwording, een duidelijk wantrouwen
t.o.v. de bureaucratische manipulaties, massa’s die
bovendien blootstaan aan een — zeker nog beperkte, maar
groeiende — invloed van een voorhoede die invloedrijker,
efficiënter en beter in de klasse ingeplant is dan
gedurende de dertig voorgaande jaren.
- De crisis van de controle
van de in de volksdemocratieën (en in China) aan de macht
zijnde KP’s over de massa’s op de drempel van
strijdbaarheid en politieke activiteit, crisis die kan
voortschrijden tot op de drempel van een authentieke
politieke revolutie (oktober-november 1956 in Hongarije,
Praagse Lente van 1968 in de Tsjechoslovaakse Socialistische
Republiek, gedeeltelijke arbeidersopstanden in Polen in
1956, 1970 en 1976).
- De crisis van de controle
van de sovjetbureaucratie op de sovjetmaatschappij. Deze
laatste is nog niet gekenmerkt door een heropleving van de
activiteit en de politisering van grote massa’s. Maar de
dialectiek van de “destalinisatie” en van de rijping van
de objectieve voorwaarden van de politieke revolutie heeft
er een eerste confrontatie veroorzaakt van de bureaucratie
met politieke opposities, die een nieuwe dimensie toevoegt
aan de crisis van het stalinisme.
- De crisis van de
betrekkingen tussen de KP’s van de landen van
kapitalistisch Europa en het Kremlin, die tegelijkertijd
resulteert uit de manier waarop die partijen verplicht
werden de destalinisatie te “assimileren”, de manier
waarop ze zich inschakelen in het politieke leven van hun
landen en de manier waarop ze blootstaan aan de parallelle
en tegenstrijdige druk van de imperialistische burgerij en
van de algemene politiek van de “vreedzame coëxistentie”
enerzijds, en uit de opgang van de proletarische revolutie
anderzijds.
Als men heel die
ingewikkeldheid van het proces van crisis van het stalinisme
begrijpt, kan men onmiddellijk de vinger leggen op de
fundamentele oorzaak van de interpretatiefout aangaande het
eurocommunisme en de Conferentie van Oost-Berlijn, die door
zovele commentatoren van “rechts” en van “links” begaan
wordt. De sovjetbureaucratie moet alles wat gebeurt in de
communistische partijen beoordelen niet enkel in functie van
haar betrekkingen en haar projecten van “ontspanning” met
het imperialisme, maar ook in functie van haar betrekkingen met
de werkende massa’s in de volksdemocratieën en in de U.S.S.R.
zelf.
Daar wringt het schoentje. Daar
bestaat het risico dat de dynamiek, ontketend door de
KP-leidingen die zich distantiëren van het Kremlin, de
bureaucratie kwetsbaarder maakt, dat hij bijdraagt tot de
rijping van de politieke revolutie.
Wat het Kremlin kan verteren
en wat het schrik aanjaagt
Zeker, wanneer Berlinguer,
Marchais en Santiago Carrillo te dictatuur van het proletariaat
afzweren, wanneer ze zich uitspreken voor de “parlementaire en
electorale weg naar het socialisme”, wanneer ze de alliantie
met burgerlijke partijen vooropstellen, wanneer ze verklaren dat
ze zelfs het atlantische bondgenootschap zullen respecteren als
ze ministers in coalitieregeringen zullen zijn, maakt het
Kremlin voor de gelegenheid slechts wat misbaar, om de schijn
hoog te houden. Sinds lange tijd, om zeer precies te zijn, sinds
de P.C.F., de oorlogskredieten in Frankrijk goedkeurde en sinds
het VIIe Congres van de Komintern ging de praktijk van de KP’s
herhaaldelijk in die richting.
De theorie heeft uiteindelijk
de praktijk ingehaald. De reformistische KP’s hebben in dit
verband het proces van revisie van het marxisme herhaald dat de
sociaal-democraten in het begin van de eeuw begonnen waren. Het
Kremlin gaat fundamenteel akkoord. De dictatuur van het
proletariaat afzweren om drie ministerportefeuilles te
verkrijgen? Een uitstekende zaak! We hebben al heel wat andere
dingen gezien onder Stalin. [1]
Vreest de sovjetbureaucratie
dat de integratie in het burgerlijke staatsapparaat, deze keer,
ten einde zou gevoerd worden, dat de massa-KP’s bij een
conflict tussen de Europese burgerij en het Kremlin, ronduit de
zijde van hun eigen burgerij tegen de U.S.S.R. zouden kiezen?
Het is ongetwijfeld zo dat, hoe
meer de KP’s op een reformistische basis rekruteren, des te
meer wordt dat ideologische verschil met de sociaal-democratie
afgestompt en des te talrijker zullen de mandatarissen en
bureaucraten zijn, die bereid zouden zijn die sprong te maken
(ze waren reeds redelijk talrijk in augustus-september 1939, ze
zullen de volgende keer talrijker zijn). Maar voor de KP’s als
geheel, betekent volledig breken met de Sovjetunie hun eigen
identiteit verliezen, betekent het zich onomkeerbaar in een
proces van opslorping door de sociaal-democratie begeven. Gezien
de belangrijke materiële basis, die hun zelfstandig bestaan hen
waarborgt, is het weinig waarschijnlijk dat de leidingen van die
partijen het proces van sociaal-democratisering ten einde zullen
voeren, en volledig met Moskou zullen breken. De huidige
betrekkingen komen hen eigenlijk goed uit.
Maar, wanneer Berlinguer,
Santiago Carrillo en Marchais spreken over de veelheid van
politieke partijen “in de opbouw van het socialisme”,
wanneer ze de syndicale onafhankelijkheid voorop stellen wanneer
ze zich uitspreken voor het stakingsrecht na de omverwerping van
het kapitalisme, wanneer ze — op een nog zeer aarzelende en
onvoldoende wijze — de inbreuken op en de misdaden tegen de
proletarische democratie en de elementaire mensenrechten in de
U.S.S.R. en in de volksdemocratieën aanklagen, ja, dan is de
sovjetbureaucratie verontwaardigd en raakt ze in paniek. Slechts
het aspect “capitulatie voor de burgerij” in het
eurocommunisme zien betekent niet begrijpen dat de Italiaanse,
Franse, Spaanse, Portugese KP’s vandaag evolueren in een
prerevolutionaire situatie onder de druk van een arbeidersklasse
die een reeks misdaden van het stalinisme heeft geassimileerd en
vast besloten is de herhaling ervan te beletten met alle
middelen. In de democratische beloften van de Berlinguers,
Carrillo’s enkel toegevingen aan de burgerij zien, betekent de
machtige antibureaucratische component niet begrijpen die de
revolutionaire opgang in kapitalistisch Europa vergezelt. Die
was reeds zichtbaar in mei ‘68. Hij heeft zich sterk
geopenbaard in het Portugese revolutionaire proces. Hij zal nog
sterker zijn in de Spaanse, Italiaanse, Franse revoluties die
opkomen.
De Berlinguers, Marchais’,
Santiago Carrillo’s en Cunhals houden niet meer van de
arbeidersraden dan de Breznjevs, Husaks of Kadars. Ze kunnen
zich echter niet frontaal tegen het ontstaan ervan verzetten
zolang we ons in de opgaande fase van het revolutionaire proces
in zuidelijk Europa bevinden. Ze zullen verplicht zijn eerder te
schipperen dan te slaan, eerder te manoeuvreren dan te
liquideren. Dat maakt hun rol trouwens des te gevaarlijker
vanuit het standpunt van het lot van de socialistische
revolutie, want die manoeuvres zijn ontegensprekelijk gericht op
de herstabilisatie van de burgerlijke orde. Maar om die
manoeuvres in een periode van revolutionaire opgang te kunnen
uitvoeren, moeten ze een ideologische en politieke prijs
betalen. Dat is wat binnen de bureaucratie onenigheid zaait.
Dat is wat een boemerangeffect
heeft voor het Kremlin. En de actie van de Poolse arbeiders
tegen de prijsstijgingen, die tijdelijk met succes bekroond
werd, kan de gevaren die het Kremlin van verschillende kanten op
haar overheersing gericht ziet, enkel vergroten.
De leiders van de West-Europese
KP’s verdedigen enkele elementaire principes van toepassing
van de democratische vrijheden en van de mensenrechten voor de
fase van opbouw van het socialisme in hun eigen land zonder dat
het Kremlin hen excommuniceert, zoals het Tito en Mao nog geëxcommuniceerd
had. Men kan dus voorstander zijn van een meerpartijenstelsel,
van een reële persvrijheid, van een reëel stakingsrecht voor
de arbeiders, van de omverwerping van het kapitalisme, zonder
automatisch een “verwoede anticommunist”, een “agent van
het imperialisme”, of zelfs een “hitlero-Trotskist” te
worden. De vraag dringt zich dan onmiddellijk op: en als een
Tsjechoslovaaks, Oostduits, Pools, Bulgaars, Russisch (en
Joegoslavisch!) communist de toepassing van diezelfde principes
zou eisen, ook in zijn land, zou hij dan “anticommunist”,
“voorstander van het herstel van het kapitalisme”,
“smerige adder” en “anti-sovjet-agitator” zijn, omdat
hij herhaald heeft wat de “kameraden” Santiago Carrillo,
Berlinguer, Marchais luidop verkondigd hebben in Oost-Berlijn?
Volgens een informatie die
afkomstig is van een doorgaans goed ingelichte bron — hoewel
we de authenticiteit van het document nog niet kunnen nagaan —
ging een brief die uitgedeeld werd aan de deelnemers van de
Conferentie van Oost-Berlijn, uit van een aantal leiders van de
Tsjechoslovaakse KP die waren uitgeschakeld door de
“normalisatie” (Dubcek zelf zou hem nochtans niet getekend
hebben). Deze brief spreekt over een “fractie” van
Tsjechoslovaakse communisten die akkoord gaan met de
eurocommunisten, waarvan de stellingen het halen op de
conferentie. Zij eisen, in die omstandigheden, dat er een einde
wordt gemaakt aan de repressie die hen treft, dat hun rechten
worden hersteld, aangezien hun politieke lijn in feite reeds
werd gerehabiliteerd!
Om zich uit de moeilijkheden te
redden heeft de Pravda alle “betwistbare” passages
gecensureerd uit de toespraken van de eurocommunistische leiders
in Oost-Berlijn. Andere bureaucratieën van de volksdemocratieën
hebben de stap van Moskou niet volledig kunnen nabootsen. De
bureaucratie van de DDR, tot dan toe de strakste en de meest
slaafse in haar onderwerping aan het Kremlin, werd verplicht de
toespraken van Berlinguer en co te publiceren zonder één
enkele weglating, om een eenvoudige reden: nl. dat de radio en
de televisie ze reeds rechtstreeks hadden uitgezonden en dat
miljoenen mensen ze reeds gehoord hadden! Eens te meer is het
revolutionaire potentieel van de “onmiddellijke overdracht van
de gebeurtenis” op ogenblikken van grote politieke crisis
bewaarheid gebleken, ditmaal in Oost-Europa.
De grote angst van het Kremlin
bestaat er dus niet vooral in dat het zijn invloed over de
West-Europese KP’s nog meer zou zien verzwakken. Zijn grote
angst is de invloed van het eurocommunisme en van de toegevingen
aan de antibureaucratische gevoelens van de massa’s die het
leidt, op de controle die Moskou uitoefent op de KP’s en op de
massa’s van Oost-Europa en van de U.S.S.R. zelf. Op haar
manier kondigt de verscherping van de crisis van het stalinisme
door de Conferentie van Oost-Berlijn de indrukwekkende storm aan
die zal opsteken in Oost-Europa en in de U.S.S.R. (zelfs in
China) na de eerste overwinningen van de proletarische revolutie
in kapitalistisch Europa.
Men zou zich dan kunnen
afvragen waarom het Kremlin uiteindelijk geweken is voor het
eurocommunisme als de weerslag in haar eigen invloedssfeer zo
nefast dreigt te zijn. Het antwoord is dat het de minste van de
twee kwalen heeft gekozen. Een nieuw en derde “schisma” in
het stalinistische universum, met publieke excommunicatie van de
leiders van de Spaanse, Italiaanse, Franse en Britse KP’s, zou
nog veel meer middelpuntvliedende krachten in de volksdemocratieën
en in de U.S.S.R. hebben losgemaakt. Vooral in het licht van de
grote gebeurtenissen die op handen zijn in Spanje en in Italië,
zou dergelijke excommunicatie, die het Kremlin beroofd zou
hebben van de mogelijkheid om in het politieke leven van
kapitalistisch Europa tussen te komen, zware gevolgen hebben
gehad, zowel met betrekking tot het imperialisme, als met
betrekking tot de minst gedepolitiseerde fractie van de
massa’s van de U.S.S.R. en van Oost-Europa. Brezjnev heeft dus
gekozen voor het minste kwaad vanuit zijn standpunt.
Eén stap voorwaarts, twee
stappen terug
Betekent dit dat wij het succes
dat het “polycentrisme” en het eurocommunisme onbetwistbaar
behaald hebben in Oost-Berlijn toejuichen? Wij zouden ons
schuldig maken aan een eenzijdig en opportunistisch oordeel over
het bilan van deze conferentie.
Eerst en vooral, de winst aan
prestige die Berlinguer en co in Oost-Berlijn verworven hebben
tegen een lage prijs, verhoogt hun mogelijkheid om te
manipuleren en dus om de proletarische revolutie die in het
Westen opkomt en de politieke revolutie die in het Oosten
opkomt, te verraden. Hiervan getuigen de, in Der Spiegel (5 juli
1976) gepubliceerde, uiterst geestdriftige commentaren van R.
Havemann, die nochtans een oprecht, kritisch en links communist,
een hevige tegenstander van de bureaucratie is. Begeesterd door
de “democratische” geloofsbelijdenissen van de
eurocommunistische leiders, en een immens gunstige weerslag
verhopend voor de oppositionele communisten en de arbeiders van
de volksdemocratieën, ziet Havemann de doorslaggevende
toegevingen aan de burgerij niet. Het opgeven van elke strijd
voor de vernietiging van het burgerlijke staatsapparaat, de
verstikking van de zelforganisatie van de massa’s die het
onvermijdelijke gevolg is van de gehechtheid aan de
parlementaire instellingen, dat alles houdt in zich risico’s
van een nederlaag van de socialistische revolutie in Zuidelijk
Europa. De rampzalige gevolgen die deze nederlaag voor de
arbeidersklasse en de kritische communisten in Oost-Europa met
zich mee zou brengen liggen voor de hand.
Vervolgens, de ideologische
terugtocht van de leiders van de massa-KP’s van West-Europa
stelt ook een objectieve dynamiek in werking. Ze heeft nefaste
gevolgen, zowel op de communistische militanten en kaders als op
de communistische arbeiders. Een hele generatie
voorhoedearbeiders die zich bij de KP’s hebben aangesloten
omdat ze hen beschouwen als de meest strijdbare en de meest
antikapitalistische massapartijen zal systematisch vervormd
worden zodat ze de democratische vrijheden van de massa’s
verwart met de burgerlijk-democratische instellingen, oppositie
tegen de bureaucratische dictatuur en tegen het éénpartijstelsel
verwart met oppositie tegen de macht van de arbeidersraden, en,
in het uiterste geval, de “soberheid”, die door een
coalitieregering met de burgerij wordt opgelegd om de
kapitalistische winstvoet te herstellen, verwart met een
“overgangsetappe naar het socialisme”. Dat zou zeer ernstige
gevolgen kunnen hebben bij een beslissende krachtmeting tussen
het burgerlijke staatsapparaat en de organen van een
arbeidersmacht in wording, zoals dit het geval was in Duitsland
in 1918-1919 of Republikeins Spanje in 1936-1937.
Dat zegt genoeg over de
verantwoordelijkheid van de revolutionaire marxisten, die het
gebruik van de nieuwe bres die door het eurocommunisme in de
stalinistische muur geslagen is, moeten combineren met een
onverzettelijke strijd voor een
revolutionair-anti-kapitalistische strategie in West-Europa. De
bres verbreden betekent ook de “Europese” leiders zelf in
het nauw drijven met betrekking tot de problemen van de
proletarische democratie.
Want het is één zaak voor een
breed publiek in Rome, Parijs, Madrid of zelfs Oost-Berlijn een
hoge borst op te zetten als grote democraten. Het is een andere
zaak de proletarische democratie in de praktijk te brengen daar
waar men reële macht in handen heeft. Het is onze plicht ook
die tegenstelling te onderlijnen en ten voordele van de
arbeidersklasse uit te buiten.
Waarop wachten die grote
democraten dan om het tendensrecht binnen de CGT, binnen de CGIL
(Italiaanse communistische vakbond), binnen de nationale en
regionale coördinaties van de Spaanse arbeiderscommissies die
ze controleren, toe te laten? Waarop wachten ze om op alle
syndicale congressen de verkiezing toe te laten van
afgevaardigden verkozen in tegensprekelijke algemene
vergaderingen, na rapporten en tegenrapporten van elke syndicale
tendens en ideologische stroming die binnen de vakbonden
aanwezig is? Waarop wachten ze om de persvrijheid in de
vakbondspers in te voeren, met discussietribunes, die open staan
voor de verschillende tendensen? Zijn ze bereid voor eens en
altijd de bureaucratische praktijk van het uitsluiten van
revolutionaire minderheden in de vakbonden stop te zetten?
Waarop wachten ze om het tendensrecht in hun eigen partijen
terug in te voeren?
En wat het aanklagen van de
misdaden van de bureaucratie tegen de arbeidersdemocratie, tegen
de rechten van de arbeiders en tegen de mensenrechten betreft,
hun eerste schuchtere protesten kunnen niemand voldoen. De
leiders van de Spaanse KP verklaren dat Trotski een groot
revolutionair was [2]. Laten
we die bekentenis als een stap voorwaarts begroeten. Er vloeit
onmiddellijk uit voort dat diezelfde leiders openlijk de
misdaden die door de GPU tegen Andrès Nin, tegen de leiders van
de POUM, tegen de Trotskisten en tegen de linkse anarchisten
gepleegd werden tijden de Spaanse burgeroorlog, zouden moeten
aanklagen.
Maar er is meer. Een ex-lid van
de PCE (of is hij nog steeds lid), Ramon Mercader, is de
moordenaar van de grote revolutionair Trotski. Hij leeft in
Moskou, gedecoreerd met een hoge sovjet-onderscheiding, en
brengt er zijn rustige dagen door met het schrijven van een
geschiedenis (wie weet, misschien zal ook die wel “kritisch”
zijn) van de Spaanse burgeroorlog. De leiders van de P.C.E., van
de P.C.I., van de P.C.F, zouden de berechting van die gemene
moordenaar door een rechtbank, samengesteld door de
internationale arbeidersbeweging, moeten eisen. Ze zouden de
publieke rehabilitatie van Trotski, van Bucharin, van Zinoviev,
van Kamenev, van Rakovsky, van alle oude bolsjewieken moeten
eisen. Ze zouden moeten eisen dat de werken van die grote
revolutionairen vrij gedrukt en verspreid zouden worden in de
U.S.S.R. en de volksdemocratieën. Zoniet, blijven hun geloften
voor de socialistische democratie weinig geloofwaardig.
Dezelfde opmerking is van
toepassing op de voorstanders van het “liberale communisme”
in Oost-Europa. Naar het schijnt applaudisseren Tito en
Ceaucescu met beide handen voor het eurocommunisme. Maar de
inbreuken op de proletarische democratie (en op het zelfbeheer!
Getuige daarvan is de zaak van de professoren in marxistische
filosofie in Belgrado) nemen toe in Joegoslavië. Terwijl het
Roemeense binnenlandse regime één van de meest repressieve en
meest stalinistische blijft onder de volksdemocratieën. Dat die
heren hun daden in overeenstemming met hun woorden beginnen te
brengen. Zoniet zal de geloofwaardigheid van de
“democratische” en “pluralistische” geloften nog verder
ondermijnd worden.
De Conferentie van Oost-Berlijn
weerspiegelt niet enkel een verdieping van de crisis van het
stalinisme. Ze weerspiegelt ook een verdieping van zijn
ideologisch en theoretisch bankroet. Op het ogenblik dat het
internationale kapitalistische systeem zijn ernstigste crisis
sinds de Tweede Wereldoorlog doormaakt, zijn de Europese KP’s
volkomen onbekwaam daaruit gelijk welke conclusies voor de
arbeiders van Europa en van de wereld te trekken. Ze hebben hen
niets te bieden dan de neokeynesiaanse lapmiddeltjes van
eergisteren, die de burgerij zelf in vraag stelt als zijnde
steeds minder efficiënt. Op het ogenblik dat de
internationalisatie van de productiekrachten en van de
klassenconflicten een peil bereikt dat in het verleden nooit
bereikt werd, zijn de KP’s er trots op dat ze zich steeds meer
op het nationale vlak terugtrekken.
Tegenover dit bankroet,
incarneert de IVe Internationale, de wettige erfgenaam van het
communisme en van de Communistische Internationale, vandaag het
levende marxistische denken, het proletarische internationalisme
en de gang naar de proletarische revolutie. Met nog zwakke
krachten, die helemaal niet volstaan voor de reusachtige taken
van ons tijdperk, maar met krachten die snel groeien, die
vertienvoudigd zijn in de laatste jaren, zegt zij aan de
proletariërs van Europa en van de wereld: “De gecombineerde
crisis van het kapitalisme en van het stalinisme maakt de
oplossing van uw historische taak gemakkelijker. Vooruit naar de
socialistische revolutie, naar de omverwerping van de
heerschappij van het kapitaal, naar de democratische macht van
de arbeidersraden, naar de Verenigde Socialistische Staten van
Europa en van de wereld!”
Veertig jaar geleden schreef
Trotski: “Heel wat zaken laten toe te geloven dat de
ontbinding van de Komintern, die geen directe steun in de GPU
heeft, de val van de bonapartistische kliek en van heel de
thermidoriaanse bureaucratie in het algemeen, zal voorafgaan.”
(Overgangsprogramma). Wanneer Tito, met een parafrase op
Berlinguer, over de Conferentie van Oost-Berlijn verklaard heeft
dat ze “zonder verleden noch toekomst” is, heeft hij, op
zijn manier, de pronostiek van Trotski bevestigd. In Warschau
mompelt men dat Stalin in Oost-Berlijn voor de derde maal
gestorven is, maar dat hij nog niet helemaal dood is. De
overwinning van de proletarische revolutie in Europa zal hem
definitief begraven.
13 juli 1976
Voetnoten
[1]
Het volstaat reeds één tekst te citeren, die van de brief door
Stalin, Molotov en Vorochilow aan de Spaanse eerste minister
Largo Caballero gezonden werd, op 21 december 1936: “De
Spaanse revolutie opent wegen die in vele opzichten verschillen
van de weg die Rusland is gegaan. Dit wordt bepaald door
verschillende premissen van sociale, historische en geografische
orde, de eisen van de internationale situatie die anders zijn
dan die welke de Russische tegenover zich had. Het is zeer
waarschijnlijk dat de parlementaire weg in Spanje een
doelmatiger manier voor revolutionaire ontwikkeling blijkt dan
in Rusland.” (Geciteerd in Santiago Carrillo, “Eurocommunisme
en staat”, Van Gennep, 1978, p. 143). Zo ook had de
Britse KP in 1951 met de duidelijke goedkeuring van Stalin een
programmaontwerp over de “Britse weg naar het socialisme”
aangenomen, dat zich expliciet identificeerde met de
“parlementaire weg”. In 1947 reeds, weer met volledige steun
van Stalin, had Harry Pollitt, de secretaris-generaal van de
Britse KP, het perspectief van de dictatuur van het proletariaat
voor dat land opgegeven.
[2]
Uittreksel uit een dialoog tussen Fernando Claudin, ex-leider en
ex-lid van de Spaanse KP, en Manuel Azcarate, die nu lid is van
het uitvoerend comité van die partij, dialoog die verschenen is
in het Spaanse weekblad Triunfo van 3 juli 1976, onder
de titel “Azcarate en Claudin discussiëren over het
eurocommunisme” : “Claudin (...) In de U.S.S.R.
(welke ook de historische en objectieve oorzaken ervan waren)
heeft zich een bureaucratisch systeem gevormd. Volgens Trotski,
zouden er enerzijds socialistische structuren bestaan en
anderzijds een bureaucratische bovenbouw (wat hij een
‘vervormde arbeidersstaat’ heeft genoemd) die in
tegenstelling zou staan tot die socialistische structuur. Op het
einde van zijn leven echter, beweerde Trotski dat wanneer dit
zich zou omvormen tot een stabiel stelsel, die bureaucratische
klasse zich zou omvormen tot een heersende klasse, niet als
geheel van privé-eigenaars, maar veeleer door de functie die
haar componenten zouden vervullen binnen de staat en de part/j.
Om die reden lijkt het me niet mechanisch de U.S.S.R. te
karakteriseren als een systeem dat geen socialistische
productieverhoudingen inhoudt. Integendeel het lijkt me eerder
mechanisch te beweren dat er, enerzijds, socialistische
productieverhoudingen zijn, en anderzijds, een politieke en
ideologische bovenbouw die niet socialistisch is. Dat is één
van de grote problemen die de marxisten op dit ogenblik
bestuderen en waarover ze discussiëren om tot de meest
wetenschappelijk mogelijke definitie te komen van het
sovjetsysteem, dat men niet mag gelijkstellen met het Westerse
kapitalistische systeem, maar, volgens mij, ook niet met een
socialistisch systeem. (…)
Je hebt gezegd dat één
van de belangrijkste problemen de kwestie is van de verhoudingen
tussen staat en partij. Waarom zijn de P.C.E. en andere
communistische partijen van mening dat er verschillende partijen
mogen en moeten zijn? Is het een tactische kwestie, of is het
een dieper probleem dat beantwoordt aan een eis van de sociale
realiteit in de verschillende etappen van de weg naar het
socialisme?
Azcarate — Men zal
opmerken dat ik het meer eens ben met Trotski dan jij (gelach).
Dat hindert me helemaal niet. Trotski was een groot
revolutionair, een groot marxistisch denker, van wie,
onafhankelijk van het feit dat sommige van zijn theorieën —
vooral van de ultieme fase — fout bleken te zijn, een groot
deel van de kritiek op het sovjetsysteem geldig blijkt te zijn
in het licht van de tijd — vooral wat de bureaucratische
vervorming van het sovjetsysteem betreft. Zonder een discussie
die moet verdergezet worden, te willen verdiepen, zou ik zeggen
dat het sovjetsysteem een primair socialistisch stelsel is, ten
gevolge van zijn buitengewoon laag uitgangsniveau, van de
internationale omstandigheden waarin het ontstaan is en van een
reeks verschrikkelijke vervormingen waarvan het stalinisme dat
het in dat primaire stadium geblokkeerd heeft, de uitdrukking
was. Ik ga akkoord om te zeggen dat er een enorme afstand ligt
tussen de sovjetrealiteit en ons socialistisch ideaal. (...) Wat
onze opvatting over de weg naar het socialisme betreft, moet men
hier uitgaan van de veelheid van partijen, zowel socialistische
partijen, als partijen die het socialisme vijandig gezind zijn,
die sectoren vertegenwoordigen die het niet eens zijn met het
socialisme, maar die, volgens ons, politiek overwonnen zullen
worden doordat de partijen, die voorstander zijn van het
socialisme, sterker zullen zijn dan zij. Noch bij Marx noch bij
Lenin vindt men de idee dat het socialisme één partij
betekent. (...)” |