1.
De bittere vruchten van het “socialisme in één land”
De historische en
ideologische wortels van het eurocommunisme
Aan de vooravond van de Eerste
Wereldoorlog vertegenwoordigde de IIe Internationale een
indrukwekkende politieke kracht. Ze verenigde miljoenen leden in
Europa, en werd door honderden volksvertegenwoordigers in de
parlementen vertegenwoordigd. Ze mobiliseerde grote menigten op
haar meetings en publieke manifestaties, met name tegen het
militarisme en de oorlogsdreiging. Ze was de sociale, politieke
en morele incarnatie van het verzet tegen de ramp die zich aan
de horizon aftekende.
Vanaf het congres van Stuttgart
in 1907 nam de IIe Internationale, na moeilijke debatten, een
formulering aan die aan duidelijkheid niets te wensen overliet:
“Als de oorlog ondanks alles toch zou uitbreken, is het de
plicht van de socialisten te ageren voor zijn snelle beëindiging
en met alle kracht te ijveren om de door de oorlog veroorzaakte
economische en politieke crisis te gebruiken om het volk wakker
te schudden en zo de afschaffing van de kapitalistische
klassenheerschappij te versnellen.” De congressen van
Kopenhagen (1910) en Bazel (1912) hernamen analoge formuleringen
[1]. In feite herhaalden de
voornaamste sociaal-democratische partijen tot 27 juli 1914 de
belofte zich met alle middelen tegen de oorlog te verzetten.
Daarna, op 1 augustus 1914, greep een plotse ommekeer plaats in
de voornaamste landen (Italië, dat neutraal was, vormde hierop
een uitzondering). Onder voorwendsel van “landsverdediging”,
verviel de sociaal-democratie in een bijna ongenuanceerde steun
aan de roversonderneming van haar eigen imperialistische
burgerij, wat de objectieve betekenis van de oorlog was voor
ieder van de imperialistische mogendheden die eraan deelnamen.
De traumatische schok, die door
de ommekeer binnen de gehele revolutionaire linkerzijde van de
arbeidersbeweging veroorzaakt werd, was diep en duurzaam. Hij
nam niet enkel de vorm aan van een grondigere afrekening met de
opportunistische, reformistische en revisionistische stroming
die binnen de sociaal-democratie objectief de openlijke overgang
naar de klassencollaboratie en de “Godsvrede” sinds vele
jaren voorbereid had. Hij nam ook de vorm aan van een diepgaande
internationalistische reactie.
Zeker, de marxisten wisten —
zowel op het ogenblik zelf als achteraf — dat het openlijke
overlopen van de sociaal-democratie naar het kamp van de
imperialistische burgerij verscheidene sociale oorzaken had. Het
kan niet enkel verklaard worden door een ideologische en
politieke degeneratie. Deze laatste vergezelt slechts een
toenemende integratie van de gebureaucratiseerde apparaten van
de massapartijen en -vakbonden in de burgerlijke maatschappij.
De toename van het aantal
winstgevende ambten, waarvan de mandatarissen van de
sociaal-democratische partijen binnen de
burgerlijk-democratische staat genoten, riep uiteindelijk een
belangengemeenschap tussen die mandatarissen en de burgerij in
het leven. De aanzienlijke stijging van de levensstandaard van
geprivilegieerde lagen van de arbeidersklasse werkte een
politiek klimaat in de hand, waar het minimumprogramma (de
onmiddellijke eisen) steeds meer gescheiden werd van het
maximumprogramma (de omverwerping van het kapitalistische
regime). De afwezigheid van een globaal begrip van de aard van
het imperialistische tijdperk, de weigering van een oriëntatie
naar grote buitenparlementaire massamobilisaties (oriëntatie
die tevergeefs door Rosa Luxemburg verdedigd werd vanaf 1910),
de afwezigheid van revolutionaire perspectieven en de
onbekwaamheid om de gradualistische tactiek te wijzigen in
functie van de overtuiging dat hevige schokken onvermijdelijk
zouden worden: al deze politieke en theoretische zwakheden
hadden ongetwijfeld eveneens de weg geëffend voor de catastrofe
van augustus 1914.
Maar, zonder als beslissend te
worden beschouwd, werd de afwezigheid van internationale
discipline en van praktische gewoonte de resoluties toe te
passen die bij meerderheid van stemmen door de congressen van de
Internationale waren aangenomen, gerekend tot de voornaamste
factoren die bijgedragen hadden tot de spectaculaire draai van
de belangrijkste socialistische partijen op het einde van juli
1914.
Niet enkel Lenin verkondigde:
de IIe Internationale is dood; het is nodig de IIIe
Internationale op te bouwen op een veel steviger doctrinale en
organisatorische basis. Ook Rosa Luxemburg, en een belangrijk
deel van de “centristische” meerderheid op de Conferentie
van Zimmerwald aanvaardden de idee dat “de Internationale ons
enig vaderland is” en dat het nodig was de internationale
discipline op te leggen binnen de revolutionaire
arbeidersbeweging, tenminste voor wat betreft de grote
internationale vraagstukken [2].
Dat begrip was niet het product van de overwinning van de
oktoberrevolutie, van het overwicht dat de bolsjewieken vanaf de
oprichting van de Komintern verwierven, of van een zekere
neiging vanwege Lenin om zijn “Russische organisatorische
opvattingen “tot de hele wereld uit te breiden. Het was het
gemeengoed van alle internationalisten, bolsjewiek of niet,
vanaf 1915. Het was de quasi-unanieme reactie op de catastrofe
die de internationale arbeidersbeweging in augustus 1914
getroffen had.
Het was ook meer dan dat: een
organisatorisch concept dat conform was aan een juistere
theoretische visie op de tendens tot internationalisatie van de
klassenstrijd in het imperialistische tijdperk. Het begrip
“wereldrevolutie”, dat nogal vaag op de achtergrond was
blijven hangen van het “orthodoxe marxisme” vóór 1914, als
een herinnering aan wat in 1848 gebeurd was, of maximaal als een
tendens van revoluties om zich uit te breiden over meerdere
landen [3], verwierf een
brandende actualiteit in het kader van de bewustwording van de
organische en contradictorische eenheid van de wereldeconomie,
zoals ze door het imperialisme verwezenlijkt was.
Nagenoeg alle revolutionaire
marxisten verwierpen terecht de utopische idee als zou een
revolutie tegelijkertijd moeten uitbreken in de belangrijkste
landen van de wereld (een idee die, achter haar radicale schijn,
een excuus bood voor de reformistische en centristische
weigering om te strijden voor de verovering van de macht door
het proletariaat in ieder land, telkens wanneer de politieke en
sociale krachtsverhoudingen het toestaan). Ze begrepen evenwel
de onvermijdelijke samenhang van revoluties die eerst in één
of meer landen de macht veroveren, en dan stoten op de
internationale interventie van de burgerij, haar militaire
interventie inbegrepen van contrarevoluties die tijdelijk de
bovenhand hebben in andere landen en de tegenstellingen waarmee
het zegevierende, tijdelijk geïsoleerde proletariaat
geconfronteerd wordt aanzienlijk zouden doen toenemen; van
internationale radicalisatie en verscherping van de
klassenstrijd tengevolge van de internationale weerslag van de
zegevierende revoluties en contrarevoluties; van de economische
invloed van deze klassenstrijd op de ontwikkeling van de
conjunctuur van de internationale kapitalistische economie op
middellange en lange termijn en van de weerslag van die
conjunctuur op de klassenstrijd zelf waarbij dat alles bovendien
geïntegreerd is in het complex van de conflicten tussen
onderdrukte naties (vooral, maar niet enkel, die van de
koloniale en semi-koloniale landen) en imperialisme.
In functie van de specifieke
strategische en tactische problemen die uit die complexe
realiteit van de internationale klassenstrijd voortvloeien,
d.w.z. uit die realiteit van de wereldrevolutie, werd de
Communistische Internationale opgericht op basis van een
algemeen aanvaarde internationale discipline. De idee van een
democratische gecentraliseerde Internationale is essentieel een
politiek concept, dat volwaardig deel uitmaakt van een
totaaltheorie over de sociale realiteit van de wereld in het
imperialistische tijdperk, en is niet het bijproduct van een
“internationale extrapolatie van de organisatorische
opvattingen van Lenin”. Niets van wat gebeurd is op wereldvlak
in de loop van de zestiger jaren na de Oktoberrevolutie laat
bovendien toe de geldigheid van die theorie fundamenteel aan te
vechten. Ze vormde de granieten basis waarop de communistische
beweging na 1917 gebouwd is. Ze blijft de granieten basis van
het revolutionair marxisme van vandaag. Trotski had enkel de
verdienste ze op een systematische en uitdrukkelijke manier te
formuleren in het tweede luik van zijn theorie van de permanente
revolutie [4].
Stalin en zijn
meerderheidsfractie binnen het Centraal Comité en onder de
leidende kaders van de K.P.S.U. plaatsten een enorme lading
springstof onder het blok graniet, toen ze, vanaf 1924,
plotseling hun theorie ontwikkelden over de mogelijkheid de
opbouw van het socialisme in één land te voltooien [5].
Ook hier is de laatste oorzaak
van die draai natuurlijk niet ideologisch. Ze moet niet gezocht
worden in het kader van de theoretische bekwaamheid van een
individu, of van het politieke doorzicht van een groep kaders.
Ze is van sociale oorsprong en verbonden met precieze materiële
belangen. Die theoretische zwenking wordt in laatste instantie
verklaard door de opkomst en de zelfbevestiging, binnen de
sovjetmaatschappij, van een nieuwe sociale laag die materieel
bevoorrecht was, de sovjetbureaucratie, en door de groeiende
symbiose tussen die laag en het partijapparaat. De
stalinistische theorie van het “socialisme in één land”
drukte vooral het kleinburgerlijke conservatisme van die
bureaucratie uit, evenals het groeiende verlangen van het
partijapparaat om van de voordelen van de macht te genieten. De
idee, door ontelbare commentatoren ontwikkeld, als was die
theorie aanvaard omdat ze “een concreet perspectief van
economische ontwikkeling van het land” bood tegenover de reële
mislukking van de wereldrevolutie, is volkomen anachronisch. Ze
verklaart helemaal niet de werkelijke aaneenschakeling van de
ontwikkelingen van de internationale klassenstrijd, van de
economische politiek van de U.S.S.R., van de sociale strijd in
het land, van de politieke conflicten en theoretische debatten
in de K.P.S.U. en van de ontwikkeling van de Komintern.
De omvorming van de
Komintern
Maar als men de theoretische
herzieningen in laatste instantie dient te verklaren door
sociaal-economische veranderingen (zo niet breekt men met het
historisch materialisme, dat gebaseerd is op de stelling dat het
maatschappelijk zijn het bewustzijn bepaalt), betekent dit
geenszins dat eens zo’n herziening doorgevoerd is, ze geen
eigen en tot op zekere hoogte autonome dynamiek heeft. In feite
had de aanvaarding van de theorie over de mogelijkheid het
socialisme op te bouwen in één land een sterke weerslag, die
de gehele internationale communistische beweging schokte. Het
feit dat de overgrote meerderheid van de eerlijke en overtuigde
communistische kaders zich daarvan niet bewust waren, noch in
1924 noch in 1928, noch in 1934, toont de moeilijkheden aan voor
het menselijke denkvermogen, zelfs wanneer het voorzien is van
een uitzonderlijk analytisch instrument zoals de marxistische
methode, om onmiddellijk een radicale omwenteling te vatten die
zich voordoet in de coördinaten van het sociale veld waarin het
zich voortbeweegt. Dat verhoogt des te meer de verdiensten van
de communistische minderheid rond Leo Trotski, die bijna
onmiddellijk inzag welke die rampzalige gevolgen op lange
termijn zouden zijn.
Het aanvaarden van de theorie
van het socialisme in één land leidde tot vijf veranderingen
die de theoretische en strategische basis, zowel als de
politieke praktijk en organisatorische structuur van de
communistische partijen en de Communistische Internationale van
top tot teen overhoop zouden halen, door hun objectieve functie
in de hedendaagse wereld grondig te veranderen:
- Het hield een herziening in
van het begrip zelf van wereldrevolutie en van de
actualiteit van die wereldrevolutie in de imperialistische
periode, wat trouwens een herziening van heel de theorie van
het imperialistische tijdperk met zich meebracht.
- Daaruit vloeide een niet
minder fundamentele wijziging voort van de verhouding tussen
de verdediging van de geïsoleerde proletarische staat (en
van het begin van socialistische opbouw binnen die staat),
enerzijds, en de internationale revolutie anderzijds. De
verdediging van het “bolwerk” werd uitgeroepen tot
prioritaire taak van de communistische beweging en het
wereldproletariaat, wat geleidelijk een groeiende
onderschikking van de belangen van de internationale
revolutie aan de (zogenaamde) belangen van de verdediging
van het “bolwerk” met zich meebracht.
- Die onderschikking leidde
tot de omvorming van de KP’s, de krachten die ageerden
voor de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme in
hun respectieve landen, (en van de K.I., instrument voor
revolutionaire omverwerping van het imperialistische systeem
en van het kapitalisme op wereldschaal) in prioritaire
instrumenten tot verdediging van het “Sovjetbolwerk”,
wat steeds meer leidde tot de automatische aanpassing van de
tactiek van die partijen en de K.I. aan de zigzags van de
diplomatie van het Kremlin.
- Dergelijke aanpassing kon
niet anders dan uitmonden in een “nationaal messianisme”
vanwege de Sovjetunie (in werkelijkheid een nationalistisch,
kleinburgerlijk messianisme van de sovjetbureaucratie [6]),
want die systematische onderschikking werd enkel
gerechtvaardigd in functie van het doorslaggevend belang dat
aan de Sovjetunie, aan het sovjetproletariaat en aan de
K.P.S.U. voor de gehele mensheid werd toegekend. De
begrippen leidende staat en leidende partij, die zo’n
centrale rol gespeeld hebben in de stalinistische periode,
en die Chroestjov en Brezjnev gepoogd hebben te redden uit
de schipbreuk van het stalinisme, vinden hun oorsprong in
dat kleinburgerlijke messianisme. Het onvermijdelijke
organisatorische gevolg was het monolithisme binnen de K.I.
en de KP’s, de onderdrukking van elk kritisch debat en van
elk kritisch denken, die de rust en de belangen van de
leiders van de “leidende staat” bedreigden, de
bureaucratisering van de K.I. als bijproduct van de
bureaucratisering van de K.P.S.U. en van de sovjetstaat.
- In de mate waarin heel deze
theoretische, politieke en organisatorische degeneratie de
grondslagen ondermijnden waarop het programma en het bestaan
van de Communistische Internationale berusten, kon ze deze
laatste op lange termijn enkel doen uiteenvallen. De
bureaucratieën van de communistische partijen onderwierpen
zich slechts blind aan de bevelen van het Kremlin —
waarvan steeds duidelijker werd dat ze niet overeenkwamen
met de belangen van het proletariaat van hun respectieve
landen, noch zelfs met hun eigen belangen als apparaat —
in de mate waarin ze geen andere uitkomst zagen, hetzij in
functie van hun materiële afhankelijkheid, hetzij in
functie van de visie die ze hadden op de nationale en
internationale politieke perspectieven op middellange
termijn [7].
Zodra deze situatie veranderde
was het nog slechts een kwestie van tijd vooraleer het
“ijzeren monolithisme” ineenstortte als een kaartenhuisje.
Het “nationaal messianisme” van de K.P.S.U. zou zoveel
“messianismen” voortbrengen als er machtige en materieel van
het Kremlin onafhankelijke KP’s waren. Het “enige centrum”
zou het polycentrisme voortbrengen. Het “proletarisch
internationalisme”, geïdentificeerd met de “verdediging van
het Sovjetbolwerk”, zou uitlopen op een proliferatie van
“nationaal-communismen”. In die zin was het eurocommunisme
impliciet aanwezig in de ontwikkeling van de communistische
wereldbeweging vanaf het ogenblik dat de theorie van het
socialisme in één land werd aanvaard. Met zijn profetisch
genie begreep Trotski dit en hij heeft het sedert die tijd dan
ook verkondigd:
“Het marxisme heeft de
arbeiders altijd geleerd dat zelfs de strijd voor de lonen en
voor de verkorting van de werkdag niet kan leiden tot een
overwinning wanneer hij niet gevoerd wordt als een
internationale strijd. En hier ontdekken we nu dat het ideaal
van de socialistische maatschappij kan verwezenlijkt worden door
de krachten van één enkele natie. Dat is een genadeslag voor
de Internationale. De vaste overtuiging dat het fundamentele
klassenobjectief niet kan bereikt worden, nog veel minder dan de
gedeeltelijke doelstellingen, door nationale middelen of in het
nationale kader, vormt de kern van het revolutionaire
internationalisme. Als men het uiteindelijke doel binnen de
nationale grenzen kan bereiken door de inspanningen van het
proletariaat van één natie, dan is de ruggengraat van het
internationalisme gebroken. De theorie van de mogelijkheid van
het socialisme in één land breekt de banden die het
patriottisme van het overwinnende proletariaat verbinden met het
defaitisme van het proletariaat van de burgerlijke landen. Het
proletariaat van de ontwikkelde kapitalistische landen is tot nu
toe enkel op weg naar de macht. Hoe zal het vooruitgaan? Welke
wegen zal het gebruiken? De oplossingen zullen volledig afhangen
van het antwoord dat het zal geven aan het volgende probleem: is
de opbouw van de socialistische maatschappij denkbaar op
nationaal niveau of is het een internationale taak?
Indien het, algemeen
genomen, mogelijk is het socialisme te verwezenlijken in één
land, moet men deze thesis niet enkel na de verovering van de
macht, maar ook ervoor aannemen. Indien het socialisme
verwezenlijkbaar is in het nationale kader van de achterlijke U.
S. S. R., dan is het dat des te meer in het ontwikkelde
Duitsland. Morgen zullen de verantwoordelijken van de Duitse KP
deze theorie ontwikkelen. Het programmaontwerp geeft hun dat
recht. Overmorgen zal het de beurt zijn aan de P.C.F. Het zal
het begin zijn van de ontbinding van de K.I. volgens de lijn van
het sociaalpatriottisme. De K.P. van om het even welke
kapitalistische staat, overtuigd dat haar land beschikt over de
‘noodzakelijke en toereikende’ grondslagen om alleen de
‘integrale socialistische maatschappij’ op te bouwen, zal
zich in de grond niet meer onderscheiden van de revolutionaire
sociaal-democratie, die zelf ook niet begonnen is met Noske,
maar die definitief op deze klip vergaan is op 4 augustus 1914.
Als men zegt dat het feit
zelf van het bestaan van de U.S.S.R. een waarborg is tegen het
sociaalpatriottisme — aangezien het patriottisme tegenover de
arbeidersrepubliek een revolutionaire plicht is —, geeft men
juist blijk van een enge nationale geest door het unilaterale
toepassen van een exacte idee: men ziet enkel de U.S.S.R. en men
sluit de ogen voor het gehele wereldproletariaat. Dit laatste
kan slechts naar het defaitisme tegenover de burgerlijke staat
gericht worden door het essentiële probleem in het programma
vanuit een internationaal gezichtspunt aan te pakken, door
zonder medelijden het sociaalpatriottische gesmokkel af te
wijzen, dat zich voor het ogenblik nog tracht te vermommen door
in het theoretische gebied van het programma van de
Leninistische Internationale binnen te dringen.” [8]
De draai van het VIIe
congres van de Komintern
De omvorming van de
Communistische Internationale van een instrument voor de
socialistische revolutie tot een instrument van de diplomatie
van de sovjetbureaucratie hield in zich de mogelijkheid van haar
periodieke omvorming tot instrument van de burgerlijke
contrarevolutie, d.w.z. van de verdediging van het privé-eigendom.
Het conservatieve karakter van de bureaucratie, haar angst voor
de internationale weerslag van elke vooruitgang van de revolutie
doorheen de wereld, haar bewustzijn van het feit dat de
passiviteit en de depolitisering van het sovjetproletariaat de
basis vormen van haar macht en van haar privileges, het risico
uiteindelijk deze passiviteit en deze depolitisering in vraag te
zien stellen in functie van een grote vooruitgang van de
wereldrevolutie: dat alles doet haar neigen tot een politiek van
vreedzame coëxistentie met het imperialisme, van streven naar
een verdeling van de wereld in invloedssferen, van verwoede
verdediging van het status-quo [9].
De draai naar een politiek van
verdediging van de burgerlijke staat, van het sociaal status-quo
binnen de imperialistische landen, wat de verdediging inhoudt
van het privé-bezit in geval van een ernstige sociale crisis en
van de nationale verdediging in geval van een imperialistische
oorlog, werd officieel genomen op het VIIe Congres van de
Komintern in de zogenaamde “democratische” imperialistische
landen. Hij was voorafgegaan door een draai van de P.C.F. in die
zin sedert het sluiten van het militair verdrag tussen Stalin en
Laval. De zogenaamde “volksfront”-politiek was er de
duidelijkste vertaling van, haar toepassing gedurende de Spaanse
burgeroorlog de meest radicale. Tegen de collectivisaties die
spontaan waren doorgevoerd door de arbeiders en arme boeren van
het republikeinse Spanje, tegen de door het proletariaat
opgerichte machtsorganen, en met name die comités en die
milities die een beslissende nederlaag toebrachten aan de
militairfascistische opstandelingen in juli 1936 in bijna alle
grote steden van het land, stelde de K.P. zich op als de meest
verwoede, de meest consequente en de meest bloeddorstige
verdediger van het herstel van de burgerlijke orde.
Zeker, ze deed dit niet als
agent van de burgerij, maar als agent van het Kremlin,
geobsedeerd door de angst dat een zegevierende socialistische
revolutie in Spanje en in Frankrijk zou leiden tot een “grote
alliantie” van alle imperialistische mogendheden tegen de
Sovjetunie. Zeker, het ging slechts om een tactische draai.
Zodra de sovjetdiplomatie het geweer van schouder veranderde en
het Hitler-Stalin-pact sloot, begonnen de KP’s de
“Engels-Franse imperialisten” te beschuldigen van
oorlogszuchtig te zijn, werden ze weer “defaitistisch” in de
“democratische” imperialistische landen en aarzelden ze
zelfs niet in de herfst van 1939 het vredesoffensief van de
nazi-diplomatie te steunen, dat de stopzetting van de
vijandigheden eiste zonder herstel van de onafhankelijkheid van
Polen en Tsjecho-Slowakije.
Deze twee overwegingen zijn van
belang om te begrijpen dat de sovjetbureaucratie wier privileges
als materiële basis een productiewijze hebben die voortkomt uit
de afschaffing van het privé-bezit en van het kapitalisme,
wanneer de gelegenheid zich voordoet, en binnen enge grenzen,
kan pogen haar macht uit te breiden door de zone uit te breiden
waar deze nieuwe productiewijze functioneert. Zij deed dit reeds
in 1939-1940 in Oost-Polen, in de Baltische landen, in Bessarabië.
Ze deed het, op grotere schaal, in 1947-1948, in de landen van
haar militair “glacis”, die veroverd waren op het einde van
de Tweede Wereldoorlog in Oost-Europa. Ze deed het evenwel
telkens met behulp van militairbureaucratische middelen onder
haar strikte controle, zonder een echte massale volksrevolutie
te leiden, in dergelijke omstandigheden dat er geen enthousiaste
herpolitisering van het sovjetproletariaat uit kon volgen, en na
een voorafgaand akkoord met het imperialisme over de verdeling
van de wereld in invloedssferen. Het is uitgesloten dat dit zich
in een voorzienbare toekomst opnieuw zou voordoen in Europa of
in Azië. Deze uitzonderingen bevestigen dan ook de globale
appreciatie van de buitenlandse politiek van de bureaucratie als
contrarevolutionair, nadat deze zich omgevormd had tot een
gekristalliseerde sociale laag in de U.S.S.R., die niet anders
kan uitgeschakeld worden dan door een politieke revolutie.
De KP’s maakten de draai van
1935 uit trouw aan de Sovjetunie, zoals zij ze zagen (d.w.z.
trouw aan de sovjetbureaucratie waarvan ze steeds sterker
afhankelijk waren). De draai van het VIIe Congres van de
Komintern evenwel, en alles wat hij inhield, bracht een ander
autonoom mechanisme aan de gang waarover het Kremlin de controle
zou verliezen. Door zich steeds meer te integreren in de
burgerlijke staat en door zich voordelen van de burgerlijke
parlementaire democratie toe te eigenen als resultaat van hun
electorale en syndicale successen, waren de apparaten van de
KP’s van de “democratische” imperialistische landen
voortaan onderworpen aan een onafhankelijke materiële druk die
in zekere zin tegengesteld was aan die van het Kremlin. Indien
het socialisme in één land leidt tot nationaal-communisme, dan
leiden de theorie en de praktijk van het volksfront tot een
politieke lijn die bijdraagt tot een gradueel proces van
sociaal-democratiesering. Dat zijn twee van de voornaamste
historische wortels van het eurocommunisme.
Het merendeel van de
eurocommunistische leiders met het meeste doorzicht zijn zich
daarvan volkomen bewust. Zij beroepen zich voortdurend op de
“grote historische precedenten” van de politiek van het
Volksfront en van de “Antifascistische Unie van de
Weerstand”, tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog, als
voorbereidende etappen van het eurocommunisme. Ze hebben geen
ongelijk, wanneer ze zo, op hun manier, de gedeeltelijk
onwetende en gedeeltelijk onoprechte maoïsten eraan herinneren
dat de werkelijke ideologische voorvader van het eurocommunisme
Jozef Stalin zelf is. Het volstaat de documenten na te gaan van
de P.C.F., de P.C.I., de P.C.E. en vele andere KP’s van de
periode 1935-1938 en 1941-1947 om onder de pen van hun leiders
van die tijd, van de trouwste rechterhanden van Stalin in de
U.S.S.R. zelf en er buiten, zelfs van Stalin zelf, dezelfde
revisionistische formuleringen te vinden over de burgerlijke
staat, over de “nieuwe democratie” en de
“vooruitgeschreden democratie”, waarover onze
mao-stalinisten vandaag veinzen verontwaardigd te zijn, waarbij
ze trouwens vergeten dat Mao zelf ze getrouw had overgenomen in
1941. [10]
De onaangename verrassing voor
het Kremlin komt voort uit het feit dat het dacht alle
bewegingen van deze machine te kunnen controleren: “Draai naar
rechts, draai naar links, opgepast.” Haar bureaucratische
trots kreeg reeds een flinke schok bij het sluiten van het
Hitler-Stalin-pact. De latere gebeurtenissen hebben de ernstige
crisis die met name de P.C.F. in die periode doormaakte doen
vergeten: tot veertig procent van haar parlementaire groep,
waaronder verscheidene leden van het politiek bureau, keurden,
bij die gelegenheid, Moskou af, een deel hiervan liep over naar
het kamp van de eigen bourgeoisie. [11]
Het grootste gedeelte van het apparaat nochtans bleef het
Kremlin trouw.
Hetzelfde gebeurde na het begin
van de “koude oorlog” die volgde op de “grote
antifascistische alliantie”. Alle KP’s van kapitalistisch
Europa maakten gehoorzaam een draai van 180 graden. Zij
bevestigden als één man dat, als het Rode Leger, “bij zijn
achtervolging van de imperialistische agressor”, aan de grens
van hun land zou komen, het er met open armen zou ontvangen
worden, als een bevrijdende kracht. Dat was zeker niet de taal
van een sociaal-democratische partij.
Op verschillende tijdstippen in
de zestiger jaren (in enkele gevallen reeds in de loop van de
vijftiger jaren), maakten KP’s van het kapitalistische Europa
opnieuw de draai naar de aanpassing aan de sociaal-democratie;
dit viel min of meer samen met een parallelle zwenking van het
Kremlin: einde van de koude oorlog, herbevestiging van de
“vreedzame coëxistentie”, reis van Chroestjov naar de
Verenigde Staten, “geest van Camp David”, ontmoeting
Chroestjov-Kennedy te Wenen, en zo verder. Deze keer, echter,
was de machine niet enkel moeilijker te controleren dan in
1935-1938 of in 1941-1947, maar ze was vrij ernstig ontregeld.
De hoofdzaak hiervan ligt in de
cumulatieve gevolgen van de opeenvolgende draaien, in de duur
van de nieuwe reformistische draai, in de gewijzigde
samenstelling van het apparaat van de KP’s, in het
verschillende karakter van de rekrutering van de KP’s op basis
van hun neoreformistische politiek van lange duur. De draaien
die zich alle drie jaar opvolgden, en een grote soepelheid en
verscheidenheid van ervaring gaven aan de bureaucraten en de
kaders van de KP, werden vervangen door een reformistische
praktijk die sedert twintig jaar, indien niet langer, zonder
onderbreking wordt toegepast. Een hele generatie
eurocommunistische kaders heeft niets nieuws meer geleerd dan
goede verkiezingen voor te bereiden en acties te voeren voor
onmiddellijke eisen. De geleidelijke verdwijning van heel de
communistische generatie die gevormd werd in de jaren vóór
1935, tijdens het verzet, zelfs tijdens de jaren van de koude
oorlog, die een heel andere praktijk kende dan die van vandaag,
speelt in dit geval een zeer belangrijke rol.
Een ander cumulatief proces is
niet minder betekenisvol, nl. dat van de quasi-permanente
installatie van het apparaat van de KP’s dichtbij de
“ruiven” van de burgerlijke democratische staat. Hier
herhaalt zich een proces van degeneratie dat bijna analoog is
aan dat wat de klassieke sociaal-democratie gekend heeft tussen
1900 en 1914. Het geldt vooral voor de grote communistische
partijen in kapitalistische landen, vóór alles de P.C.I. en de
P.C.F. Lange jaren van clandestiniteit hebben tot nu toe de
Portugese en de Spaanse KP beschermd tegen de directe gevolgen
van deze corruptie (dat kan snel veranderen); de rechtse lijn
van die partijen wordt voor het ogenblik bepaald door
ideologische factoren en de strategische oriëntatie. Maar zelfs
de kleinere KP’s zoals die van Zweden, België, Zwitserland,
Nederland, Finland en Groot-Brittannië worden gedeeltelijk
aangetrokken door die beweging, hetzij op gemeentelijk vlak,
hetzij op syndicaal vlak. Soms, mede door het voorbeeld van een
buur, wint de ideologie het van de realiteit. Het verlangen om
toegang te hebben tot deze “ruif” gaat het binnengaan zelf
vooraf en dicteert van dan af de politieke lijn.
De nadruk moet evenwel vooral
gelegd worden op de verandering van de internationale context.
De gezamenlijke crisis van het imperialisme en het stalinisme
ondermijnt de concepten waarop de stalinistische ideologie
gebaseerd was. De Chinese revolutie heeft de kapitalistische
omsluiting van de U.S.S.R. gebroken. Samen met de Joegoslaafse,
Vietnamese en Cubaanse revoluties, heeft ze de mythe vernietigd
van “de Sovjetunie enig bolwerk van de wereldrevolutie”. Het
Chinees-Russisch conflict maakt het Togliatti mogelijk een
Pontius Pilatus houding te ontwikkelen (“ze zijn allebei een
beetje schuldig”) en ondermijnt nog verder het concept van een
te verdedigen “centraal bolwerk”. Bovendien is de
identificatie van de opgang van de wereldrevolutie met de enkele
verdediging van het “socialistische kamp” — vooral wanneer
Joegoslavië eerst, en China daarna, buiten dit “kamp”
gesloten werden, en wanneer dit “kamp” het socialistische
Hanoi heeft laten bombarderen zonder omzeggens te reageren —
steeds minder geloofwaardig. Op schijnbaar ongerijmde wijze
vernietigt de militaire en industriële versterking van de
U.S.S.R. zelf één van de belangrijkste drijfveren die in de
jaren dertig en veertig de stalinistische machine deden
functioneren. Niemand gelooft ernstig dat een dodelijke
bedreiging van vernietiging vandaag op de Sovjetunie weegt, wat
veel communisten natuurlijk (terecht) dachten in de periode van
Hitler (waarbij het iets anders is te weten of ze voor het
juiste antwoord kozen tegenover deze bedreiging). De idee van de
“vreedzame concurrentie tussen de twee kampen” die door het
“socialistische kamp” zou moeten gewonnen worden vooraleer
het socialisme in het Westen kan triomferen, is de nieuwe mythe
die de oude vervangt. Maar haar overtuigingskracht is sterk
verminderd.
In die omstandigheden is de
absolute noodzaak van een onderworpenheid aan de bevelen van het
Kremlin niet meer evident, zelfs niet in de bekrompen logica van
het socialisme in één land. De belangen van de apparaten van
de “nationale” KP’s worden steeds meer autonoom tegenover
die van de sovjetbureaucratie. Deze autonomie heeft haar eigen
logica, haar eigen gevolgen. Stemmen winnen bij de verkiezingen,
burgemeesters- en parlementaire mandaten verwerven, de controle
over de vakbonden en massacoöperatieven behouden of verwerven,
dit alles haalt geleidelijk aan de bovenhand op de imperatieven
van de verdediging van de U.S.S.R., zelfs van die van het
“socialistische kamp”. Dat de twee imperatieven in botsing
kunnen komen met elkaar, dat bevestigden de reacties van de
communistische basismilitanten, van de arbeidersklasse en van de
werkende massa’s in kapitalistisch Europa tegenover de invasie
in de socialistische Tsjecho-Slovaakse Republiek in 1968, aan
elke bureaucraat van een KP van kapitalistisch Europa die in
staat was zijn ogen en oren te openen.
De etappen in de crisis van
het stalinisme
In die zin is de graduele
opkomst van het fenomeen “eurocommunisme” — want het gaat
om een graduele vorming, en niet om een radicale omvorming van
de ene dag op de andere, zoals veel waarnemers veinzen te
geloven — onverbrekelijk verbonden met de groeiende crisis van
het stalinisme. Zij vormt zich beetje bij beetje om tot een
ontbindingscrisis. [12]
Wij hebben het al gezegd: de
ontbindingscrisis van het stalinisme vloeit onvermijdelijk voort
uit de verovering van een van het Kremlin onafhankelijke materiële
en politieke basis door een aantal KP’s, eens de doctrine van
het socialisme in één land algemeen aanvaard was door het
geheel van deze partijen. De duidelijkste gevallen zijn
natuurlijk die van de Joegoslavische en de Chinese KP. Beide
hebben de macht veroverd aan het hoofd van een grote
volksrevolutie [13], waarbij
ze miljoenen (in het geval van China, tientallen miljoenen)
arbeiders en boerenproducenten mobiliseerden, zij het dan een
vanaf haar aanvang gebureaucratiseerde revolutie en een
bureaucratisch gecontroleerde en in grote mate gemanipuleerde
mobilisatie. Daardoor genoten die partijen en hun leidingen een
enorm prestige bij de werkende massa’s van hun land en
verwierven ze de autonome materiële en politieke basis om met
succes weerstand te bieden aan de oekazen van het Kremlin, wat
geen enkele communistische leiding die vóór 1943 in de
Komintern wilde blijven had kunnen doen. Het geval van de
Tsjechoslovaakse KP gaat in dezelfde zin. Deze partij had de
macht gekregen uit de handen van het Kremlin in februari 1948,
aangezien de militairbureaucratische druk op dat ogenblik een
heel wat beslissender rol speelde dan de mobilisatie van een
fractie van de arbeidersklasse die gecontroleerd werd door de
KP. Door het nabootsen van de stalinistische methoden en door
haar onderwerping aan de sovjetbureaucratie, had ze haar basis
binnen de bevolking tussen 1949 en 1967 aanzienlijk verkleind.
Maar de beslissing van haar “centristische” fractie het
proces te openen dat zou leiden tot de Praagse Lente in 1968, de
volkssteun aan deze nieuwe oriëntering, de snelle verovering
van de autonomie van actie en de stijgende politisering van de
arbeidersklasse, dat alles verleende haar een massale steun
binnen de werkende massa’s toen ze haar eerste verworvenheden
(die objectief gezien verworvenheden waren van de voorlopers van
de politieke revolutie) tegen de stijgende druk van het Kremlin
verdedigde. Deze steun maakte het hoogtepunt van het XIVe
congres van de K.P.T. mogelijk, een clandestien arbeiderscongres
van verzet tegen het dictaat van het Kremlin. Maar het dictaat
werd ondersteund door de tanks, en de “centristische”
fractie werd weggeveegd door de “normalisatoren”, als gevolg
van die tanks en van haar eigen aarzelingen.
Het geval van de Cubaanse groep
rond Fidel bevestigt dezelfde regel door een negatief voorbeeld.
Deze groep greep de macht aan het hoofd van een ontzaglijke
massamobilisatie van arbeiders en boeren, die wel heel wat
minder gebureaucratiseerd en gemanipuleerd was dan die van
Joegoslavië of van China. Hij veegde de opwerpingen, het verzet
en de sabotage van de Cubaanse stalinisten weg en voltooide een
proces van permanente revolutie door de vernietiging van de
burgerlijke orde en de oprichting van een arbeidersstaat,
waarbij hij zo aanvankelijk een bijna volledige politieke
onafhankelijkheid verwierf t.o.v. het Kremlin. Het isolement
evenwel van de Cubaanse revolutie in het Westerse halfrond, de
blokkade en de agressie vanwege het Amerikaanse imperialisme, de
toenemende broosheid van de militaire en economische situatie
doorheen de jaren zestig, de nederlagen geleden door de
Latijns-Amerikaanse revolutie, brachten een steeds toenemende
materiële afhankelijkheid met zich mee ten opzichte van de
sovjetbureaucratie. Vandaar de politieke achteruitgang van de
groep rond Fidel.
Gewend als ze was enkel te doen
te hebben met knechten waaraan bevelen gegeven worden of met
“trotskistische vijanden van het volk” die worden
uitgeroeid, was de sovjetbureaucratie het noorden kwijt ten
gevolge van de onvoorziene weerstand waarop ze plots botste in
haar eigen invloedssfeer. Haar eerste reflex was er een van
geweld overgeplaatst op het vlak van de staatsbetrekkingen:
excommunicatie van Tito, blokkade van Joegoslavië, mobilisatie
van het leger aan de Joegoslavische grenzen, oproepen tot
opstand, zelfs tot moord.
De brutale methode mislukte.
Chroestjov boog deze lijn om in de richting van de verzoening.
“De Trotskistisch-fascistische bandieten van de
Tito-Rankovic-kliek” vormden zich van de ene dag op de andere
om tot “zeer dierbare Joegoslavische kameraden” [14].
De aankomst op de luchthaven van Belgrado van Nikita in
hoogsteigen persoon, om zijn teruggevonden “dierbare
kameraden” te omhelzen, bracht een zware slag toe aan de mythe
van de onfeilbaarheid van de K.P.S.U. en van de
ondergeschiktheid van alle KP’s aan de bevelen van het Kremlin
als de excommunicatie van Tito zeven jaar tevoren.
Daarna ging dezelfde
Chroestjov, gevolgd door Brezjnev, op dezelfde brutale manier te
werk met de Chinese leiding, toen deze weigerde te buigen:
economische blokkade, weigering van militaire hulp, mobilisatie
en concentratie van het leger aan de Chinese grens. Opnieuw was
de mislukking totaal. De Chinese leiding, verre van toe te geven
aan de druk van de excommunicatie, bevestigde steeds sterker
haar politieke en organisatorische autonomie.
Bij deze twee schokken moeten
natuurlijk die van het XXe Congres van de K.P.S.U. en van het
begin van de destalinisatie gevoegd worden. Niet enkel de mythe
van de onfeilbaarheid werd er — zonder twijfel definitief —
vernietigd. Maar de duidelijke onbekwaamheid van de bureaucratie
om de diepere oorzaken van de stalinistische degeneratie te
verklaren, de flagrante ontoereikendheid van de formule van
“persoonlijkheidscultus”, de onmacht van het sovjetapparaat
om enige institutionele hervorming door te voeren die zelfs maar
de minste waarborgen kon bieden tegen de terugkeer naar zulke
monsterachtige misdaden en fouten, dat alles ontnam alle
geloofwaardigheid aan het “sovjetmodel” als elders te
propageren “model voor de opbouw van het socialisme”, en
ondermijnde bijgevolg onherstelbaar het principe van de leidende
staat en de leidende partij. Togliatti had het als eerste
begrepen en had in zijn “Testament van Yalta” een
oorzakelijk verband gelegd tussen de ontoereikendheid van de
theorie van de persoonlijkheidscultus. de “onvolmaaktheden”
van het sovjetmodel van socialisme en de onvermijdelijke opkomst
van een “polycentrisme” binnen de internationale
communistische beweging. [15]
Het Kremlin was de controle aan het verliezen over alles wat het
niet meer via de meest directe militaire en economische weg kon
controleren.
De inval in de
Tsjecho-Slovaakse Socialistische Republiek deed de beker
overlopen. Welke weg is er niet afgelegd tussen de verplettering
van de Hongaarse revolutie door de sovjettanks in november 1956,
zonder dat ook maar één enkele KP-leiding — met uitzondering
van de Joegoslavische — de minste openlijke kritiek uitte, en
de talrijke protesten van de kant van de eurocommunistische
KP’s die volgden op de invasie van de C.S.S.R. ! Niet enkel
het echte enthousiasme dat de Praagse Lente had opgewekt in de
rangen van de Europese KP’s, zo niet in die van het gehele
Europese proletariaat, verklaart deze zwenking. De veelvuldige
banden die de Dubcek-leiding gelegd had met de eurocommunisten
hebben er natuurlijk iets mee te maken. De duidelijke
impopulariteit van die daad in de ogen van de werkende massa’s
van Europa, de vrees voor een nieuwe golf van anticommunisme en
voor zware electorale verliezen speelden ook een rol in deze
zaak.
Maar bovenal was er een stille
politiek-historische ongerustheid: “En als wij, Italiaanse,
Franse, Britse communisten morgen aan de macht zouden zijn en
onze politiek zou onze “grote broer” niet bevallen, wat zou
hem dan beletten “onze landen” te behandelen zoals hij
Tsjecho-Slowakije heeft behandeld? Wat zou hem beletten
‘ons’ te mishandelen of, erger, zoals ‘ze’ Frantisek
Kriegel en zijn gekidnapte kameraden hebben mishandeld vanaf de
aankomst van de tanks in Praag?” Dit vermogen om zich het
onvoorstelbare voor te stellen, dat nog niet verworven was in
1936 en in 1949, was deze keer goed en wel aanwezig. De tijd had
zijn werk gedaan. De ervaring van het stalinisme, tenminste in
zijn ergste aspecten, was geassimileerd. Er is iets als unanieme
opwelling van afschuw geweest: “Dat, bij ons? Nooit!”
De stalinistische
Internationale was niet meer. Of tenminste, zij liet zich steeds
meer herleiden tot de skeletachtige organisaties die
rechtstreeks leefden van de subsidies van het Kremlin. Er was,
binnen haar, geen plaats meer voor massapartijen met eigen
wortels in hun arbeidersklasse, in die mate waarin de
internationale arbeidersklasse nu de essentie van de aard van
het stalinisme geassimileerd had.
Eurocommunisme en vreedzame
coëxistentie
De draai van het VIIe Congres
van de Komintern werd essentieel gerechtvaardigd door de
noodzaak voor de U.S.S.R. “te manoeuvreren tussen de
imperialistische mogendheden”. Deze noodzaak is een objectief
feit. Het Rusland van Lenin en Trotski moest ook het verdrag van
Brest-Litovsk en het verdrag van Rapallo sluiten. Daarentegen is
het geen noodzaak, maar een opgeven van elementaire principes
van het marxisme, wanneer de arbeiderspartijen hun koers van
onherroepelijke oppositie tegenover de imperialistische burgerij
wijzigen in functie van die verdragen en hun tactiek in
overeenstemming brengen met de noodzakelijkerwijs conjuncturele
en voorbijgaande manoeuvres van de diplomatie van de
arbeidersstaat.
De “verdeeldheid van de
imperialistische mogendheden” opent een manoeuvreerruimte
zowel vóór als na de Tweede Wereldoorlog. Zij mikt niet enkel
op de tegenstelling tussen de imperialistische mogendheden
onderling. Ze mikt zelfs steeds meer op de (voorbijgaande) steun
aan de één of andere interne fractie van de imperialistische
burgerij van een zelfde land tegen deze of gene andere fractie.
Elke communistische partij die zich op deze weg laat meeslepen,
voegt aan haar opgeven van de klassenonafhankelijkheid van het
proletariaat en van de elementaire principes van het communisme
toenemende risico’s toe om zelfs de verdediging van de meest
rechtstreekse materiële belangen van de arbeidersklasse op te
geven.
Herinneren we ons nog de steun
die werd verleend door de P.C.F. aan de “verdediging van de
nationale onafhankelijkheid” door De Gaulle en de gaullisten
tegen de “atlantisten” die de EDO steunden? Het vervolg is
gekend. De Gaulle komt in 1958 aan de macht door middel van een
militaire staatsgreep en stelt een “Sterke Staat” in die
gedurende bijna een tiental jaren de Franse arbeidersklasse ver
terugslaat. Mei ‘68 was nodig om het verloren terrein terug te
winnen.
We hebben hier echter weer te
maken met een door het Kremlin steeds minder gecontroleerde
machine. Wie zal oordelen, en aan de hand van welke criteria,
welke imperialistische en welke variante van burgerlijke
politiek “de gunstigste voor de vrede” is? Vroeger was de
keuze eenvoudig. Stalin had altijd gelijk, zelfs toen hij in
1940 plots aan de Duitse arbeiders verkondigde dat hun
hoofdvijand niet langer Hitler was maar wel “de
oorlogszuchtige fractie van Fritz Thyssen” die het
Duits-Russisch niet-aanvalspact wilde breken. Aangezien de
rehabilitatie van Tito en het XXe Congres de onfeilbaarheid
voorgoed hebben uitgeschakeld, is het nu niet duidelijk op welk
paard men moet wedden voor “de prijs van de vrede”.
Zijn de atlantisten vijand
nummer één van de vrede en de ontspanning? Dat schijnt Georges
Marchais nog te denken. (Het Kremlin, van zijn kant, apprecieert
dat oordeel niet zozeer. Het was niet zo erg ontevreden over de
atlantisten Nixon en Kissinger, integendeel.)
Maakt het gevaar van een
onafhankelijk Duits (of Duits-Brits, of Frans-Duits-Brits)
kernwapen de NAVO eerder tot een geringer kwaad? De voorkeur van
Segré schijnt eerder in die zin te gaan (en wij zouden niet
verwonderd zijn als hij de geheime zegen van Gromyko heeft
gekregen). Kan men de NAVO minder schadelijk maken door een
“socialistische” vinger op de trekker te plaatsen? Marchais
en Berlinguer neigen voorzichtig in de richting van deze
“tussen”-oplossing. Is het niet beter een standpunt van
“positief neutralisme” te verdedigen? Dat schijnt de door
Santiago Carillo aangenomen stelling te zijn. En Cunhal, die
zich houdt aan het geraas van vroeger tegen de NAVO, tot groot
genoegen van de KP van de VS, merkt bezorgd dat de Pravda steeds
minder zijn vurige geloofsbelijdenissen publiceert. Slechts de
D.K.P. heeft geen probleem: zij herhaalt als een papegaai wat in
Oost-Berlijn gezegd wordt.
Wanneer de maoïsten trachten
een requisitoir op te stellen tegen de buitenlandse politiek van
de eurocommunisten, is de acrobatie waartoe ze gedwongen worden
om de ingewikkeldheid van de standpunten in hun simplistisch
systeem te doen passen dan ook pijnlijk om te zien: de
eurocommunisten, die “moderne anticommunisten” (sic),
bewijzen hun onderworpenheid aan het Russische
sociaalimperialisme door te weigeren zich resoluut te verzetten
tegen het Amerikaanse imperialisme en door de nationale
onafhankelijkheid op te offeren die slechts kan verwezenlijkt
worden door een hevige strijd tegen de twee supermachten, die
onderling akkoord gaan om Europa te onderwerpen, en waarvan het
wederzijdse akkoord een hevige en onverbiddelijke strijd inhoudt
voor de hegemonie, die hen er morgen zal toe brengen elkaar uit
te moorden (en ons allen uit te moorden) in de loop van de
onvermijdelijke Derde Wereldoorlog. Daarom is een tactische
alliantie met het minder agressieve want verzwakte Amerikaanse
imperialisme niet a-priori uit te sluiten. [16]
Bevordert het eurocommunisme de
hegemonie van het Amerikaanse imperialisme of versterkt het
integendeel de bevestiging van het imperialistische Europa
tegenover de V.S.A.? In deze platte vorm gesteld, maken deze
vragen elk redelijk antwoord onmogelijk.
Het eurocommunisme is een
fenomeen van politieke en ideologische achteruitgang van een
fractie van de Europese arbeidersbeweging, in een situatie van
verscherping van de spanningen tussen de klassen en van de
klassenstrijd. Deze verscherping is het die de kapitaalvlucht
opeenvolgend uit Portugal, Italië, Frankrijk en Spanje
veroorzaakt, en niet de steeds meer reformistische politiek van
de eurocommunistische leiders. Evenzo, als het perspectief van
een regeringsdeelname van de eurocommunistische KP’s fracties
van de Europese burgerij afschrikt, dan is het niet zozeer in
functie van de slagen die brave ministers van plan zijn toe te
brengen aan het privé-bezit: iedereen weet dat hun plannen
gematigder zijn dan die van het uitvoerend comité van de Labour
Party van 1945 of van 1947. Bovendien, zoals dit voorbeeld
bewijst, woorden zijn nog geen daden, en plannen evenmin
regeringspolitiek! Het is in functie van de perspectieven van
een revolutionaire opgang van de massa’s die moeilijk te
controleren is door de KP’s — hoewel hij ongewild
gestimuleerd wordt door het aan de macht komen van een
“regering van links”, en door de reacties die die zou
teweegbrengen vanwege de grote burgerij — dat het imperialisme
bang is.
Er is geen enkele reden om te
veronderstellen dat de eurocommunistische leiders zich zouden
hebben omgevormd tot rechtstreekse agenten van het Amerikaanse
imperialisme, zelfs indien sommige van hun manoeuvres deze of
gene operatie van de Carter-administratie kunnen dienen. Er kan
geen enkele materialistische verklaring gegeven worden voor
zo’n vergezochte hypothese. Hun toenemende integratie in het
burgerlijke staatsapparaat zou van hen, op zijn meest, agenten
maken van hun eigen burgerij, die de Europese burgerij is, en
zeker wel een bondgenoot maar ook een concurrent (en een steeds
heviger en steeds zelfverzekerder concurrent) van het
Amerikaanse imperialisme. Hindert het eurocommunisme haar
manoeuvres tegenover Washington? Ja, als men het de
verantwoordelijkheid voor de kapitaalvlucht, voor de staking van
investeringen, voor de economische quasi-stagnatie toeschrijft,
wat absoluut niet gerechtvaardigd is. Neen, als men er een
bijkomend element van restabilisatie van de burgerlijke orde in
kapitalistisch Europa in ziet, in feite de laatste dijk die de
socialistische revolutie zal moeten neerhalen voor de
overwinning.
Gedurende twee decennia stond
heel de militante fractie van de Zuidwest-Europese
arbeidersklasse erg vijandig tegenover”haar” burgerlijke
staat, met “haar” leger en “haar” politie. Als het
“historisch compromis” een betekenis heeft, dan is dat wel
het uitschakelen van die vijandigheid. [17]
Opnieuw is de parallel met de sociaal-democratie van 1914 tot
1929 treffend. Voor het (naar onze mening weinig
waarschijnlijke) geval dat dit manoeuvre met succes bekroond zou
worden, zou de Europese burgerij er versterkt en niet verzwakt
uit komen tegenover het Amerikaanse imperialisme. Paradoxaal
genoeg, zouden de meest overtuigde voorstanders van de maoïstische
theorie van de twee supermachten gunstig moeten staan tegenover
de eurocommunistische strategie, want deze strekt tot de
versterking van “de onafhankelijkheid (en de kracht) van het
(imperialistische) Europa” tegenover de U.S.A. En hoe kan men
de ogen sluiten voor het feit dat de omvorming van grote
arbeiderspartijen van agentschappen van de sovjetbureaucratie
tot autonome politieke krachten die geneigd zijn tot een
“historische” alliantie met een fractie van hun
imperialistische burgerijen datzelfde imperialistische Europa
eveneens versterkt ten opzichte van de U.S.S.R.?
Het lijdt geen twijfel dat de
eurocommunistische partijen oprechte voorstanders zijn van de
ontspanning. Ze zijn ervan overtuigd dat hun reformistische
projecten, om maar niet te spreken van hun project van
regeringsdeelname, niet de minste kans hebben werkelijkheid te
worden als men zou hervallen in de Koude Oorlog, om maar niet te
spreken van een oorlog zonder meer. Het zou absurd zijn ze te
beschuldigen van oorlogszucht. Als er één verwijt is dat men
hen kan maken, dan is dat het feit dat ze de gevaarlijke
pacifistische illusie verspreiden dat de vrede op lange termijn
kan gered worden alleen al door de “druk” op het
kapitalisme, zonder dit af te schaffen. Deze pacifistische
illusie echter hebben ze geërfd van de “stalinistische
orthodoxie” waarvan ze een volwaardig deel was en is. Ze is
een ander logisch uitvloeisel van het socialisme in één land.
De vrees die door bepaalde
burgerlijke kringen wordt uitgesproken dat, onafhankelijk van de
“goede trouw” waarmee de eurocommunistische leiders zich
distantiëren van Moskou, hun groter gewicht in het politieke
leven en, in voorkomend geval, in de regeringen van
kapitalistisch Europa “objectief gezien” het gevaar inhoudt
van een “finlandisering”, van een “neutralisering” van
dat Europa, is om twee redenen ongegrond. In de eerste plaats
omdat de leiders van de P.C.F, en van de P.C.I. reeds duidelijk
hebben gesteld dat ze het breken met het Atlantische
bondgenootschap niet meer vooropstellen als voorafgaandelijke
voorwaarde voor regeringsdeelname (het is interessant te noteren
dat de Portugese KP, die nochtans een trouwe volgeling is van
het Kremlin, hetzelfde heeft gedaan onder de voorlopige
regeringen waaraan ze deelnam in 1974-1975). Verder, omdat in
tegenstelling tot de Finse situatie, de eurocommunistische
leiders zich hebben uitgesproken voor een versterking en niet
voor een verzwakking van de “nationale verdediging” van
“hun” burgerij. Deze burgerij nu is allesbehalve
“neutraal”.
Bijgevolg is het enige
realistische element in de vrees van die meest verstokte
bourgeois, het feit dat dezelfde veranderingen in de
sociaal-politieke krachtsverhoudingen die zouden kunnen leiden
tot de regeringsdeelname van de eurocommunisten, breuken in het
Atlantische bondgenootschap met zich mee zouden kunnen brengen.
Dat is zonder twijfel waar. Om niet in een sofisme te vervallen
zou men daar nog aan moeten toevoegen dat het politieke doel van
de eurocommunistische leiders er juist in bestaat die
veranderingen te beperken, ze te kanaliseren in banen die
verenigbaar zijn met het behoud van de burgerlijke orde (en
desnoods met het behoud van het Atlantische bondgenootschap).
Als zich ooit een breuk met de NAVO zou voordoen in één of
ander West-Europees land, zou dat niet gebeuren wegens maar
ondanks de politieke inspanningen van de eurocommunisten.
Het valt nog te bezien of
vanuit het standpunt van de sovjetbureaucratie de NAVO en de
huidige situatie niet te verkiezen zijn boven de herverdeling
van de kaarten die zou volgen uit een autonome militaire
versterking van het Europese imperialisme, waar het
eurocommunisme op zijn manier zou hebben toe bijgedragen. Dat is
best mogelijk, zoals het best mogelijk is dat de medeplichtige
knipoogjes van het Kremlin naar Giscard, die zich herhalen sinds
de laatste presidentsverkiezingen en waaraan Marchais —
terecht, vanuit zijn standpunt — “het gebrek aan
proletarisch internationalisme” verwijt, een stille
ongerustheid uitdrukken tegenover een “tripolair” Europa,
met een zelfstandige Duits-Frans-Italiaans-Britse herbewapening
(zonder te spreken van een “quadripolair” Europa met een
zegevierende socialistische revolutie in één of verschillende
landen van Zuid-West-Europa).
Voor de internationale
arbeidersbeweging en voor de Europese arbeidersklasse zijn deze
spelletjes in grote mate absurd en tegelijkertijd uiterst
gevaarlijk. De arbeidersklasse heeft niet te kiezen tussen
verschillende varianten van burgerlijke internationale politiek.
En het is nu juist daarover dat het gaat in al deze speculaties.
De arbeidersklasse moet strijden voor een internationale
arbeiderspolitiek, d.w.z. een onafhankelijke klassenpolitiek,
gekant tegen elke alliantie met één fractie van het
imperialisme tegen een andere. Dat kan tegenwoordig vertaald
worden door twee formuleringen: “Tegen de bewapening (vooral
de kernbewapening) en tegen de oorlogsvoorbereidingen van elke
imperialistische burgerij! Voor de Verenigde Socialistische
Staten van Europa!”
Is er plaats voor een
“echt reformisme” in het kapitalistische Europa van vandaag?
Wanneer wij het hebben over een
proces van sociaal-democratisering van de West-Europese KP’s,
spartelen de vertegenwoordigers van het eurocommunisme tegen:
“Wij hebben niets gemeen met de sociaal-democratie van
vandaag”, verzekeren ze. Wij hebben nooit beweerd dat de
KP’s zich aan het omvormen zijn in datgene wat de miserabele
sociaal-democratie van Helmut Schmidt, van
Wilson-Healy-Callaghan of van Mario Soares is. Wij hebben het
klaarblijkelijke parallellisme onderstreept met de evolutie van
de sociaal-democratie van de jaren 1910-1930, die toch wel
verschilde van die van nu. De eurocommunistische leiders hebben
die parallel nooit ernstig weerlegd.
Welnu, wij spreken van een
proces. De huidige sociaal-democratie is het product van die van
de jaren 1920, maar ze verschilt er erg van. Zo ook was de
sociaal-democratie van de jaren twintig het product van de
capitulatie van 1914, maar ze had ten gevolge daarvan
belangrijke veranderingen ondergaan ten opzichte van die van vóór
augustus 1914. En de capitulatie van augustus 1914 was op haar
beurt het product van de veranderingen die zich hebben
voorgedaan binnen de klassieke sociaal-democratie vóór de
Eerste Wereldoorlog.
Op een analoge wijze is het
eurocommunisme, dat de KP’s nog niet heeft omgevormd tot
sociaal-democratische partijen, maar enkel hun ontwikkeling in
die zin heeft versneld, het product van een steeds
systematischere optie van lange duur sedert het einde van de
Koude Oorlog, een optie die zelf voortvloeit uit de door het
VIIe Congres, het volksfront en de politiek van antifascistische
eenheid van de periode 1941-1947 in de Komintern ingevoerde
veranderingen, die onvoorstelbaar waren zonder de draai naar het
socialisme in één land in de U.S.S.R. en in de Komintern vanaf
1924.
Bij zijn beschrijving van de
oorzaken van het sociaalpatriottische verraad binnen de
sociaal-democratie, onderstreept Trotski het volgende kenmerk:
“Het patriottisme van de Duitse sociaal-democraten was
aanvankelijk het zeer legitieme patriottisme dat hen geïnspireerd
werd door hun partij, de machtigste van de IIe Internationale.
De Duitse sociaal-democratie wilde ‘haar’ socialistische
maatschappij opbouwen op de basis van de hoog ontwikkelde Duitse
techniek en op de uitzonderlijke organisatorische kwaliteiten
van het Duitse volk. Als men de verstokte bureaucraten, de carrièristen,
de parlementaire zwendelaars en de politieke oplichters in het
algemeen, terzijde laat, vloeide het sociaalpatriottisme van de
gewone sociaal-democraat precies voort uit de hoop een Duits
socialisme op te bouwen. Men kan toch niet denken dat
honderdduizenden militanten die de sociaal-democratische kaders
vormden (om maar te zwijgen over de miljoenen arbeiders aan de
basis) de Hohenzollern of de burgerij trachtten te verdedigen.
Neen, zij wilden de Duitse industrie verdedigen, de Duitse wegen
en spoorwegen, de Duitse techniek en cultuur, en in de eerste
plaats de organisatie van de Duitse arbeidersklasse als
‘noodzakelijke en toereikende’ nationale grondslagen van het
socialisme.” [18]
De analogie met de evolutie van
de P.C.F, en vooral met die van de P.C.I. is treffend. Als een
leidmotief herhaalt zich in de geschriften van de
eurocommunisten dat elke “catastrofale” crisis van de
“democratische staat” “de verworvenheden van de
arbeidersklasse” in gevaar zou brengen. Dat is de diepere
reden waarom de KP’s zich omvormen tot een “ordefactor”. [19]
Ze zullen de dankbaarheid winnen van de “middenlagen” voor
hun onbaatzuchtigheid, hun “staatszin”, hun weigering “de
moeilijkheden voor partijpolitieke doeleinden uit te buiten”.
Zo zullen zij het verworvene consolideren en dan, beetje bij
beetje, uitbreiden...
Wij zullen terugkomen op de
duidelijke tegenstrijdigheden die vervat zijn in de strategie
die op zulke redeneringen gebaseerd is. [20]
Wat onweerlegbaar is, is dat deze laatste analoge redeneringen
van de sociaal-democratie letterlijk hernemen: de derde
historische wortel van het eurocommunisme is de
‘afmattingstrategie’ van wijlen Kart Kautsky. En deze is
gedoemd tot dezelfde nederlagen en bankroeten waartoe de
klassieke sociaal-democratie geleid heeft.
Feit is dat dit alles de
beslissende factor van de politiek in de burgerlijke
maatschappij buiten beschouwing laat, nl. de elementaire
klassenstrijd. Door het voortdurend invoeren van mediaties
tussen de sociaal-economische en de politieke analyse, maakt
deze laatste zich tenslotte volledig van haar basis los en wordt
uiteindelijk beschouwd als een volmaakt onafhankelijk spel
waarin geslepenheid, tactiek, manoeuvres, compromis en
psychologie alles zijn en het materiële klassenbelang niets
meer. Maar heel de geschiedenis van de XXe eeuw spreekt zulke
bureaucratische, op manoeuvres gerichte en manipulatorische
opvattingen van de politiek tegen, die niet in essentie
stalinistisch zijn, in de mate waarin ze gemeen zijn aan de
sociaal-democratische bureaucratie en aan de stalinistische
bureaucratie. De Europese burgerij is wel te onderlegd en
ervaren om verlamd te worden door “listen”. Wat de
arbeidersklasse betreft, die politiek minder ervaren is, zij kan
bij gelegenheid wel bedrogen worden door handige manoeuvres. Het
bedrog loopt echter uit op haar demoralisatie die leidt tot haar
verzwakking. En deze verzwakking doet de weegschaal overhellen
in een richting die tegengesteld is aan alle reformistische (en
eurocommunistische) plannen.
Twee essentiële kenmerken van
de huidige conjunctuur maken de “graduele omvorming van het
kapitalisme” waarop de eurocommunisten mikken, nog minder
realistisch dan de gelijkaardige projecten van Kautsky en co vóór
de Eerste Wereldoorlog.
In de eerste plaats ontwikkelt
het kapitalistische Europa zich op het ogenblik in een klimaat
van een economische en sociale crisis van lange duur, die de
manoeuvreerruimte van de imperialistische burgerij en haar
mogelijkheden om hervormingen toe te staan tot een minimum
beperkt heeft. In feite gaat het overal over soberheid en niet
over hervormingen. De meeste eurocommunistische projecten (te
beginnen bij het Franse “Programme Commun”) werden
geconditioneerd door een projectie op middellange en lange
termijn van een economische groeivoet van 5 % per jaar. In het
kader van het, zelfs “aangepaste”, kapitalistische stelsel
is dit totaal utopisch geworden voor de komende jaren. Elke
reformistische oriëntatie is een oriëntatie van beheer van de
crisis en geen oriëntatie naar “grondige veranderingen”. Ze
zal dit blijven in het kapitalistische Europa van de jaren
zeventig en tachtig. Het is slechts door te breken met de
burgerij, door het kapitalistische stelsel af te schaffen, dat
de weg naar een versnelde groei kan vrijgemaakt worden.
Vervolgens is de
internationalisatie van de productiekrachten, van het kapitaal
en van de klassenstrijd veel verder gevorderd dan in 1914, in
1936 of in 1945. De internationale interpenetratie van het
kapitaal binnen de Gemeenschappelijke Markt is een feit, zelfs
al blijft het een fenomeen dat zich op ongelijkmatige en
contradictorische manier ontwikkelt. In die omstandigheden is
elk project van graduele omvorming van het kapitalisme op
nationale basis dat tegelijkertijd de fundamentele structuren
van de kapitalistische economie behoudt, even utopisch, zo niet
reactionair. Het kan enkel een verscheurende keuze met zich
meebrengen tussen twee kwalen die de arbeidersklasse moet mijden
als de pest: hetzij een reeks opeenvolgende capitulaties voor de
dictaten van het internationale kapitaal (zie
Wilson-Healy-Callaghan), hetzij een toenemend beroep op het
protectionisme. De twee opties zullen uitlopen op een
achteruitgang van de levensstandaard van de arbeidersklasse.
Beide sluiten deze laatste in een politieke uitzichtloze
situatie op.
De leiders van de P.C.I. voelen
dit trouwens vaag aan. Ze leggen er de nadruk op dat ze niet
willen vervallen in protectionisme. Zij gaan zelfs zover de
Gemeenschappelijke Markt, het Europa van het kapitaal, te
valoriseren. Dat maakt het eurocommunistische politieke project
des te idealistischer. Wie zou men willen doen geloven dat men
het socialisme “gradueel” zou kunnen invoeren in Italië en
Frankrijk terwijl men verbonden blijft met het West-Duitse en
Britse grootkapitaal.
Het socialisme in één land,
vertaald in “nationaal communisme” dat gradueel moet
gerealiseerd worden in elk land van Europa afzonderlijk, leidt
tot een totale impasse. Het communisme, zoals elke politiek en
klassenproject van het proletariaat, is internationaal of is
niet.
Het “enige centrum”, het
proletarisch internationalisme en de toekomst van het
eurocommunisme
Het proletarisch
internationalisme is gebaseerd op de gemeenschap van
klassenbelangen van het proletariaat van alle landen, die in
tegenstelling staat tot de kapitalistische concurrentie,
gestructureerd in markten en staten die van elkaar gescheiden
zijn door de logica van het privé-bezit van de
productiemiddelen. Het impliceert de onontbeerlijke solidariteit
met elke arbeidersstrijd die verenigbaar is met het
klassenbelang. [21] Men kan
het in theorie en in praktijk slechts loochenen wanneer men die
gemeenschap van belangen loochent, en aldus de belangrijkste
premissen van de marxistische theorie over de mogelijkheid van
een socialistische emancipatie van de mensheid verwerpt. Deze
negatie impliceert in het beste geval het terugvallen op de
utopie, een socialisme dat voortgekomen is uit de indoctrinatie
en de propaganda, en niet berust op de bewustwording van
gemeenschappelijke materiële en sociale belangen. In het ergste
geval impliceert ze het opgeven van elk socialistisch
perspectief, d.w.z. het vervallen in het pessimisme of de
onverschilligheid met betrekking tot de toekomst van de
menselijke soort.
Maar zoals elk luik van het
klassenbewustzijn van het proletariaat, kan het proletarisch
internationalisme slechts een geleidelijke verovering zijn van
de massa loontrekkenden, gebaseerd op de strijdervaring en de
ervaring van effectieve solidariteit. Geloven dat het
automatisch zal voortvloeien uit bevelen van boven of uit de
verspreiding van redevoeringen, artikels, brochures en boeken
— hoe belangrijk deze opvoeding enerzijds ook is —, betekent
niets begrijpen van de concrete vorming van het
klassenbewustzijn in brede massa’s, betekent een terugvallen
in het historisch idealisme.
Welnu, de enige praktijk die
kan leiden tot een steeds bredere verspreiding van het
proletarisch internationalisme, is een praktijk van wederzijdse
solidariteit. Door de K.I. van haar oorspronkelijke
doelstellingen af te wenden, door ze te verbasteren tot een
volgzaam instrument voor haar diplomatieke manoeuvres en voor de
verdediging van haar particuliere privileges, heeft de
stalinistische bureaucratie de genadeslag toegebracht aan het
proletarisch internationalisme in de rangen van de beweging die
ze op wereldvlak controleerde.
De Duitse, Spaanse, Franse
arbeiders, de (ontbonden) Poolse en Joegoslavische KP’s, de
Duitse en Oostenrijkse communisten die naar de Sovjetunie
gevlucht waren en vervolgens door Stalin aan Hitler uitgeleverd
werden, het Tartaarse volk dat “van de kaart geveegd werd”
waren enkelen onder degenen die in eigen persoon de bittere
vruchten van het socialisme in één land gedwongen hebben
kunnen proeven. Het conflict Stalin-Tito, het
Sino-Sovjet-conflict, het conflict met de leiding van de
Tsjechoslovaakse KP in 1968, de rel van het eurocommunisme, dat
zijn de opeenvolgende boemerangs die de sovjetbureaucratie
uiteindelijk hebben getroffen ten gevolge van die eerste zonde.
Wanneer de woordvoerders van
die bureaucratie en haar volgzame papegaaien in de Bulgaarse, de
genormaliseerde Tsjechoslovaakse, de Duitse, de Oostenrijkse, de
Noord-Amerikaanse KP’s vandaag de zogenaamde
“eurocommunistische” leiders ervan beschuldigen “het
proletarisch internationalisme te verraden”, evenaart enkel
hun naïeve onhandigheid hun cynisme. Met welk recht kunnen zij
die ontelbare revoluties, stakingen, economische en politieke
bewegingen van de arbeiders van honderd verschillende landen
over de wereld hebben verraden en blijven verraden, vandaag dat
principe inroepen dat enkel een aanvaardbare waarde heeft
wanneer het gebaseerd is op een strikte wederkerigheid en
algemeenheid? Heeft een Spaanse mijnwerker van de Asturias die
verschillende van zijn eisenbewegingen onder het Franquistische
regime heeft zien verzwakken door de invoer van steenkool vanuit
de “socialistische landen”, lessen in proletarisch
internationalisme te ontvangen van degenen die zich bij deze
gelegenheid als platte stakingsbrekers gedragen hebben? Kunnen
de militanten van de Britse Labour die zich herinneren dat het
Kremlin hen, uit angst dat de “grote antifascistische
alliantie” gestoord zou worden, de raad gaf in 1945 een
bondgenootschap met hun kapitalistische uitbuiters van de
Tory-partij, Churchill en Eden, in stand te houden, geloof
hechten aan de oproepen tot proletarisch internationalisme die
van die verdachte bron komen? Kunnen de Indische
arbeidersmilitanten die weten dat het Kremlin de leiding van de
Indische KP verplichtte de beweging voor de nationale
onafhankelijkheid van dat koloniale land in augustus 1942
openlijk te bestrijden, geloof hechten aan de verwijzingen naar
het proletarisch internationalisme die door Brezjnev en Dange
gedaan worden? [22]
In heel deze campagne is de
bekende uitdrukking van Maurice Thorez onder de oppervlakte
aanwezig: “Het proletarisch internationalisme is de
solidariteit met de Sovjetunie.” [23]
Neen, het proletarisch internationalisme is de
gemeenschappelijke verdediging van de belangen van de proletariërs
van alle landen (waaronder zich natuurlijk ook de belangen van
de Sovjetunie bevinden, daarin begrepen de verdediging van al
wat er overblijft van de veroveringen van Oktober). Al wie niet
begrijpt dat deze formule van Thorez vandaag onaanvaardbaar is
voor de overgrote meerderheid van de KP-militanten en voor de
quasi-totaliteit van het wereldproletariaat, heeft niets
begrepen van wat er in de wereld veranderd is in de loop van de
laatste 30 jaar.
Wanneer ze het “enig
centrum” dat de internationale communistische beweging leidt,
verwerpen, denken de eurocommunistische leiders de onderwerping
aan de instructies van het Kremlin, de onderwerping van hun
partijen aan belangen die niet de hunne zijn, te verwerpen (wij
zeggen niet: die niet die van hun proletariaat zijn, want het is
al een hele tijd geleden dat ze er zelf mee opgehouden zijn die
belangen op een consequente manier te verdedigen). De
communistische militanten denken een zolang begeerde
“autonomie”, een zolang begeerde “onafhankelijkheid” te
vinden. De dialectiek van de klassenstrijd is echter
onverbiddelijk. Nu ze aan de voogdij van de sovjetbureaucratie
ontsnappen, zullen ze onvermijdelijk onder de voogdij van hun
eigen burgerij komen te staan, tenzij ze de lijn van de
onverzettelijke antikapitalistische strijd vinden.
In het imperialistische
tijdperk nu is er helemaal geen onverzettelijke
antikapitalistische strijd mogelijk die geen internationale
strijd is. Er is helemaal geen consequente internationale strijd
mogelijk zonder een internationale organisatie. Het beroemde
enige centrum dat Stalin en het stalinisme zo grondig in
diskrediet hebben gebracht door het gelijk te stellen met de
bureaucratische bevelen in dienst van een fractie van de klasse
(de geprivilegieerde bureaucratie van de U.S.S.R.), is de enige
wisseloplossing die de communistische militanten, die werkelijk
de klassenonafhankelijkheid tegenover de burgerij en de
sovjetbureaucratie willen weervinden, rest.
Elk “nationaal-communisme”
in een kapitalistisch land is gedoemd een “communisme” te
zijn dat zich integreert in de burgerlijke staat. Elke weigering
zich in de burgerlijke staat te integreren kan op de lange duur
slechts coherentie en geloofwaardigheid verwerven wanneer ze
gegrond is op een internationaal project van klassenstrijd en
van proletarische organisatie. Men kan zich niet tegen zijn
eigen burgerij verzetten op het vlak van de binnenlandse
politiek en neutraal zijn tegenover haar of met haar instemmen
op internationaal en militair vlak. De onverschilligheid
tegenover het verraad van de internationale klassenstrijd zal
zich vroeg of laat omvormen tot een onverschilligheid tegenover
en een verraad van de nationale klassenstrijd. Dat is de
objectieve dialectiek van de burgerlijke maatschappij zoals ze
bevestigd werd door ontelbare precedenten.
Zeker, toen een handvol
revolutionaire marxisten rond Leo Trotski de wederopbouw van de
Internationale hebben aangevat, waren ze zich er helemaal van
bewust dat hun onderneming enkel de nieuwe communistische
massa-Internationale van morgen anticipeerde. Zij vormden daar
slechts de eerste kern van. Zelfs wanneer ze vandaag reeds tien,
twintig maal sterker zijn dan bij hun stichtingsvergadering
juist na de Tweede Wereldoorlog, blijven ze nog steeds niet meer
dan dit: de kern die de continuïteit en de verrijking van het
communistische programma heeft verzekerd, en die duizenden
kaders op die basis heeft opgevoed. De rest, de fusie van die
kaders en dat programma met de brede massa’s, zal het
gecombineerde product zijn van hun politieke bekwaamheid en van
de ontwikkelingen van de klassenstrijd (die sprongen vooruit in
het klassenbewustzijn teweegbrengen, maar niet automatisch).
Resoluut tegen de stroom in
roeiend, bevestigen de revolutionaire marxisten vandaag opnieuw
met nadruk: “Neen aan de ‘nationale communismes’! Ja
aan het ‘enige centrum’!” Geen bureaucratisch centrum
dat via administratieve kanalen bevelen geeft. Geen centrum dat
nationale leidingen benoemt of de bons geeft, onafhankelijk van
de rijpheid en het inzicht van de meerderheid van de leden van
de nationale partijen. Zeker geen centrum dat enig geldende
“tactieken” dicteert zonder rekening te houden met de
ongelijkmatige ontwikkeling van de krachtsverhoudingen tussen de
klassen in de verschillende landen (wat de eurocommunisten zedig
betitelen als “geen rekening houden met de specifieke
historische kenmerken van iedere natie”). Vooral geen centrum
dat bevelen geeft die de belangen van de klassenstrijd van het
proletariaat in een bepaald land onderschikt aan de belangen van
een fractie van het proletariaat van een ander land of aan de
diplomatieke manoeuvres van gelijk welke staat.
Maar wel een enig centrum dat
toelaat de ervaringen, de praktijk — en de lessen die eruit
voortvloeien — van de proletariërs van alle landen te
centraliseren. Een centrum dat op die basis en doorheen open
discussie en overreding, een gemeenschappelijke oriëntatie van
alle communisten over de grote internationale problemen
uitwerkt. Een centrum dat aldus toelaat het stadium van de
verbale “solidariteit” en van de flauwe “uitwisseling van
ervaringen” te overschrijden om tot een toenemend aantal
gemeenschappelijke acties van de proletariërs op wereldvlak te
komen. Een centrum dat zo tegenover de internationale
centralisatie van de burgerlijke contrarevolutie een
progressieve centralisatie van het internationale revolutionaire
initiatief stelt.
In het tijdperk van de
“multinationals”, van de steeds verder doorgedreven
internationalisatie van het kapitaal, is de toenemende
internationalisatie van de klassenstrijd een objectieve en
onomkeerbare tendens. Enkel internationaal gecoördineerde
klassenacties kunnen een effectief antwoord bieden aan
internationale manoeuvres van het kapitaal. Een internationale
centralisatie van de politiek en de klassenorganisatie weigeren,
betekent achterblijven op de objectieve en spontane tendensen
van de klassenstrijd, in plaats van ze voor te zijn. Hoe kon men
efficiënt handelen tegen de steun die het imperialisme
verleende aan de militairfascistische putsch van Pinochet,
tenzij door een antwoord op internationaal vlak? Hoe kan men de
revolterende koloniale slaven helpen die door het imperialisme
worden aangevallen, tenzij door een antwoord op internationaal
vlak? Hoe kon men de blokkade van Portugal neutraliseren toen
zich daar het revolutionair proces van 1975 voordeed, tenzij
door een internationaal gecoördineerd antwoord van de
arbeiders? Ondertussen echter bereikt het eurocommunisme
tragikomische resultaten, wanneer de P.C.F, de “Franse wijn”
verdedigt tegen de “Italiaanse wijn” die door de P.C.I.
gesteund wordt. In het tijdperk van oorlogen, revoluties en
contrarevoluties, heeft het dilemma “permanente revolutie of
socialisme in één land”, “proletarisch internationalisme
of nationaal communisme”, “enig centrum, d.w.z.
internationale organisatie, of sociaalpatriottische
versnippering” aanzienlijke implicaties, waarvoor Lenin,
Trotski, Rosa en hun kameraden vanaf 1914 gevoelig waren maar
die zoveel communisten (en niet enkel degenen die tot voor kort
aan het Kremlin gebonden waren) vergeten schijnen te zijn.
Gezien de vermenigvuldiging van de gewapende conflicten in de
wereld, dreigt elke weigering van internationale discipline over
internationale vraagstukken vroeg of laat te leiden tot de
situatie die Rosa Luxemburg aanhaalde in de bittere formule,
waarmee ze de centristische sofismen tegen de internationale
discipline weerlegde: “Proletariërs aller landen, verenigt u
in vredestijd, maar moordt elkaar uit in oorlogstijd”.
Proletariërs die zich allen op
het communisme beroepen en allen “Proletariërs aller
landen” in hun vaandel schrijven hebben elkaar al uitgemoord
in Hongarije in 1956; en later aan de Usuri en in de
“papegaaienbek” aan de grenzen van Vietnam en Kampuchea. Ze
hebben elkaar al met het bajonet op het geweer aangevallen in
Angola. Ze dreigen morgen hetzelfde te doen in de Ogaden en
elders.
Enkel een werkelijke
communistische Internationale die democratisch gecentraliseerd
is, die het “nationaal messianisme” van geen enkel land,
geen enkel proletariaat en geen enkele partij erkent, die
voortdurend, geduldig en koppig de gemeenschappelijke
klassenbelangen probeert vrij te maken uit het raderwerk van
gedeeltelijke, fragmentaire belangen en van het fragmentair
bewustzijn dat ze weerspiegelt, kan een alternatief voor
dergelijke catastrofes vormen.
Dergelijke wereldorganisatie
opbouwen is zonder twijfel de moeilijkste taak die de mensheid
zich gesteld heeft. Het bewijs is dat Marx, Engels, Lenin,
Trotski er tijdens hun leven nooit in geslaagd zijn ze tot een
goed einde te brengen. Wij weten niet hoeveel tijd er nodig zal
zijn om ze te voltooien. Maar we weten dat de mensheid zich
nooit voor taken stelt die ze niet kan uitvoeren. En wij zijn
ervan overtuigd dat geen enkel van de vitale problemen waarmee
de mensheid vandaag geconfronteerd wordt — problemen van
overleving in de letterlijke zin van het woord! — zal opgelost
worden zonder de vorming van de communistische
massa-internationale en zonder de verspreiding van het
proletarische internationalistische bewustzijn waarop ze gegrond
moet zijn in de brede massa’s van de wereld.
1 september 1977
Voetnoten
[1]
En Jaurès die nochtans noch “gauchist”, noch
revolutionair-socialist was, verkondigde in Bazel: “Wij
zullen geen oorlog voeren tegen onze broeders! Wij zullen niet
op hen schieten! Indien het ondanks alles toch tot beroering zou
komen, dan zal de oorlog gevoerd worden op een ander front, er
zal revolutie zijn.”
[2]
In de “Thesen over de taken van de internationale
sociaal-democratie” die door Rosa Luxemburg werden opgesteld
en die door de eerste conferentie van de groep “Die
Internationale” (later de Spartakusbond) in de lente van 1915
werden aangenomen, leest men namelijk: “Het zwaartepunt van de
klassenorganisatie van het proletariaat ligt in de
Internationale. De Internationale beslist in vredestijd over de
tactiek van de nationale afdelingen wat betreft het militarisme,
de koloniale politiek, de commerciële politiek, de 1
mei-vieringen, en bovendien beslist ze over de te volgen tactiek
in oorlogstijd. De plicht om de beslissingen van de
Internationale toe te passen komt vóór alle andere plichten
van de organisatie. De nationale afdelingen die haar
beslissingen overtreden, sluiten zichzelf uit de Internationale
uit.” En verder: “Het vaderland van de proletariërs,
waarvan de verdediging alles overheerst, is de Socialistische
Internationale.” (Rosa Luxemburg, La crise de la
Social-démocratie, Editions de la Taupe, Bruxelles, 1970,
p. 224-225).
[3]
Zo had Kautsky correct voorzien dat de Russische revolutie van
1905 een revolutionaire cyclus zou openen in de landen van het
Oosten.
[4]
“De socialistische revolutie voltooien binnen de nationale
grenzen is onmogelijk. Eén van de fundamentele redenen voor de
crisis van de burgerlijke maatschappij, is het feit dat de
productiekrachten die ze geschapen heeft niet meer kunnen
verzoend worden met het kader van de nationale staat. (...) De
socialistische revolutie begint op het nationale vlak,
ontwikkelt zich op het internationale vlak en wordt voltooid op
wereldschaal. Zo wordt de socialistische revolutie een
permanente revolutie in een nieuwe en bredere zin van het woord:
ze wordt slechts definitief verwezenlijkt met de uiteindelijke
overwinning van de nieuwe maatschappij over geheel onze planeet.
(...) In de mate waarin het kapitalisme een wereldmarkt, een
arbeidsverdeling en productiekrachten op wereldvlak tot stand
heeft gebracht, heeft het de wereldeconomie in haar geheel
voorbereid op de socialistische omvorming.” (Trotsky, The
Permanent Revolution, New Park Publications, 1962, p. 155.)
[5]
Tot in het begin van 1924, d.w.z. tot de eerste uitgave van
Lenin en het leninisme, schreef Stalin zelf: “Om de
burgerij omver te werpen, volstaan de inspanningen van één
land, de geschiedenis van onze evolutie getuigt daarvan. Voor de
definitieve overwinning van het socialisme, voor de organisatie
van de socialistische productie, volstaan de inspanningen van
één land, vooral van een landbouwersland zoals Rusland, niet
meer; daartoe heeft men de inspanningen nodig van de proletariërs
van verschillende ontwikkelde landen. (...) Dat zijn, in het
algemeen, de karakteristieke trekken van de Leninistische
theorie van de proletarische revolutie.” In de latere
uitgaven van Vraagstukken van het Leninisme werd deze
passus gewijzigd.
[6]
De uitdrukking wordt door Trotsky gebruikt in The Permanent
Revolution {op. cit.,p. 156).
[7]
Het aan de macht komen van Hitler en de onvermijdelijkheid van
een oorlog tussen Nazi-Duitsland en de Sovjetunie speelden
terzake een beslissende rol bij talrijke kaders van de KP in de
dertiger jaren.
[8]
Léon Trotsky, L’Internationale communiste après Lénine,
P.U.F., Paris, 1969. p. 167-169.
[9]
De maoïsten, die de politiek van vreedzame coëxistentie terug
laten gaan tot Kroestjev, doen dit uit onwetendheid of uit kwade
trouw. Moet men hen het beroemde interview van Stalin, in 1934
toegestaan aan de Amerikaanse journalist Howard, herinneren,
waarin de “vader der volkeren” de idee dat de Sovjetunie de
zaak van de wereldrevolutie tracht te dienen, als een
“tragikomisch misverstand” afdeed?
[10]
Cfr.”Over de nieuwe democratie“: “De
republiek van nieuwe democratie zal verschillend zijn van de
oude Europees-Amerikaanse vorm van kapitalistische republiek
onder de dictatuur van de burgerij. (...) Zij zal eveneens
verschillen van de socialistische republiek van het sovjettype
onder de dictatuur van het proletariaat. (...) Voor een bepaalde
historische periode (!) is deze vorm niet van toepassing op de
revoluties in de koloniale en semi-koloniale landen. Tijdens die
periode, zullen de revoluties van alle (!) koloniale en
semi-koloniale landen een derde staatsvorm aannemen, nl. de
republiek van de nieuwe democratie (...) een overgangsstaatsvorm
(...) onder de gemeenschappelijke (!) dictatuur van
verschillende (!) anti-imperialistische klassen.” (Mao
Tse-tung, “On New Democracy”, p. 350-351 van de “Selected
Works of Mao Tsetung”, Foreign Language Press, Peking,
1965, vol. II, p. 350-351).
[11]
Cfr. A. Rossi, Physiologie du P.C.F., Editions Self,
Paris, 1948 ; « Les Communistes français pendant la ‘drôle
de guerre », Editions Albatros, Paris, 1951.
[12]
Trotsky definieert het VIIe Congres van de Komintern als het
congres van zijn liquidatie (artikel van 23 augustus 1935, “Writings
of Leon Trotsky, 1935-1936”, Pathfinder Press, New York,
1977, p. 84 en verder). Formeel bleek deze uitdrukking juist te
zijn vanaf 1943. Er is nooit een VIIIe Congres geweest. De K.I.
werd officieel ontbonden. Substantieel is de formulering correct
gebleken onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de
groeiende crisis van het stalinisme.
[13]
Deze term is hier niet gebruikt in de zin van een burgerlijke of
van een proletarische revolutie, maar in de beschrijvende
betekenis van een revolutie waaraan de volksmassa’s in
meerderheid actief deelnemen.
[14]
De maoïsten gedroegen zich nauwelijks beter. Na gedurende een
tiental jaren de Joegoslavische communisten door het slijk te
hebben gesleurd als “de ergste revisionisten”, zelfs
“fascisten”, “die het kapitalisme hersteld hebben”,
stopten ze plots alle openlijke kritiek op de J.K.L. vanaf
augustus 1968. De maoïsten hebben ook nooit uitgelegd waarin de
productieverhoudingen van Roemenië verschillen van die van
Bulgarije of de U.S.S.R. Enkel omdat Ceaucescu de Chinese KP
nooit openlijk heeft aangevallen, blijven ze Roemenië
behandelen als “socialistisch”, terwijl de U.S.S.R.
“sociaal-imperialistisch” is, en in Bulgarije het
kapitalisme zou zijn hersteld...
[15]
Zie over dit bekende “Testament van Yalta” van
Togliatti, alsook over wat eraan voorafging, Giorgio Napolitano,
“La Politique du Parti Communiste Italien”,
Editions Sociales, Paris, 1976.
[16]
Overdrijven we? Lees dan het artikel van José Sanroma Aldea,
secretaris-generaal van de Spaanse O.R.T., gepubliceerd in het
dagblad El País van 6 augustus 1977, onder de veelbetekenende
titel Het eurocommunisme, een vorm van het moderne
anticommunisme.
[17]
Zie het interessante debat tussen de Italiaanse KP en de
“Linkse intellectuelen” waarin het eerste gestelde probleem
is dat haar taak erin bestaat de “democratische staat” te
redden en te verdedigen (“Le Monde diplomatique” van
augustus 1977 geeft een verslag van dit debat).
[18]
L'Internationalisme communiste après Lénine, op.
cit., p. 166.
[19]
Cfr. de goedkeuring door de Italiaanse KP van de maatregelen om
de “openbare orde te versterken”, die door de regering van
Andreotti in de zomer van 1977 waren voorgesteld.
[20]
Zie hoofdstuk 9 van dit boek : “De strategie van het
eurocommunisme”.
[21]
Er zijn natuurlijke reactionaire arbeidersstrijden, b.v.
stakingen tegen de tewerkstelling van arbeiders van een ander
ras of van een andere nationaliteit. Maar als men even nadenkt,
is het duidelijk dat het hier gaat om conflicten tussen
arbeiders onderling en niet tussen arbeiders en kapitalisten.
[22]
Een recent en buitengewoon treffend voorbeeld: de Japanse KP
heeft stelling genomen voor de terugkeer van de Koerilen naar
Japan, na hun aanhechting aan de U.S.S.R. in 1945. De Russische
KP beschuldigt haar van chauvinisme, wat juist is. Wat dan
echter te zeggen van het chauvinistische standpunt van Stalin,
die zich op cynische wijze identificeert met het
imperialistische tsarisme, wanneer hij op het einde van de
tweede Wereldoorlog schrijft: “De nederlaag van de
Russische troepen in 1904 heeft bittere herinneringen nagelaten
in de geest van ons volk (!). Ze was als een zwarte vlek voor
ons land (!). Ons volk heeft geloofd en gehoopt dat eens de dag
zal komen waarop Japan zal verpletterd worden en deze vlek
weggeveegd. Wij (!), mensen van de oude generatie, hebben
veertig jaar gewacht op deze dag.”
[23]
De formule is oorspronkelijk van Stalin zelf. Volgens die auteur
wordt een communist gedefinieerd als “degene die, zonder
uitvluchten, onvoorwaardelijk, openlijk en oprecht” de zaak
van de wereldrevolutie gelijkstelt met de belangen en de
verdediging van de U.S.S.R. (Sochinenia, d. X, p. 61
van de uitgave van 1949). |