Het ideologisch congres van de
BSP heeft de hele socialistische arbeidersbeweging van dit land
de gelegenheid gegeven, zich op de fundamentele problemen van
het socialisme te bezinnen. De teksten — de oorspronkelijke
tekst van het bureau, de amendementen Pierson, de uiteindelijke
tekst door het bureau voorgelegd, het Roodboek van de
groep Links — zijn daarvoor ten hoogste de
aanleiding, zoniet het voorwendsel geweest.
In werkelijkheid gaat het om
meer dan teksten. Het gaat om een balans van de werking en de
perspectieven van de socialistische arbeidersbeweging in haar
geheel. En vermits dit congres valt op een ogenblik, waarop de
BSP zich in de oppositie bevindt en (voorlopig) niet aan de
regering deelneemt, kan dit debat vrijer en breder verlopen dan
toen Simonet-Janne met hun eerste brouwsel te voorschijn kwamen,
om het programma van Quaregnon te vervangen.
waar zijn we?
waar komen we vandaan?
waar gaan we naartoe?
Dit ideologisch congres zou dus
in de eerste plaats het zelfbewustzijn van de Vlaamse,
Waalse en Brusselse socialisten moeten bepalen. Maar
onmiddellijk stuiten we daar op een moeilijkheid.
Socialisten zijn
mensen die de kapitalistische maatschappij, waarin de arbeid
onvrij en uitgebuit is, willen vervangen door een socialistische
maatschappij. Het zijn verwoede, onverzoenlijke tegenstrevers
van de kapitalistische maatschappij, van het privé-eigendom van
de productiemiddelen, van de loonarbeid als middel tot
permanente onderwerping van de arbeider aan de patroon.
Het programma van Quaregnon
sprak op dat gebied een heldere taal. Wij leven in een
kapitalistische maatschappij, opgebouwd op de uitbuiting van de
mens door de mens. Wij willen die vervangen door een
maatschappij, waarin die uitbuiting niet meer mogelijk is, omdat
het privé-eigendom door gemeenschapsbezit is afgelost, en de
arbeidersklasse in de brede zin van het woord (de massa van
loon- en weddetrekkenden) meester is geworden van haar eigen
lot, zelf bepaalt wat en waar geproduceerd moet worden, hoe die
productie moet verlopen, en hoe product en inkomens moeten
worden verdeeld.
Sociaal-democraten
daarentegen zijn mensen die op het gebied van de theorie
schipperen, omdat zij zich in de praktijk in de burgerlijke
maatschappij hebben geïntegreerd, maar terzelfdertijd om
electorale redenen niet los kunnen van de werkende klasse, die
zich in die maatschappij als uitgebuite producenten
niet kunnen noch willen integreren.
Men kan de omverwerping van het
kapitalisme niet duurzaam en doelmatig in de theorie verdedigen,
wanneer men in de praktijk door de regeringsdeelname dit
kapitalisme beheert, zijn werking tijdens zware crisissen tracht
te verbeteren, en het op bepaalde ogenblikken van beginnende
doodstrijd zelfs letterlijk van de ondergang redt.
Vandaar de fundamentele
dubbelzinnigheid van de programmateksten die door het bureau aan
het ideologisch congres werden voorgelegd. Men veroordeelt wel
het kapitalisme in het algemeen, maar men zegt niet duidelijk,
dat het kapitalisme zolang zal bestaan als privé-eigendom van
de productiemiddelen, scheiding van de producent van zijn
productiemiddelen, warenproductie, markteconomie en concurrentie
blijven bestaan. Vanuit dit standpunt bekeken, betekent het
resolutie-ontwerp een reusachtige stap achteruit ten overstaan
van het programma van Quaregnon.
Concentratie
van economische macht, monopolies, imperialisme
De aanklacht tegen het
kapitalisme, die het resolutie-ontwerp van het BSP-bureau nog
omvat, steunt in laatste instantie enkel op morele redenen.
“De bestaande maatschappij is niet in staat aan elk individu
een economisch sociaal, politiek en cultureel kader te geven die
zijn volledige ontplooiing waarborgt”. Dat is juist. Maar het
resolutie-ontwerp zegt niet, waarom dit zo is. Het beweert dat
“de socialisatie, die door de socialisten geëist wordt, niet
betekent dat zij vijandig staan tegenover de eigendom als
dusdanig, maar deze mag niet leiden tot uitbuiting”.
Nogmaals : een reusachtige stap
achteruit vergeleken met het programma van Ouaregnon.
Het programma van Quaregnon
steunde op het marxistisch inzicht dat in een maatschappij
beheerst door concurrentie en technische vooruitgang het privé-eigendom
van productiemiddelen moet leiden tot uitbuiting.
In de concurrentiestrijd winnen
de kapitalisten het tegen de zelfstandige eigenaars. Privé-eigendom
zonder loonarbeid leidt onvermijdelijk tot privé-eigendom met
loonarbeid, van zodra de technische vooruitgang in beweging
komt. Privé-eigendom met loonarbeid is onvermijdelijk
uitbuiting. In de strijd tussen kleine en grote kapitalisten
vreten de grote vissen de kleine op. Privé-eigendom van
productiemiddelen leidt zo tot een maatschappij waarin enkele
holdings en financiegroepen de economie van elk land, waarin een
paar honderd multinationale ondernemeningen de hele
internationale kapitalistische economie beheersen.
Concurrentie leidt tot
uitbuiting en leidt tot concentratie van het kapitaal. En via de
concentratie van het kapitaal leidt zij tot de vorming van grote
monopolies. Het is zuivere utopie de uitbuiting te willen
afschaffen, zonder het privé-eigendom van de productiemiddelen
af te schaffen. Het is nog groter utopie de monopolies en
misbruiken van de banken en de holdings te willen afschaffen,
zonder de bedrijven te socialiseren.
Niet alleen zou dit leiden tot
een reusachtige technische en economische achteruitgang (men
moet zich maar voorstellen, wat het zou betekenen, van de UCO
terug te keren tot zelfstandige wevers, of van Cockerill-Ougrée
tot zelfstandige ketellappers!). Maar als men het rad van de
geschiedenis inderdaad terug zou doen draaien, dan zou alles
weer van te voren beginnen... En dan zou men van “het
kleine”, “zelfstandige” privé-eigendommetje terug, langs
een begin van loonarbeid, komen tot kapitalistische uitbuiting,
kapitalistische concentratie en monopolievorming.
In de wereld waarin we leven
kan alleen gemeenschapseigendom in de plaats treden van het
grootkapitaal, wil men de levensstandaard van de werkende klasse
niet radicaal verlagen. Het kapitalisme aanklagen zonder
veralgemeend gemeenschapsbezit in nijverheid, bankwezen,
transportwezen, groothandel te eisen, is zuiver boerenbedrog.
Maar nogmaals, men kan niet op doeltreffende en duurzame wijze
voor de afschaffing van het kapitalistisch privé-eigendom en de
kapitalistische uitbuiting strijden, en terzelfdertijd 15 jaar
op de 20 (of is die verhouding al hoger geworden?) medewerken
bij het doelmatig beheren en verdedigen van dezelfde
kapitalistische uitbuiting en hetzelfde kapitalistische
privé-eigendom, compleet met anti-stakingswetten, versterking
van het repressie-apparaat, ontwerpen Vranckx, “sanering”
van het werklozenfonds à la Van Acker (d.w.z. uitschakeling van
duizenden gehuwde vrouwen van de voordelen van de
werklozenverzekering, onderdrukking van stakingen à la Major en
consoorten (Antwerpse haven !) enz. enz.
De mythe van
de welvaartsstaat heeft een geduchte deuk gekregen
Voorzeker, het
resolutie-ontwerp van het BSP bureau voor het ideologisch
congres is niet alleen een reusachtige stap achteruit,
vergeleken met het programma van Quaregnon. Het is ook een
schuchtere stap vooruit, vergeleken met het ongebreideld
burgerlijk revisionisme van Janne-Simonet, dat enkele jaren
geleden in de leidende kringen van BSP en ABVV hoogtij vierde.
Die
schuchtere stap vooruit gebeurde om 2 redenen.
In de eerste plaats omdat de BS
P, na het verlies van bijna een derde van haar kiezerskorps in
Wallonië en Brussel, alsmede belangrijke verliezen in
Vlaanderen, langs een oppositiekuur terug aansluiting wil vinden
bij de kringen van de jongere arbeiders, bedienden en
intellectuelen, waarop zij in de jongste jaren minder en minder
vat had. De prijs voor die oppositiekuur is een zekere graad van
verbaal radicalisme. Men is dus opnieuw
“anti-kapitalistisch” (tot aan de volgende
regeringsdeelname).
In de tweede plaats heeft de
fundamentele mythe van de welvaartsstaat, die Janne-Simonet aan
de bevolking wilden verkopen, een geduchte deuk gekregen door de
sociaal-economische ontwikkeling zelf.
Hoe dikwijls heeft men ons niet
onze “verouderde” voorstellingen verweten. De marxistische
analyse zou wel “het kapitalisme van de 19de eeuw”, maar
niet de wereld van vandaag kunnen verklaren. De
“welvaartsstaat”, waarin we zouden leven, zou in staat zijn
volledige tewerkstelling te waarborgen, economische
schommelingen tot een minimum te herleiden, onophoudelijke
economische groei mogelijk te maken, de levensstandaard van de
werkende klasse voortdurend te verheffen. Kortom, de
“tegenstellingen van het kapitalisme” zouden verdwenen zijn.
En logischerwijze zou het ongepast zijn, nog verder de bestaande
maatschappij als “kapitalistisch” te beschrijven, vermits
die tegenstellingen niet meer bestaan.
Intussen moeten onze
jubelzangers van de welvaartsstaat wel een toontje lager zingen.
Economische recessies zijn onvermijdelijk binnen het
kapitalisme. Een tijdlang kon het — met de medeplichtigheid
van de sociaal-democratische leiders — die tegenstellingen
ietwat verzwakken door een massieve dosis aan permanente
inflatie van staatsuitgaven en privé-kredieten. Maar vanaf een
bepaald punt begint de inflatie de conjunctuurschommelingen te
versterken, i.p.v. ze te verzwakken.
Nu beleven we voor het eerst
sinds de 2de W.O. een algemene recessie van de kapitalistische
wereldeconomie. Er zijn bijna 200.000 werklozen in België. Er
zullen er deze winter 15 miljoen zijn in de westerse landen
(incl. Japan). Ga aan die werklozen eens vertellen dat we in een
welvaartsstaat leven! Ga aan de verhongerden in India uitleggen
dat alle problemen best binnen het raam van de bestaande
maatschappij kunnen worden opgelost, zonder die radicaal omver
te werpen. Dat alles werd door ons jaren geleden voorspeld. Dat
alles is gebeurd zoals voorspeld. Het bewijst niet dat de
marxisten individueel slimmer zijn dan de zuiver pragmatische
sociaal-democraten. Het bewijst wel dat het marxisme een ongeëvenaard
kritisch instrument is om de ontwikkelingswetten van de
bestaande maatschappij te erkennen.
Socialisatie
en zelfbeheer
We gaan volledig akkoord met
het resolutie-ontwerp van het BSP-bureau, wanneer het stelt dat
“gemeenschapsbezit van de productiemiddelen geen doel op
zichzelf is en zeker geen eindpunt”. Het doel is de bevrijding
van de arbeid, een toestand waarin de massa van de geassocieerde
producenten heer en meester is geworden over haar eigen lot, en
door geen enkele minderheid, hetzij kapitalistische eigenaars,
hetzij politieke bureaucraten of managers, van die
volledige ontvoogding kunnen worden weerhouden.
Maar het omgekeerde is ook
waar. Indien socialisatis zonder zelfbeheer geen socialisme is
(maar in het beste geval een overgangstrap tussen kapitalisme en
socialisme), dan is “zelfbeheer” zonder socialisatie geen
boerenbedrog, maar arbeidersbedrog.
“Zelfbeheer” met behoud van
privé-eigendom, dat betekent de verbrokkeling van de
klassesolidariteit van de werkende klasse in groeps- of
bedrijfsegoïsme, waarbij elke groep van arbeiders zich gaat
vereenzelvigen met “zijn’” bedrijf, en “zijn” patroon,
tégen “andere” bedrijven en “andere” arbeiders.
“Zelfbeheer” zonder opheffing van privé-eigendom, dat
betekent in werkelijkheid medebeheer, waarin de
belangen van de werkende klasse ondergeschikt worden gemaakt aan
de belangen van elk kapitalistisch bedrijf (of elke
kapitalistische firma.) afzonderlijk.
Daarom had André Renard
duizendmaal gelijk, wanneer hij in 1959 schreef:
“Arbeiderscontrole onder het kapitalisme; zelfbeheer onder het
socialisme”. Zelfbeheer zonder arbeidersmacht in het
bedrijf en staat is niet te verwezenlijken.
Maar er is meer. Zelfbeheer dat
wil zeggen de werkelijke ontvoogding van de werkende klasse,
vereist niet alleen opheffing van privé-eigendom maar ook
geleidelijk afsterven van de warenproductie en de markteconomie.
Er is geen echt zelfbeheer wanneer men op bedrijfsvlak wel de illusie
heeft over de investeringen te beslissen, maar wanneer de
concurrentie op de markt die beslissingen radicaal overhoop
gooit, of wanneer bureaucratische beheerders die ongedaan kunnen
maken.
Zelfbeheer dat betekent : alle
macht aan congressen van arbeidersraden, die vrij, na
democratische discussies en met alle rechten en voordelen van
politieke democratie uiteindelijke beslissingsmacht uitoefenen
op het vlak waar de beslissingen daadwerkelijk kunnen getroffen
worden. Zoniet dwingt de onverbiddelijke wet van de concurrentie
binnen een “socialistische” markteconomie de “vrije”
producenten, het werkritme te versnellen, “overtollige”
werkkrachten af te danken, technische verbeteringen voor
concurerende bedrijven te verbergen”, kortom : vele euvels van
het kapitalisme terug in te voeren.
Socialisme, dat betekent het
beginsel van de behoeftedekking i.p.v. het beginsel van
de bedrijfsrentabiliteit als voornaamste gangmaker van
de economische groei. En dat is, nota bene ook het enige middel
waardoor milieuvervuiling en hongersnood naast
overproductie,wapenproductie, atoomgevaar en zovele catastrofen
meer die op ons los stormen, voorgoed kunnen worden geweerd.
Anti-kapitalistische
structuurhervormingen
Tussen de socialistische
geloofsbelijdenis, die in het nieuw programma van de BSP verder
omvat blijft, en de dagelijkse praktijk, ontbreekt
vanzelfsprekend de bemiddeling van een overgangsprogramma.
Er wordt geen woord gerept over de vraag, hoe men praktisch
van het kapitalisme naar het socialisme kan komen.
Hoe zou het ook anders kunnen
vanwege een partijleiding wier hele praktijk nu al een halve
eeuw lang steunt op periodieke regeringsdeelname en permanente
klassensamenwerking, die beide leiden tot een groeiende
integratie in de bestaande maatschappij, i.p.v. een koppige en
vastberaden koers op omverwerping van die maatschappij.
Een overgangsprogramma van
anti-kapitalistische structuurhervormingen levert het
antwoord op het afgezaagde argument, dat reformisten sinds
tientallen jaren tegen de revolutionaire socialisten gebruiken :
“Vermits gij voor de revolutie zijt (d.w.z. op de revolutie
wacht) zijt ge tegenstander van hervormingen, wilt ge niet de
onmiddellijke noden en verzuchtingen van de werkende klasse
oplossen”.
Niets is minder waar.
Revolutionaire socialisten zijn
geen voorstanders van de politiek: “Hoe slechter het de
arbeiders gaat, hoe beter voor de revolutie”. Zij weten dat
ellende en werkloosheid demoraliseren, en geenszins de arbeiders
rijp maken voor de overname van de bedrijven en van de politieke
macht. Zij zijn geen tegenstrevers van hervormingen. Zij
schakelen zich in de eerste rij in elke strijd in, ook voor de
meest bescheiden en schamele lotsverbetering van de werkende
klasse.
Maar zij maken een onderscheid
tussen “hervormingen” die niets veranderen aan de bestaande
sociaal-economische structuur, die door het grootkapitaal en de
holdings kunnen worden geïntegreerd, en zulke eisen die een
anti-kapitalistische dynamiek ontketenen, zowel wat het
bewustzijn van de werkende klasse, als wat de logische
ontplooiing van de strijd en de objectieve resultaten van die
strijd aangaat. De eerste, al zijn ze nodig, zijn absoluut
onvoldoende om tot het socialisme te komen. Alleen de tweede
kunnen in de praktijk naar een omverwerping van het kapitalisme
leiden.
Revolutionaire socialisten zijn
er ten volste van overtuigd, dat de bevrijding van de
werkende klasse alleen het werk van de werkende klasse zelf kan
zijn. Ze zijn derhalve niet bereid, strijd en
strijdvaardigheid van de werkende klasse op te offeren op het
altaar van electorale of parlementaire compromissen. Een verlies
aan zelfvertrouwen, aan zelfzekerheid, aan eenheid en
strijdvaardigheid van de arbeidersklasse weegt veel zwaarder dan
een verlies van een paar kamerzetels. Alleen die storm van
strijd, zowel voor hervormingen als voor revolutionaire
doeleinden is aanvaardbaar, die klassenbewustzijn,
samenhorigheidsgevoel en zelfvertrouwen van de werkende klasse
verhoogt en hun niet een deuk toebrengt.
Dat is het ergste resultaat van
de schandalige regeringsdeelname van de BSP na de grote
werkstaking van ‘60-’61, “gekocht” met als prijs de
anti-stakingswetten: zodat het zelfvertrouwen en die eenheid van
de werkende klasse zo werden geschokt, dat bijna 1/3 van de
Waalse socialistische kiezers aan de burgerlijk-nationalistische
partij van Perin verloren gingen.
Daarom moet de eerste eis van
linkse socialisten aan de BSP-leiding vandaag zijn ; bewijs
dat ge het ernstig meent met al dat mooi gepraat over
“socialisme” en “ tegen het kapitalisme” door
onmiddellijk de strijd te organiseren voor wat vandaag
afgedwongen kan worden door de rechtstreekse actie van de
werkende klasse, gesteund op een machtige vakbeweging :
anti-kapitalistische structuurhervormingen, nationalisatie
zonder vergoeding voor kapitalistische aandeelhouders en onder
arbeiderscontrole met verzekerde gewestelijke
decentralisatie van investering en beheer in beide landsdelen
(federalisme!) , van de holdings, de banken, de financiële
ondernemingen, de sleutelnijverheden, om doelmatig de
strijd aan te binden tegen inflatie, werkloosheid,
maatschappelijke ongelijkheid, verkwisting, armoede,
gewestelijke onderontwikkeling en milieuvervuiling, om een
beslissende stap te zetten in de richting van een breuk met het
kapitalisme en van een opbouw van het socialisme!
Politieke
democratie en arbeidersdemocratie
De ontwerpresolutie van het
BSP-bureau verkondigt een diepe gehechtheid aan de politieke
democratie. Wij geloven stellig, dat de werkende klasse van dit
land gehecht is aan democratische vrijheden. Het model van een
socialistische maatschappij dat wij voorstaan moet aan de
enkeling en aan de massa meer en niet minder democratie
verzekeren dan zij vandaag in het westers kapitalisme bezitten.
Een socialistische omwenteling
in de geïndustrialiseerde landen van het westen is alleen
mogelijk met de steun van de grote meerderheid van de loon- en
weddetrekkenden, die 80 % van de actieve bevolking vormen. Onder
die omstandigheden kan en.moet zij een meerpartijen stelsel, een
consolidatie en uitbreiding van de vrijheid van organisatie, van
drukpers, van vergadering, van betoging, van stakingsrecht, en
van andere democratische vrijheden waarborgen. Zij zet zich dus
scherp af tegen de politieke stelsels die vandaag in de USSR,
Oost-Europa en China bestaan.
Maar zulke geloofsbelijdenis
voor de politieke democratie klinkt huichelachtig, zolang :
1) De BSP geen afdoende kritiek
levert op al de talloze beperkingen, die de parlementaire
democratie juist vanuit het standpunt van de politieke rechten
van de werkende klasse beleeft, doordat zij steunt op de
geweldige concentratie van rijkdom en economische macht in de
handen van de burgerij. Het is huichelachtig en bedrieglijk, de
zaken zo voor te stellen als zou de “democratische staat”
een middel zijn om de macht van het kapitaal te beperken, daar
waar die staat een burgerlijke staat is, door duizend gouden
boeien geklonken aan het grootkapitaal, de banken, de holdings,
de monopolies, met hun corruptie (RTT-schandaal,
petroleumschandaal in Frankrijk, Watergate-schandaal in de USA),
met hun almacht over de staatsfinanciën, met hun
beslissingsmacht over tewerkstelling en welzijn van miljoenen,
met hun stijgende drukking ten gunste van een beperking van het
stakingsrecht, van de syndicale vrijheid, in de richting van een
“sterke staat” .
2) De BSP voorstander blijft
van het NAVO-bondgenootschap, geleid door het
wereldimperialisme, dat op onbarmhartige wijze burgeroorlogen,
militaire putschen, koloniale avonturen, folteringen en
dictaturen ontketent, om de werkende klasse en de onderdrukte
volkeren in hun ontvoogdingsstrijd te belemmeren (Chili, Cyprus,
Perzië, als laatste voorbeelden na zovele andere).
3) De BSP niet duidelijk maakt
dat rechtstreekse democratie een hogere vorm van
democratie betekent dan onrechtstreekse, en dan de radendemocratie
met meerpartijenstelsel en afzetbaarheid van de afgevaardigden
op wens van de kiezers — permanente controle van de kiezers op
de verkozenen; permanente deelname van de massa aan het
staatsbeheer — de hoogste vorm van democratie is.
Er is meer. Het is wel
vriendelijk zoveel over democratie te spreken... maar over de
inwendige democratie in de arbeidersorganisaties te zwijgen. Het
is nog meer kenschetsend, het woord “zelfbeheer” gedurig in
de mond te hebben... betreffende de verre toekomst... maar over
het zelfbeheer van de arbeidersorganisaties en de
arbeidersstrijd te zwijgen. Vermits de goede huisvrouw eerst
voor eigen deur veegt, kunnen de socialistische arbeiders aan de
BSP vragen: “Waarop wacht ge, om de democratie binnen de
vakbeweging te verwezenlijken? Wanneer zullen de statuten van
alle vakbonden de controle van de leden op de leiding, het
vetorecht van algemene ledenvergaderingen op het afsluiten van
collectieve arbeidsovereenkomsten, de plicht tot democratische
verkiezing van stakingscomités door alle stakers in geval van
staking verzekeren, en zullen die statuten in de praktijk worden
toegepast ? Al uw democratische geloofsbelijdenissen zijn
niet zeer geloofwaardig, zolang ge niet tot die elementaire
praktijk van arbeidersdemocratie terugkeert.”
“algemene
meerderheid” of algemene staking ?
Het grote probleem waarmee de
socialistische arbeidersbeweging sinds driekwart eeuw
geconfronteerd wordt, is dat van de in te zetten strijdmiddelen,
om haar doel te bereiken. Het helpt niet, zich met de sinds
tientallen jaren afgezaagde gemeenplaats tevreden te stellen,
“in principe zou men geen enkel strijdmiddel moeten
uitsluiten, en geen enkel evenmin veralgemenen” . Hoe mooi dat
ook op papier of in een redevoering klinkt, in de praktijk moet
men tussen verschillende strategieën voor het bereiken
van heb doel wel degelijk kiezen. De ervaring heeft
bewezen, dat van zodra men de hoofdnadruk legt op
electorale overwinningen en het afdwingen van sociale wetten
voor de lotsverbebering van de werkende klasse, men in een
fatale logica wordt meegesleept, waaraan de klassieke
sociaal-democratie ten slotte is bezweken.
Want zulk een strategie leidt
tot geleidelijke aanpassing aan de (feitelijke of vermeende)
bewustzijnstoestand van meer en meer “gematigde”
bevolkingsgroepen, t.t.z. van de kleinburgerij (anders kan het
sociaal-democratisch kiezerskorps zich niet uitbreiden); tot
aanvaarding van het beginsel van de regeringsdeelname aan
coalities met de burgerij als een “normaal” verschijnsel
(want anders kunnen in een parlement als het Belgische
“sociale wetten” helemaal niet worden gestemd); tot het
besluit, dat alles moet worden vermeden wat de “vlottende
massa van de kiezers” zou afstoten, of wat de burgerij zou
afschrikken, en de BSP dus tot “eeuwige” oppositie zou
veroordelen enz. enz. Daardoor wordt de sociaal-democratie, ook
met de beste bedoelingen (en die zijn vanzelfsprekend niet
altijd zo, bij alle sociaal-democratische leiders; vgl. de
beruchte uitspraak van Friedrich Ebert: “Ik haat de revolutie
als de zonde”, t.t.z. ik ben bereid, ook met
wapengeweld het gevaar van de revolutie te bestrijden), tot een
behoudsgezinde, in de burgerlijke maatschappij geïntegreerde,
“staatsdragende” partij. Men zou over de betrekkelijke
doelmatigheid van die strategie kunnen redetwisten, indien de
historische balans zou uitwijzen, dat zij één van de mogelijke
wegen naar heb socialisme zou vormen. Maar de balans van de
geschiedenis wijst duidelijk in de omgekeerde richting. Nergens
ter wereld werd, langs die “electorale” reformistische weg,
het kapitalisme ten val gebracht. Nooit zijn
sociaal-democratische partijen, die langs die weg de “absolute
meerderheid in het parlement” hebben veroverd, erin geslaagd
(of hebben zij het aangedurfd) het kapitalisme op te heffen.
Het voorbeeld van Zweden is wel
het duidelijkste: daar hebben we sinds meer dan veertig jaar
een sociaal-democratische regering, die jarenlang over een
absolute meerderheid in het parlement beschikte. Na die
periode beheersen zes grootkapitalistische families — zegge en
schrijve zes families — het sterk geconcentreerd industrieel
apparaat van het land. In België is de balans nog duidelijker.
Niet alleen is de “electorale weg naar heb socialisme” niet
één van de verschillende mogelijkheden. Hij is absoluut
onrealistisch. Sinds 1919 jaagt de BWP-BSP achter die
hersenschim van de “algemene meerderheid” aan. Zij is er
vandaag verder van verwijderd dan ooit tevoren. Sommigen
vinden daar een lichtvaardige verklaring voor: “het
proletariaat bestaat niet meer”; de massa van loon- en
weddetrekkenden is “meer en meer in de burgerlijke
maatschappij geïntegreerd”; zulk een “gedifferentieerde”
massa kan men niet meer verenigen. Enz. enz. . De
werkelijkheid is nochtans heel anders. De massa van loon- en
weddetrekkenden die economisch gedwongen zijn hun
arbeidskracht te verkopen, wordt groter en groter. Sinds de
verovering van het zuiver algemeen stemrecht is zij, grof
gezien, van 60 tot 80 % van de actieve bevolking gestegen. Die
massa is meer en meer syndicaal georganiseerd. De graad
van organisatie is van 50 tot 65 % gestegen, en nadert de 70 %.
Indien in het verleden die massa sterk gedifferentieerd was
t.o.v. de klassenstrijd (hoeveel stakende ambtenaren en
handelsbedienden waren er voor 1914 ?), groeit zij vandaag meer
en meer tot een homogene massa samen, wat haar praktisch gedrag
betreft. Het beste teken van die groeiende homogeniteit van de
massa van loon- en weddetrekkenden is de groeiende
radicalisering van de christelijke vakbeweging. Oorspronkelijk
als anti-socialistische vakbond opgericht, uitsluitend
op klassesamenwerking gesteund, gaat de christelijke vakbeweging
onder de druk van de maatschappelijke werkelijkheid van dit land
meer en meer de weg op van de klassenstrijd. Het feit, dat zij
de illusie van het “medebeheer” geleidelijk vervangt door de
strijd voor arbeiderscontrole en het zelfbeheer, geeft duidelijk
de richting van de ontwikkeling aan.
In de algemene werkstakingen
die wij sinds 1919 hebben beleefd, die van ‘36, die van ‘50
en die van ‘60, is het aantal stakers bestendig gestegen. In
1960 hebben we één miljoen stakers gekend — ondanks het
mandement van kardinaal Van Roey en het “NJET” van het
A.C.V. Hoeveel zullen we er de volgende keer beleven, langs de
weg van het gemeenschappelijk vakbondsfront, t.t.z. met
deelname van het A.C.V., als b.v. de binding van de lonen aan de
index door het patronaat en een behoudsgezinde regering (kan ook
een “regering van nationale eenheid” zijn!) in gevaar wordt
gebracht?
Dat is de enige weg,
langs dewelke de eenheid van de werkende klasse kan worden
verwezenlijkt, — niet langs de weg van verkiezingen.
Dat is de enige weg, langs
dewelke het kapitalisme kan worden omvergeworpen, langs dewelke
“zelfbeheer” in de praktijk kan worden verwezenlijkt : een
algemene werkstaking, met fabrieksbezetting, met
democratische verkiezing van stakingscomités, met
overgang van de passieve naar de actieve staking, t.t.z.
wederopname van de productie onder leiding van de arbeiders
zelf, met omvorming van de stakingscomités tot
arbeidersraden die zich federaal centraliseren en een nieuwe
staatsmacht vormen, met een beslissende krachtproef met
het burgerlijk staatsapparaat, dat moet worden uitgeschakeld. Zo
ziet concreet een socialistische revolutie in een industrieel
ontwikkeld land eruit!
Voor een
revolutionaire partij
Die weg is mogelijk, ja zelfs
onvermijdelijk. Het zal in ons land, in niet al te
verre toekomst tot zulk een algemene werkstaking komen, met
de haar begeleidende voorrevolutionaire of revolutionaire
crisis. Het zal daartoe in vele West-Europese landen
komen: Italië, Frankrijk, Spanje, Engeland, Portugal enz. Maar
het zal niet onvermijdelijk tot een overwinning
van die algemene werkstaking komen, tot een doorbraak naar een
zegevierende socialistische revolutie.
In een land als België is een
zegevierende socialistische omwenteling, zonder niet alleen een
steun maar een actieve deelname van de grote
meerderheid van de loon- en weddetrekkenden, t.t.z. van de
absolute meerderheid van de bevolking, onmogelijk. Revolutie
gemaakt door een minderheid is er onzinnig. Vele arbeiders en
bedienden, die zich normalerwijs “niet met politiek
bemoeien”, en van “radicale politiek” niet willen weten,
zullen onder de druk van de gebeurtenissen en van het plots
bewustzijn dat zij door collectief mede-beleven en mede-ervaren
van grote klassenacties verkrijgen, tot véél bereid
zijn, — tot véél meer dan hun twijfelende, tegenspartelende
of dikwijls actief met de tegenrevolutie samenwerkende
sociaal-democratische leiders (misleiders is dan wel het gepaste
woord!)
Maar het zou utopisch zijn te
verwachten, dat die honderdduizenden plots, als door een
miraculeuze openbaring, niet alleen algemeen en vaag begrip
zullen tonen voor de noodzakelijkheid van de bezetting en het
weer-in-gang-brengen van de bedrijven onder de leiding van de
producenten zelf, zelfs voor de noodzakelijkheid van
“arbeidersmacht” in ‘t algemeen en in ‘t abstract, maar
dat zij in staat zouden zijn, de te volgen weg voor het bereiken
van die doeleinden precies uit te stippelen, dat zij ten
overstaan van alle ingewikkelde vraagstukken van tactiek en
strategie spontaan en vlug klaarheid zouden verwerven, dat zij
alle sluwe tactische manoeuvres van alle misleiders, die de
beweging de kop zullen willen indrukken maar die dat niet
openlijk en duidelijk zullen uitspreken (“wij hebben toch de
meerderheid; laat ons dan maar parlementsverkiezingen houden”;
“wij socialiseren in elk geval, verlaat dan maar de bedrijven,
en laten we het ordelijk doen, bedrijfstak na bedrijfstak”
enz. enz. ) onmiddellijk zullen kunnen doorzien en afweren.
Opdat al die taken zouden
worden vervolgd en al die klippen zouden worden omzeild, opdat
de revolutionaire crisis tot een socialistische overwinning zou
leiden, is het nodig, dat in alle belangrijke bedrijven,
staatsinstellingen, wooncentra, van te voren geschoolde
kaders aanwezig zijn, die uit de ervaring van de dagelijkse
klassenstrijd, op basis van theoretische scholing, t.t.z. van de
historisch vergaarde ervaring van de klassenstrijd die in een revolutionair
marxistisch programma ligt vervat, het nodig
revolutionair bewustzijn bezitten om leiding te kunnen geven aan
de brede massa, en die bij hun werkmakkers voldoende vertrouwen
hebben verworven, opdat zij zich met hun ideeën op het
beslissende ogenblik ook daadwerkelijk bij de meerderheid kunnen
doorzetten.
De geleidelijke selectie, en
scholing, versterking qua invloed op breder massa’s
van die kaders van nu af aan is een absolute voorwaarde voor de
overwinning van een algemene werkstaking morgen. Want op het
ogenblik van de beslissende strijd is het te laat om die kaders
te vormen, tot één gemeenschappelijk blok samen te smeden, tot
een bewust, ervaren, invloedrijk en efficiënt geheel te
verenigen. De opbouw van de revolutionaire partij — die als
massapartij nog niet bestaat, vandaag enkel maar een partijkern
is, en enkel dan de naam van partij verdient, wanneer
zij reeds in de praktijk door een niet onbelangrijke minderheid
van de arbeidersklasse in de actie wordt gevolgd — dat is de
vorming van die kaders, hun scholing, hun groeiende vereniging
op basis van het revolutionair-socialistisch programma, hun
groeiende verworteling in breder en breder massa’s.
Wie de doorbraak naar het
socialisme metterdaad werkelijk wil, en hem niet tot een eeuwig
fata morgana wil omdopen, die moet bereid zijn, mee te werken
aan de opbouw van zulk een revolutionaire partij.
Dit heeft niet met sektarisme
te maken. Revolutionaire socialisten zullen nooit de belangen
van de klasse ondergeschikt maken aan de belangen van de groep
of van een kapelletje. Zij zullen actief meevechten, aan de
zijde van hun klasse, in elke vorm van strijd, ook om de meest
bescheiden hervormingen en onmiddellijke eisen, ook in de
kiesstrijd. Maar zij zullen daarboven uit hun oog gericht houden
op de algemene langdurige belangen van de werkende
klasse, en koppig blijven doorwerken aan het scheppen van
voorwaarden, die de volgende, of daarop volgende algemene
werkstaking tot een overwinning van het revolutionaire
socialisme kunnen doen uitgroeien.
Internationaal
socialisme
Wij leven in een wereld van
multinationale vennootschappen, van internationaal kapitaal, van
internationale imperialistische bondgenootschappen, van
internationale strategie, van internationale markten en
internationale bewapeningswedloop. In zulk een tijdperk aan
“nationaal” socialisme te willen doen is even kortzichtig,
als de hoop in de 19de eeuw de macht “in één gemeente” te
veroveren, naar het voorbeeld van de Gentse wevers van de 14de
eeuw. Het socialisme zal internationaal zijn of het zal niet
zijn.
De klassenstrijd is al
internationaal. Dat heeft het Kapitaal helaas veel vlugger en
veel beter begrepen dan de vakbeweging. Dientengevolge heeft het
van de Gemeenschappelijke Markt in West-Europa veel meer
geprofiteerd dan de werkende klasse, zoals we dat vanaf de
geboorte van de EEG hadden voorspeld.
Nu komt er — langzaam, al te
langzaam! -een kentering. Tegen het Europa van de trusts en de
monopolies is niet alleen de eenheid van actie van alle
vakorganisaties aan de spits (met inbegrip van de CGT, de CGIL,
de CFDT, de CISL!) noodzakelijk. Wij moeten ook de
geconditioneerde reflex ontwikkelen, dat in geen enkele fabriek
van de over heel Europa verspreide Ford-, Solvay-, Shell- of
glas— trusts één enkele afdanking, één enkel loonconflict,
één enkele versnelling van de lopende band, één enkele
verslechting van de arbeidsomstandigheden mag plaatsvinden,
zonder dat de plaatselijke délégees automatisch naar het
telefoontoestel stappen en hun makkers in alle andere Europese
landen opbellen, om gezamenlijk de strijd aan te binden tegen de
multinationals.
Internationaal socialisme, dat
is socialisme dat met het Grootkapitaal ook en vooral politiek
en diplomatiek heeft gebroken, dat geen bondgenootschappen met
imperialistische regeringen zoals de NAVO duldt, dat geen dertig
miljard verkwisting voor “nieuwe vliegtuigen” voor
“onze” luchtmacht aanvaardt, dat geen nationale of
rassenkoloniale verdrukking waar dan ook ter wereld duldt, dat
niet om electorale redenen voor de reactionaire vooroordelen van
racisten ook bij ons zwicht, maar een beschermende muur legt om
alle gastarbeiders en vreemdelingen; dat de internationale
solidariteit van alle werkers als eerste principe
vooropzet. Vereenzelviging met burgerlijke staatsmacht en
burgerlijke regeringen staat de verwezenlijking van dit
internationaal socialistisch beginsel beslissend in de weg.
Ook op dat gebied geldt het,
een nieuwe revolutionaire voorhoedekracht op te bouwen: een
revolutionaire Internationale, niet van burgerlijke eerste
ministers, maar van revolutionaire strijders tegen het kapitaal.
Dat is de taak die de Vierde Internationale zich heeft gesteld,
en die zij, tegen alle weerstand van de heersende machten in,
zal verwezenlijken. Want zij brengt de historische belangen van
het wereldproletariaat tot uiting. Zij strijdt voor arbeidersmacht,
democratisch door de arbeiders zelf uitgeoefend, overal ter
wereld! Alleen de eenheid van de werkende klasse kan
uiteindelijk de vrede waarborgen, een wereldvrede binnen een
wereld zonder uitbuiting of onderdrukking onder welke vorm ook,
zonder klassen en zonder geweld van mens tegen mens. Een
wisseloplossing bestaat er niet.
|