5. Noch economisme noch
voluntarisme
Onder deze omstandigheden komt
onder de geradicaliseerde intelligentsia van het Westen opnieuw
de discussie op die in de na-kapitalistische maatschappijen van
het Oosten een gewichtige rol gespeeld heeft: de vraag naar de
specifiek-oorzakelijke samenhangen en wisselwerkingen van de
keten ‘productieverhoudingen-productiekrachten-bewustzijn’.
Voor de één is de factor ‘productiekrachten’
beslissend, Roger Garaudy vertegenwoordigt de ‘optimistischer’
variant van deze opvatting, Herbert Marcuse de pessimistischer.
De eerste gelooft aan een meer of minder ‘automatische’
omvorming van de productieverhoudingen in de functie van
veranderde productiekrachten (‘technisch-wetenschappelijke
revolutie’); de ander gelooft aan de onvermijdelijke
verslaving van de arbeiders (eigenlijk van de mens, met
uitzondering van een marginale minderheid) tengevolge van een
bepaalde vorm der machinerie en van het economische ‘automatisme’
(in de dubbele betekenis van het woord). [13]
Het bewustzijn verschijnt bij beiden als meer of minder
rechtstreeks door de productieverhoudingen bepaald, bij Garaudy
in die zin dat zich de ‘in de schoot van de oude
maatschappelijke orde ontplooiende nieuwe productiekrachten’
meer of minder automatisch het bij hen passende bewustzijn
scheppen, bij Marcuse in die zin dat het bewustzijn er meer of
minder toe veroordeeld is door de oude productieverhoudingen
gemanipuleerd, geïntegreerd en ontbonden te worden.
Weer anderen (vooral de zgn.
spontaneïsten en een deel van de maoïsten) autonomiseren juist
onder de verhoudingen van de derde technologische revolutie de
factor bewustzijn op bijna absolute wijze. Daar de tegenstelling
tussen productiekrachten en productieverhoudingen zich op
ongehoorde wijze verscherpt heeft, zo argumenteren zij, is voor
het revolutionaire initiatief, voor de revolutionaire wil
praktisch alles mogelijk. Men kan op onverschillig welk punt —
bv. bij de vrije ruimten, bijv. door consumptieweigering, bijv.
door een individueel ‘zich uitleven in collectieve blijdschap’
— het systeem uit zijn voegen lichten. Is bij de
hippies deze houding nog onschadelijk, want zonder
uitwerking op de totale maatschappij, ze wordt direct schadelijk
waar ze de poging onderneemt om systeem-opblazende vormen van
arbeidersstrijd en arbeidersorganisatie met voluntaristische
formules te verhinderen. ‘Weg met de afgevaardigden, laat ons
allen afgevaardigden zijn’ riepen de Italiaanse spontaneïsten
op het hoogtepunt van de stakingsgolf. Het enige gevolg was
natuurlijk niet dat alle arbeiders permanent als ‘afgevaardigden’
handelden, dat kunnen zij onder kapitalistische
productieverhoudingen eenvoudig niet. Het gevolg was dat de
vakbondsbureaucratie, de traditionele partijen, de ondernemers
en het staatsapparaat de toestand veel gemakkelijker en vlugger
konden ‘normaliseren’ dan daar waar de arbeiders in staat
geweest waren permanente bestrijdingsorganen (d.w.z. in de kiem:
organen der dubbelheerschappij) op te richten.
In beide richtingen steekt een
deel waarheid, dat wil echter zeggen dat zij beide volledig
ongelijk hebben daar zij twee aspecten van één geheel vormende
werkelijkheid willekeurig uiteenscheuren en derhalve slechts een
misvormd beeld van deze werkelijkheid leveren.
Het klopt dat bij de zich
gestadig uitbreidende spanning tussen groeiende
productiekrachten en bevroren productieverhoudingen deze laatste
hoe langer hoe meer ondergraven worden en zich in één klap —
zoals in de Franse mei — in al haar murwheid kunnen tonen. Om
zo te zeggen ‘met één klap’, ‘uit een heldere hemel’
toonden 10 miljoen Franse arbeiders, doordat zij spontaan de
bedrijven bezetten, hun objectieve tendentie de kapitalistische
ondernemer, d.w.z. de kapitalistische productieverhoudingen uit
te schakelen. Maar ondernemers, het privé-eigendom van de
productiemiddelen, het warenkarakter van de arbeidskracht, de
veralgemeende markteconomie, de commandomacht van het kapitaal
over de arbeid: al deze kenmerken van de kapitalistische
productieverhoudingen verdwijnen noch automatisch noch vanzelf.
Men moet ze afschaffen, d.w.z. door andere productieverhoudingen
vervangen, d.w.z. door een sociale revolutie verwerkelijken en
aan de burgerlijke klasse de staatsmacht ontrukken. Gebeurt dit
niet dan keert na enige tijd — ondanks de
technisch-wetenschappelijke revolutie, ondanks de groeiende
tegenstelling tussen productiekrachten en productieverhoudingen
— alles weer in de oude tredmolen terug.
De bewuste daad, de bewust
geleide en geplande ‘kwalitatieve sprong’ op het hoogtepunt
van de veralgemeende massa-actie is dus niet alleen
onontbeerlijk maar beslissend. Blijft deze daad uit dan worden
ook de ‘gunstigste objectieve voorwaarden’ verknoeid. Op dit
punt hebben de voluntaristen en de subjectivisten geheel en al
gelijk en kunnen zij talrijke kroongetuigen citeren. [14]
De lapidaire (‘in steen gehouwen’) stelling van de Cubanen
‘Het is de plicht van alle revolutionairen, revolutie te
maken.’ blijft ook heden het einde van alle wijsheid. Alleen
onverbeterlijke fatalisten kunnen geloven dat de ‘woelarbeid
van de objectieve ontwikkeling’ op de duur revolutionaire
initiatieven volledig kan vervangen.
Het gaat er alleen om vast te
stellen welke daad door wie en wanneer een succesvolle sociale
revolutie in een hoogontwikkeld industrieland mogelijk maakt. Al
degenen die deze taak aan enkele willekeurige randgroepen
toedenken vergeten dat deze randgroepen niet de objectieve macht
bezitten om de kapitalistische productieverhoudingen op te
heffen. Terwijl de goede anarchisten en hun nakomelingen, de hippies
van iedere soort, ‘in plaats van op de revolutie te wachten
haar iedere dag voor zichzelf verwezenlijken’ schaffen zij de
kapitalistische productieverhoudingen in geen enkel opzicht af.
Ook een miljoen hippies die zich ‘uit de
consumptiemaatschappij’ in de subcultuur terugtrekken hebben
het doel, ertoe te komen dat de arbeiders niet meer gedwongen
zijn om hun arbeidskracht te verkopen, geen millimeter naderbij
gebracht. Zij hebben hoogstens een ‘nevenmaatschappij’
gevormd, zogezegd in de poriën van de bestaande, niet opgeheven
kapitalistische uitbuiting, een nevenmaatschappij die bovendien
voor het grootste deel van de afvalproducten dezer uitbuiting
leeft. Niet op de bevrijding van enkelingen komt het aan, maar
op de bevrijding van allen. De emancipatie van het
maatschappelijke individu kan nu eenmaal slechts de emancipatie
van alle maatschappelijke betrekkingen zijn, niet de
terugtocht uit de maatschappij.
Daarom zijn alle experimenten
om de emancipatie bij de randgroepen te laten beginnen voor dit
doel steriel, hoe sympathiek ze ook zijn mogen (het vermogen van
de studenten en van de revolutionaire intelligentsia om bij
revolutionaire crises de rol van lont te spelen komt
juist voort uit het feit dat deze maatschappelijke groep in het
voetspoor van de derde technologische revolutie, in het kader
van het laatkapitalisme de neiging heeft haar karakter als
randgroep te verliezen. Slechts die maatschappelijke klasse die
in staat is om ten eerste de kapitalistische
productieverhoudingen daadwerkelijk op te heffen en ten tweede
om ze in het productieproces en het economische leven te
vervangen door progressievere productieverhoudingen, kan het
beslissende revolutionaire subject van de noodzakelijke
bevrijdingsbeweging, van de noodzakelijke sociale revolutie
vormen. Deze maatschappelijke klasse is meer dan ooit het
moderne proletariaat. Buiten het eigenlijke arbeidsproces kan
het fundamentele euvel van de moderne maatschappij — de
vervreemde arbeid — niet worden opgeheven.
Slechts dat revolutionaire
initiatief, slechts dat ‘activisme’, slechts dat ‘voluntarisme’
is daarom vanuit het standpunt van de val der kapitalistische
productiewijze werkelijk productief dat direct of indirect het
zelfbewustzijn van het proletariaat — zijn zelfopvoeding tot
het vermogen om de maatschappij daadwerkelijk om te vormen —
bevordert. Daarmee zijn we weer bij onze uitgangspunten
aangeland: de centrale taak van revolutionaire marxisten in de
imperialistische landen bestaat erin om door opvoeding,
propaganda, agitatie en strijdervaring steeds bredere lagen van
de arbeidersklasse ertoe te brengen om voor zulke eisen te
strijden (massastakingen, algemene stakingen, algemene stakingen
met fabrieksbezettingen te ontplooien) die niet meer in een
normaal functionerende kapitalistische productiewijze kunnen
worden geïntegreerd. Slechts zo kan in een industrieel
hoogontwikkeld kapitalistisch land bij één van de volgende
onvermijdelijke golven van massale strijd een sociale revolutie
daadwerkelijk op de dagorder worden gesteld.
[13]
Marcuse, Der Eindimensionale Mensch, Neuwied en
Berlijn 1967; Roger Garaudy, Le grand tournant du socialisme,
in het Duits: Die grosse Wende des Sozialismus, Wenen
— Zürich — München, 1970. Ned. vertaling: De ééndimensionale
mens Hilversum, Brandt 1968
[14]
Zie Marx commentaar over de plicht van iedere revolutie tot het
offensief in Burgeroorlog in Frankrijk; Lenins beroemde
passage over de ‘kunst van de opstand’; Rosa Luxemburgs slot
van haar opstel over de Russische Revolutie (In deze laatste
periode, waarin wij voor de beslissende eindstrijd in de hele
wereld staan, was en is het belangrijkste probleem van het
socialisme zonder meer de brandende vraag van deze tijd: niet
dit of dat detailvraagstuk van de tactiek maar het vermogen tot
actie van het proletariaat, de daadkracht van de massa’s, de
wil tot macht van het socialisme als zodanig. In dit verband
waren Lenin en Trotski met hun vrienden de eersten die het
wereldproletariaat het voorbeeld hebben gegeven, zij zijn tot op
heden nog steeds de enigen die met Hutten zouden kunnen
uitroepen: Ik heb het gewaagd. (Trotski’s Lessen van
Oktober, enz.).
|