3. Tweemaal
vlucht naar voren
Als alternatieve oplossing voor
de centrale taak van de tegenwoordige arbeidersbeweging, die
daarin bestaat dat het oude fundamentele dualisme tussen in het
systeem integreerbare directe eisen en van de dagelijkse strijd
losgemaakt einddoel wordt overwonnen, worden thans door enkele
socialisten twee strategieën verdedigd die afwijken van de hier
verdedigde strategie van overgangseisen en die in dit verband
becommentarieerd moeten worden.
De voornaamste zwakte van de
strategie der ‘systeemoverwinnende hervormingen’ [4]
bestaat in een niet begrijpen van het structurele karakter
van de kapitalistische productiewijze, d.w.z. van de
onveranderlijkheid der twee centrale, boven reeds aangehaalde
zenuwcentra van deze maatschappijvorm: productieverhoudingen en
staatsmacht (staatsapparaat).
Beide kunnen niet geleidelijk
veranderd worden. Zij kunnen of verder functioneren of in een
zware maatschappelijke crisis verlamd worden. Maar wanneer deze
crisis niet tot hun afschaffing leidt zullen zij zich
onvermijdelijk uit deze verlamming tot een hernieuwde
‘normalisatie’ omhoog werken.
Marx is bij zijn poging om zijn
waardetheorie vereenvoudigend uiteen te zetten in de bekende
brief aan Kugelmann ervan uitgegaan dat geen maatschappij zou
kunnen blijven bestaan wanneer alle producenten zouden ophouden
te werken. [5] Maar
producenten werken niet op een willekeurige manier zij werken
altijd onder een bepaalde productiewijze, onder specifieke
productieverhoudingen.
Wanneer men zou beginnen met de
bestaande productieverhoudingen te ontbinden zonder ze meteen
door andere te vervangen dan zou dat eenvoudig betekenen dat de
productie ophoudt te functioneren, dat de producenten ophouden
te werken. Voor langere tijd is dit fysiek onmogelijk. Daar
ieder begin van de ontbinding der bestaande
productieverhoudingen de bestaande productiewijze onmachtig tot
produceren maakt, d.w.z. tot de snelle ondergang van de
productieve werkzaamheid voert, zijn er bij het inzetten van een
zware maatschappelijke crisis maar twee mogelijkheden: of een
snelle opheffing van de bestaande productiewijze en de invoering
van een nieuwe, of een terugkeer tot de ‘genormaliseerde’
oude productieverhoudingen. Een ‘derde’ oplossing is er
niet: dat is de les van alle revolutionaire crises in het Westen
sinds de eerste wereldoorlog. [6]
De voorstanders van ‘stap
voor stap veroveren van de macht’ begrijpen niet dit starre
karakter van de productieverhoudingen in de inderdaad complexe
totaliteit die de moderne burgerlijke klassenverhoudingen
vertonen. Geloven dat men even goed het door de winst bepaald
zijn van de investeringen kan ‘afschaffen’ als men
stedelijke trambanen invoert, het lager onderwijs veralgemeent
of (met verlies werkende) afzonderlijke takken van de industrie
nationaliseert, betekent niet begrijpen dat onder zulke
omstandigheden de investeringsactiviteit van de ondernemers
volledig ophoudt en dat de hele kapitalistische economie tot
stilstand komt. Dat is de concrete inhoud van de stelling dat
het begin van de ontbinding der kapitalistische
productieverhoudingen de kapitalistische productie onmachtig
maakt te functioneren.
Wanneer de voorstanders van
‘systeemoverwinnende hervormingen’ hun gedachten tot het
eind zouden doordenken dan zouden zij met de volgende
alternatieven geconfronteerd worden: Of deze hervormingen worden
door de kapitalistische firma’s ‘onder voor de arbeiders
bijzonder gunstige krachtsverhoudingen’ zo goed en zo kwaad
als het gaat geaccepteerd terwijl de kapitalistische economie
verder functioneert (of zelfs floreert: zie Zweden). Dan zou het
praktische bewijs geleverd zijn dat deze hervormingen wel
humaan, liberaal vooruitstrevend maar niet
‘systeemoverwinnend’ zijn. Want een systeem dat verder
functioneert, is nu eenmaal niet overwonnenen. Nog niemand heeft
het kunststuk bestaan kapitalisten tot investeren te dwingen,
een hoge graad van werkgelegenheid en technische vooruitgang te
verzekeren terwijl tegelijkertijd de winstvoet tot 1 procent,
0,5 procent of zelfs tot 0 procent gedaald is.
Of de kapitalisten accepteren
de ‘systeemoverwinnende hervormingen’ niet daar zij in feite
de valorisatie van het kapitaal dreigen te ‘overwinnen’. Dan
zullen op grote schaal kapitaalvlucht, investeringsstaking,
massaontslagen, muntspeculaties, hollende inflatie, enz., gaan
plaatsvinden, d.w.z. dan is feitelijk het
‘systeemoverwinnende’ karakter van de hervormingen bewezen
doordat het systeem ophoudt te functioneren. Maar geen enkele
moderne industriële natie kan lang blijven voortbestaan bij een
wegkwijnende productie, snel toenemende werkloosheid,
voortgaande verspilling van de reserves aan rijkdommen en
stagnerende technische vooruitgang. De regering die begonnen was
onder de ‘bijzonder gunstige krachtsverhoudingen’ deze
feitelijk ‘systeemoverwinnende hervormingen’ in te voeren,
zou dan voor de keus gesteld worden of zelf in de plaats van de
‘stakende kapitalisten’ te treden, resp. de arbeidersklasse
in de plaats van deze kapitalisten te laten treden, d.w.z. de
economie te socialiseren en het tot functioneren onbekwame
kapitalistische economische systeem door een functionerend
gesocialiseerd systeem te vervangen [7],
of — om de kapitalisten te ‘overtuigen’ dat zij de
economie weer laten functioneren — voor hen te capituleren,
d.w.z. het ‘systeemoverwinnende’ karakter van haar
hervormingen weer ongedaan te maken.
Wij weten dat het hier niet
gaat om een zuiver theoretische constructie maar dat vele
sociaal-democratische regeringen of regeringen onder
sociaal-democratische leiding voor juist deze keuze stonden
(zoals in 1919 in Duitsland, in 1936 in Frankrijk, in 1945 in
Italië, in 1950 in Groot-Brittannië en in 1965 wederom in
Groot-Brittannië) en wij weten evenzeer hoe zij zonder
uitzondering gereageerd hebben. En wij weten ook dat het
burgerlijke karakter van het staatsapparaat (ambtenaren van
ministeries, hogere kringen van het centrale banksysteem, het
repressieapparaat, allen ten nauwste met de heersende lagen van
het grootkapitaal vervlochten, menigmaal zelfs in een personele
unie) geen onbelangrijke rol speelt om de kameraden hervormers
ervan te overtuigen dat de ‘ongemeen gunstige
krachtsverhoudingen’ (bijvoorbeeld niet slechts 50,1 procent
der kiezersstemmen, maar zelfs 52 procent of, wie weet,
misschien zelfs 55 procent) bij nadere beschouwing helemaal niet
zo gunstig zijn als ze wel schenen.
Wij noemden de strategie der
‘systeemoverwinnende hervormingen’ een strategie van de
vlucht naar voren daar zij van de onrealistische
vooronderstelling uitgaat dat men het socialisme om zo te zeggen
‘stad voor stad’, functie voor functie’ en ‘bedrijf voor
bedrijf’ zou kunnen opbouwen zonder eerst de kapitalistische
productieverhoudingen en de burgerlijke staat in hun
totaliteit te hebben afgeschaft. Datzelfde karakter van een
‘vlucht naar voren’ heeft de tegenwoordig in Franse
links-katholieke kringen verbreide theorie van een
‘onmiddellijke’ invoering van het ‘zelfbeheer’ in de
bedrijven (van arbeiderszelfbeheer is daarbij weliswaar
minder sprake) zonder opheffing van de kapitalistische
productiewijze in haar totaliteit en het kapitalistische
staatsapparaat dat haar verdedigt. [8]
Dat daaruit in het beste geval zelfstandige productiecoöperaties
voortkomen die gedwongen zijn om op een kapitalistische markt
met kapitalistische bedrijven kapitalistische concurrentie te
voeren en op straffe van hun eigen ondergang dan kapitalistische
rationalisatie, kapitalistische versnelling van de lopende band,
kapitalistische ‘kostenbesparing’ en kapitalistische
ontslagen moeten invoeren — dat heeft Marx de goede Proudhon
al meer dan 125 jaar geleden in het vooruitzicht gesteld en dat
is sinds die tijd steeds weer bevestigd. Van een rechtstreeks
maatschappelijk karakter van de arbeid en van een werkelijke
associatie van alle producenten — deze beide hoofdvoorwaarden
voor een feitelijke socialistische omvorming van economie en
maatschappij volgens Marx — kan daarbij geen sprake zijn. Er
heersen nog steeds vrije concurrentie en privé-arbeid, d.w.z.
een veralgemeende warenproductie met hun verrukkelijk
‘humanistische’ motief: homo homini lupus — de mens is de
mens een wolf.
Het karakter van een ‘vlucht
naar voren’ heeft ook de door de Italiaanse spontaneïsten van
de groep ‘Lotta Continua’ voorgestelde strategie om niet
slechts ‘bedrijf voor bedrijf’ te veroveren maar ook om te
weigeren huur en belasting te betalen, ertoe over te gaan
grasvelden voor de kinderen te bezetten, enz. Precies als de
linkse reformisten gaan deze kameraden uit van de illusie van
een ‘stap-voor-stap’-vervanging van de burgerlijke
maatschappij, d.w.z. van het niet-begrijpen van het structurele
karakter der kapitalistische productieverhoudingen en van de
burgerlijke staat.
Datzelfde karakter van
‘vlucht naar voren’ heeft de poging van de Italiaanse
‘Manifesto’-groep om de eisen van de communistische fase
van de postkapitalistische ontwikkeling van maatschappij en
economie, namelijk de opheffing van de arbeidsdeling tussen
hand- en hoofdarbeid tot een centrale dagelijkse eis te
bevorderen. [9] Waneer deze
eis ernstig genomen wordt, en inderdaad tot een rechtstreeks
strijdobject wordt gemaakt, dan leidt hij of tot zuivere utopie
( het is eenvoudig onmogelijk om van vandaag op morgen, zonder
een daaraan voorafgaande omwenteling van het gehele school- en
arbeidsysteem, bij de bestaande techniek, de arbeidsdeling
volledig op te heffen direct na de socialistische revolutie, om
van zulk een opheffing onder het kapitalisme in afzonderlijke
bedrijven helemaal te zwijgen), of hij is eenvoudig ideologie,
d.w.z. uiteindelijk volksbedrog (doordat, zoals in de Chinese
bedrijven na de culturele revolutie, beheerders en technici
‘een dag in de week’ in de directe productie werken terwijl
‘handarbeiders zich met het beheer bezighouden’ is de
arbeidsdeling niet alleen niet opgeheven maar bevestigd en
verstevigd. Hoogstens wordt zij voor de producenten meer verhuld
dan daarvoor. Maar zoals bekend geloven marxisten niet dat het
mogelijk is maatschappelijke verschijnselen af te schaffen door
ze ‘weg te denken’ terwijl zij in de boze wereld, waar de
werkelijkheid hard aankomt, mooi netjes blijven voortbestaan.
Heeft hij daarentegen slechts
een propagandistisch-opvoedend karakter dan valt hem een zeker
nut niet te ontzeggen daar hij de openbare mening (en in de
eerste plaats de arbeidersklasse) opmerkzaam maakt op de
reusachtig emanciperende potenties die in de huidige
stand van ontwikkeling der productiekrachten verborgen liggen.
Maar het aldus ontwakende bewustzijn, de aldus ontwakende behoefte
lossen het boven geformuleerde centrale probleem van de
subjectieve factor op zichzelf niet op. Het kan hoogstens tot
deze oplossing bijdragen wanneer het in een program van
overgangseisen opgenomen is, d.w.z. uitgaat van het totale
complex van de economische en maatschappelijke problemen die de
arbeidende massa’s bezighouden en daarom deze massa’s niet
alleen wakker schudt maar periodiek ook grote stukken massale
strijd moet verwekken. Maar juist zulk een complex en
samenhangend program van overgangsoplossingen ontbreekt aan de
programmatische verklaring van de Italiaanse
‘Manifesto’-groep. Wordt onder zulke omstandigheden de
leuze: ‘het communisme-nú’ propagandistisch opvoedend
toegepast (en op deze leuze loopt uiteindelijk de eis van de
opheffing van het verschil tussen hand- en hoofdarbeid uit) dan
laat zij de centrale taak onopgelost want dan is zij op geen
enkele manier aanleiding tot massa-acties van de arbeiders die
het systeem doen springen. Door deze leuze zal het nooit tot een
algemene staking, nooit tot de vorming van arbeidersraden in
één land (om van een continent maar te zwijgen), nooit tot de
verovering van de politieke macht, nooit tot de omvorming van
kapitalistische in gesocialiseerde productieverhoudingen komen.
[4]
Wij refereren aan de argumentaties zoals ze door theoretici in
schriftelijke vorm aanwezig zijn (bv. Gilles Martinet, La
conquête des pouvoirs, Parijs 1968; Serge Mallet, La
nouvelle classe ouvrière, in Revue internationale du
socialisme, nr. 8, maart/april 1965; zo ook André Gorz, Zur
Strategie der Arbeiterbewegung im Neokapitalismus,
Frankfurt 1968, de opstellen van Trentin en van de Italiaanse
‘reformkommunisten’ zoals Amendola, enz. ).
[5]
Brief van Karl Marx aan Ludwig Kugelmann van 11 juli 1868, MEW,
bd. 32, p. 552, Berlijn 1965.
[6]
Dit geldt vanzelfsprekend niet voor de landen van de zogenoemde
‘derde wereld’, omdat daar de revolutionaire crisis ook na
een nederlaag van de massa’s kan voortduren, juist door het
onvermogen om ‘normale’ kapitalistische
productieverhoudingen te herstellen. Resp. in te voeren.
[7]
Wij zeggen gesocialiseerd en niet socialistisch omdat voor ons
het socialisme niet slechts een vermaatschappelijking van de
productiemiddelen als voorafgaande voorwaarde heeft, maar ook
een ontwikkelingsgraad van de productiekrachten die een
afsterven van de waren- en geldhuishouding mogelijk maakt. Wat
wij onmiddellijk na de machtsverovering door de arbeidersklasse
en na de vermaatschappelijking der productiemiddelen hebben is
niet een socialistische maatschappij maar een
overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme. Een
socialistische — d.w.z. inderdaad klassenloze — maatschappij
bestaat nog nergens op de wereld.
[8]
Zie in dit verband het zojuist verschenen werk van Daniel
Chauvery, L'Auto-Gestion, Parijs 1970 — In de Duitse
Bondsrepubliek worden soortgelijke gedachten o. a. ook door
syndicalisten als Gunther Hillmann geuit (zie zijn Inleiding bij
de bloemlezing De bevrijding van de arbeid, Reinbek bij
Hamburg, 1970).
[9]
Zie het in het Duits bij het Merve-Verlag, Berlijn, 1971,
verschenen platform van de ‘Manifesto’-groep.
|