Met de Oktoberrevolutie van
1917 werd het socialisme tevens een probleem in de relaties
tussen staten.
De klassenstrijd nam op
wereldschaal nu een tweeledige vorm aan; de strijd tussen
sociale klassen in ieder land, met z’n onvermijdelijke
internationale repercussies, raakte ten nauwste verbonden met de
verhouding tussen de Sovjetunie (en na 1945 andere landen die
het kapitalisme omvergeworpen hadden) en de burgerlijke staten.
De marxistische theorie, die er
van oudsher van uitgegaan was, dat de socialistische revolutie
het eerst in de meest ontwikkelde landen van de wereld zou
triomferen, [1] had voor
revolutionairen in deze nieuwe omstandigheden niet een geheel
van leidraden klaar liggen. Er was weinig aandacht besteed aan
de gevolgen van de verovering van de staatsmacht op het voeren
van een internationale revolutionaire politiek. Communistische
leiders binnen en buiten de Sovjetunie moesten hieromtrent in de
periode onmiddellijk na de Oktoberrevolutie ad hoc theorieën
uitwerken. Grote controversen gingen met deze problemen gepaard,
vanaf de eerste dagen van de Sovjetmacht tot nu aan toe. De
discussies rond de verhouding tussen de vredesonderhandelingen
van Brest-Litovsk en de revolutie in Centraal-Europa; de
controverse in de jaren twintig rond de theorie van de
permanente revolutie en de mogelijkheid van verwezenlijking van
het socialisme in een land; de discussies op de internationale
conferenties van communistische partijen van 1957 en 1960, welke
tot een openlijke uitbarsting kwamen in de Russisch-Chinese
scheuring rond de problemen van ‘vreedzame coëxistentie’
— al deze kwesties kunnen uiteindelijk binnen dezelfde context
geanalyseerd worden.
De
wereldrevolutie en de verdediging van Sovjet-Rusland in Lenins
tijd
De bolsjewistische leiders
moesten deze problemen te lijf te midden van chaos en
burgeroorlog, ingesloten door de buitenlandse interventie van
een groot aantal kapitalistische machten en onder de zware druk
van zeer brandende behoeften. Niettemin kan men zeggen dat zij
zo trouw mogelijk bleven aan hun revolutionaire overtuigingen en
dat zij op den duur een zeker aantal regels ontwikkelden die
moesten voorkomen dat machtspolitiek en “raison d’état”
de overhand zouden krijgen op hun principes.
In theoretisch opzicht hingen
zij de eenheid aan van de belangen van Sovjet-staat en
wereldrevolutie, op zo’n manier dat de eerste tenslotte
ondergeschikt moesten zijn aan de laatste; de Russische
machtsverovering werd in de eerste plaats gezien en
gerechtvaardigd als een bijdrage tot de ontwikkeling van
socialistische revoluties in andere, verder voortgeschreden
landen. [2] Institutioneel was
de nieuw opgerichte Communistische Internationale volledig
onafhankelijk van de Sovjet-staat en z’n diplomatieke netwerk
en tactiek. Wanneer er een persoonlijke eenheid was tussen de
leiders van de staat en de Russische vertegenwoordigers bij de
Internationale, [3] dan
onderstreepte dit alleen maar dat de Sovjet-sectie van de
Communistische Internationale zich in laatste instantie als een
deel van de revolutionaire wereldbeweging beschouwde. [4]
Deze elementaire principes
betekenden niet de oplossing van het hele complexe probleem.
Reeds zeer vroeg, al voor de stichting van de Communistische
Internationale, bracht het probleem van een afzonderlijke vrede
te Brest-Litovsk kwesties ter discussie rond de dialectiek van
verdediging en behoud van de jonge arbeidersrepubliek in
verhouding tot de vooruitzichten op een wereldrevolutie. De
tegenstanders van de Brest-Litovsk vrede in de revolutionaire
beweging, zowel buiten de bolsjewistische partij (de linkse
sociaal-revolutionairen) als er binnen, beschuldigden Lenin
ervan de wereldrevolutie te verraden door de Centrale Machten
met het sluiten van een afzonderlijke vrede te versterken. Deze
oppositie tegen het Brest-Litovsk verdrag is voor een deel
eerder uit nationalistische dan uit internationalistische
motieven te verklaren. [5]
Gedeeltelijk ook lagen aan de argumenten van Lenin’s
tegenstanders verkeerde schattingen ten grondslag van de onmiddellijke
rijpheid van de revolutionaire mogelijkheden in Duitsland,
Oostenrijk en Hongarije en foutieve waarderingen met betrekking
tot de consequenties van Brest-Litovsk voor de verdere
ontwikkeling van deze mogelijkheden.
Maar wat in deze hele discussie
vooral naar voren komt is Lenin’s principiële gedrag en zijn
hechte trouw aan de leer van de ondergeschiktheid van de
belangen van de Sovjetunie aan die van de wereldrevolutie. Geen
ogenblik neemt hij in overweging de revolutionaire propaganda
onder de Duitse soldaten te verminderen om zachtere
vredesvoorwaarden te verkrijgen van de Centrale Machten. Nooit
heeft hij de Duitse revolutionairen voorgesteld de Sovjetstaat
te ‘helpen’ redden door een matiging van hun oppositie tegen
de imperialistische oorlogsmachine en staat van hun heersers.
Integendeel, hij was het in sterke mate eens met Trotski’s
revolutionaire agitatie in Brest-Litovsk, waarvan men de
ondermijnende uitwerking op het oorlogsmoreel in Centraal-Europa
niet moet onderschatten. [6]
De discussie rond de afzonderlijke vrede van Brest-Litovsk
draaide niet rond de vraag of de wereldrevolutie moest worden
opgeofferd aan de verdediging van de Sovjet-staat, maar om de
vraag of de wereldrevolutie het best gediend werd door een
desperate ‘revolutionaire oorlog’ van de jonge
Sovjetrepubliek tegen de machten van Centraal-Europa, wat tot
een snelle bezetting van de revolutionaire steden Petersburg en
Moskou zou leiden, of door een weloverwogen ruil van grondgebied
tegen tijdwinst om aldus zowel de Sovjetunie te redden als het
uitbreken van een revolutie in Centraal-Europa te versnellen. [7]
De geschiedenis bewees Lenins
gelijk. Een van zijn grootste tegenstanders aan de kant van de
keizer was de Duitse stafchef Ludendorff, die in zijn memoires
bedroefd verklaarde dat de balans van Brest-Litovsk de
desintegratie van het Reich versneld had. [8]
Door hun jonge republiek te redden hadden Lenin en Trotski het
uitbreken van de Duitse, Hongaarse en Oostenrijkse revoluties
niet bemoeilijkt; integendeel, zij hadden het revolutionaire
proces in Centraal-Europa versneld, want in minder dan negen
maanden na het sluiten van de afzonderlijke vrede was dit proces
gerijpt. En er zijn vele aanwijzingen dat deze steun niet alleen
van morele en politieke aard was, maar dat hij ook zeer concrete
materiële vormen aannam. [9]
De kwestie van de verdediging
van de Sovjet-staat tegen buitenlandse interventie was van
allesoverheersend belang te midden van het ontelbare aantal
politieke verplichtingen dat de Communistische Internationale op
zich nam gedurende de eerste jaren van haar bestaan. Deze
verdediging werd in de eerste plaats opgevat als een specifieke
taak voor revolutionaire actie, bijvoorbeeld ten tijde van de
dreigende Franse interventie tegen Sovjet-Rusland gedurende de
Poolse campagne van 1920. [10]
Maar de voorgestelde verdedigingsmiddelen waren uitsluitend de
middelen van de revolutionaire klassenstrijd: demonstraties,
stakingen van bepaalde groepen van de arbeidersklasse
(dokwerkers, spoorwegarbeiders en arbeiders in
munitiefabrieken), of algemene stakingen. Op deze wijze
harmonieerden de problemen van de revolutionaire verdediging van
Sovjet-Rusland, hoewel daar specifieke taken aan vast zaten, met
de voorbereiding van gunstige voorwaarden voor de uitbreiding
van de internationale revolutie.
Drie bijzondere aspecten van de
Russische buitenlandse politiek in Lenins tijd illustreren deze
algemene benadering van het probleem om de verdediging van de
Sovjet-staat met de bevordering van de wereldrevolutie te
verbinden. Het is alom bekend dat Lenin principieel vasthield en
toepassing gaf aan zijn leer van het recht op zelfbeschikking
van alle nationaliteiten, onmiddellijk na de Oktoberrevolutie,
en dat hij de onafhankelijkheid van Finland accepteerde, hoewel
daar het contrarevolutionaire Svinhufud-regime aan de macht was.
Hij rechtvaardigde dit optreden — dat zeer duidelijk afbreuk
deed aan de belangen van Sovjet-Rusland als staat, bijvoorbeeld
uit het oogpunt van militaire verdediging — met de interne
behoeften van de Finse revolutie en de communistische beweging
in dat land. [11]
Ook is het bekend dat Trotski
een tegenstander was van Toechasjevski’s snelle offensief naar
Warschau in 1920, omdat de Poolse revolutie nog niet gerijpt was
en een dergelijk militair optreden het chauvinisme onder de
Poolse arbeiders zou versterken, waardoor het revolutionaire
proces in dat land niet versneld, maar vertraagd zou worden;
Lenin erkende dat Trotski in dat opzicht gelijk had. [12]
Tenslotte, toen de bolsjewistische regering de conferenties van
Rapallo en Genua aan het voorbereiden was en een scheuring
trachtte te bewerkstelligen in het front van imperialistische
staten tegen Sovjet-Rusland, zorgde zij ervoor, dat deze
manoeuvre niet de strategische of tactische taken van de Duitse
Communistische partij beïnvloedde. De Communistische
Internationale hield vast aan haar koers naar een proletarische
revolutie in Duitsland; Lenin legde sterke nadruk op de noodzaak
een meerderheidsinvloed onder de Duitse arbeiders te veroveren
om dat doel te bereiken.
Onlangs heeft men geprobeerd
Lenin voor te stellen als de vader van de ‘theorie van de
vreedzame coëxistentie’, en een daarmee corresponderende
legende is verzonnen over Trotski’s pleidooi voor een
‘onmiddellijke revolutie’ in alle landen, door militair
ingrijpen van Sovjet-Rusland. Geen van beide mythen heeft enige
grond, noch in de theorieën, noch in de daden van de stichters
van het Sovjet-systeem en de Communistische Internationale.
Werkelijke misverstanden (we
bemoeien ons niet met opzettelijke vervalsingen) zijn het gevolg
van de dialectische aard van de verhouding van de Sovjet-staat
tot de wereldrevolutie. De verdediging van de eerste en de
bevordering van de laatste kan men niet eenvoudig maar opvatten
als een en hetzelfde proces met een en dezelfde logica. Beide
hebben een eigen specifieke logica.
De behoeften van de verdediging
van de Sovjet-staat met diplomatieke en militaire middelen moet
men als reëel erkennen, en als een bijzonder deel van de
algemene taak van de wereldrevolutie. Evenzo brengen de
revolutionaire behoeften in ieder afzonderlijk land specifieke
taken met zich mee, welke eveneens als reëel erkend moeten
worden en die niet verward moeten worden met de behoeften die de
verdediging van de USSR met zich meebrengt. Alleen wanneer men
de bijzondere vereisten van beide taken erkent, kan de eenheid
van beide op een hoger niveau tot stand gebracht worden.
Het is net zo fout de
onderschikking te bepleiten van strategie en tactiek van de
revolutionaire beweging in ieder land aan de defensieve
behoeften van de Sovjet-staat, als het onjuist is, een beroep op
die staat te doen om de revolutie in andere landen te
‘bespoedigen’ door ontijdige militaire en diplomatieke
acties die z’n eigen veiligheid in gevaar zouden brengen. De
wereldrevolutie moet gezien worden als een proces, dat in de
eerste plaats bepaald wordt door een tot rijping komen van
gunstige objectieve en subjectieve omstandigheden voor de
machtsverovering door het proletariaat in een opeenvolgende rij
landen, een proces dat wel sterk beïnvloed maar niet kunstmatig
beslist kan worden door wat op het internationale niveau
geschiedt. Zowel de interne politiek van de revolutionaire
partij als de internationale politiek van de Sovjet-staat moeten
op zo’n manier gevoerd worden, dat deze rijpingsprocessen
versneld en niet vertraagd worden. [13]
Alleen binnen dit kader kan men
een juist begrip krijgen van de zogenaamde theorie van vreedzame
coëxistentie tussen staten van verschillende sociale
geaardheid, zoals die aan Lenin wordt toegeschreven. [14]
De bedoeling ervan is eenvoudig dat de autonomie van de taken
van de proletarische staat de noodzaak met zich
meebrengt om, zolang als de wereldrevolutie in de meeste landen
nog niet heeft overwonnen, langere perioden van wapenstilstand
met de burgerlijke staten te aanvaarden, tijdens welke alle
conventionele middelen van internationale betrekkingen
(diplomatie, handel, enz.) gebruikt moeten worden om de eigen
positie te versterken. In deze meest algemene en abstracte zin
is de theorie natuurlijk juist. Ontkent men de juistheid ervan,
dan zou dat betekenen dat een proletarische staat verplicht is
op voortdurende voet van oorlog te leven met z’n vijandige
omgeving, zonder enige aandacht te schenken aan kwesties
betreffende hulpbronnen, krachtsverhoudingen,
weerstandsvermogen, enz.
Maar uit zo’n triviale
‘theorie’, welke het eenvoudige verlangen naar fysieke
overleving en economische groei uitdrukt, kan onmogelijk een
‘algemene richtlijn’ voor de buitenlandse politiek van
arbeidersstaten gedistilleerd worden of, nog erger, voor de
revolutionaire wereldbeweging. [15]
‘Vreedzame coëxistentie’ tussen staten van verschillende
sociale geaardheid moet gezien worden als wat zij in feite is:
een wapenstilstand — van tijdelijke aard — op een van de
fronten van de internationale klassenstrijd. Deze klassenstrijd
gaat onafgebroken door op het andere front, het front van de
interne strijd in ieder land (wat natuurlijk niet betekent dat
dit altijd in de gewelddadige vorm geschiedt van gewapende
opstanden en botsingen). Van tijd tot tijd zal dit echter met
zich meebrengen dat de arbeidersstaat betrokken raakt in
militaire conflicten.
Beide fronten oefenen een
voortdurende interactie op elkaar uit totdat zij (zo nu en dan)
samenvloeien in een onmiddellijke eenheid van verscherpte
sociale en militaire spanningen op wereldschaal. Ieder ander
standpunt weerspiegelt hetzij het opgeven van het doel van
wereldrevolutie, hetzij de reformistische illusie dat dit doel
bereikt kan worden door de vreedzame en geleidelijke uitbanning
van het kapitalisme, nationaal en internationaal — een illusie
die nu reeds meer dan een halve eeuw wreed weersproken is door
de werkelijkheid.
“Socialisme
in één land” en het “Sovjetbolwerk” in Stalins tijd
Na Lenins dood vond er een
subtiele verandering plaats in deze dialectische verhouding
tussen de verdediging van de belangen van de Sovjetstaatsmacht
en de bevordering van de wereldrevolutie. Deze verandering kwam
zo geleidelijk tot stand, dat zij niet herkend werd door de
meeste deelnemers aan dit proces, de belangrijkste auteur ervan
inbegrepen. Nog in 1925 schreef Stalin in een pamflet dat Vragen
en Antwoorden getiteld was:
Laten wij nu het tweede
gevaar onder ogen zien. Dit wordt gekenmerkt door scepticisme
ten opzichte van de proletarische wereldrevolutie en de
nationale bevrijdingsbeweging in de koloniën en vazalstaten;
door een gebrek aan begrip voor het feit dat ons land zonder de
steun van de internationale revolutionaire beweging niet bestand
zou zijn geweest tegen het wereldimperialisme; door een gebrek
aan begrip voor dat andere feit, namelijk dat de overwinning van
het socialisme in één land niet een uiteindelijke kan zijn
(omdat dit land geen garantie heeft tegen een interventie) zo
lang als de revolutie niet gezegevierd heeft in tenminste
verscheidene andere landen; door een gebrek aan dat elementaire
internationalisme dat impliceert dat de overwinning van het
socialisme in een land niet beschouwd moet worden als een doel
op zichzelf, maar als een middel om de revolutie in andere
landen te stimuleren en te steunen.
Dit is de weg die naar
nationalisme leidt, naar degeneratie, naar volledige liquidatie
van de buitenlandse politiek van het proletariaat, omdat zij die
met deze ziekte besmet zijn, ons land niet beschouwen als een
deel van de revolutionaire wereldbeweging, maar als het begin en
het einde van die beweging, omdat zij van mening zijn dat de
belangen van alle andere revolutionaire bewegingen moeten worden
opgeofferd aan die van ons land. [16]
Het zou al te eenvoudig gesteld
zijn wanneer men dit veranderingsproces laat beginnen met Lenins
dood. Al voor 1924 waren er aanwijzingen dat zo’n verandering
optrad. [17] De verandering
kwam voor het eerst tot een theoretische uitdrukking in het
‘Ontwerp Programma van de Communistische Internationale’,
geschreven door de onfortuinlijke Boecharin, die deze kwestie op
een verwarrende wijze vermengde met de mogelijkheden het
‘socialisme in één land’ te verwezenlijken. Van onbewust
en beetje bij beetje werd de verandering in het begin van de
jaren dertig steeds duidelijker bewust toen de Comintern begon
af te takelen en tenslotte door Stalin in 1943 werd opgeheven.
Het samenvallen van het begin
van dit proces en het einde van de eerste naoorlogse
revolutionaire golf in Europa zou de indruk kunnen wekken dat er
een causaal verband bestaat tussen deze twee verschijnselen: de
bolsjewisten maakten de belangen van de Sovjet-staat
ondergeschikt aan die van de wereldrevolutie zolang als de
wereldrevolutie haalbaar leek; zij begonnen de zaak om te keren
door de communistische wereldbeweging te gebruiken ter
consolidatie van de Sovjet-staat in economisch, diplomatiek en
militair opzicht, zodra het hen toescheen, dat de uitbreiding
van de revolutie waarschijnlijk geen perspectief op korte
termijn was. Of om het in andere woorden te zeggen: de
overleving van de Sovjet-staat kon gebaseerd worden of op
uitbreiding van de revolutie of op een verdeeldheid van z’n
vijanden. Wanneer de kans op het eerste onwaarschijnlijk werd,
moest men er zich noodzakelijkerwijs op toeleggen verdeeldheid
te zaaien onder de imperialistische vijanden, waarbij desnoods
zelfs enige revolutionaire belangen moesten worden opgeofferd. [18]
Wij zullen niet ontkennen dat
vele communistische leiders en strijders, zowel binnen als
buiten de Sovjetunie, de fundamentele ommekeer van de politiek
van de Comintern van de jaren twintig aldus rationaliseerden.
Aan de oprechtheid van tenminste een gedeelte van hen, die
nog steeds aan dit soort redeneringen vasthouden, hoeft niet
getwijfeld te worden. [19]
Maar marxisten kunnen zich niet beperken tot het onderzoeken van
de motieven die partijen en sociale geledingen opgeven om hun
eigen gedrag te verklaren. Zij moeten deze motieven kritisch
onderzoeken tegen de achtergrond van objectieve werkelijkheid en
sociale belangen; dit wil zeggen, dat zij de objectieve redenen
moeten trachten te ontdekken die verklaren waarom sociale
groepen zich op een bepaalde manier gedroegen. Vanuit dit
gezichtspunt is het niet moeilijk om in te zien dat de redenen
die men opgaf voor de nieuwe politiek, die de Sovjetleiders in
het midden van de jaren twintig begonnen te voeren, onhoudbaar
zijn en geen werkelijk bevredigende verklaring geven voor een
gedrag dat tenslotte uitliep op een volledige politieke
ommekeer.
In de eerste plaats moet men
inzien dat, ook al was er na de eerste naoorlogse revolutionaire
golf in Europa inderdaad sprake van een stabilisatie van het
kapitalisme, dit slechts een tijdelijke was, want de
jaren twintig en dertig waren vol van ernstige sociale en
politieke crises in verscheidene landen die toen een sleutelrol
vertolkten. Deze crises getuigden op zijn minst van het rijper
worden van prerevolutionaire omstandigheden: de Duitse crisis in
1923; de algemene staking in Engeland in 1926; de Chinese
revolutie van 1925-27; de Duitse crisis van 1930-33; de Spaanse
revolutie van 1931; de Asturische opstand in Spanje van 1934; de
Spaanse burgeroorlog, in het bijzonder de periode van 1936-37;
de algemene staking en fabrieksbezettingen in Frankrijk in 1936
— om alleen maar de belangrijkste crises te noemen, die de
socialistische revolutie keer op keer in vele landen aan de orde
stelden in Europa en Azië.
In de tweede plaats kan men de
afloop van deze crises, die in nederlagen eindigden voor de
arbeidersklasse en de neerwaartse trend van de wereldrevolutie
versterkten, niet scheiden van de feitelijke politiek van de
arbeiderspartijen, en in de eerste plaats de communistische,
welke in die tijd de enige waren met onomwonden revolutionaire
doeleinden. De voornaamste tegenspraak in de apologetische
standpunten van hen die Stalins politiek van onderschikking van
de belangen van de internationale socialistische beweging aan de
zogenaamde belangen van de consolidatie van de positie van de
Sovjet-staatsmacht in de wereld verdedigen, is gelegen in het
feit, dat de ‘onmogelijkheid van de wereldrevolutie’, verre
van een objectief feit, juist in hoge mate het gevolg was van de
politieke vergissingen en later van de weloverwogen politieke
voorkeuren van de Sovjet-leiders zelf. [20]
In de derde plaats bewees de
Sovjet-leiding onder Stalin dat zij objectief door heel andere
sociale motieven gedreven werd dan het bevorderen van de echte
belangen van de Sovjetunie, door namelijk de belangen van
de wereldrevolutie mechanistisch tegenover de consolidatie van
de Sovjet-staat te stellen. In het licht van de daarop volgende
geschiedenis zou het bijvoorbeeld erg moeilijk te bewijzen zijn,
dat de verovering van de macht door Hitler in het belang van de
Sovjetunie was. [21] In
werkelijkheid is het onmogelijk een juiste politiek, die zou
leiden tot het ontstaan van gunstige omstandigheden voor een
machtsovername in de verschillende landen, zo te construeren,
dat dit tot een verzwakking van de positie van de USSR op
wereldschaal zou leiden. De geschiedenis van na de Tweede
Wereldoorlog heeft deze stelling geheel en al bewezen.
Maar, zo zou men kunnen vragen,
zou de internationale groei van de revolutie de internationale
klassenstrijd niet verscherpt hebben en de internationale
spanningen, met inbegrip van de spanningen tussen de staten,
niet hebben doen toenemen? Ja, inderdaad — maar juist als
gevolg van een verandering in de internationale
krachtenverhouding ten gunste van de Sovjetunie. Het ligt
nogal voor de hand dat een “verscherping van de spanningen”
onder deze omstandigheden de belangen van de Sovjetunie niet kon
schaden. Zouden de imperialisten dan onder deze omstandigheden
niet als reactie een oorlog begonnen zijn tegen de Sovjetunie?
Deze vraag kan men niet in abstracto beantwoorden; hij moet
concreet onderzocht worden, zoals hieronder met betrekking tot
de Spaanse en de Joegoslavische burgeroorlog zal geschieden.
Maar wat nu reeds benadrukt moet worden is de al te grove
simplificatie die aan dit soort redeneren ten grondslag ligt.
Men stelt de wereldbourgeoisie namelijk voor als een groep
samenzweerders die begerig naar ieder ‘voorwendsel’ speuren
om een inval in de Sovjetunie te kunnen doen. Het nec plus ultra
van revolutionaire wijsheid bestaat dan in het ‘geen
voorwendsel verschaffen’ voor zo’n inval. Geschiedenis en
sociaal conflict worden verlaagd tot een ordinair spionnenspel,
waarbij beide partijen druk bezig zijn elkaar de loef af te
steken. Moeten we er nog eens op wijzen dat deze voorstelling
van de klassenstrijd en de internationale betrekkingen slechts
zeer vaag op werkelijkheid lijkt? De historische werkelijkheid
is gebaseerd op strijdende krachten, zowel nationaal als
internationaal. Waar het om gaat is de ontwikkeling van de
krachtsverhoudingen in de tijd. Om een inval in de Sovjetunie te
beginnen is het voor de bourgeoisie van een van de grotere
landen niet voldoende om ‘geprovoceerd’ te worden door de
uitbreiding van de revolutie; daartoe is op z’n minst nodig
dat de eigen arbeidersklasse politiek en sociaal verzwakt en/of
ideologisch ontwapend is, zodat de arbeiders niet in staat zijn
op de manier te reageren zoals de Europese arbeidersklasse in
bijvoorbeeld 1920-21. Bovendien is het noodzakelijk een
geschikte invalsplek te vinden vanuit een zuiver
militair-geografisch oogpunt. Interne verdeeldheid in het
imperialistische kamp is inderdaad belangrijk. Maar minder
belangrijk dan de twee andere factoren, waar ik zojuist de
nadruk op legde. Daarom maakt iedere verandering in de sociale
krachtsverhouding die de strijdbaarheid en de revolutionaire
geest van de arbeidersklasse van de belangrijkste
imperialistische landen vergroot, het moeilijker en niet
gemakkelijker voor het imperialisme om een oorlog tegen de
Sovjetunie te beginnen. En iedere overwinning van de
socialistische revolutie in een nieuw land heeft juist dat
effect op de arbeiders in de belangrijke imperialistische
landen.
Het is daarom essentieel de
verandering in de officiële houding van de USSR ten opzichte
van de wereldrevolutie, zoals Stalin die uitdrukte in zijn
beroemde interview met de Amerikaanse journalist Roy Howard,
niet te zien als de werkelijke weerspiegeling van de globale
belangen van de Sovjet-staat of -maatschappij, maar van de
belangen van een bijzondere sociale laag binnen die
maatschappij, welke gekenmerkt wordt door een fundamenteel
conservatieve houding ten opzichte van de wereldsituatie, door
een verlangen om de internationale status quo te handhaven. [22]
Hoe de Sovjet-leiders en hun apologeten deze houding ook
trachten te rationaliseren, de sociale wortels van dit
conservatisme kunnen alleen binnen de Sovjetmaatschappij zelf
ontdekt worden, in de bijzondere rol van die bevoorrechte
groepering en haar specifieke verhouding tot de twee grote
klassen van de huidige Sovjetmaatschappij, de arbeiders en de
boeren.
Het doel van dit opstel is niet
een gedetailleerde analyse van de sociale aard en functie van
die bovenlaag, de Sovjetbureaucratie. Voor de oorlog is dit door
Leo Trotski geanalyseerd en na de tweede wereldoorlog verder
ontwikkeld door zijn volgelingen. [23]
Naar onze mening is deze analyse ook vandaag nog fundamenteel
juist. Uit de bijzondere plaats van die bureaucratie in de
Sovjetmaatschappij volgt haar specifieke rol in de
wereldpolitiek. Het is niet een nieuwe klasse, maar een
geprivilegieerde laag van het proletariaat die de uitsluitende
uitoefening van politieke macht naar zich getrokken heeft en
binnen het kader van een gesocialiseerde planeconomie een
volledige controle heeft over het maatschappelijk meerprodukt.
Alleen op de tweeledige basis van de collectieve eigendom van de
productiemiddelen aan de ene kant en de politieke passiviteit
van de Sovjetmassa aan de andere kant kan deze bovenlaag zich de
voor haar essentiële privileges toe-eigenen.
Deze rol weerspiegelt het
fundamenteel tegenstrijdige en tweeledige karakter van de
Sovjetbureaucratie. Aan de ene kant is er een echte
verbondenheid met de nieuwe sociale orde zoals die in de
Sovjetunie is voortgekomen uit de Oktoberrevolutie en de
gewelddadige vernietiging van private landbouw door Stalins
gedwongen collectivisatie. De bovenlaag tracht deze orde — de
basis van haar macht en privileges — te verdedigen met
middelen die overeenstemmen met de eigen bekrompen
groepsbelangen. Door de Sovjetmaatschappij te verdedigen dient
zij echter objectief de uitbreiding van de internationale
revolutie, onafhankelijk van eigen verlangens en motieven. [24]
Aan de andere kant is er een
instinctieve angst voor welke omverwerping van de internationale
status-quo dan ook, niet alleen om psychologische
redenen die haar fundamenteel conservatieve karakter binnen de
Sovjetmaatschappij weerspiegelen, maar ook vanuit de angst voor
de ingrijpende veranderingen welke een uitbreiding van de
internationale revolutie zou veroorzaken, zowel in de politieke
apathie van de Sovjetarbeidersklasse als in de interne
krachtsverhouding binnen de communistische wereldbeweging. [25]
De verandering van de Communistische Internationale in een
‘grenswacht’ van de Sovjetunie, verheven tot de positie van
het ‘voornaamste bolwerk’ van het wereldproletariaat, aan
welks diplomatieke en militaire defensie iedere afzonderlijke
arbeidersbeweging in ieder afzonderlijk land ondergeschikt
gemaakt moest worden, verschaft een getrouwe afbeelding van de
bijzondere belangen van die bureaucratische kaste. [26]
Aan het einde van dit
veranderingsproces is de aanvankelijke verhouding tussen
Sovjet-staat en wereldrevolutie, zoals die door Lenin gezien
werd, volledig omvergeworpen. De Sovjetunie wordt niet langer
gezien als een instrument ter onmiddellijke bevordering van de
wereldrevolutie; integendeel, de internationale communistische
beweging wordt beschouwd als een instrument ter onmiddellijke
bevordering van de manoeuvres van de Sovjetdiplomatie. [27]
De ‘eenheid’ van de Sovjetunie en de internationale
revolutie wordt van de principiële hoogte, waarop Lenin en
Trotski haar gesteld hadden, vernederd tot het laagste niveau
van pragmatische utiliteit: communistische partijen moeten de
strijdbaarheid, het bewustzijn en zelfvertrouwen van de
arbeidersklasse van hun respectievelijke landen opofferen op het
altaar van de staatsbelangen van de Sovjet-regering. Historisch
was de uitkomst van dit proces een enorme verzwakking van de
proletarische krachten, hetgeen Hitler in staat stelde alle
hulpbronnen van het Europese continent te concentreren tegen de
Sovjetunie door het aanvankelijk geringe verzet van de verslagen
en gedesoriënteerde massa’s van Europa, waardoor de
Sovjetunie aan de rand van een militaire ineenstorting kwam te
staan.
De
voorbeelden van Spanje en Joegoslavië
Men kan een levendig begrip
krijgen van de werkelijke verhouding tussen de mogelijke
uitbreiding van de revolutie en de dreiging van een
imperialistische inval in de USSR, wanneer men de concrete
historische omstandigheden analyseert waaronder het probleem
gesteld werd. De twee beste voorbeelden zijn die van de Spaanse
revolutie in de periode tussen de twee wereldoorlogen en de
Joegoslavische revolutie gedurende en onmiddellijk na de Tweede
Wereldoorlog. Sinds de Russische revolutie van 1917 waren de
omstandigheden voor een revolutie nooit zo geschikt geweest als
in 1936 in Spanje. [28] Als
reactie op de fascistische militaire staatsgreep van de
generaals Sanjurgo, Mola en Franco, en niettegenstaande het
enorme tekort aan voorbereiding, kennis en initiatief van hun
officiële leiders, kwamen de Spaanse arbeiders en arme boeren
in opstand met een bewonderenswaardig revolutionair
enthousiasme; zij bestormden de militaire kazernes en hadden in
enkele dagen in alle grote steden, behalve Sevilla, het
militaire oproer neergeslagen. Zij bezetten fabrieken en
landerijen en begonnen hun eigen gewapende militie op te bouwen,
die de fascistische legers uit de ene na de andere provincie
verdreef. Met een minimum aan revolutionaire wilskracht en
organisatie zou de revolutie het oproer in enkele maanden tijd
hebben kunnen verpletteren, onder andere door aan Franco’s
Moorse troepen de onafhankelijkheid van Spaans Marokko te
beloven, door te beginnen met landverdeling, en Franco’s
Spaanse troepen aan te sporen te deserteren om hun eigendom in
de dorpen in bezit te nemen en door in het algemeen over te gaan
tot een consolidatie van de nieuwe socialistische orde, welke
ontstaan was uit de heroïsche dagen van juli, augustus en
september 1936.
De Communistische
Internationale verpletterde deze vooruitzichten binnen enkele
maanden, daarin bijgestaan door de sociaal-democraten en de
aanzienlijke reformistische illusies van de belangrijkste
anarchistische leiders. Onder het mom de sympathie van de Britse
en Franse bourgeoisie niet te willen verspelen, verhinderden zij
de revolutie, zich tot haar climax te ontwikkelen: het
onomwonden vestigen van een socialistische federatie. Zij
gebruikten de door de Sovjetunie aan Spanje geleverde wapens om
hun meedogenloos leiderschap eerst op te leggen aan de
Internationale Brigades en vervolgens aan de Spaanse regering
zelf. Eén voor één werden de revolutionaire veroveringen van
de zomer van 1936 aan arbeiders en arme boeren ontrukt in de
naam van het herstel van de ‘republikeinse’ (lees:
burgerlijke) “wet en orde”.
Een geregeld burgerlijk leger
met een geregeld officierskorps nam de plaats van de milities
in. Fabrieken en landerijen werden aan de vroegere eigenaren
teruggegeven. Toen de arbeiders van Barcelona in opstand kwamen
om hun veroveringen te verdedigen als reactie op een openlijke
provocatie, [29] werden zij
eerst krachtig onderdrukt en vervolgens door hun eigen leiders
in de steek gelaten. De Sovjet-leiding ging zelfs zover dat zij
de beruchte techniek van de Moskouse processen naar Spanje
trachtte te exporteren, wat tot resultaten leidde die men
grotesk zou kunnen noemen als er op deze wijze niet honderden
oprechte revolutionairen vermoord waren. [30]
De afloop was gemakkelijk te
voorzien. De komedie van ‘non-interventie’ werd niet in acht
genomen door de fascistische regeringen, die in het algemeen
alleen maar ontzag hebben voor kracht en niet voor diplomatieke
overeenkomsten. Maar ze werd nauwgezet in acht genomen door de
Franse sociaal-democratische eerste minister Leon Blum, gesteund
door de CP, en tenslotte werden zelfs de Internationale Brigades
ontbonden. Beroofd van hun snelle overwinning en in het
defensief gedrongen (wat altijd fataal is in een revolutie),
werden de Spaanse massa’s hoe langer hoe meer gedesoriënteerd
en ontmoedigd toen zij zagen dat er een beroep op hen gedaan
werd, niet om de revolutionaire veroveringen te verdedigen, maar
dezelfde oude ‘wet en orde’ waartegen ze sinds 1934 in
opstand waren. De uiteindelijke nederlaag was alleen maar een
kwestie van tijd. De bewonderenswaardige verzetsgeest waarvan de
arbeiders van de grote steden onder deze buitengewone tegenspoed
blijk gaven gedurende bijna drie jaar, onderstreept alleen nog
eens hoe gunstig de omstandigheden in 1936 waren voor een snelle
overwinning. Indien de revolutie voltooid was, zouden ze de
oorlog gewonnen hebben. In plaats daarvan droeg de CP hen op om
eerst de oorlog te winnen en vervolgens de revolutie door te
voeren. Dit leidde tot de verplettering van de revolutie, wat
alleen maar een nederlaag in de oorlog ten gevolge kon hebben.
De rechtvaardiging, die keer op
keer door de apologeten van Moskous Spaanse politiek wordt
aangevoerd, is dat iedere andere politiek tot een ‘verenigd
imperialistisch front’ geleid zou hebben en tot een
onmiddellijke dreiging van een succesvolle inval in de
Sovjetunie. Maar een verantwoorde analyse van de toen heersende
omstandigheden biedt geen enkel houvast voor een dergelijke
conclusie.
In de eerste plaats weten we
tegenwoordig dat de Nazi-herbewapening in 1936 nog in de
kinderschoenen stond; in het voorjaar van 1936 hadden de
Nazi’s slechts de beschikking over een pantserdivisie; ja, zij
waren doodsbenauwd dat de Franse generale staf de
remilitarisatie van de Rijnvallei zou beantwoorden met een
onmiddellijke invasie in Duitsland, in welk geval zij machteloos
stonden. [31] Engelands
situatie was niet anders; het had niet de stootkracht om in
Europa te interveniëren. [32]
De VS was zelfs nog niet begonnen met de eerste fase van
herbewapening.
Het enige sterke leger op het
Europese continent dat een bedreiging voor het Rode Leger vormde
— op dat tijdstip waarschijnlijk de grootste militaire macht
van Europa — was het Franse leger. Maar Frankrijk voelde de
barensweeën van een reusachtige toename van de strijdbaarheid
van de arbeiders. Drie miljoen arbeiders waren zojuist in
opstand gekomen, waren tot fabrieksbezettingen overgegaan en
hadden door hun stem Blum aan de macht gebracht met de steun van
een enorm versterkte Communistische Partij. Zo bang waren de
hogere klassen, dat ze tot iedere sociale hervorming bereid
waren, mits ze maar het voornaamste deel van hun bezittingen
konden redden. [33] Het is
een volledig belachelijke gedachte, dat de arbeiders zich onder
deze omstandigheden zouden hebben laten mobiliseren om hun
zegevierende Spaanse broeders in de rug aan te vallen, om nog
maar te zwijgen over een poging hen duizenden kilometers te
laten reizen om de Sovjetunie aan te vallen — met Hitler en
Mussolini als bondgenoten. Het is absoluut zeker dat de poging
van welke Franse regering dan ook om zo’n politiek door te
zetten op zelfmoord zou zijn neergekomen en een onmiddellijke
opstand van de Franse arbeidersklasse zou hebben uitgelokt.
Aan de andere kant is het ook
op z’n minst onrealistisch om de interne situatie van
Nazi-Duitsland of fascistisch Italië van 1936 te vergelijken
met de heersende toestand van deze landen in 1940 of 1941. Het
interne verzet was nog tamelijk sterk. Iedere buitenlandse
nederlaag zou voor deze regeringen ogenblikkelijke moeilijkheden
betekend hebben. [34]
Het is waarschijnlijk dat een
dergelijke ontwikkeling de sympathie van de Britse en
Amerikaanse bourgeoisie voor Hitler en het fascisme versterkt
zou hebben. Maar men moet niet vergeten dat er in 1936 grote
sit-down stakingen waren in de VS en een sterke beweging naar
links in Groot-Brittannië. Het resultaat van deze
ontwikkelingen zou ingrijpend veranderd zijn door eventuele
socialistische overwinningen in Spanje en Frankrijk, om nog maar
niet te spreken over een ineenstorting van het Italiaanse
fascisme. Zelfs wanneer men ervan uitgaat dat de rechtse
burgerlijke krachten in deze landen tenslotte de overhand zouden
hebben gekregen, dan nog zou er gedurende vele jaren eerst veel
veranderd moeten zijn voordat Washington en Londen met Hilter
als bondgenoot de Sovjetunie konden bedreigen. Het is veel
waarschijnlijker dat wanneer zo’n oorlogsdreiging concrete
gestalte zou hebben aangenomen, zij zich tegen een socialistisch
Europa gericht zou hebben en niet tegen de Sovjetunie alleen. We
zouden dan een soortgelijke situatie als na de Tweede
Wereldoorlog hebben gehad, maar met proletarische krachten die
in politiek, sociaal, geografisch en moreel opzicht veel sterker
zouden zijn geweest dan tegenwoordig.
Zoals boven uiteengezet werd de
Spaanse revolutie opgeofferd op grond van de gedachte dat de
houding van het wereldkapitalisme ten opzichte van de
Sovjet-staat en de wereldrevolutie tenslotte berust op het
vermogen van de Sovjet-leiding om te vermijden dat zijn
verenigde vijanden niet ‘geprovoceerd’ worden en te zorgen
dat het imperialisme ‘bevredigd’ en ‘verdeeld’ wordt.
Deze gedachte gaat volledig voorbij aan de reële klassenstrijd
die in de kapitalistische landen zelf gevoerd wordt.
Duidelijker was nog het geval
van Joegoslavië, hoewel de afloop daar gelukkig gunstiger was
dan in het geval van Spanje. Van het begin af aan werd de
Joegoslavische revolutie door Stalin en zijn medewerkers
gewantrouwd en poogden zij haar de das om te doen. Haar pogingen
om proletarische brigades te organiseren werden door Moskou
ernstig gekritiseerd; iedere militaire hulp bleef uit; en in het
geheim verdeelde Stalin de Balkan-landen met Churchill in
oktober 1944, met een ‘fifty-fifty’ oplossing voor
Joegoslavië. [35] Aldus
werd er een coalitieregering gevormd, waarin burgerlijke
politici een zekere invloed verwierven.
De leiding van de
Joegoslavische Communistische Partij volgde de bevelen van
Moskou echter niet op. De revolutie werd naar de overwinning
gevoerd. De beslissing ten gunste van de republiek en tegen de
monarchie kwam tot stand in een referendum dankzij een geweldige
mobilisatie van de massa’s en een enorme propaganda. [36]
De socialistische omvorming van de economie kwam snel tot stand.
De resten van het oude burgerlijke staatsapparaat en leger, dat
in kracht reeds geen schaduw meer was van de tijd waarin het als
extra belasting op de verzetsstrijd tegen de Nazibezetting had
gefungeerd, werden volledig opgeruimd. Niets bleef er over van
het coalitieregime waartoe in Teheran en Jalta besloten was. De
socialistische revolutie zegevierde. Tijdens deze gebeurtenissen
gaf Stalin onophoudelijk zijn ongenoegen en kritiek op de
revolutionaire doelstelling van de JCP te kennen. Hij was bang
dat de ‘grote coalitie’ van de Tweede Wereldoorlog verbroken
zou worden door dit ‘Joegoslavische avontuur’. Hij
voorspelde een militaire ontknoping.
Inderdaad ging de ontwikkeling
van de Joegoslavische revolutie gepaard met grote internationale
spanningen, met name in het gebied rond Triëst, net zoals de
overwinning van iedere afzonderlijke revolutie sinds 1945, of
zelfs de Oktoberrevolutie, de internationale spanningen deed
toenemen. Het is nu eenmaal een politiek feit dat de gevolgen
van een burgeroorlog zich meestal tot over de grenzen
uitstrekken. Maar nog nooit is er een wereldoorlog ontstaan uit
de internationale spanningen die interne revolutionaire
overwinningen veroorzaken. Tito’s socialistische revolutie
heeft net zo min een wereldoorlog uitgelokt als de overwinning
van Mao Tsetoeng in 1949, van Ho Tsji Minh in 1954 of van Castro
in 1959. [37]
Voor het begrip van de
constantheid van dit gebeuren is het voldoende erop te wijzen
dat het wereldkapitalisme — en in het bijzonder de leiders van
de heersende klasse in Amerika — op de wereldsituatie als
geheel reageert en niet op van de totale context geïsoleerde
gebeurtenissen in ieder land afzonderlijk. Als het zo is dat
iedere zegevierende revolutie de krachtsverhouding ten koste van
het kapitalisme verandert, dan zal het ook zo zijn dat de totale
context waarbinnen de reacties van het wereldkapitalisme tegen
zo’n revolutie zouden moeten plaatsgrijpen ongunstiger wordt
voor imperialistische interventie. De kapitalistische leiders
worden daarom tussen tegenstrijdige verlangens heen en weer
geslingerd — het verlangen de tegen hun belangen ingaande
stroom te keren en het verlangen om rekening te houden met de
verslechterde totale situatie die zeer ongunstig is voor een
algemeen contraoffensief.
Dit is de reden waarom de
verhouding tussen succesvolle revoluties en oorlog na 1917 en
wederom na 1945 er een van beperkte contrarevolutionaire
militaire interventies is geweest, volgend op iedere nieuwe
overwinning van de revolutie, in plaats van een totale
wereldoorlog. Door te trachten enkele overwinningen van beperkte
omvang te behalen die de gevolgen van de vroegere nederlaag
neutraliseren, reageert het imperialisme op nieuwe uitbreidingen
van de revolutie door eerst te proberen een gunstig
machtsevenwicht te herstellen voordat het in overweging neemt
een algemeen contraoffensief in te zetten, met inbegrip van een
mogelijke oorlog tegen de USSR.
Wij zullen op dit punt terug
komen wanneer we zullen proberen een algemene balans op te maken
van de internationale ontwikkelingen van de laatste twintig
jaar. Maar nu reeds kunnen wij tot een schijnbaar paradoxale
conclusie komen: niet revolutionaire overwinningen, maar tot op
zekere hoogte juist nederlagen van de revolutionaire krachten
versnellen de ontwikkeling naar een wereldoorlog. Dit was zeker
het geval in de periode van 1936-39.
Niet omdat de Spaanse revolutie
overwon, maar omdat zij de nederlaag leed en omdat het getij
daardoor krachtig naar rechts keerde en naar de ontgoocheling en
de passiviteit van de massa’s in Frankrijk, Engeland,
Tsjecho-Slowakije, enz. werd München mogelijk, en als gevolg
van München de bezetting van romp-Tsjecho-Slovakije, de
voorbereiding van de liquidatie van Polen en het starten van de
Tweede Wereldoorlog door Hitler. Gedurende de achttien maanden
tussen de revolutionaire opstand van de Franse en Spaanse
arbeiders in juni-juli 1936 en de roof van Oostenrijk in het
begin van 1938, was de krachtsverhouding in Europa op
beslissende wijze ten gunste van het Duitse imperialisme
veranderd. Zeker had de nederlaag van de Spaanse revolutie met
deze verandering te maken! En even zeker gebeurde er aan het
eind van deze periode precies wat het Stalin-regime zo wanhopig
had trachten te vermijden: de samenbundeling van alle grote
Europese machten tegen de USSR (tussen München en de bezetting
van Praag). Als dit front verbroken werd, dan was dat niet omdat
Stalin zich genoeg opofferingen getroost had om in de gunst te
komen van de beurzen van Londen en Parijs, maar omdat Hitler te
vraatzuchtig bleek te zijn en de Westerse imperialisten ervan
overtuigd raakten, dat hij hen in de voorgestelde omarming
volledig wilde verstikken.
Op dezelfde wijze moet men de
periode onmiddellijk na de oorlog zien, de ontwikkelingen van de
jaren 1944-45 in Europa. Het Atlantisch bondgenootschap werd
niet gesloten om de Sovjetunie te ‘straffen’ voor het feit
dat zij Tito een revolutie in Joegoslavië had laten maken.
Integendeel, het imperialisme was zich volledig bewust van het
gebruik dat zij gemaakt had van de matigende invloed die Stalin
via de plaatselijke communistische partijleidingen had
uitgeoefend op de situatie in Griekenland, Italië en Frankrijk,
toen deze landen gevaarlijk dicht bij een revolutie kwamen. [38]
Het Noord-Atlantisch Verdrag werd gesloten en het imperialisme
kon z’n eerste militaire alliantie tegen de USSR op
wereldschaal vestigen (NAVO) nadat de revolutionaire situaties
in Griekenland, Frankrijk en Italië geëindigd waren in een
restauratie en consolidatie van het kapitalisme met de hulp van
de plaatselijke CP-leiders en de volledige toestemming van
Stalin. In deze zin is het juist te stellen dat niet de
overwinning van de revolutie in Joegoslavië, maar de nederlagen
in Griekenland, Italië en Frankrijk een alliantie op
wereldschaal tegen de USSR mogelijk maakten.
Er is kennelijk een paradoxaal
element in deze redenering. Men zou kunnen betogen dat de
Westerse machten Europa met Stalin in Jalta verdeeld hadden en
dat beide partijen de feitelijke scheidslijn in acht hadden
genomen, welke overeenstemde met een gegeven machtsevenwicht.
Het sluiten van het NAVO-verdrag zou men kunnen zien als een
imperialistische maatregel om de eigen invloedssfeer te
consolideren, net zoals de opruiming van burgerlijke politici,
burgerlijke democratie en privé-bezit in Oost-Europa te
beschouwen is als een overeenkomstige maatregel van Stalin om de
Russische invloedssfeer te consolideren.
Het gebrek van deze vorm van
redeneren is z’n volledig statische opvatting, waarbij
vergeten wordt dat iedere defensieve zet de kiemen van een
toekomstig offensief bevat. Achter de NAVO lag niet alleen het
verlangen naar indamming, maar ook de hoop op een toekomstig
terugdringen. De indammingpolitiek werd vergemakkelijkt door het
feit dat de mogelijke socialistische revoluties in Frankrijk en
Italië door de CP-leiding in de kiem gesmoord werden. Dit
maakte op zijn beurt een mogelijk terugdringen gemakkelijker. De
hoop dat er geen sprake van indamming zou zijn, omdat Stalin de
uitbreiding van de revolutie naar het Westen bewust de kop
indrukte, bleek een illusie te zijn. Wanneer men de concrete
motieven die tot de oprichting van de NAVO leidden onderzoekt,
dan komt men tot de conclusie dat de overwinning van de
Joegoslavische revolutie of de vrees voor een succesvolle
revolutie in Frankrijk en Italië in werkelijkheid een veel
geringere rol gespeeld hebben dan de feitelijke militaire
veroveringen van het Rode Leger, de gebeurtenissen in landen
waar geen revolutie was, zoals Polen en Oost-Duitsland en de
versterking van de strategische positie van de USSR. [39]
Wat het imperialisme ‘provoceert’ is niet de uitbreiding van
de revolutie; het is juist het bestaan of liever de consolidatie
van de machtsbasis in de USSR zelf. [40]
Op de lange duur is de enige manier om het imperialisme niet te
‘provoceren’ de consolidatie en restauratie van het
kapitalisme in de hele wereld, met inbegrip van de Sovjetunie.
Wanneer men niet bereid is om die
prijs te betalen, dan wordt iedere tactiek eenvoudig een
kwestie van efficiëntieverbetering, niet in verband met een
mogelijke ‘provocatie’ van de imperialisten — ze zijn
altijd geprovoceerd — maar met de totale krachtsverhouding. We
zien hier de fundamentele reformistische drogreden van de
strategie van de ‘vreedzame coëxistentie’ en het
‘socialisme in een land’. [41]
Aan beiden ligt de hoop ten grondslag dat het wereldimperialisme
zich op een of andere wijze zal verzoenen met het bestaan van de
USSR en het met rust zal laten zolang de USSR hetzelfde doet met
het wereldimperialisme. Ironisch genoeg stellen dezelfde mensen
die deze illusie huldigen, dat de krachtsverhouding in de wereld
‘op de lange duur’ beslissend veranderd zal worden door de
economische en militaire versterking van de USSR. [42]
Maar de imperialisten zullen dit ongetwijfeld ook merken en
moeten er derhalve naar streven ‘op lange termijn’ de USSR
niet alleen in bedwang te houden, maar ook te vernietigen.
Daarom is de belangrijkste vraag of deze krachtproef op lange
termijn onvermijdelijk is. Wanneer deze onvermijdelijkheid
eenmaal erkend wordt, zal men er zich op toeleggen de beste
krachtsverhouding te scheppen voor dat moment. Militaire en
economische versterking van de USSR, pogingen om het
imperialistische kamp te verdelen en succesvolle uitbreidingen
van de revolutie vooral binnen de hoofdstellingen van het
imperialisme worden dan niet gezien als strijdige, maar als
parallelle ontwikkelingen, die erop gericht zijn een gunstiger
krachtsverhouding te bewerkstelligen voor die krachtmeting. Deze
analyse wordt geheel en al gesteund door de geschiedenis van
Europa van 1933 tot 1941. En er zijn alle aanwijzingen dat het
imperialisme sinds 1945, in de eerste plaats het
VS-imperialisme, geen minuut voorbij heeft laten gaan om zich op
de derde wereldoorlog voor te bereiden. [43]
De Chinese
revolutie en de nucleaire bedreiging van het menselijk bestaan
Wellicht hebben twee
ontwikkelingen van wereldschokkend belang na de Tweede
Wereldoorlog een verandering aangebracht in het algemene kader
van de verhouding tussen de internationale uitbreiding van de
revolutie en de voortdurende ‘wapenstilstand’ tussen de
grote machten, zoals die boven geschetst werd: de overwinning
van de Chinese revolutie in 1949 en het begin van de
kernwapenwedloop in het begin van de jaren vijftig. [44]
De vestiging van de Volksrepubliek China doorbrak de
kapitalistische omsingeling van de Sovjetunie en schiep daardoor
een totaal nieuwe strategische wereldsituatie, waarin de
arbeidersstaten een geweldige superioriteit genoten in
‘conventionele’ wapens en legers op het continent van Europa
en Azië. De snelle vooruitgang van de Russische nucleaire
industrie doorbrak het Amerikaanse nucleaire monopolie en
Washingtons illusie dat het door een ‘nucleaire diplomatie’
(de dreiging met nucleaire vernietiging van de Sovjetunie) de
voordelen van het ‘socialistische’ kamp kon compenseren. De
nucleaire patstelling sinds het einde van de jaren vijftig,
welke sindsdien gehandhaafd is, betekent dat een kernoorlog
mogelijkerwijs zowel het einde van de VS als van de USSR met
zich meebrengt. [45]
De overwinning van de Chinese
revolutie was een geweldige stimulans voor de koloniale
revolutie, die begonnen was met de juli-opstand van 1942 in
India en de daarop volgende aanzienlijke verzwakking van de oude
imperialistische machten — Engeland, Frankrijk, Nederland,
België, Japan, Portugal — in Azië en Afrika tijdens en na de
Tweede Wereldoorlog. Om, zijn voornaamste economische stellingen
te behouden ging het imperialisme in toenemende mate van directe
overheersing op indirecte overheersing over, van onverbloemd
kolonialisme op ‘neokolonialisme’.
Maar het was moeilijk de
koloniale revolutie te kanaliseren langs burgerlijke wegen;
steeds dreigde ze uit te groeien tot antikoloniale en
antikapitalistische revolutionaire massaopstanden: Indonesië,
Kenia, Vietnam, Algerije, Cuba, Kongo, Bolivia, Santo Domingo,
enz. In sommige gevallen, zoals in Zuid-Korea, Maleisië en
Santo Domingo gelukte het door een krachtige imperialistische
interventie, in de vorm van een zegevierende koloniale oorlog,
de revolutie tijdelijk te verslaan. In andere gevallen eindigden
de koloniale oorlogen in de overdracht van de politieke macht
door het imperialisme aan de burgerlijk-nationalistische of
kleinburgerlijke leiders van de bevrijdingsbewegingen, in de
hoop tenminste een gedeelte van zijn bezit te redden (Indonesië,
Marokko, Kenia, Algerije). In andere gevallen weer heeft de
revolutie een wisselvallig verloop gehad maar gaat nog steeds
door na gedeeltelijke doch niet uiteindelijke nederlagen geleden
te hebben. In Noord-Vietnam en Cuba zegevierde de
bevrijdingsbeweging en de anti-imperialistische revolutie
ontwikkelde zich tot een socialistische en vestigde nieuwe
arbeidersstaten. De Arabische landen geven een ingewikkeld beeld
te zien, maar de ontwikkeling naar permanente revolutie werd
tenminste in Egypte en Syrië duidelijk, en in embryonale vorm
in Irak, Jemen en Zuid-Arabië.
In het midden van de jaren
vijftig ontstond de illusie dat er een politiek krachtige
‘derde wereld’ was ontstaan. Hoewel algemeen werd
toegegeven, dat de zojuist van direct koloniaal bestuur bevrijde
landen economisch zwak waren en met ernstige sociale
tegenstellingen zaten, dachten veel mensen dat het loutere
gewicht van hun honderden miljoenen inwoners, verenigd rond de
idee van ‘niet-gebondenheid’ en van ‘positieve
neutraliteit’, kon dienen als een buffer tussen het
‘socialistische’ en het imperialistische kamp, waardoor de
spanningen in de wereld geleidelijk aan zouden verminderen. De
Bandoeng-conferentie van 1955 gaf gestalte aan deze hoopvolle
verwachtingen, belichaamd in de personen van Nehroe en Soekarno.
[46]
Maar deze illusie werd gauw de
bodem ingeslagen. Steeds duidelijker bleek de economische
zwakheid van de koloniale bourgeoisie, welke deze hoe langer hoe
afhankelijker maakte van buitenlandse (d.w.z. voornamelijk
imperialistische) ‘hulp’ [47]
De binnenlandse sociale tegenstellingen ondergroeven elk
prestige dat de Nehroe’s, Soekarno’s en Kenyatta’s
gedurende de nationale bevrijdingsstrijd hadden opgebouwd.
Massa-agitatie en massaopstanden brachten hen er ook toe hoe
langer hoe meer te vertrouwen op buitenlandse hulp en steun van
imperialistische zijde. In plaats van een ‘bufferzone’
tussen de ‘twee kampen’ werd de ‘Derde Wereld’ een
reusachtige arena van politieke en sociale polarisatie, waarin
gewelddadige botsingen en burgeroorlogen steeds meer toenamen.
Het ging hier niet om de stabilisatie van enige
‘nationaal-democratische staat’, zoals Moskou verkondigde,
maar om een strijd tussen bourgeoisstaten en verpauperde
massa’s die er naar streefden proletarische staten te
vestigen.
Dit was het algemene kader
waarin het Russisch-Chinese geschil tot een uitbarsting kwam,
voorafgegaan door de compromissen van de internationale
conferenties van CP’s in 1957 en 1960. Sommige kwesties in dit
geschil schijnen van voorbijgaande aard te zijn. De de facto
relaties van de Volksrepubliek China met het imperialisme zijn
van een andere aard dan die van de Sovjetunie. Het
VS-imperialisme onderhoudt geen diplomatieke betrekkingen met
China. Het houdt dit grote land buiten de Verenigde Naties en
weigert China z’n rechtmatige zetel in de Veiligheidsraad toe
te kennen. Het handhaaft een economische blokkade van China. Het
financiert en steunt het Tsjang Kai-sjek marionettenregime in
Taiwan, symbool voor het feit dat de Chinese burgeroorlog nog
steeds niet geheel geëindigd is en dat het imperialisme voort
blijft gaan zich ten nadele van de massa’s van Chinese
arbeiders en boeren met de burgeroorlog te bemoeien. Het heeft
China omsingeld met raket-, lucht- en marinebases met het
openlijke doel van militaire agressie (nucleaire daarbij
inbegrepen) tegen China. Deze situatie verschilt duidelijk van
de betrekkingen tussen Washington en Moskou, die niet alleen op
normale diplomatieke erkenning en uitwisseling gebaseerd zijn,
maar zelfs op herhaaldelijke en gedeeltelijk succesvolle
pogingen tot tijdelijke samenwerking op vele gebieden. [48]
In deze delicate situatie
beging de Sovjetbureaucratie, geleid door z’n fundamenteel
conservatieve motieven in internationale aangelegenheden, de
onvergeeflijke vergissing (beter nog, misdaad, gezien vanuit de
belangen van het wereldsocialisme) om aan deze blokkade deel te
nemen en de Chinese revolutie te isoleren. Na 1960 sneed Moskou
alle economische hulp aan de Chinezen af, op het moment dat
China gebukt ging onder ernstige economische spanningen vanwege
het mislukken van de tweede fase van de ‘grote sprong
voorwaarts’. Het hield daarbij botweg de industriële
ontwikkeling op verscheidene gebieden van essentieel belang
tegen. Het weigerde China bijstand te verlenen bij de
ontwikkeling van nucleaire wapens, waarmee het objectief steun
verleende aan de nucleaire chantage van China door het
imperialisme. De Russen gingen zelfs zover dat zij militaire
hulp verleenden aan de Indiase bourgeoisie op een tijdstip
waarop deze wapens zonder meer gebruikt konden worden tegen de
Volksrepubliek China en zelfs tegen de Indiase massa’s.
Welke kritiek we ook uitoefenen
op de sektarische houding en polemieken die de maoïstische
leiding tegen de USSR en de Moskou-gezinde CP’s in het geweer
heeft gebracht; en hoezeer we ook weigeren om een hele rij
maatregelen en ontwikkelingen (waarnaast ook veel gezondere
ontwikkelingen te constateren zijn) welke China te zien gaf in
het verloop van de ‘grote proletarische culturele revolutie’
als geldig en in overeenstemming met socialistische beginselen
te erkennen, toch lijkt het ons niet te ontkennen dat aan de
Russisch Chinese scheuring de schadelijke houding van de
Sovjetbureaucratie ten opzichte van de Chinese revolutie ten
grondslag ligt, zoals we die boven geschetst hebben. [49]
Daarom stellen wij dat Moskou de voornaamste
verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve gevolgen van de
scheuring, dat wil zeggen de scheuring op staatsniveau welke
afbreuk doet aan de antikapitalistische krachten op
wereldschaal. (Dit moet niet verward worden met het publieke ideologische
debat, dat op zichzelf een welkome afwijking is van de
uniformiteit van Stalins tijd.) Niettemin noemen wij al die
aspecten van de discussie rond de globale revolutionaire
strategie van tijdelijke aard, welke voortvloeien uit de
specifieke houding en het specifieke gedrag van de
Sovjetbureaucratie en haar Chinese tegenspeler. Want ook al was
dit alles niet gebeurd en ook al waren de Sovjet- en Chinese
leiders vurige voorstanders van Sovjetdemocratie en het
proletarisch internationalisme, [50]
dan nog zou de nieuwe wereldsituatie die ontstond door de
overwinning van de Chinese revolutie en de wedloop in nucleaire
wapens, nieuwe problemen gesteld hebben aan een revolutionaire
strategie.
Maoïstische en pro-maoïstische
krachten hebben getracht te ontkennen dat de nucleaire
bewapeningswedloop een nieuw element in de discussie rond
oorlog, vrede en revolutie heeft gebracht. [51]
Deze poging is niet erg serieus en nogal onverantwoordelijk. Wij
zijn natuurlijk geen experts op het gebied van kernfysica en
biofysica. Maar wanneer geleerden ons waarschuwen dat een
nucleaire wereldoorlog, waarbij een algemeen gebruik gemaakt
wordt van de kernwapens die op het ogenblik liggen opgeslagen,
tot een volledige vernietiging van de menselijke beschaving zou
kunnen leiden en zelfs tot een planeet waarop geen leven meer
voorkomt, dan moeten we deze waarschuwingen zeer ernstig nemen
en op hun wetenschappelijke waarde beoordelen — en niet vanuit
het gezichtspunt of zij het revolutionaire enthousiasme in
bepaalde kringen zullen ‘stimuleren’ of wel
‘ontmoedigen’.
Het wetenschappelijk socialisme
kan zich niet baseren op mythen, illusies en een blind geloof in
de menselijke bestemming. Het moet uitgaan van een objectieve en
kritische waardering van de werkelijkheid en haar ontwikkeling.
En er schijnt geen twijfel mogelijk, dat de nucleaire voorraden
zo’n verschrikkelijke graad van destructief vermogen hebben
bereikt dat zelfs wanneer de mensheid er in zou slagen een
kernoorlog te overleven, het overlevingsprobleem onder geheel
andere omstandigheden gesteld zou worden dan de huidige, om nog
maar te zwijgen over de vooruitzichten op het socialisme. Een
klassiek revolutionaire leidraad voor actie was de regel: Ga in
het leger, leer met wapens om te gaan en keer ze tegen de eigen
heersende klasse. Maar kernwapens kunnen natuurlijk niet in een
burgeroorlog gebruikt worden, omdat zij doden zonder onderscheid
van arbeider of kapitalist. Dit voorbeeld alleen al is voldoende
om aan te tonen dat de kernwapenwedloop inderdaad iets in de
wereld veranderd heeft. Ja, wanneer men de waarschuwingen van de
geleerden ernstig neemt, is men tot de conclusie genoopt dat het
voorkomen van een kernoorlog een van de belangrijkste doelen van
de revolutionaire wereldbeweging moet worden.
Maar door het probleem op deze
wijze te stellen hoeft men nog niet in te stemmen met de
strategie van ‘vreedzame coëxistentie’, welke de
beleidslijn is geweest van de CP van de USSR en de meeste
partijen die zich de laatste tijd op haar oriënteren. De vraag
blijft wat de effectiefste weg is om een nucleaire
wereldoorlog te voorkomen. Deze vraag komt tenslotte hierop
neer: of het imperialisme zich al of niet zal verzoenen met het
bestaan en de militair-economische versterking van het
‘socialistische kamp’ (met inbegrip van China), mits deze
landen op geen enkele wijze de internationale uitbreiding van de
revolutie ‘steunen’. Wij hebben reeds de antwoorden van de
Eisenhower- en de Kennedy-regering in de Spoetnikperiode in
herinnering geroepen, welke duidelijk alleen al in de groeiende
economische en militaire kracht van het ‘socialistische’
kamp een dodelijke bedreiging meenden te zien voor het
voortbestaan van het wereldkapitalisme. Dit is de fundamentele
reden waarom ontwapening, met inbegrip van nucleaire
ontwapening, in een toestand van voortdurend wereldkapitalisme
en voortdurende klassenstrijd op wereldschaal een illusie is en
blijft. [52] Zelfs al zou de
revolutie zich internationaal in het geheel niet meer
uitbreiden, dan nog zou er geen ‘vreedzame coëxistentie’
van enige betekenis zijn, maar slechts een gespannen
wapenstilstand met een continue wedijver om betere stellingen in
te nemen voor de onvermijdelijke ontknoping in de toekomst.
Maar de internationale
revolutie kan niet zomaar verdwijnen, omdat zij niet wordt
‘uitgelokt’, ‘aangezet’ of ‘ontstoken’ door
‘buitenlandse agressie’, maar voortkomt uit de diepste
innerlijke sociale conflicten en tegenstrijdigheden van de
kapitalistische maatschappij, in de koloniale en halfkoloniale
landen en in de imperialistische landen zelf. [53]
Hopen dat ‘gewelddadige
revolutie’ van deze aarde verdwijnt is hopen dat de grote
meerderheid van de mensheid zich verzoent met ondraaglijke en
onmenselijke sociale, economische, politieke en culturele
omstandigheden. Zulke hoop is illusoir, irrationeel en bovendien
niet erg ethisch.
Erkent men dit eenmaal als een
van de fundamentele waarheden van onze tijd, dan luidt de
volgende vraag als volgt: zal het imperialisme zich verzoenen
met een geleidelijke uitbreiding van de wereldrevolutie en een
geleidelijk kleiner worden van z’n eigen sociaal-economische
domein of zal het proberen dit proces tegen te gaan met geweld,
gewapende interventies en contrarevolutionaire agressie? Het zou
natuurlijk prettig zijn als het imperialisme passief bleef in
het aangezicht van de wereldrevolutie. Men zou zelfs de hoop
kunnen koesteren dat bepaalde zwakkere en gedemoraliseerde delen
van de wereldbourgeoisie tenslotte zo’n passieve houding
zouden gaan aannemen. Maar het is wederom een geweldige illusie
te geloven dat de krachtigste, agressiefste en vitaalste delen
van het wereldkapitalisme, de leidende kringen van het
VS-imperialisme, zouden berusten, op het toppunt van hun
economische en militaire macht nog wel. De ervaring heeft
gedurende de laatste zeven jaar duidelijk uitgewezen dat het
imperialisme besloten heeft met alle ter beschikking staande
middelen, vooral gewapende interventie, zich tegen iedere
dreiging van een nieuwe succesvolle revolutie te weer te
stellen.
Er is nog een vraag die
beantwoord moet worden: welke houding van de Sovjetunie zou op
de lange duur het beste bijdragen tot het vermijden van een
kernoorlog: een geleidelijke terugtocht voor de imperialistische
agressie en chantage of een vastbesloten interventie ten gunste
van de verschillende door het imperialisme aangevallen
revolutionaire volken en bewegingen? Wanneer het verleden als
richtsnoer kan dienen, ligt het antwoord voor de hand.
Terugtrekking of aarzelen in het aangezicht van agressie
‘kalmeert’ de agressor niet. Het maakt hem alleen maar
stoutmoediger en bewerkstelligt dat hij z’n agressie
uitbreidt, wat tenslotte een krachtmeting in de hand werkt op
een punt dat zozeer de vitale belangen van beide strijdende
partijen raakt, dat een wereldoorlog veel moeilijker te
vermijden zal zijn dan wanneer de krachtmeting op marginale
punten had plaats gevonden, in het begin van de agressie.
Maar juist de ‘nucleaire
patstelling’ verleent dit argument een nog veel groter gewicht
dan het vroeger al had. Nucleaire wereldoorlog betekent
nucleaire zelfmoord, zowel voor de Amerikaanse bourgeoisie als
voor de rest van de mensheid. Nu deze klasse in de huidige
omstandigheden op het toppunt van zijn macht staat, zou het een
belachelijke veronderstelling zijn, dat zij bereid is om
zelfmoord te plegen ‘om Vietnam van het communisme te
redden.’ De agressie wordt alleen voortgezet zolang als het
risico relatief klein is in vergelijking met de mogelijke
verliezen. Hoe groter het risico wordt, des te kleiner wordt het
escalatiegevaar. Daaruit volgt dat, hoe krachtiger de
‘contra-escalatie’ van het ‘socialistische kamp’ is, des
te kleiner het gevaar zal zijn van nieuwe agressies en nieuwe
‘escalaties’.
Dit is geen pleidooi voor een
of ander onverantwoordelijk optreden van de Sovjetunie. Als er
een democratisch en gemeenschappelijk commando van alle
antikapitalistische krachten op wereldschaal was en als dit
tot een efficiënte coördinatie van zijn acties zou komen, dan
zou zo’n contra-escalatie natuurlijk heel veel verschillende
vormen aan kunnen nemen, van de voorstellen van Guevara om
‘twee, drie, vele Vietnams’ te scheppen tot voorzichtige
militaire bewegingen welke de imperialisten dwingen hun reserves
naar verscheidene punten op de aardbol te sturen. De logica van
zo’n contra-escalatie is natuurlijk duidelijk: in plaats van
de vijand toe te staan zijn enorme krachten op ieder klein land
te concentreren en op iedere revolutie afzonderlijk, waardoor
hij in staat is deze revoluties achtereenvolgens te verpletteren
of tot compromissen te dwingen, wordt hij gedwongen zijn
krachten te versnipperen en te verspreiden over een steeds
groter aantal landen en continenten, om een groot aantal
opstanden, revoluties en militaire bewegingen tegelijkertijd te
bestrijden. Deze logica ligt zo voor de hand en zo eenvoudig is
de waarheid ervan in politiek en militair opzicht, dat men niet
geloven kan dat de Sovjet-leiders in hun ‘totale toewijding
aan de zaak van de vrede’ zo blind zijn voor deze regels.
Tenslotte wordt de vrede meer en meer bedreigd door hun
voortdurende terugtocht in het aangezicht van agressie. De enig
mogelijke conclusie is wederom, dat hun pathetische trouw aan de
mythe van ‘vreedzame coëxistentie’ in het aangezicht van
een schreeuwende imperialistische agressie, alleen verklaard kan
worden vanuit hun bijzonder sociaal belang, door hun
fundamenteel conservatisme, dat niet alleen botst met de
belangen van de wereldrevolutie, maar ook met die van de
Sovjet-volken en de Sovjetunie zelf.
De
voorbeelden van Cuba en Vietnam
De voorbeelden van Cuba en
Vietnam onderstrepen het belang van deze analyse. In de Westerse
pers wordt de Caraïbische crisis van 1962 vaak voorgesteld als
Kennedy’s ‘meesterzet’. Kennedy “was tegen Chroetsjovs
uitdaging opgewassen”. [54]
Het ligt verre van ons alle tactische bewegingen van de
Sovjet-regering bij die gelegenheid goed te keuren, in het
bijzonder de wat aanmatigende wijze waarop met de soevereiniteit
van het revolutionaire Cuba werd omgesprongen. Maar men moet
niet vergeten dat na het mislukken van de invasie in de
‘Varkensbaai’ de druk op de Kennedy-regering om Cuba opnieuw
aan te vallen steeds toenam. Ja, voor de verscheping van
Sovjetraketten naar Cuba gingen er talrijke geruchten over een
nieuwe op handen zijnde invasie op Cuba. [55]
De balans van Chroetsjovs wat vreemde verzending en
terugtrekking van kernwapens van en naar Cuba is, dat er
tenslotte toch niet zo’n invasie heeft plaats gevonden. Het
Sovjet-optreden beschermde de Cubaanse revolutie voor het soort
contrarevolutionaire agressie dat drie jaar later de revolutie
in de Dominicaanse Republiek neersloeg.
Sinds de overwinning en de
consolidatie van de Cubaanse revolutie heeft Washington
voortdurend blijk gegeven van zijn vastbeslotenheid om met alle
middelen iedere nieuwe uitbreiding van de revolutie te
voorkomen. Dit deed het door middel van verscheidene militaire
coups, in Kongo, Brazilië en Indonesië, om alleen de meest
belangrijke te noemen. Met openlijke militaire interventie
gebeurde het in de Dominicaanse Republiek, Vietnam en Thailand.
Maar het was geen roekeloos optreden. Iedere stap werd
nauwkeurig onderzocht. Eerst een toename van het aantal
militaire adviseurs in Zuid-Vietnam, toen een uitgebreide
invasie in Zuid-Vietnam tezamen met het oprichten van grote
militaire bases. Toen een snelle, doch beperkte luchtaanval
tegen de Democratische Republiek van Noord-Vietnam, zogenaamd
als vergelding voor een aanval op een Amerikaans schip in de
baai van Tonkin. Pas toen elk van deze opeenvolgende stappen
door de Sovjetunie slechts met verbale protesten en een beperkte
toename van de materiële hulp aan Hanoi beantwoord werden, ging
Washington over tot een algemeen en ononderbroken bombardement
op Noord-vietnamees grondgebied, waarbij aanvankelijk nog
‘bomvrije zones’ in en rond Hanoi en Haiphong gehandhaafd
werden, maar later ook deze niet meer. Kan er enige twijfel aan
bestaan dat, wanneer deze agressie succesvol is en beantwoord
wordt met een verder terugtrekken door de Sovjet-leiding, er een
dodelijk gevaar dreigt voor alle arbeidersstaten die binnen
onmiddellijke schootsafstand van het imperialisme liggen, zoals
China, Noord-Korea, Cuba en in zekere zin ook de DDR? En kan er
enige twijfel aan bestaan, dat de Sovjet-leiding op een bepaald
punt in deze opeenvolging van agressie wel gedwongen zal worden
om uit redenen van militaire zelfverdediging tussenbeide te
komen, en dat het gevaar van een nucleaire wereldoorlog dan veel
groter zal zijn dan vandaag, gegeven het feit dat zowel de
agressie als de Sovjetvergelding veel dichter rond ‘doelen’
in de buurt van de zenuwcentra van de USSR zal plaatsgrijpen?
Men zou kunnen betogen dat de
strategie van ‘contra-escalatie’ om de imperialistische
agressie te compenseren een zeker risico in zich draagt en een
gevaarlijk groot vertrouwen stelt in het rationele gedrag van de
leiders van het Amerikaanse imperialisme. Wij ontkennen de
geldigheid van deze tegenwerping niet. Waar wij alleen de nadruk
op leggen is het feit dat de mythe van ‘vreedzame coëxistentie’
in het aangezicht van een groeiende imperialistische agressie
een veel groter risico met zich meebrengt en uitgaat van de
goedgelovige veronderstelling dat de agressor ‘tevreden
gesteld’ kan worden met enkele marginale overwinningen — een
veronderstelling die geen ogenblik stand houdt tegenover elke
historische ervaring.
Juist omdat nucleaire
wereldoorlog nucleaire zelfmoord betekent, is het een logische
veronderstelling dat het imperialisme de verspreiding van de
wereldrevolutie niet met zo’n oorlog zal beantwoorden, maar
met beperkte lokale oorlogen. Hoe meer succes het daarmee heeft,
des te meer zal het deze oorlogen uitbreiden. Hoe meer
nederlagen het lijdt, des te meer wordt het van een herhaling
afgeschrikt. Pas wanneer de internationale situatie zozeer
veranderd is dat de leidende kringen van het Amerikaanse
imperialisme wanhopig en zeker van een nederlaag zijn geworden,
zoals Hitler in 1944, kan er een werkelijke dreiging bestaan dat
zij liever zelfmoord riskeren via een kernoorlog dan een
nederlaag te moeten aanvaarden.
Wij onderschatten deze dreiging
niet — zoals dat wel gebeurt door velen van hen die de
mystificatie van een ‘vreedzame coëxistentie’
rechtvaardigen met het argument dat de kernoorlog voorkomen
dient te worden. Wij geloven dat zolang als het kapitalisme
bestaat, ook deze dreiging er zal zijn en zelfs zal toenemen,
omdat zij niet van de kracht maar van de zwakheid van de
resterende imperialistische vesting afhangt. Maar zo’n analyse
leidt tot een herwaardering van het beslissend historisch belang
van de revolutie binnen de imperialistische landen — niet
alleen om de economische problemen op te lossen die zegevierende
revoluties in relatief onontwikkelde landen zo moeilijk
aankunnen, maar ook om het menselijk voortbestaan te verzekeren.
Want deze overleving hangt in laatste instantie af van de
mogelijkheid om de VS-monopolisten nucleair te ontwapenen en
deze ontwapening kan niet van buitenaf tot stand worden
gebracht, dat wil zeggen door een macht buiten de VS. Dit is de
taak van de progressieve en socialistische krachten binnen de
VS zelf.
Het lijkt wel alsof we ver van
ons uitgangspunt zijn afgedwaald: de verhouding tussen
wereldrevolutie en de betrekkingen tussen staten. En toch zijn
we in zekere zin weer bij dit vertrekpunt beland. Het
alternatief voor de illusies van ‘socialisme in één land’
en ‘vreedzame coëxistentie’ is niet ‘revolutionaire
oorlog’ door Moskou, ‘preventieve kernoorlog’ of het
onverantwoordelijk avontuur van ‘simultane revolutie
overal’. Het alternatief is een omvattende en gecoördineerde
strategie van wereldrevolutie, welke gebaseerd is op steun aan
revolutionaire opstanden in een opeenvolgend en groeiend aantal
landen, in afhankelijkheid van de rijpheid van gunstige
omstandigheden voor deze opstanden binnen de respectievelijke
landen. Het is kortom een op dialectische wijze verenigde
klassenstrijd op wereldschaal. En op de lange duur zal de
klassenstrijd en de socialistische revolutie in de
imperialistische landen zelf de sleutelrol spelen in de
uiteindelijke krachtmeting op de wereld.
Voor een geheel historisch
tijdperk is het centrum van de wereldrevolutie naar de
onderontwikkelde landen verplaatst. Maar in Japan, West-Europa
en de VS wordt over het lot van de mensheid in laatste instantie
beslist. En de strijd tussen de klassen binnen de VS zelf zal
beslissen of er wel of niet een kernoorlog zal komen, dat wil
zeggen, deze strijd zal de vraag van leven of dood van de
mensheid in ons tijdperk beslissen.
Voetnoten
[1]
‘Het communisme is, zo zal de ervaring uitwijzen, alleen
mogelijk als een daad van de leidende volkeren, “ineens” of
gelijktijdig, omdat het de universele ontwikkeling van de
productiekrachten en de daarmee verbonden wereldhandel
veronderstelt’. Karl Marx en Friedrich Engels, Die
deutsche Ideologie, Dietz Verlag, Berlin 1953, p. 32.
[2]
Nog op 6 november 1920 verklaarde Lenin in een toespraak ter
gelegenheid van de derde verjaardag van de Oktoberrevolutie:
‘Wij beseften op dat moment: onze overwinning zal alleen een
blijvende zijn, wanneer onze zaak in de hele wereld zegeviert,
of anders gezegd: alleen op grond van onze verwachting van een
wereldrevolutie zijn we met ons werk begonnen’. Lenin, Sämtliche
Werke, 2e uitg. Verlag für Literatur and Politik, Berlin 1930,
Bd. XXV, p. 590.
[3]
De Sovjetdelegatie naar het eerste congres van de Communistische
Internationale bestond uit Lenin, Trotski, Zinovjev, Stalin,
Boekharin en Tsjitsjerin als stemgerechtigde vertegenwoordigers,
en Obolenski en Vorovski als vertegenwoordigers met adviserende
stem. Het is veelzeggend dat de volkscommissaris voor
buitenlandse zaken deel uitmaakte van de delegatie.
[4]
In een toespraak over de buitenlandse politiek op een gewone
zitting van het centrale comité van het Al-Russische
Sovjet-Congres en de Moskouse Sovjet, verklaarde Lenin op 14 mei
1918: ‘Wij vechten niet voor machtsprivileges ... wij
verdedigen geen nationale belangen, wij verklaren dat de
belangen van het socialisme, de belangen van het socialisme in
de gehele wereld voor gaan boven de nationale belangen, de
belangen van de staat’. Lenin, Oeuvres Complètes, vijfde
druk, Editions Sociales, Paris 1961, tome 27, p. 396. In een
toespraak op een vakverbondscongres op 27 juni 1918 memoreerde
Lenin vol trots het feit dat de onlangs in Engeland benoemde
ambassadeur Litvinov, zodra hij door de politie was vrijgelaten,
de Schotse revolutionaire socialist MacLean als Sovjetconsul had
benoemd en dat de Schotse arbeiders daar enthousiast op
gereageerd hadden. Lenin, Oeuvres Complètes, tome 27,
p. 515.
[5]
Dit werd op bekende wijze uitgedrukt in het argument van
‘links’ en zelfs door enkele bolsjewistische tegenstanders
van de ondertekening van het vredesverdrag, dat de
Sovjet-regering zich te schande zou maken door Polen, Letland,
Litouwen, enz. aan Duitsland ‘uit te leveren’.
[6]
‘Ik moet spreken over de positie van kameraad Trotski. In zijn
optreden moet men twee aspecten onderscheiden: toen hij in
Brest-Litovsk met de onderhandelingen begon en ze perfect
uitbuitte voor agitatorische doeleinden, waren wij het allemaal
met kameraad Trotski eens’. Lenin, Oeuvres Complètes, tome
27, p. 110. ‘Toen het tenslotte tot de Brest-Litovsk verdragen
kwam, heeft kameraad Trotski openbaringen gedaan voor het oog
van de gehele wereld. En is het met dankzij deze houding dat
onze politiek, in een vijandelijk land dat een verschrikkelijke
imperialistische oorlog voortzette met andere regeringen, alles
behalve de verontwaardiging van de volksmassa’s heeft
opgewekt, maar integendeel hun steun heeft gekregen?’ Ibid.,
p. 511.
[7]
Ibid., p. 67, 68. Zie ook de volgende verklaring van Lenin:
‘De bourgeoisie is internationaler gericht dan kleine
eigenaren. Dat is wat we bemerkten op het ogenblik van de
Brest-Litovsk vrede, toen de Sovjet-macht de werelddictatuur van
het proletariaat en de wereldrevolutie stelde boven alle
nationale opofferingen, hoe wreed ze ook waren’. Ibid., tome
29, p. 145.
[8]
Erich Ludendorff, Meine Kriegserinnerungen 1914-1918, Ernst
Siegfried Mittler and Sohn, Berlin 1919, pp. 519, 517, 407, enz.
[9]
Op de vooravond van de Duitse novemberrevolutie van 1918 verbrak
de keizerlijke regering de diplomatieke betrekkingen met
Sovjet-Rusland, waarbij het als voorwendsel gebruikte, dat een
ongeval op een Berlijns station onthuld had, dat diplomatieke
koffers, welke naar de Sovjet-ambassade gestuurd werden, grote
hoeveelheden communistische propaganda bevatten in de Duitse
taal.
[10]
Zie de oproep aan de arbeiders van alle landen op het tweede
wereldcongres van de Communistische Internationale. Der
zweite Congress der Communistischen Internationale: Protokoll
der Verhandlungen, Verlag der Communistischen
Internationale, Hamburg 1921, pp. 46-56,
[11]
Zie Lenins rapport over het partijprogramma uitgebracht op het
achtste partijcongres (maart 1919). Lenin, Oeuvres Complètes,
tome 29, pp. 169-170.
[12]
Voor een gedetailleerde analyse van deze discussies, zie Isaac
Deutscher, The Prophet Armed, Oxford University Press,
London 1954, pp. 459-473.
[13]
Typisch in dit opzicht waren de oproepen en de verklaringen van
de eerste congressen van de Communistische Internationale,
waarin het Rode Leger werd voorgesteld als ‘het leger van de
internationale arbeidersklasse’ en waarin gesteld werd dat
‘het ogenblik nadert waarop het internationale rode leger
gesticht zal worden’.
[14]
Wij zeggen de ‘zogenaamde theorie’ omdat Lenin haar nooit
met deze woorden geformuleerd heeft. De enige uitlatingen die de
verdedigers van die theorie tegenwoordig aanvoeren (bv. E.
Kardelj, Le Communisme et la Guerre, pp. 66-71) zijn
verklaringen over de behoefte aan normale diplomatieke of
commerciële betrekkingen tussen Sovjet-Rusland en de
kapitalistische landen. Dat de Sovjet-staat en de Communistische
Internationale gelijk hadden met hun strijd om te trachten de
imperialistische blokkade tegen de arbeidersstaat te doorbreken,
schijnt een waarheid als een koe. Om deze concrete strijd in een
concreet historisch tijdsgewricht te veranderen in een
‘strategische richtlijn voor de revolutionaire
wereldbeweging’ doet belachelijk aan.
[15]
In de ‘Open Brief van het Centrale comité van de CPSU aan
Alle Partijorganisaties en Alle Communisten van de
Sovjetunie’, van 14 juli 1963, wordt verklaard dat het
‘leninistische beginsel van vreedzame coëxistentie
uitgeroepen is tot de algemene lijn van de buitenlandse politiek
van de Sovjetunie’.
[16]
J. Stalin, Questions et Reponses, Librairie de
l’Humanité, Paris 1925, pp. 17-18.
[17]
Radeks politiek van ‘nationaal communisme’, zijn
opportunistisch gescharrel met de aanhangers van een extreem
chauvinisme zoals Schlageter, was een betekenisvolle afwijking
van het echte internationalisme. Zie Ruth Fischer, Stalin
and German Communism: A Study in the Origins of the State Party,
Harvard University Press, Cambridge 1948; and Ypsilon
(pseudoniem voor Johann Rindl en Julian Gumperz), Pattern
for World Revolution, Ziff-Davis, New York 1947.
[18]
Waar het hier om gaat is niet de vraag naar de legitimiteit van
tactische bewegingen tussen vijanden, van het uitbuiten van
interimperialistische conflicten, enz. Het gaat erom of
tactische manoeuvres, compromissen, enz. geen grenzen kennen en
of het overschrijden van deze grenzen de objectieve vruchten van
deze compromissen niet in gevaar brengt. In dit verband is een
vergelijking, tussen het Brest-Litovsk verdrag en de
overeenkomst tussen Hitler en Stalin erg leerzaam. In het eerste
geval werd er een maximaal propagandistisch gebruik gemaakt van
de onderhandelingen om de internationale revolutie te
bevorderen. In het tweede geval werd de Communistische beweging
vernederd tot de verdediging van het Hitler-Stalin pact en de
Duitse Communisten schreven dat het ‘Duitse imperialisme’
(Hitler) niet meer als de voornaamste vijand beschouwd moest
worden. Die Welt, 18 oktober 1939.
[19]
Sommige mensen verklaren de overleving van de USSR in de Tweede
Wereldoorlog als een gevolg van deze tactiek. Deze redenering is
natuurlijk onjuist. Als de imperialisten zich niet verenigden
tegen de Sovjetunie, maar de strijd tegen elkaar voortzetten,
waarbij de ene partij zich verbond met de USSR, dan is dat omdat
de intra-imperialistische tegenstellingen sterker waren onder do
omstandigheden van dat ogenblik dan de gemeenschappelijke
vijandschap ten opzichte van de USSR. Dit was in hoge mate
onafhankelijk van de propaganda of de buitenlandse politiek van
de USSR. Lenin refereerde aan hetzelfde punt na 1918 toen hij
zei dat de imperialisten ondanks al hun haat tegen het
bolsjewisme niet in staat bleken er zich tegen te verenigen. En
dit op een tijdstip toen de bolsjewisten doorgingen met de
verspreiding van revolutionaire propaganda!
[20]
De foute politiek van de Comintern speelde zeker een sleutelrol
in de nederlaag van de Chinese revolutie in 1927, in Hitlers
machtsovername in 1933 en in de nederlaag van de Spaanse
revolutie van 1936-37.
[21]
Sommige mensen die bezeten zijn door het idee dat ‘alle
kapitalisten samenzweren tegen de USSR’ gaan zelfs zover dat
ze zeggen dat Stalin gelijk had Hitler aan de macht te laten
komen, omdat de Angelsaksische imperialisten zich daardoor in de
Tweede Wereldoorlog met de USSR verbonden! Hoe absurd deze
redenering is hoeft niet verder te worden aangetoond, in het
bijzonder wanneer men weet dat Hitlers agressie tegen de USSR de
Sovjetunie in 1941 aan de rand van een militaire nederlaag
bracht.
[22]
Op 1 maart 1935 vertelde Stalin aan de president van de
Sripps-Howard kranten dat het een ‘tragi-komisch
misverstand’ was om de Sovjetunie te verdenken van ‘plannen
en bedoelingen om een wereldrevolutie te starten’. The
Stalin-Howard Interview, International Publishers, New York
1936.
[23]
Zie Leo Trotski, The Revolution Betrayed, Merit
Publishers (nu Pathfinder Press, Inc., New York 1965); en In
Defense of Marxism, (idem). Zie ook de stellingen van het
vijfde wereldcongres van de Vierde Internationale: ‘Montée et
déclin du stalinisme’, ‘Déclin et chute du stalinisme’, Quatrième
International, december 1957, pp. 59 en 82.
[24]
Het bestaan van de Sovjetunie heeft de overwinning van de
Joegoslavische, Chinese, Vietnamese en Cubaanse revoluties
objectief vergemakkelijkt, ook al poogde de subjectieve politiek
van Stalin, Chroetsjov en hun aanhangers de overwinningen van
deze revoluties te voorkomen.
[25]
De ervaring heeft de gegrondheid van deze vrees volledig
bewezen: de overwinning van de Joegoslavische, de Chinese en de
Cubaanse revoluties hebben diepe scheuringen, zo niet de facto
afscheidingen veroorzaakt in de communistische wereldbeweging,
waarop de Sovjet-bureaucratie nu een veel beperktere greep heeft
dan voor of gedurende de Tweede Wereldoorlog.
[26]
Extreme voorbeelden van zo’n meedogenloze onderschikking zijn:
de oppositie van de Indiase CP tegen de grote opstand van het
Indiase volk in juli 1942; de oppositie van de Franse CP tegen
de Algerijnse nationale beweging in het voorjaar en de zomer van
1945 (waarbij men zelfs zover ging dat de imperialistische
onderdrukking van de opstand werd goedgekeurd, omdat het om een
fascistische opstand zou gaan); de pogingen van de Franse
CP-ministers om hun kameraad Ho Chi Minh te dwingen binnen het
Franse koloniale imperium te blijven, omgedoopt tot ‘Franse
unie’, en het feit dat deze ministers in de imperialistische
regering bleven zitten zelfs nadat de koloniale
heroveringsoorlog tegen de Vietnamese revolutie begonnen was in
het begin van 1946!
[27]
Walter Duranty telegrafeerde vanuit Moskou dat de eerste reactie
op het uitbreken van de revolutie in Spanje in 1931 een
‘melancholisch hoofdartikel in de Pravda ... was ... in de
eerste plaats omdat de USSR buitenmate en misschien ten onrechte
nerveus is met betrekking tot het oorlogsgevaar en gealarmeerd
is bij iedere poging om de Europese status quo te verstoren ...
Daar komt bij dat de politiek van het Kremlin tegenwoordig meer
gebaseerd is op het succes van de socialistische opbouw in
Rusland dan op wereldrevolutie’. New York Times, 18
april 1931. Reeds in 1931 !
[28]
De beste analyses van de Spaanse revolutie zijn die van Felix
Morrow, Revolution and Counterrevolution in Spain, (Londen,
New Park Publications) en Pierre Broué et Tamine, La guerre
civile d Espagne, (Paris, Editions de Minuit).
[29]
Het geregelde leger trachtte de arbeiders het centrale
telefoonkantoor afhandig te maken, dat de milities in 1936 bezet
hadden met grote verliezen in de strijd tegen de fascistische
verdedigers van het gebouw.
[30]
Het vonnis van het ‘Centrale Spionage Tribunaal’ van de
Spaanse republiek tegen het uitvoerend comité van de POUM,
gedateerd 29 oktober 1938, heeft de doelstelling van dat comité
geenszins veroordeeld doch slechts een ‘tijdelijke’
opschorting geëist van de strijd voor hun specifieke doelen, te
weten, de socialisatie van de economie en de vestiging van de
dictatuur van het proletariaat, terwijl zij deelnamen aan de
algemene volksstrijd tegen de fascistische militaire opstand
(een deelname die het Tribunaal nergens ontkent of denigreert).
[31]
William L. Shirer, Aufstieg and Fall des Dritten Reiches, Knaur,
München 1963, Band I, p. 324. De Duitse generaals bevestigden
dit gedurende de Neurenberg-processen. Vele andere bronnen zijn
te citeren, die hetzelfde rapporteren, o.a. Walter Goerlitz, Der
deutsche Generalstab, Frankfurt, Verlag der Frankfurter
Hefte, p. 440.
[32]
Zie Winston Churchill, The Gathering Storm, Penguin
Books, 1966, pp. 601-606.
[33]
Tijdens zijn getuigenis voor de Riom-rechtszaak, die tegen hem
gevoerd werd door het Petain-regime, herinnerde Blum zich met
trots dat de werkgevers-organisaties hem kwamen smeken om eerste
minister te worden ‘omdat de arbeiders vertrouwen in hem
hadden’ en omdat hij de bemiddelaar tussen de arbeiders en de
werkgevers kon worden ‘zodat er een eind zou komen aan deze
verschrikkelijke beweging (de fabrieksbezettingen — E.M.)’.
Hier volgen enkele karakteristieke uitlatingen van Blum:
‘Reeds vrijdagochtend werd er druk op mij uitgeoefend door M.
Lambert-Ribot, die jarenlang een collega van mij geweest was in
de staatsraad voordat hij, zoals vele vertegenwoordigers van
hoge publieke lichamen en de universiteiten, in dienst trad bij
de werkgeversorganisaties. M. Lambert-Ribot, die altijd een
vriend van mij is geweest, benaderde mij via twee vrienden die
als afzonderlijke tussenpersonen optraden en die een beroep op
mij deden om te proberen een contact tot stand te brengen tussen
de toporganisaties van de werkgevers, zoals het Comité des
Forges, aan de ene kant en de Conféderation Generale du Travail
aan de andere kant’. Leon Blum, L’histoire jugera, Editions
Diderot, Paris 1945, pp. 277-78. ‘De werkgevers vroegen hem
niet alleen, maar smeekten hem zelfs om geen geweld te
gebruiken. Ze zeiden “dat dit in de huidige omstandigheden
alleen maar kon leiden tot een bloedig conflict”.’ Ibid., p.
279. ‘Maar ik moet u vertellen dat ik op dat tijdstip door de
bourgeoisie en in het bijzonder door het bedrijfsleven als een
reddende engel werd beschouwd, men wachtte op mij en verwachtte
mij als een redder.’ Ibid., p. 28.
[34]
Walter Goerlitz vertelt dat zelfs piloten van het ‘Condor
Legioen’, dat Hitler naar Spanje had gestuurd, naar de kant
van de Spaanse arbeiders overliepen. Der deutsche
Generalstab, p. 442. H.B. Gisevius merkt op dat de
oppositie onder het volk in de jaren 1936-37 krachtig bleef,
hoewel dit de ‘rustigste’ jaren van het Nazi-regime waren. Bis
zum bittern Ende, Claassen and Wurth, Darmstadt 1947, p.
266. Een sterke ondergrondse CP-organisatie, die verscheidene
duizenden actieve leden telde, was weer opgebouwd in de jaren
1934-36 en werd pas in het begin van 1937 door de Gestapo
opgerold, welke daarbij gebruik maakte van de
‘spionnenangst’ welke verspreid was door de Moskou-processen
en Stalins zuiveringen in de USSR.
[35]
Vladimir Dedijer, Tito parle, Gallimard, Paris 1953, p.
231. De beslissende historische stappen op weg naar de
Joegoslavische revolutie, bestaande uit de besluiten van de
tweede zitting van de Anti-fascistische Volksbevrijdingsraad van
Jajce in de herfst van 1943, werden door de Moskou-leiding
beschouwd als ‘een dolksteek in de rug van de Sovjetunie’ en
zij ging voort met haar pogingen een compromis te
bewerkstelligen tussen de communistisch geleide verzetsbeweging
en de koninklijke Joegoslavische regering in ballingschap. Mosa
Pijade, La fable de 1’aide soviétique à l’insurrection
nationale yougoslave, Le Livre Yougoslave, Paris 1950, pp.
69 ex.
[36]
Zelfs vandaag nog kan men op de muren van kleine steden en
dorpen vele overblijfselen zien van deze intensieve
propaganda-campagne, die in die tijd in Joegoslavië gevoerd
werd.
[37]
Stalin was ervan overtuigd dat zijn bondgenootschap met Engeland
en de VS verschrikkelijk op de proef gesteld zou worden door een
succesvolle revolutie in Joegoslavië. Pas toen hij tot zijn
verrassing bemerkte dat de Westerse imperialisten niet erg
geschokt waren door Tito’s successen, kwam er een
gedeeltelijke verandering in zijn houding. Mosa Pijade, op.
cit., p. 69.
[38]
Zie Charles de Gaulle, Memoires de Guerre, Vol. 3, Le Salut,
Plon, Paris 1959: ‘Hun (de massa’s) afkeer van de oude
structuren werd verergerd door armoede, geconcentreerd door de Résistance
en ten top gedreven door de bevrijding. Er lag hier dus een
buitengewone kans voor de “partij”. Door welbewust de
opstand tegen de vijand te vermengen met de klassenstrijd en
door zich te pousseren als de kampioen van beide soorten
opstand, had de “partij” alle gelegenheid om de leiding van
het land in handen te krijgen door sociaal bedrog, ook al zou
dat met lukken via het Conseil de la Résistance, de comités en
de milities’, pp. 112-13. ‘Rekening houdend met wat
sindsdien gebeurd is en de behoeften van vandaag, acht ik de
terugkeer van Maurice Thorez als leider van de CP op het
ogenblik eerder voordelig dan nadelig. Dit zal het geval zijn
zolang als ik aan het hoofd van de staat en de natie sta. Zeker,
dag na dag zullen de communisten ons met bedrog en
scheldpartijen overladen. Maar zij zullen geen enkele poging
doen tot een opstandige beweging. Beter nog, zolang als ik de
regering in handen heb, zal er niet één staking zijn ... Wat
Thorez betreft, hij diende bij verscheidene gelegenheden het
algemeen belang, terwijl hij zich inspande de belangen van het
communisme te bevorderen. Onmiddellijk na zijn terugkeer naar
Frankrijk hielp hij de laatste resten van de ‘patriottische
milities’ opruimen, die sommige van zijn mensen in een nieuwe
illegaliteit trachtten te handhaven. Zover als de grimmige en
strenge onbuigzaamheid van zijn partij dat toestond, verzette
hij zich tegen de afpersers-praktijken van de Comités de Libération
en de gewelddaden die enkele te opgewonden groepen wilden
ondernemen. Aan vele arbeiders, in het bijzonder mijnarbeiders,
die naar zijn toespraken luisterden, gaf hij de opdracht hun
uiterste best te doen om zoveel mogelijk te produceren, hoeveel
inspanning dat ook zou kosten. Was dit politieke tactiek? Ik heb
er geen behoefte aan deze kwestie te ontwarren, want waar het op
aankomt is dat Frankrijk ermee gediend werd’, pp. 118-119.
[39]
Harry S. Truman, Years of Trial and Hope, Doubleday and
Co., New York 1956, Vol. II, pp. 240-243. In het hele hoofdstuk
over de oprichting van het Atlantisch Verdrag wordt Joegoslavië
niet eens genoemd; en evenmin de angst voor revolutie in
Frankrijk en Italië.
[40]
Dit was volledig duidelijk gedurende het Kennedy-tijdperk, toen
de vrees van de burgerlijke openbare opinie in de VS niet zozeer
gericht was op de ‘verspreiding van het communisme in de
wereld’, als wel op de ‘spoetnik’, de
‘raketachterstand’, de Russische vooruitgang op het gebied
van ruimtetechnologie, wetenschappelijk onderwijs, enz.
[41]
Er is een duidelijke parallel tussen het sociaal-democratisch
reformisme binnen een kapitalistisch land en het reformisme van
Stalin of Chroetsjov binnen het kader van het wereldkapitalisme.
In beide gevallen worden we geconfronteerd met de verstarde
dialectiek van gedeeltelijke veroveringen, waarvan de
verdediging een doel in zichzelf wordt en voorrang heeft ten
opzichte van het einddoel. Dit drukt de bijzondere belangen van
een bureaucratische laag uit die op deze veroveringen
parasiteert, maar dit alleen kan volhouden zolang als deze
veroveringen partieel blijven.
[42]
Dit is de koers van het CPSU-programma dat op het 22ste
partijcongres werd aangenomen.
[43]
Men zou kunnen vragen waarom het VS-imperialisme niet
onmiddellijk een aanval tegen de Sovjetunie ontketende in de
zomer en de herfst van 1946, toen het een overweldigende
militaire en economische superioriteit genoot en het monopolie
bezat van kernwapens. Drie subjectieve redenen van
socio-politieke aard maakten deze koers niet voor realisering
vatbaar. In de eerste plaats waren de West-Europese volken niet
gereed om deze wending te accepteren, hetgeen zeer
waarschijnlijk tot succesvolle antikapitalistische revoluties in
deze landen geleid zou hebben. In de tweede plaats was de
Amerikaanse publieke opinie er niet voor gereed en het zou een
ernstige interne crisis veroorzaakt hebben, veel ernstiger dan
de Vietnam-crisis van het ogenblik. Zie The Forrestal
Diaries, The Viking Press, New York 1951, pp. 100-129. In
de derde plaats, wat het voornaamste was in de ogen van de
militaire leiders, waren de Amerikaanse soldaten niet bereid om
de oorlog voort te zetten en zeker niet tegen een vroegere
bondgenoot. Zij wilden onmiddellijk naar huis en kwamen zelfs in
opstand tegen de naoorlogse bezetting van Europa en het Verre
Oosten. Zie Harry S. Truman, op.cit., pp. 506-510; Mary-Alice
Waters, GIs and the Fight Against War, Merit Publishers
(nu Pathfinder Press, Inc.), New York 1967.
[44]
Een UPI-bericht uit Washington van 22 oktober 1951 maakt voor
het eerst melding van het feit dat ‘Amerikaanse
kernspecialisten’ de Sovjet-kern proeven zien als factoren die
de krachtsverhouding ingrijpend zouden kunnen veranderen.
Malenkov kondigde op 8 augustus 1953 aan dat de Sovjetunie een
H-bom gefabriceerd had.
[45]
Een bericht van Agence-France Press van 9 oktober 1953 bevatte
een verklaring van president Eisenhower van dezelfde datum, dat
de USSR in staat was een kernaanval uit te voeren op de VS.
[46]
Malek Bennabi, een Egyptische ideoloog, publiceerde in 1956 een
boek dat een samenvatting geeft van deze verlangens en illusies:
L’Afro-Aziatisme, Imprimerie Misr, Cairo. Vele
echo’s ervan kan men aantreffen in de officiële Sovjet- en
communistische literatuur van die tijd.
[47]
In de periode 1960-66 bedroeg de gemiddelde ‘hulp’ van
imperialistische landen aan onderontwikkelde landen 9 miljard
dollar; gedurende diezelfde periode was de gemiddelde jaarlijkse
hulp van ‘socialistische’ landen minder dan 500 miljoen
dollars. Dit zijn netto-cijfers, dat wil zeggen na aftrek van de
terugbetalingen door onderontwikkelde landen.
[48]
Deze stelling kreeg intussen een negatieve bevestiging: zodra
het Amerikaanse imperialisme onder Nixon zijn houding tegenover
de Chinese Volksrepubliek veranderde, en de diplomatieke en
commerciële quarantaine tegen die staat ophief, zwenkte de
Chinese bureaucratie tot een politiek van ‘vreedzame coëxistentie’,
ook tegenover de VS over, die als twee druppels water op die van
Chroetsjof-Brezjnev leek (november 1972).
[49]
In The Unfinished Revolution herinnert Isaac Deutscher
zich hoe Lenin in een van zijn laatste geschriften, wanneer hij
de wrede onderdrukking die Stalin en zijn makkers in Georgië
hadden ontketend aanklaagt, zijn vrees uitspreekt, dat deze
‘groot-Russische chauvinistische schoft en onderdrukker’ een
onafzienbare schade zou berokkenen aan de communistische zaak
door zijn arrogant gedrag ten opzichte van Aziatische volkeren.
In aantekeningen van 31 december 1922 sprak Lenin de historische
waarschuwing uit dat zulk gedrag de oprechtheid verdacht kon
maken, waarmee de Russische communisten de internationale
principes toepasten ten aanzien van de ontwakende volken van het
Oosten. Oeuvres Complètes, tome 36, pp. 623-624.
[50]
Met nadruk moot gezegd worden dat ook de Chinese leiders
jarenlang met de mythe van ‘vreedzame coëxistentie’ geleurd
hebben; dat zij de rampzalige rechtse koers steunden van de
leiding van de CP van Indonesië, welke tot de catastrofale
nederlaag van oktober 1965 leidde (Mao Tsetoeng zond een
openbare brief aan Aidit ter gelegenheid van de veertigste
verjaardag van de CP-Indonesië, waarbij hij zijn voldoening
uitsprak over de juiste’ koers van de partij! ); dat zij zelfs
vandaag nog de Pakistaanse communisten opdragen om het zachtjes
aan te doen met de revolutionaire strijd in Oost-Pakistan, omdat
de reactionaire Pakistaanse militaire dictatuur de enige
burgerlijke regering is in Azië, die erg vriendschappelijke
betrekkingen met Peking onderhoudt.
[51]
Débat sur la ligne générale du mouvement communiste
internationale, Editions en Langues étrangères, Peking
1965, pp. 247-261. Men moet hier echter aan toevoegen dat het
een lasterlijke beschuldiging is wanneer men zegt dat de
Chinezen een oorlog tussen de VS en Rusland willen uitlokken, of
dat zij een kernoorlog begeren.
[52]
Bovendien moet men het enorme belang onder ogen zien van de
wapenproductie in de ‘crisis-beperkende’ economische
strategie van het ‘ontwikkelde’ monopolie-kapitalisme en de
onmogelijkheid van dat kapitalisme om ‘vreedzame’
uitlaatkleppen te vinden van een dergelijke omvang, zonder de
hele logica van de productie voor privé-winst in gevaar te
brengen.
[53]
In het geval van Vietnam kan gemakkelijk aangetoond worden dat
de burgeroorlog in het Zuiden uitbrak als gevolg van Diems
terreur tegen linkse en progressieve kringen onder de bevolking,
na de akkoorden van Genève en jaren voordat het
Noorden besloot te interveniëren om de guerrilla in het Zuiden
te steunen. Zie Nguyen Kien, Le Sud- Vietnam depuis
Dien-Bien-Phu, Maspero, Paris 1963; Hans Henle, Chinas
Schatten über Südost-Asien, Hamburg 1964; een
samenvatting van vele bronnen kan men vinden bij Jürgen
Horlemann en Peter Gäng, Vietnam, Genesis eines Conflicts, Edition
Suhrkamp, Frankfurt 1966.
[54]
Bijvoorbeeld, The Economist, June 10, 1967.
[55]
Enkele weken voor de Caraïbische crisis van oktober 1962,
publiceerde The Economist een hoofdartikel in de editie
van 6 oktober, getiteld: ‘Bezeten door Cuba’, dat met de
volgende alinea begon: ‘Er zijn heel wat redenen om bezorgd te
zijn over Cuba en het is misschien vreemd in dit verband de
correspondentiekolommen van Time en de New York
Herald Tribune aan de top van de ranglijst te plaatsen.
Maar in feite is het meest verontrustende rond Cuba en de
recente ontwikkelingen daar, de uitwerking die zij gehad hebben
op het Amerikaanse geestelijke klimaat; deze twee kranten in het
bijzonder (hoewel zij niet de enige zijn) geven een aardig beeld
van het woedende ongeduld — en de tegenzin om Cuba in z’n
context te zien — dat typerend is voor de huidige stemming in
de VS. Het wijdverbreide verlangen dat president Kennedy ‘iets
doen’ moet en zich van de gevolgen niets aan moet trekken
heeft zo’n omvang aangenomen dat een buitenstaander nauwelijks
nog z’n mening kan laten horen.’ De Russen legden altijd de
nadruk op het feit dat zij voor het versturen van raketten naar
Cuba betrouwbare informatie uit Washington hadden ontvangen dat
er een nieuwe invasie op Cuba word voorbereid. Zie ‘Open Brief
van het Centrale comité aan Alle Partijorganisaties en Alle
Communisten van de Sovjetunie’, 14 juli 1963.
|