7. Organisatie, bureaucratie en
revolutionaire actie
Aan dit vraagstuk zit echter
nog een complicatie vast, die Lenin in
de tijd van de scherpste conflicten met de mensjewiki niet (1903-1905),
of slechts onvoldoende (1908-1914) heeft onderkend. En hier komt de
historische prestatie van Trotski en Rosa Luxemburg bij het doorzien
van de dialectiek ‘arbeidersklasse — voorhoede der arbeiders –
arbeiderspartij’ pas volledig tot zijn recht. Juist het onvoldoende
klassenbewustzijn van de brede arbeidersmassa’s maakt een voorhoede,
een scheiding
van partij en massa noodzakelijk. Het gaat hier
om een complexe, door Lenin meermalen benadrukte dialectische
verhouding, om de eenheid van scheiding en integratie, die beantwoordt
aan de historische bijzonderheden van de revolutionaire strijd voor een
socialistische omwenteling. Deze partij ontstaat echter in de
burgerlijke maatschappij, ze kan niet abstraheren van de aan deze
maatschappij inherente kenmerken van universele arbeidsdeling en
warenproductie, die de verdinglijking van alle
menselijke
betrekkingen met zich brengen. [33]
D.w.z.: het
oprichten van een
partijapparaat dat gescheiden is van de arbeidersmassa, bergt het
gevaar in zich, dat dit apparaat verzelfstandigt. Zodra deze tendens
doorzet, verandert het apparaat van een middel gericht op een doel
(succesvolle proletarische klassenstrijd) tot een doel in zichzelf. Dit
is nu precies de wortel van de deformatie van de tweede en derde
Internationale, van het onderwerpen van de sociaal-democratische en
communistische partijen aan conservatief-reformistische
bureaucratieën, gericht op het behoud van de status
quo.
[34]
Bureaucratie is een product van
de arbeidsdeling, d.w.z. van het
feit dat de arbeidersmassa niet in staat is alle taken waar zij voor
staat, zelf direct te vervullen. Deze arbeidsdeling beantwoordt
volledig aan de materiële verhoudingen, en is geen uitvinding
van
functionarissen. Worden deze verhoudingen genegeerd, dan treden
soortgelijke verschijnselen op als onder invloed van de bureaucratie:
de beweging stagneert. We komen hier vanuit een ander uitgangspunt — de
organisatietechniek — op dezelfde problematiek terecht die we hierboven
reeds uiteengezet hebben: de kapitalistische productiewijze is geen
modelschool voor de autonome activiteit van het proletariaat; ze leert
de arbeiders niet automatisch de doeleinden en vormen van hun
zelfbevrijding spontaan te doorzien en te gebruiken.
Lenin heeft het gevaar van
verzelfstandiging van het apparaat en van
de bureaucratisering van de arbeiderspartijen onderschat in zijn eerste
debat met de mensjewiki. Als het belangrijkste probleem zag hij het
opportunisme van de kleinburgerlijke academici en de kleinburgerlijke
‘trade-unionisten’ en hij stak de draak met het verzet van talrijke van
zijn kameraden tegen het ‘bureaucratisme’. In werkelijkheid heeft de
geschiedenis aangetoond, dat het belangrijkste gevaar van opportunisme
in de sociaal-democratie voor de eerste wereldoorlog noch van de kant
der academici noch van de ‘trade-unionisten’ kwam, maar van de
sociaal-democratische partijbureaucratie zelf; kortom: van een
‘legalistische’ praktijk, die zich enerzijds tot electorale en
parlementaire activiteit, anderzijds tot vakbonds-economische
partiële hervormingen beperkte. (Men hoeft deze praktijk
slechts
te beschrijven om duidelijk te maken, hoezeer zij lijkt op die van de
huidige West-Europese communistische partijen).
Trotski en Rosa Luxemburg
hebben dit gevaar beter en vroeger
onderkend dan Lenin. Al in 1904 zegt Rosa Luxemburg in dit verband dat
‘een scheiding tussen de voortstormende massa en de treuzelende
sociaal-democratie’ [35] mogelijk
is, al geldt dat
alleen voor het
geval van een ‘overcentralisatie’ van de partij volgens het model van
Lenin. Twee jaar later formuleert Trotski de toestand vrij nauwkeurig:
“De Europese socialistische
partijen, en vooral de grootste onder
hen, de Duitse sociaal-democratie, hebben in dezelfde mate hun
conservatisme ontwikkeld als de brede massa’s tot het socialisme
toegetreden zijn en georganiseerd en gedisciplineerd werden. Daaruit
blijkt dat de sociaal-democratie, als de organisatie die de politieke
ervaring van het proletariaat belichaamt, op een bepaald moment een
directe hindernis voor een openlijk conflict tussen de arbeiders en de
burgerlijke reactie zou kunnen worden. Met andere woorden, het
conservatisme van het uitsluitend propagandistische socialisme van de
proletarische partijen zou op een gegeven moment de directe strijd van
het proletariaat om de macht kunnen remmen.” [36]
Lenin wilde dat eerst niet zo
zien. Pas aan het begin van de eerste
wereldoorlog herzag hij zijn mening, toen de Duitse linksen al
verscheidene jaren geen enkele illusie meer hadden over de
sociaal-democratische partijleiding. [37]
[33] Zie o.a. Georg
Lukács, Geschichte
und
Klassenbewusztsein, pp. 180-189
en passim (Berlijn 1923).
[34] Het beschermen van de
eigen politieke en materiële
belangen van deze bureaucratieën is intussen de
maatschappelijke
onderbouw, waarop de bovenbouw van deze verzelfstandiging en hun
ideologie berusten.
[35] Rosa Luxemburg, Organisationsfragen
der russischen
Sozialdemokratie, t.a.p., p.77.
33
[36] L. Trotski, Results
and Perspectives, in: Permanent
Revolution, t.a.p., p. 246.
[37] Vgl. bijvoorbeeld Clara
Zetkins bespotten van de
SPD-partijleiding (en de karakterloosheid van Kautsky) in de
briefwisseling over de censuur die deze partijleiding in 1909 tegen het
uitgeven van Kautskys Weg zur
Macht uitoefende. Men
vergelijkt hiermee het respect dat Lenin in hetzelfde jaar Kautsky
bewees.
|