4. Proletarische klassenstrijd en
proletarisch klassenbewustzijn
De eenwording (eenwording als
een proces) van proletarische massa,
proletarische voorhoede en revolutionaire partij wordt bepaald door de
overgang van de elementaire
proletarische in de revolutionaire
klassenstrijd, of juister: in de proletarische revolutie en de
uitwerking die deze transformatie op het klassenbewustzijn van de
loonafhankelijke massa’s heeft.
Klassenstrijd is al duizenden
jaren gevoerd zonder dat de strijdende
partijen beseften wat zij deden. Proletarische klassenstrijd werd
allang gevoerd, voordat er een socialistische beweging, laat staan een
wetenschappelijk socialisme bestond. Elementaire klassenstrijd —
stakingen, het neerleggen van het werk voor looneisen of verkorting van
de arbeidstijd en andere verbeteringen van de arbeidssituatie — leidde
tot elementaire klassenorganisatie (onderlinge steunkassen, de eerste
kiemen van vakbondsorganisatie), ook al droegen deze organisatievormen
een voorlopig en tijdelijk karakter. Elementaire klassenstrijd,
elementaire klassenorganisatie en elementair klassenbewustzijn zijn dus
direct uit de actie voortgekomen, en alleen de uit deze actie
voortkomende ervaring kan bewustzijn vormen en bevorderen. Het is een
historische wet, dat brede massa’s hun bewustzijn alleen door acties
kunnen veranderen.
Maar ook in zijn meest
elementaire vorm laat de spontane
klassenstrijd der loonafhankelijken in de kapitalistische
productiewijze sporen achter: bewustzijn dat zijn neerslag
vindt
in blijvende organisatie. De
meerderheid der arbeiders is slechts
gedurende de strijd actief. Na de strijd trekken zij zich vroeg of laat
terug in het privé-leven (d.w.z. ‘in de strijd om het
bestaan’).
Wat de voorhoede van de meerderheid onderscheidt, is het feit dat ze
ook tussen twee hoogtepunten van actieve strijd het toneel van de
klassenstrijd niet ontruimt en als het ware ‘de oorlog met andere
middelen’ voortzet. De weerstandskassen die in de strijd ontstaan zijn,
probeert zij tot permanente weerstandskassen d.w.z. tot vakbonden om te
vormen. [17]
Het elementaire klassenbewustzijn dat in de strijd is
ontstaan, probeert ze te kristalliseren en te vergroten door het
uitgeven van arbeiderskranten en het organiseren van scholingsgroepen
voor arbeiders. Tegenover de onvermijdelijk discontinue massa-actie
[18]
vormt zij dus het continue moment, tegenover de op zichzelf
beschouwt spontane massabeweging het moment van bewustzijn.
Maar wat de voorhoede der
arbeiders de weg naar blijvende
organisatie en groeiend klassenbewustzijn doet inslaan is niet zozeer
de theorie, de wetenschap, het geestelijk inzicht in de
maatschappelijke totaliteit, als wel de ervaring in de praktische
strijd. Omdat de strijd aantoont [19]
dat het weer opheffen van de
weerstandskassen na elke staking afbreuk doet aan het effect van de
staking en schadelijk is voor de grootte van de kas, wordt geprobeerd
tot een permanent stakingsfonds te komen. Omdat de ervaring leert dat
een incidenteel pamflet minder uitwerking heeft dan een regelmatig
verschijnende krant, wordt de arbeiderspers opgericht. Direct in de
strijdervaring geworteld bewustzijn is een empirisch-pragmatisch
bewustzijn, dat weliswaar bevruchtend kan werken op de actie, maar
onvermijdelijk bij het theoretisch inzicht achterloopt. De
revolutionaire voorhoedeorganisatie kan dit inzicht vergroten op
voorwaarde dat zij van haar kant naar verbinding met de praktijk van de
klassenstrijd streeft, d.w.z. de harde test van een toetsing van de
theorie door de praktijk, en de hereniging van theorie en praktijk niet
uit de weg gaat. Vanuit het standpunt van het ontwikkelde marxisme —
zowel van Marx zelf als van Lenin — is een van de praktijk losgemaakte
‘ware’ theorie evenzeer een onding als een ‘revolutionaire praktijk’
die niet gebaseerd is op een wetenschappelijke theorie. Deze
constatering doet echter geen afbreuk aan de betekenis en de noodzaak
van de theoretische productie. Ze legt slechts de nadruk op het feit
dat de loonafhankelijke massa’s en revolutionaire individuen vanuit
verschillende uitgangspunten en met een verschillende dynamiek de
eenheid van theorie en praktijk tot stand moeten brengen. Schematisch
kan dit proces als volgt worden weergegeven:
Dit formele schema laat een aantal conclusies over de dynamiek van
het klassenbewustzijn zien, waarop in de analyse al vooruitgelopen was,
maar die nu hun werkelijke plaats toegewezen krijgen. De collectieve actie
van de voorhoede der arbeiders (de ‘natuurlijke leiders’ van de
arbeidersklasse in het bedrijf) is juist hierom betrekkelijk moeilijk
te verwezenlijken, omdat ze noch door louter overtuiging te bereiken is
(zoals bij de revolutionaire kernen) noch door louter spontane
explosiviteit (zoals bij de brede massa’s). Juist de strijdervaring,
het belangrijkste motief in het handelen van de arbeidersvoorhoede,
maakt haar voorzichtig bij het opzetten van grote acties. Deze
arbeiders hebben de lessen van vroegere acties verwerkt en weten, dat
een nauwgezette activiteit geenszins voldoende is om het doel te
bereiken; ze koesteren weinig illusies over de kracht van de
tegenstander (om over diens ‘grootmoedigheid’ maar helemaal te zwijgen)
en over de duur van de massabeweging. De grootste ‘verleiding’ van het
economisme is juist hierin gelegen.
We vatten nu samen: 1. De
opbouw van de revolutionaire klassenpartij
betekent de versmelting van het bewustzijn van de revolutionaire kernen
met dat van de voorhoede der arbeiders. 2. Het rijpen van een
prerevolutionaire situatie (een situatie die potentieel revolutionair
is) drukt zich uit in het feit, dat de actie van de brede massa’s
steeds meer overeenstemt met die van de voorhoede der arbeiders. 3. Een
revolutionaire situatie — d.w.z. de mogelijkheid van een revolutionaire
verovering van de macht — ontstaat, wanneer zowel de versmelting van
voorhoede- en massa-acties
alsook van revolutionair en
voorhoedebewustzijn
plaats gevonden heeft. [20] De
klassenstrijd die zich uit de tegenstellingen van de kapitalistische
productiewijze ontwikkelt, ontbrandt voor de brede massa’s altijd
alleen maar naar aanleiding van de directe ‘levenskwesties’. Het
probleem van de overgang van de klassenstrijd in een revolutionaire
strijd kent dus niet alleen een kwantitatieve maar ook een kwalitatieve
conditie. Het kan slechts worden opgelost als er voldoende politiek
bewuste arbeiders zijn die in staat zijn, de massa’s voor doeleinden te
mobiliseren die het voortbestaan van de burgerlijke maatschappij en de
kapitalistische productiewijze aantasten. Dit onderstreept de centrale
betekenis van de overgangseisen [21],
de strategische
positie van
arbeiders die reeds bedreven zijn in het propageren van deze
overgangseisen, en het historisch belang van de revolutionaire
organisatie, want alleen zij is in staat een omvattend programma van
overgangseisen op te stellen, dat zowel aan de objectieve historische
omstandigheden beantwoordt als bij de subjectieve behoeften van de
massa’s aansluit. Een
proletarische revolutie kan slechts slagen
als al deze factoren succesvol met elkaar verbonden worden.
[17] Vgl.
hiervoor K. Marx, Das
Elend der Philosophie. Een verhelderende beschrijving van de
ontstaansvormen van de vakbonden en arbeidersweerstandskassen vindt men bij E.P.
Thompson, The
Making
of the English Working Class,
Londen 1968.
[18] Het
noodzakelijkerwijs discontinue karakter van de massa-acties is te verklaren uit
de klassenpositie van het proletariaat zelf. Zolang het er niet in slaagt, de
kapitalistische productiewijze omver te werpen, vindt iedere massa-actie haar
tijdslimiet in het financiële, fysieke en geestelijke weerstandsvermogen van de
arbeiders tegen het wegvallen van het loon. Dat dit weerstandsvermogen niet
onbegrensd kan zijn, spreekt vanzelf. Dit ontkennen betekent dat men de
materiële levensomstandigheden van het proletariaat zelf ontkent.
[19] Vgl.
enige voorbeelden uit de eerste jaren van de metaalbewerkersbond in Duitsland: Fünfundsiebzig
Jahre
Industriegewerkschaft Metall,
p. 72-78, Frankfurt/M. 1966.
[20] We
kunnen hier niet en detail de verschillen tussen een prerevolutionaire en een
revolutionaire situatie beschrijven. Vereenvoudigend zouden we een
revolutionaire van een prerevolutionaire situatie hierin kunnen onderscheiden,
dat in de revolutionaire situatie de bedreiging van de maatschappijorde organisatorisch
tot uiting komt in het vormen van organen van dubbelheerschappij van het
proletariaat (d.w.z. potentiële organen voor de machtsuitoefening door de
arbeiders) en subjectief
in de directe revolutionaire
eisen van de massa, die de heersende klasse niet meer onmiddellijk kan ‘integreren’.
[21] Voor
de bronnen bij Lenin van deze strategie, zie het vervolg van de tekst.
|