12. Historische pedagogiek en
ontwikkeling van klassenbewustzijn
Als men eenmaal heeft begrepen dat Lenins
organisatietheorie antwoord probeert te geven op de vraag naar de actualiteit
van de revolutie en naar het subject van de revolutie, ziet men ook in dat deze
theorie samenhangt met een historische opvoedingstaak: het probleem, hoe
potentieel in werkelijk trade-unionistisch, in politiek-revolutionair
klassenbewustzijn kan worden omgezet. Dit probleem kan alleen worden
opgelost in het licht van de hierboven gespecificeerde stratificatie van de
arbeidersklasse — arbeidersmassa, voorhoede der arbeiders, georganiseerde
revolutionaire kaders. Iedere laag vraagt om een eigen pedagogiek, maakt haar
eigen leerproces door en heeft een specifieke vorm van communicatie met de
klasse en de theoretische productie nodig, om tot klassenbewustzijn te komen.
Door deze drie vormen van pedagogiek te formuleren, kan de historische rol van
de door Lenin geconcipieerde revolutionaire voorhoedepartij worden samengevat.
De brede massa leert alleen door actie. Haar
een revolutionair bewustzijn willen ‘bijbrengen’ door middel van propaganda
is even onvruchtbaar als uitzichtloos. Maar hoewel de massa alleen door actie
leert, leidt niet iedere actie tot een massale ontwikkeling van revolutionair
klassenbewustzijn. Acties voor politieke en economische doeleinden die direct
verwezenlijkt kunnen worden en zeer goed binnen het kader van de kapitalistische
maatschappijorde gerealiseerd kunnen worden, brengen geen revolutionair
klassenbewustzijn voort. Dat was een van de grote illusies van de ‘optimistische’
sociaal-democraten aan het eind van de 19e en het begin van de 20ste eeuw die
meenden dat er een rechte lijn liep van de deelsuccessen in de verkiezingsstrijd
en stakingen, naar de ontwikkeling van revolutionair bewustzijn en de vergroting
van de revolutionaire strijdkracht van het proletariaat [60]. Deze deelsuccessen hebben weliswaar tot versterking van
het zelfvertrouwen en de bereidheid tot strijd van het proletariaat bijgedragen
(ten onrechte wezen de anarchisten deze strijd voor deeleisen zonder meer van de
hand); maar ze hebben de arbeiders niet voorbereid op revolutionaire strijd.
Daar massa-acties in de regel de directe bevrediging van behoeften tot doel
hebben, is het een belangrijk punt in de revolutionaire strategie eisen te
formuleren die op deze behoeften aansluiten, in het kader van de kapitalistische
maatschappijorde niet meer te integreren zijn en een revolutionaire dynamiek op
gang brengen, die tot een krachtproef moet leiden tussen de twee beslissende
maatschappelijke klassen. Dit is de strategie van de overgangsoplossing, die
Lenin nadrukkelijk op het 4de congres van de Communistische Internationale in
het programma van deze organisatie heeft opgenomen en die later door Trotski tot
het hoofdbestanddeel van het programma van de IVe Internationale werd uitgewerkt [61].
De ontwikkeling van revolutionair
klassenbewustzijn wordt pas mogelijk, als de massa’s strijdervaringen
opdoen die niet beperkt blijven tot deeleisen die in het kader van het
kapitalisme gerealiseerd kunnen worden. Alleen de voorhoede der arbeiders is in
staat deze eisen in de grote conflicten naar voren te brengen, alleen zij is in
staat in bedrijven, vakbonden en bedrijfsgroepen bekendheid te geven aan
politieke doelstellingen die niet spontaan uit de dagelijkse ervaringen
voortvloeien, deze te propageren en experimenteel te beproeven, totdat de
situatie zich voorloet waarin deze eisen de inzet van grote stakingen en
demonstraties worden.
Komt revolutionair klassenbewustzijn bij de
massa’s uit objectief
revolutionaire strijdervaring
voort, bij de voorhoede der arbeiders ontstaat het uit levens-, arbeid- en
strijdervaring in het algemeen, die volstrekt niet revolutionair hoeft te zijn.
Uit de dagelijkse sociale conflicten trekken zij de noodzakelijke conclusies. Ze
zien de dringende noodzaak zich aaneen te sluiten, de noodzaak van collectieve
actie en organisatie. Hoe en in welke vorm deze actie en organisatie
verwezenlijkt moeten worden, moet telkeus op grond van de objectieve voorwaarden
en de concrete ervaringen worden beslist. En precies op dit punt begint de
activiteit van de revolutionaire voorhoede, die de voorhoede der arbeiders in
staat stelt de grens te overschrijden die ligt tussen het ervaren van de
ontoereikendheid van de bestaande maatschappij structuur en het veranderen
hiervan. De revolutionaire voorhoede kan deze rol van katalysator echter noch
automatisch, noch onafhankelijk van de objectieve voorwaarden op zich nemen. Zij
is hiertoe slechts in staat, als zij zelf is opgewassen tegen deze taak, d.w.z.
als haar theoretische, propagandistische en literaire werk inhoudelijk aansluit
hij de behoeften van de voorhoede der arbeiders, qua vorm voldoet aan de wetten
van de politieke pedagogiek (ieder ultimatisme vermijdt) en tegelijkertijd
verbonden is met praktische activiteit
en een politiek perspectief, die zowel de revolutionaire strategie als
ook de haar dragende organisatie geloofwaardig, maken.
Maar ook als de activiteit van de
revolutionaire voorhoede aan deze eieen voldoet, kan ze in tijden van afnemende
klassenstrijd en verminderd zelfvertrouwen van de arbeiders haar doel niet
bereiken. Het idee als zou het er slechts op aan komen, ‘de juiste tactiek’
of ‘de juiste lijn’, te verdedigen, om als door een wonder, ook in tijden
van teruggang, in de klassenstrijd een groeiende revolutionaire kracht te doen
ontstaan, dit idee is gebaseerd op het burgerlijk rationalisme en niet op de
materialistische dialectiek. Aan deze illusie zijn, tussen twee haakjes, de
meeste scheuringen binnen de revolutionaire beweging toe te schrijven). Dat
betekent echter niet dat het onder ongunstige objectieve voorwaarden uitgevoerde
werk van de revolutionaire voorhoede bij de voorhoede der arbeiders zonder
resultaat moet blijven. Het heeft weliswaar geen groot direct
resultaat, maar het vormt een geweldig belangrijke, ja beslissende voorbereiding
voor het historische ogenblik waarop het conflict weer begint. De geduldige,
langdurige voorbereiding, die de revolutionaire voorhoedeorganisatie vaak
jarenlang in dagelijks kruimelwerk heeft verricht, werpt rijke vruchten af op de
dag waarop de nog aarzelende ‘natuurlijke leiders van de klasse’ bij een
grote staking of in een grote demonstratie plotseling de oplossing van de
arbeiderscontrole over de productie naar voren brengen en tot inzet van de
strijd te maken [62]. Om in staat te zijn de voorhoede der arbeiders en de
radicale intelligentsia van een land te overtuigen van de noodzaak belangrijke
sociale conflicten uit te breiden, en van het niveau van de directe eisen naar
het vlak van de overgangsoplossingen te brengen, is het echter niet voldoende
dat de revolutionaire voorhoedeorganisatie braaf een lijstje van zulke eisen
heeft overgeschreven van Lenin en Trotski. Ze moet veeleer een dubbele
kennistechniek beheersen. Enerzijds moet ze zich de ervaringen van de
revolutionaire klassenstrijd van het internationale proletariaat eigen maken,
anderzijds moet ze in staat zijn tot een analyse van de eigentijdse
maatschappelijke werkelijkheid — een analyse die het mogelijk maakt, de lessen
van de geschiedenis toe te passen op de gegeven situatie. Volgens Marx’
kennistheorie is de praktijk het criterium voor de werkelijke theoretische
assimilatie van de actuele werkelijkheid. Dat wil zeggen: de internationale
praktijk is evenzeer voorwaarde voor een marxistische internationale analyse,
als de internationale organisatie voorwaarde is voor zo een praktijk.
Wanneer men zich de historische ervaringen van
de internationale arbeidersbeweging, vanaf de revolutie van 1848 tot op heden,
niet eigen maakt, is het niet mogelijk wetenschappelijk nauwkeurig de
contradicties te bepalen van de tegenwoordige laatkapitalistische maatschappij
— op wereldschaal en in ieder land afzonderlijk — en de concrete
contradicties te bepalen bij de ontwikkeling van het proletarisch
klassenbewustzijn, noch om het karakter van de conflicten vast te stellen, die
tot een prerevolutionaire situatie zouden kunnen leiden. De geschiedenis is het
enige laboratorium voor de sociale wetenschappen. Wanneer hij de lessen van de
geschiedenis niet kent, is een marxist tegenwoordig slechts een ‘student
medicijnen’ die weigert de snijzaal binnen te gaan.
In dit verband moet er op gewezen worden dat
alle pogingen de nieuw opkomende revolutionaire bewegingen ‘te vrijwaren voor
de splitsingen van het verleden’, van een totaal onbegrip getuigen t.a.v. het
maatschappelijk-historisch karakter van deze differentiaties in de
internationale arbeidersbeweging. Als we van de onvermijdelijke persoonlijke en
toevallige momenten die aan deze differentiaties vastzitten abstraheren, dan
blijkt dat de grote geschillen in de internationale arbeidersbeweging, sinds de
oprichting van de eerste Internationale: de strijd tussen marxisme en
anarchisme; tussen marxisme en revisionisme; tussen bolsjewisme en mensjewisme;
tussen internationalisme en sociaalpatriottisme; tussen de aanhangers van de
dictatuur van het proletariaat en de verdedigers van de burgerlijke democratie,
tussen trotskisme en stalinisme; tussen maoïsme en chroetsjowisme, dat al deze
grote geschillen aan fundamentele problemen van de revolutie, de strategie en
tactiek van de revolutionaire strijd raken. Problemen die
voortkomen uit het wezen van het kapitalisme,
het proletariaat en de revolutionaire strijd zelf.
Ze zullen actueel blijven, zolang het probleem van de verwezenlijking van een
klassenloze maatschappij niet praktisch is opgelost. Geen enkel ‘tactisch
manoeuvreren’ hoe voorzichtig ook, geen enkele ‘verzoeningsgezindheid’ al
is zij nog zo grootmoedig, kan op den duur verhinderen dat deze problemen steeds
weer uit de praktijk zelf naar voren komen. Het enige dat men bereikt, als men
deze problemen uit de weg gaat, is dat zij dan onsystematisch, toevallig en
zonder plan, in plaats van planmatig en wetenschappelijk geanalyseerd en
opgelost worden.
Weliswaar is het noodzakelijk, dat men zich de
historische stof van de marxistische theorie eigen maakt, maar dit is slechts
een eerste stap naar het ontwikkelen van een revolutionair klassenbewustzijn bij
de voorhoede der arbeiders en de radicale intelligentsia. Daarenboven is nodig:
een systematische analyse van het heden, zonder welke de theorie niet de
instrumenten levert om de ‘zwakke schakels’ in de laatkapitalistische
productiewijze en de laatburgerlijke maatschappij op te sporen en de adequate
overgangseisen (evenals de pedagogiek die zij vereisen) te formuleren. Alleen
als een kritische analyse van de gehele hedendaagse maatschappij verbonden wordt
met het verwerken van de lessen van de geschiedenis van de arbeidersbeweging,
kan het concrete instrument ontstaan waarmee een revolutionaire voorhoede haar
taak theoretisch meester kan worden. [63]
Zonder de revolutionaire strijdervaring van
brede massa’s is revolutionair klassenbewustzijn van deze massa’s
onmogelijk. Zonder de bewuste tussenkomst van de voorhoede der arbeiders, die
overgangseisen introduceert in de arbeidersstrijd, is er geen revolutionaire
strijdervaring van brede massa’s mogelijk. Zonder het propageren van
overgangseisen door een revolutionaire voorhoede is het onmogelijk dat de
voorhoede der arbeiders massastrijd in antikapitalistische zin beïnvloedt.
Zonder revolutionair programma, zonder verwerking van de geschiedenis van de
revolutionaire arbeidersbeweging, zonder het toepassen van deze lessen op het
heden en het in de praktijk bewijzen van het vermogen van de revolutionaire
voorhoede, althans in enkele sectoren en gevallen met succes een leidende rol te
kunnen spelen, is er geen mogelijkheid de voorhoede der arbeiders te overtuigen
van het belang van de revolutionaire organisatie, en dus ook geen (of slechts
onvoldoende) mogelijkheid dat de voorhoede der arbeiders de overgangseisen die
passen bij de objectieve situatie in zich opneemt en verwerkt. Zo grijpen de
afzonderlijke factoren bij het ontwikkelen van het klassenbewustzijn in elkaar
en onderstrepen de actualiteit van Lenins organisatieopvatting. Het vormgeven
aan het leren van de massa’s door hun actie, het leren van de voorhoede der
arbeiders uit de ervaring en het leren van de revolutionaire kaders uit het
verbinden van de revolutionaire theorie en praktijk, vormt de eenheid van het
opbouwproces van de revolutionaire partij. Leren en onderwijzen staan daarbij in
voortdurende wisselwerking, ook hij de revolutionaire kaders die moeten leren
theoretische arrogantie te vermijden. Dit inzicht is erop gebaseerd dat de theorie
haar bestaansrecht pas bewijst als
zij verbonden word met de werkelijke klassenstrijd en in staat is, het
potentieel revolutionaire klassenbewustzijn in daadwerkelijk
revolutionair klassenbewustzijn van brede lagen der arbeiders om te
zetten. De beroemde uitsmaak van Marx, dat de opvoeders zelf opgevoed
moeten worden [64], laat geen twijfel
bestaan over haar betekenis. Zij wil helemaal niet zeggen dat een bewuste
revolutionaire omvorming van de maatschappij ook zonder revolutionaire
pedagogiek mogelijk is. Marx’ inzicht vindt zijn aanvulling in de gedachte,
dat alleen ‘in de, revolutionaire activiteit (...) het veranderen van zichzelf
met het veranderen van de omstandigheden’ samenvalt [65].
[60] De
revolutieproblematiek stelde zich voor hen slechts als de noodzakelijke reactie
op een eventuele afschaffing van het algemeen kiesrecht, resp. in geval van
oorlog. Rosa Luxemburg echter had met haar massastakings-theorie de poging
gedaan strijdvormen van het proletariaat te ontwikkelen, gebaseerd op de
Russische revolutie van 1905, die boven verkiezing- en loonstrijd uitgingen.
(Zie: R. Luxemburg, Massastaking,
partij en vakhonden, Nijmegen 1970 — vert.)
[61] Zie
de discussie over het program op het vierde congres van de Communistische
Internationale (Protokoll
des Vierten Kongresses der
Kommunistischen Internationale,
Verlag der Kommunistischen Internationale 1923, p. 404-448), die eindigde met
de volgende door Lenin, Trotski, Zinowjew, Radek en Boecharin ondertekende
verklaring van de Russische delegatie: “Aangezien de discussie over de vraag,
welke formulering aan de overgangseisen gegeven moet worden en in welk deel van
het programma ze moeten worden ondergebracht, volkomen ten onrechte de schijn
van een principiële tegenstelling heeft gewekt, verklaart de Russische
delegatie eenstemmig, dat het stellen van overgangseisen in de programma’s van
de nationale secties en hun algemene formulering en theoretische fundering in
het algemene deel van het programma niet kan worden opgevat als opportunisme.”
(t.a.p., p. 542.)
[62] Georg
Lukács (Lenin) heeft volkomen gelijk als hij schrijft dat Lenins
revolutionaire partij wel geen revolutie ‘maken’ kan, maar wel de tendensen
kan versnellen die tot de revolutie leiden. De zo opgevatte partij is zowel
producent als product van de revolutie, wat een overwinning betekent van de
tegenstelling tussen Kautsky (‘De nieuwe partij moet de revolutie voorbereiden’)
en Rosa Luxemburg (‘De nieuwe partij wordt door de revolutionaire actie der
massa’s gecreëerd’).
[63]
Hans-Jurgen Krahl (op. cit., p. 13 e.v.) heeft volkomen gelijk als hij Lukács
een ‘idealiserend’ totaliteitsbegrip van het proletarische klassenbewustzijn
verwijt en hem ervan beschuldigt niet in staat te zijn tot een verbinding van
empirie en theorie. Wat uitloopt op het niet in staat zijn de revolutionaire
theorie aan de massa der arbeiders over te brengen. Uit dit essay had hij echter
kunnen opmaken, dat men volkomen op basis van Lenins organisatietheorie tot de
noodzakelijkheid van die overdracht kan komen, ja dat zij tot de kern van deze
conceptie hoort. Daar hij echter een te scherpe scheiding maakt tussen ‘vervreemd
levenslot’ en vervreemd productieproces, loopt hij, net als Herbert Marcuse,
het gevaar de ‘vervreemding van de consument’ als het centrale probleem te
stellen en daardoor de ‘hooggeciviliseerde behoeftebevrediging’, waartoe het
laatkapitalistische systeem de arbeidersmassa in staat stelt, op te vatten als
een hindernis op weg naar ontwikkeling van proletarisch klassenbewustzijn. De
Achilleshiel van de kapitalistische productiewijze is echter nog steeds de sfeer
van vervreemding in het productieproces: alleen daar kan een werkelijk
revolutionaire opstand beginnen, zoals de gebeurtenissen in Frankrijk en Italië
hebben aangetoond. Daarmee zijn we weer terecht gekomen bij de door ons
beschreven articulatie van het overbrengen van klassenbewustzijn waarbij wij,
evenals Krahl (en Lenin en Trotski) het naïeve begrip van de ‘alwetende
partij’ geenszins willen verwarren met het begrip van de ontwikkeling van de
revolutionaire theorie als
een specifiek en
permanent productieproces.
[64] Karl
Marx, Thesen
über Feuerbach, derde stelling: “De materialistische leer (...)
vergeet dat de omstandigheden juist door mensen veranderd worden en dat de
opvoeder zelf opgevoed moet worden.”
[65]
Marx-Engels, Die
deutsche Ideologie, t.a.p., p. 217.
|