Met Roman Rosdolsky, die in
november 1967 in Detroit in de Verenigde Staten is overleden,
verdween de laatste overlevende van de oprichters van de
communistische beweging in westelijke Oekraïne en een van de
meest opmerkelijke marxisten van de laatste decennia.
Het lot van Rosdolsky is
karakteristiek voor een hele generatie Europese revolutionairen.
Zijn enige bijzonderheid was dat Rosdolsky de reeks vervolgingen
van zowel het autochtone fascisme als van het nazisme en het
stalinisme heeft overleefd.
Hij werd in 1898 geboren in
Lvov (Lemberg). Die Oekraïense stad hoorde toen bij het
Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Na 1918 werd de stad
geannexeerd door Polen, in september 1939 veroverd door het
Sovjetleger, in 1941 bezet door de nazi’s, in 1944 bevrijd
door het Sovjetleger en sindsdien ingelijfd in de
Sovjetrepubliek Oekraïne.
De vader van Rosdolsky was een
zeer bekende Oekraïense filoloog, die op zijn zoon een
nationaal bewustzijn overbracht dat werd gekenmerkt door een
gevoel van nationale onderdrukking. Toen hij nog op de
middelbare school zat, werd hij socialist en internationalist.
In 1915 werd hij ingelijfd in het keizerlijk leger en daar nam
hij deel aan de oprichting van een clandestiene socialistische
organisatie die vocht tegen de imperialistische oorlog en die
solidair was met de Oostenrijkse socialisten als Adler, die zich
verzetten tegen het sociaalpatriottisme. Hij gaf een kleine
krant uit en gaf van meet of aan zijn enthousiaste steun aan de
Oktoberrevolutie.
Rosdolsky werd vanaf het begin
lid van de internationale communistische beweging en werd een
van de eerste organisatoren van de Communistische Partij van de
westelijke Oekraïne, waarvan het hele Centrale Comité door
Stalin werd vermoord tijdens de beruchte zuiveringen van de
jaren dertig. In 1925 weigerde hij te stemmen voor een
veroordeling van Trotsky en de Linkse Oppositie in de
Sovjet-Unie, omdat hij niet over de nodige informatie beschikte
om een oordeel te vellen. Hij was toen nog geen trotskist, hij
sympathiseerde veeleer met de stroming van Boecharin. Hij werd
eind jaren twintig uit de Communistische Partij gezet.
In tussentijd was hij in Wenen
gaan wonen, waar hij correspondent werd van het Marx-Engels
Instituut in Moskou, dat belast was met de voorbereiding van de
wetenschappelijke uitgave van het verzameld werk van Marx en
Engels (MEGA), onder leiding van Rjazanov. [1]
Hij had opdracht om in Oostenrijkse archieven te zoeken naar
documenten die verband hielden met Marx en Engels en met het
begin van de socialistische beweging. Tijdens zijn verblijf in
Wenen raakte hij overtuigd door de kritiek van Trotsky op zowel
de stalinistische politiek in de Sovjet-Unie als op de
catastrofale koers van de Derde Internationale, die zou leiden
tot het aan de macht komen van Hitler in Duitsland. De repressie
van de Oostenrijkse arbeidersbeweging in februari 1934 door
Dolfuss dwong hem Wenen te verlaten en terug te keren naar Lvov.
Hij sloot zich daar aan bij de trotskistische beweging en werd
een van de redactieleden van een trotskistisch blad in de Oekraïense
taal, dat vooral werd verspreid onder de oliearbeiders in
oostelijk Galicië.
Het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog dwong hem tot een lange en tragische zwerftocht,
waarbij hij geïnterneerd werd in de concentratiekampen van
Auschwitz, Ravensbrück en Oranienburg.
Na de oorlog komt hij in de
Verenigde Staten terecht. Hoewel hij gepromoveerd is en aan de
vooravond van de oorlog hoogleraar was aan de Universiteit van
Lvov, blijven in de atmosfeer van de koude oorlog de deuren van
de Amerikaanse universiteiten voor hem gesloten. Hij werkt
vooral als publicist en krijgt enkele beurzen voor zijn
wetenschappelijke studies.
Door zijn opleiding en zijn
persoonlijke belangstelling was Rosdolsky in de eerste plaats
marxistisch historicus. Hij combineerde een grondige kennis van
de marxistische methodologie — zoals die was toegepast door de
meesters van de marxistische historiografie, Marx zelf, Mehring
en Trotsky — met een beheersing van de universitaire
technieken en daarmee was hij in staat om verscheidene boeken te
schrijven die steeds meer als klassieken in hun genre werden
beschouwd.
In de loop van de jaren dertig
schreef hij een studie over de dorpsgemeenschap in Galicië en
ook een boek in twee delen over de geschiedenis van de
lijfeigenschap in datzelfde gebied. Dat laatste boek werd pas in
1959 in Polen gepubliceerd. In de loop van de jaren veertig
schreef hij een diepgaande studie over de verkeerde opvattingen
van Engels en de Neue Rheinische Zeitung met betrekking tot de
kleine Slavische volkeren tijdens de revolutie van 1848. Dat
boek verscheen pas in 1964. In de jaren vijftig schreef hij een
boek over de grote fiscale- en agrarische hervorming van de
Oostenrijkse keizer Jozef II. Dat boek werd in 1961 uitgegeven
door de Academie van Wetenschappen in Warschau. Tijdens de
laatste jaren van zijn leven verzamelde hij materiaal voor een
boek van groot historisch belang, namelijk over de reacties van
de Oostenrijkse arbeiders op de oproepen die Trotsky lanceerde
tijdens de vredesonderhandelingen van Brest-Litovsk (waarin hij
opriep tot de wereldrevolutie) en de redenen waarom de revolutie
niet uitbrak in Oostenrijk en Duitsland in januari en februari
1918.
Het boek “Friedrich Engels en
het probleem van de geschiedloze volkeren” is zeker het meest
briljante dat hij geschreven heeft. Hierin past hij de
marxistische analysemethode toe op het werk van Marx en Engels
zelf. En hij toont op overtuigende wijze aan dat de twee
grondleggers van het wetenschappelijk socialisme een vergissing
hebben begaan door een onvolledige analyse van de sociale
krachten die actief waren in de revolutie van 1848. Daardoor
hebben zij negatieve oordelen geveld over de nationaliteiten als
de Tsjechen, de Kroaten, de Oekraïners en de Slowaken, die en
bloc als ‘contrarevolutionairen’ werden bestempeld.
Rosdolsky laat zien dat de politieke verdeling tussen aan de ene
kant de ‘revolutionaire’ Polen en Hongaren en aan de andere
kant de ‘contrarevolutionaire’ Kroaten, Tsjechen, Slowaken
of Oekraïners in sommige gebieden, zoals Galicië, samenviel
met een klassenverdeling tussen de adellijke grootgrondbezitters
en de boeren. Die boeren waren niet gepredestineerd om in het
contrarevolutionaire kamp terecht te komen. Integendeel, zij
hadden revolutionaire vertegenwoordigers gestuurd naar de
grondwetgevende vergadering in Wenen en zij waren bereid zich
aan de kant van de revolutie te scharen op voorwaarde dat hun
belangrijkste eis “de grond aan de boeren” ingewilligd zou
worden. Maar de ‘revolutionaire’ adel weigerde dat
hardnekkig. Daardoor werden de boeren uit wanhoop in de armen
van de keizer gedreven. Dit boek zou in vele talen vertaald
moeten worden als klassiek voorbeeld van eerlijke en diepgaande
marxistische historiografie.
Hoewel Rosdolsky opgeleid was
als historicus, ging zijn wetenschappelijke belangstelling de
laatste twee decennia van zijn leven uit naar de politieke
economie. Toen hij na de Tweede Wereldoorlog als emigrant voet
aan wal zette in New York, ontdekte hij daar bij toeval een van
de drie of vier exemplaren van de Grundrisse van Marx die tot
dan toe in het Westen waren verschenen. [2]
Deze monumentale “voorlopige schets” van het Kapitaal, die
in die tijd bij geen van de Marx-specialisten bekend was, bleef
Rosdolsky tot het eind van zijn leven fascineren. Zoals hij zelf
zou schrijven bood dit boek hem een blik in het laboratorium
waarin Marx zijn ontdekkingen voorbereidde die de wereld zouden
doen wankelen.
De analyse van de Grundrisse en
het populariseren van de belangrijkste thema’s daaruit werden
toen een van de taken die Rosdolsky als essentieel beschouwde.
Hij schreef hierover veel artikelen, die verschenen in
tijdschriften als Kyklos (Zwitserland), Arbeit and Wirtschaft
(het blad van de Oostenrijkse vakbonden), Science and Society
(USA), etc. Onder het pseudoniem Lerner schreef hij over
ditzelfde onderwerp begin 1954 ook een artikel in Quatrième
Internationale.
Het schrijven van deze
artikelen was een voorbereiding op zijn magnum opus: ‘Zur
Entstehungsgeschichte des Marxschen Kapitals [3]
het gaat om de tweede analyse van de Grundrisse (de eerste
verscheen van de hand van een Japanse professor). Maar het gaat
om meer dan een analyse. Het betreft tevens een minutieus
onderzoek naar de ontwikkeling van het denken van Marx in de
jaren 1850 en het is tegelijkertijd een coherente en effectieve
verdediging van de fundamentele elementen van de marxistische
economische theorie tegen pogingen om die te herzien, zowel in
de arbeidersbeweging als in academische milieus. Rosdolsky noemt
zichzelf bescheiden “filoloog van Marx”, dat wil zeggen
gespecialiseerd onderzoeker en beoordelaar van wat Marx had
willen zeggen en van wat hij niet had willen zeggen met dit of
dat begrip of in deze of gene passage van zijn geschriften. Maar
met deze zelfdefinitie doet hij zich geen recht. Er zijn weinig
marxisten die zo diep in het denken van Karl Marx zijn
doorgedrongen als Rosdolsky. Zijn commentaar op de Grundrisse
beperkt zich met tot hier en daar een filologische precisering,
maar verschaft werkelijke opheldering over de algemene methode
van Marx en de algemene richting van zijn theorie.
Sinds zijn emigratie naar de
Verenigde Staten was Rosdolsky niet meer politiek actief, maar
hij beschouwde zich nog steeds als sympathisant van de
internationale trotskistische beweging. Hoewel hij een
hartsvriend werd van Isaac Deutscher, deelde hij niet de hoop
van Deutscher op een graduele overgang van de bureaucratische
dictatuur in de Sovjet-Unie naar een socialistische democratie.
Zijn meningsverschillen met de Vierde Internationale betroffen
vooral de beoordeling van gebeurtenissen als de oorlog in Korea
en de Hongaarse revolutie van 1956. Maar in de laatste jaren van
zijn leven spitsten deze meningsverschillen zich toe op de
juiste definitie van de staten waar het kapitalisme omver was
geworpen, maar waar de arbeidersklasse niet direct de macht
uitoefende. Hij was van mening dat de formule gedegenereerde
arbeidersstaat, die 35 jaar geleden door Trotsky werd
ontwikkeld, niet meer overeenstemde met de realiteit en dat men
niet kon uitsluiten dat de bureaucratie zich zou kunnen
ontwikkelen tot klasse, als de socialistische revolutie in de
ontwikkelde imperialistische landen op zich zou laten wachten.
Soms gebruikte hij de formule ‘staatssocialisme’ om deze
staten te karakteriseren, maar met veel terughoudendheid en
omschrijvingen.
Hoewel zijn dwingende verlangen
om zijn wetenschappelijk werk te voltooien bij Rosdolsky de
overhand had gekregen op zijn belangstelling voor de dagelijkse
politieke gang van zaken, heeft hij voor zijn dood nog met grote
vreugde twee ontwikkelingen meegemaakt die hem sterkten in zijn
volle vertrouwen in de uiteindelijke overwinning van de ideeën
van Lenin en Trotsky, waarvoor hij een halve eeuw heeft
gestreden: het opnieuw ontstaan van een linkse communistische
oppositie in Polen, rond de ‘open brief’ van Modzelevsky en
Kuron en het massakarakter van het studentenverzet tegen de
oorlog in Vietnam in de Verenigde Staten. Zijn reacties op deze
gebeurtenissen bevestigen dat hij gestorven is zoals hij heeft
geleefd: als revolutionair van de klassieke school van het
internationalistische marxisme.
Een laatste genoegdoening is
hem postuum nog ten deel gevallen. De nationale onderdrukking
waaronder de Oekraïense nationaliteit onder het stalinistische
regime heeft geleden, wordt nu impliciet erkend door
verscheidene officiële communistische partijen, met voorop die
van Canada, die onder haar leden velen van Oekraïense afkomst
telt. In de Sovjet-Oekraïne zelf is de strijd ontbrand over het
opnieuw instellen van de Oekraïense taal als officiële taal
van de Socialistische Sovjet Republiek Oekraïne, ondanks alle
openlijke of geniepige pogingen tot russificatie. Ook op dit
vlak heeft Roman Rosdolsky niet vergeefs gestreden.
Voetnoten
[1]
Een geschiedenis van de uitgave van de MEGA hebben we
gepubliceerd in De Internationale nummer 57.
[2]
De eerste Duitse uitgave van de Grundrisse verscheen kort voor
de inval van de nazi’s in Moskou. Slechts enkele exemplaren
vonden hun weg naar het Westen. De tweede uitgave in 1953 kende
een betere verspreiding.
[3]
Dit boek verscheen in mei 1968 bij de Europaeische
Verlagsanstalt in Frankfurt.
|