De revolutionaire golf van Mei 68 was een
immense vergaarbak van sociale experimenten. De lijst van deze
ervaringen is ver van volledig. De creatieve energie van de
massa’s kwam op een nooit geziene schaal tot uitbarsting. Er
kwamen nieuwe actiemethodes en initiatieven, een gedurfde
renovatie in de strijd voor het socialisme. Enkel door terug te
grijpen op dit reservoir aan ervaringen, door te steunen op wat
daar werd verworven kan de revolutionaire beweging zich
doeltreffend bewapenen om haar taak te voltooien. Een taak
waarvan Mei 68 heeft getoond dat dit zowel mogelijk als de
noodzaakzakelijk was: de revolutie zoals die zal overwinnen in
de hoog geïndustrialiseerde landen van West-Europa.
Verschillende jaren al is er een heel
interessant debat aan de gang over de nieuwe strategie voor het
socialisme in West-Europa.[1] De
gebeurtenissen van Mei 68 hebben een definitief antwoord gegeven
op een groot aantal centrale vraagstukken die tijdens dit debat
werden gesteld. Tegelijkertijd werden er nieuwe vragen
opgeroepen. Op hun beurt worden zij verplicht die hier afwezig
waren gebleven om aan de discussie deel te nemen, ware het maar
om de feiten te verdraaien. Laten we het nu echter hebben over
de punten die de belangrijkste zijn en we zullen ze toetsen aan
de ervaring van Mei 68.
1. Het neokapitalisme en de objectieve
mogelijkheden van een revolutionaire actie van het westerse
proletariaat
Uit de revolutionaire golf van Mei 68 is
duidelijk gebleken dat — in tegenstelling met de fabeltjes
verspreid door de burgerij, die werden herhaald door de
sociaaldemocratie en door sommige auteurs die zich marxisten
noemen — het neokapitalisme er niet in slaagt om de economische
en sociale tegenstellingen eigen aan het systeem zo te beperken
dat iedere massale actie die objectief gezien kan leiden tot de
revolutie uitgesloten is.
De gevechten die plaatsvonden tijdens Mei 68
kwamen direct voort uit de tegenstellingen binnen het
neokapitalisme. De explosie was zo krachtig, de strijd zo
massaal. Bij de algemene staking waren er meer dan tien miljoen
arbeiders betrokken, met bedrijfsbezettingen. De beweging
verspreidde zich tot de lagen aan de rand van het proletariaat
en de middenklasse (‘oud’ en ‘nieuw’) — dat alles kan men niet
kunnen zonder de diepgaande ontevredenheid die heerste onder de
arbeiders. Een onvrede teweeggebracht door de dagdagelijkse
werkelijkheid van het proletarisch bestaan. Zij die zich hebben
blind gestaard op de groei van de levensstandaard gedurende de
laatste 15 jaar hebben niet begrepen dat het juist in die
periodes is waar de productiekrachten snel toenemen (periodes
van ‘versnelde ‘economische opleving’) dat het proletariaat
nieuwe behoeften gewoon wordt. Daardoor wordt de kloof tussen
behoeften en de koopkracht steeds groter.[2]
Evenmin hebben ze begrepen dat als de levensstandaard van de
arbeiders erop vooruit gaat, evenals hun technische vaardigheid
en hun cultuur en wanneer dan de sociale ongelijkheid en de
vrijheid op de werkplaats ontbreken, dat de vervreemding binnen
het productieproces dan wel heel intens wordt en de last op de
rug van het proletariaat zwaar om dragen.
Het neokapitalisme is erin geslaagd om de
omvang van de economische schommelingen te verzachten, om een
catastrofale crisis zoals in 1929 te vermijden. Dit verbergt
voor vele waarnemers het onvermogen om recessies uit te
schakelen. Tegenstellingen ondermijnen de lange periode van
groei, een groei die het Westen kende sinds de Tweede
Wereldoorlog (en in de VS sinds het begin van de oorlog). Er was
enerzijds de noodzaak om de groei veilig te stellen ten koste
van inflatie en anderzijds de noodzaak om een relatief stabiel
internationaal monetair systeem in stand te houden ten koste van
periodieke deflatie, een niet te vermijden tegenstelling. Dan
was er de evolutie naar een veralgemeende recessie in het Westen
die meer en meer duidelijk werd. Al deze tendensen liggen aan de
basis van de uitbarsting van Mei 68. De effecten van het
‘stabiliteitsplan’, het terug opduiken van wereldwijde
werkloosheid (vooral onder de jongeren) zijn voldoende
aanwijzingen. Het effect van de structurele crisis in sommige
sectoren (de scheepswerven van Nantes of Saint-Nazaire vormen
een flagrant voorbeeld) op de radicalisering in sommige streken
komt daar nog eens bovenop.
Het is veelbetekenend dat de crisis niet
opdook in een land met ‘verouderde’ structuren, gedomineerd door
een overtijds ‘laissez-faire’, maar in het modelland van het
neokapitalisme. Een land wiens ‘Methode’ werd aanzien als het
meest succesvolle voorbeeld van het neokapitalisme. Het land met
de meest dynamische genationaliseerde sector, ‘onafhankelijk’
van de private sector, wat sommige commentaren ertoe verleidde
om te spreken van een ‘staatskapitalistische’ sector. Het
onvermogen van het neokapitalisme om op langere termijn de
sociale tegenstellingen te beteugelen kreeg aldus een meer
universele betekenis.
De studentenbeweging heeft de rol gespeeld
van ontsteker. Het neokapitalisme is niet in staat gebleken om
op welke manier dan ook te voldoen aan de noden van de jongeren.
Ze worden aangetrokken tot de universiteit enerzijds door de
stijgende levensstandaard, anderzijds omdat er meer en meer
geschoolde arbeiders moesten gevormd worden als gevolg van de
derde industriële revolutie. Deze noden blijken uit de materiële
infrastructuur (gebouwen, laboratoria, huisvesting); de
autoritaire structuur van de universiteit; de inhoud van de
universitaire opleiding; de toegang tot een beroep voor hen die
zijn afgestudeerd en voor hen die door de aard van het systeem
verplicht worden om hun studies af te breken. De crisis van de
burgerlijke universiteit, de onmiddellijke oorzaak van de
uitbarsting van Mei 68, moet gezien worden als een onderdeel van
de crisis van het neokapitalisme en van de burgerlijke
maatschappij in haar geheel.
Tenslotte, raakte dit systeem zelf meer en
meer verstard, wat er ruimschoots toe bijdroeg dat de
sociaaleconomische tegenstellingen groter werden. Het had juist
tijdens een relatief lange periode die tegenstellingen beteugeld
— wat direct verbonden is aan de evolutie van de kapitalistische
economie zelf.[3] We hebben er
meermaals op gewezen dat de tendens tot planning, de tendens tot
‘globalisering’ van de economische problemen en sociale eisen,
niet in de eerste plaats het gevolg zijn van welbepaalde plannen
van deze of gene fractie van de burgerij. Ze vloeien voort uit
de behoeften eigen aan de hedendaagse kapitalistische economie.
De technologische vernieuwing gaat almaar vlugger en de cyclus
van het vast kapitaal wordt almaar korter. De grote burgerij
ziet zich verplicht om heel precies — en meerdere jaren op
voorhand — de afschrijvingen te berekenen die door
zelffinanciering moeten gebeuren. Hij die zegt geplande
afschrijvingen en investeringen zegt geplande kosten,
‘arbeidskosten’ inbegrepen. Dit ligt aan de basis van de
‘inkomenspolitiek’, van de ‘économie concertée’ en de
andere middelen. Middelen die gewoonlijk dienen om de
mogelijkheid voor een ‘normaal’ industrieel handelen te
beknotten om wijzigingen aan te brengen in de verdeling van het
nationaal inkomen zoals gewenst door het grootkapitaal.
Doch wegens haar groeiende onmacht kan het
traditioneel syndicalisme noch de werking van de marktwetten
noch de groter wordende ontevredenheid van de massa’s een halt
toeroepen. Op langere termijn wordt de arbeidersstrijd
explosiever, er wordt getracht in enkele weken terug te winnen
wat gedurende vele jaren verloren is gegaan. Stakingen, vooral
wanneer ze minder frequent voorkomen, worden heviger en worden,
in toenemende mate, wilde stakingen.[4]
Het grootkapitaal rest dan geen andere keuze, wil het deze
evolutie die voor het kapitaal een ernstige bedreiging vormt de
pas afsnijden, dan over te gaan van een sterke staat naar een
open dictatuur, zoals in Griekenland en Spanje. Maar zelfs in
dit geval — wat enkel mogelijk is indien de werkende massa een
serieuze nederlaag heeft geleden en vooraf
gedemoraliseerd was — kan een sterke beteugeling van de
sociaaleconomische tegenstellingen voor het kapitalisme enkel
leiden tot een nog explosievere situatie.
2. De karakteristieken van de revolutie in
de imperialistische landen
Wanneer ze onderzoeken of de socialistische
revolutie wel mogelijk zou zijn in West-Europa, gezien al de
‘verworvenheden’ onder het neokapitalisme en gezien de
‘massaconsumptie maatschappij’; verwijzen zowel de rechtse als
de ‘linkse’ critici naar 1918 (de Duitse revolutie) als naar
1944-45 (de overwinning van de Joegoslavische revolutie, de
Franse en Italiaanse revolutie, die beide voortijdig werden
afgebroken analoog aan de omstandigheden in Duitsland in 1918)
of zelfs naar de guerrilla. Voor de eersten is een militaire of
economische catastrofe definitief uitgesloten en het is dus
totaal utopisch om van het proletariaat ook maar iets anders te
verwachten dan reacties in reformistische zin. Voor de tweede
groep moet de kans op nieuwe revolutionaire opstanden gezien
worden in het licht van mogelijke crisissen van het catastrofale
type. Met andere woorden, ofwel is de revolutie definitief
onmogelijk geworden ofwel is de revolutie afgevoerd naar een —
wel erg mythisch — nieuw 1929.
Sinds het begin van de jaren 60 heb ik
gepoogd te reageren op deze schematische stellingen. Ik heb
verwezen naar een ander soort revolutie die in Europa mogelijk
is en zelfs waarschijnlijk. Moge de lezer me toestaan hem eraan
te herinneren wat ik hieromtrent heb geschreven begin 1965:
‘Eerder heb ik aangetoond waarom het
neokapitalisme bovendien geen einde kan stellen aan de
oorzaken van de ontevredenheid bij de arbeiders en dat de
kans nog heel groot is dat het komt tot een aanzet van
machtige strijdbewegingen — zoniet onvermijdelijk. Maar kan
deze strijd een revolutionair karakter aannemen, en dit
binnen een welvaartstaat? Of zullen ze noodzakelijk beperkt
blijven tot reformistische doelen, zolang als ze plaats
vinden in een klimaat van min of meer grote voorspoed?
Vooraleer we antwoorden op deze opmerking
moeten we de zaken eerst iets van meer dichtbij bekijken.
Als die opmerking niets anders betekent dan dat er in het
huidige economische klimaat geen herhaling zal plaats vinden
van de Duitse revolutie uit 1918 of de Joegoslavische
revolutie van 1941-1945 , dan is dat eenvoudig de waarheid.
We hebben die waarheid al eerder onderschreven en die ligt
vervat in de hypothese die we eerder stelden. En dit brengt
ons tot het punt waar het om gaat: zijn dit soort revoluties
de enige die kunnen leiden tot het omverwerpen van het
kapitalisme? Neen, er bestaat een ander historisch model
waar we kunnen naar verwijzen: de algemene staking in juni
1936 in Frankrijk (en van mindere omvang, de algemene
staking in België van 1960-61, die bijna een analoge
situatie in het leven riep als die van 1936).
Het is perfect mogelijk dat in het
huidige algemeen economisch klimaat — de ‘neokapitalistische
overvloed’ of de ‘massaconsumptie maatschappij’ — de
arbeiders meer en meer geradicaliseerd geraken als het
gevolg van een hele reeks sociale, politieke, economische en
zelfs militaire crisissen (inkomenspolitiek, loonstop,
anti-vakbondsmaatregelen, autoritaire praktijken, plotse
monetaire crisissen, protestbewegingen tegen de
imperialistische agressiepolitiek, imperialistische
militaire allianties, het gebruik van tactische kernwapens
in zogenaamde oorlogen, enz...) en eenmaal geradicaliseerd,
zal dit de aanzet zijn tot strijd die veel verder zal gaan,
tijdens dewelke de arbeiders beginnen de band te leggen
tussen hun onmiddellijke eisen en een programma van
antikapitalistische structuurhervormingen, tot de strijd
eventueel uitloopt op een algemene staking die het regime
omverwerpt of een dubbele macht instelt’.[5]
Ik verontschuldig mij voor dit lang citaat.
Hoe dan ook, het bewijst dat dit soort revolutionaire crisis dat
uitbarstte tijdens Mei 68 ruimschoots had kunnen worden voorzien
en niet als onwaarschijnlijk of uitzonderlijk. Het bewijst ook
dat de socialistische of communistische organisaties zich jaren
geleden heel goed hadden kunnen voorbereiden op dit soort
revolutie, zo de leiders het tenminste gewild hadden en de
tegenstellingen binnen het neokapitalisme hadden begrepen.
Dit soort uitbarsting had je zelfs kunnen
voorspellen, er waren al twee voorproeven geweest: december
1961-januari 1962 in België, juni -juli 1965 in Griekenland. Na
de gebeurtenissen van Mei 1968 kan er geen twijfel meer bestaan,
de mogelijke revolutionaire crisis in het Westen zal er als
volgt uitzien (op voorwaarde dat er geen radicale wijziging komt
in de economische toestand of een dat er een wereldoorlog
uitbreekt) : een massale staking die verder gaat dan de
‘normale’ objectieven, en het institutioneel kader van de
kapitalistische staat en samenleving overstijgt.
Rekening houdend met het debat dat heeft
plaatsgevonden binnen de internationale socialistische beweging
over de grote lijnen van de antikapitalistische strategie in
West-Europa, duiden de gebeurtenissen van Mei 68 op meerdere
bijkomende punten. De ruwe schets van de karakteristieken van de
socialistische revolutie in West-Europa waaraan we in 1965
begonnen zijn moeten we met die punten aanvullen.
Eerst, wanneer de tegenstellingen, die zolang
binnen het neokapitalisme beteugeld werden, losbarsten en
massale acties met een explosief karakter op gang komen dan
krijgen we een algemene staking, massaal in omvang, die de
‘vreedzame staking die perfect kalm verloopt’ overstijgt. De
algemene staking overkoepelt uiteenlopende soorten acties die
onze bijzondere aandacht verdienen: fabrieksbezettingen, grotere
en meer vastberaden stakingsposten, er komt een onmiddellijk
antwoord op elke vorm van repressief geweld, demonstraties
lokken schermutselingen uit met de ordediensten, er worden zelfs
barricades opgeworpen.
De reformisten en neoreformisten zien zich
verplicht om de spontane en onafwendbare oorzaak van
deze radicalisering van de actie te verhelen en om geloof te
geven aan de schandelijke stelling over ‘linkse provocateurs’
die samenzweren om ‘gewelddadige incidenten’ uit te lokken in
het belang van het gaullisme[6].
Hierbij zien ze zich verplicht af te zien van het feit dat
gelijkaardige demonstraties reeds hadden plaats gevonden tijden
de algemene staking van 1960-61 in België (barricades in de
straten van Henegouwen, de aanval op het station van Guillemins
in Luik); dat in 1967 jonge arbeiders massaal tot dit soort
acties overgingen tijdens de stakingen in Mans, Caen, Mulhouse,
Besançon en elders in Frankrijk, dat in Italië de radicalisering
van jonge arbeiders gepaard ging met analoge actie middelen
(Triëste, Turijn) en dat zoiets zelfs gebeurde in
West-Duitsland. Met andere woorden, in plaats van Pompidou’s
belachelijk standpunt bij te treden van een ‘internationale
samenzwering’ moeten we openlijk stellen dat de wending die de
strijd van de massa’s heeft genomen spontaan van aard is. Dat
die werd veroorzaakt door objectieve factoren die we openbaar
moeten maken, in plaats van het kleinburgerlijk karakter van de
studenten aan te klagen, de ‘politieke onrijpheid’ van de jeugd
of de rol van de legendarische provocateurs.
Het is niet moeilijk om te begrijpen waarom
iedere radicalisering van de klassenstrijd wel heel snel leidt
tot een gewelddadige confrontatie met de ordediensten. Twintig
jaar lang werd het repressieapparaat onophoudend versterkt en er
kwamen een hele boel wetsontwerpen om in West-Europa stakingen
en betogingen in te tomen. Zo in ‘normale tijden’ de arbeiders
niet kunnen rebelleren tegen deze repressieve wetsontwerpen, dan
is dit niet langer zo tijdens een massale staking, die hen plots
doet beseffen welke immense kracht er uitgaat van hun
collectieve actie. Abrupt en spontaan beseffen ze plots dat de
‘bestaande’ orde een burgerlijke orde is erop gericht om de
ontvoogding van het proletariaat te fnuiken. Ze beseffen plots
dat hun strijd niet verder kan gaan zonder dat ‘bewakers’ van
deze ‘orde’ meer en meer smeerlapperijen uithalen. Dat de
ontvoogding eeuwig tevergeefs zal blijven zo de werkers respect
blijven opbrengen voor de regels van het spel door hun vijanden
opgesteld om de revolte te wurgen.
Dat enkel een minderheid aan jonge arbeiders
het voortouw nam in dit soort gevechten, zolang dit soort strijd
nog beperkt bleef; dat het jonge arbeiders waren die zich
intuïtief het meest identificeerden met de ‘studenten’
barricades, dat het bij Flins en Peugeot/Sochaux meestal jonge
arbeiders waren die het meest vastberaden ingingen op de
provocaties van de ordediensten — dat doet helemaal niks af van
onze analyse. Bij iedere revolutionaire golf is het altijd een
relatief kleine minderheid die nieuwe vormen van radicale actie
uittest. In plaats van te sneren over de ‘anarchistische theorie
van actieve minderheden’, zouden de leiders van de PCF beter
lezen wat Lenin verteld heeft over dit onderwerp.[7]
Bovendien wegen de nederlagen en ontgoochelingen uit het
verleden en de ideologische misvormingen, het resultaat van
onafgebroken propaganda ten voordele van een ‘vreedzame en
parlementaire weg’, minder zwaar op de jonge generatie dan op
hun ouders.
Het is een illusie ook maar te geloven dat,
en de gebeurtenissen van Mei 68 bewijzen het, een periode van
dubbele macht langere tijd kan aanhouden, dat arbeiderscontrole
gradueel kan verworven worden en geïnstitutionaliseerd, alsook
antikapitalistische structuurhervormingen, en dit in een
prerevolutionaire of revolutionaire periode waar de
klassenstrijd almaar heviger wordt.
De macht van de burgerij zal nooit aan het
wankelen gebracht worden door opeenvolgende kleine
verworvenheden. Er moet plots een brutale wijziging optreden in
de krachtsverhoudingen. Het kapitaal vindt altijd, en zal altijd
de middelen vinden om die verworvenheden te integreren binnen
het systeem. Eenmaal de krachtsverhoudingen zich radicaal
wijzigen zullen de massa’s spontaan de macht van de burgerij aan
het wankelen brengen. De dubbele macht is een situatie waarbij
het veroveren van de macht objectief mogelijk is, waarbij de
macht van de burgerij verzwakt, en waarbij enkel het overwicht
van de reformistische of halfreformistische tendensen de acties
van de massa’s halverwege een halt heeft toegeroepen.
In die zin bevestigt Mei 68 de wetmatigheid
van elke revolutie. Er zijn zulke brede krachten bij betrokken,
de inzet is zo groot, de kleinste vergissing, het minste
gedurfde initiatief, van welke zijde ook, kan in enkele uren
tijd de situatie radicaal doen omslaan. Bijgevolg is het een
illusie te geloven dat men dit extreem onstabiele evenwicht voor
meerdere jaren kan ‘bevriezen’. De burgerij ziet zich verplicht
bijna ogenblikkelijk terug te winnen wat de massa’s aan macht
hebben afgenomen. De massa’s, willen ze niet toegeven aan hun
tegenstander, zijn wel bijna ogenblikkelijk verplicht om nog
meer overwinningen te behalen. Op die manier is het gegaan in
alle revoluties en zal het in de toekomst ook gaan.[8]
3. Het centraal strategisch probleem
Hoe zwak en hoe groot het onvermogen van de
traditionele organisaties van de arbeidersklasse wel is ,
eenmaal dat ze worden geconfronteerd met het probleem van een
mogelijke revolutionaire uitbarsting in West-Europa wordt
duidelijk bewezen door de houding van Waldeck Rochet, de
algemene secretaris van de PCF. Hij formuleerde de keuze
waarbinnen, volgens hem het Franse proletariaat in Mei 68
gevangen zat, als volgt:
De keuze die we in mei moesten maken was
in feite zo:
- of, op zulk een manier te werk gaan dat de staking de kans
bood dat de belangrijkste eisen van de arbeiders werden
ingewilligd en tegelijkertijd een politiek voeren waarbij we
probeerden de nodige democratische hervormingen met
constitutionele middelen tot stand te brengen. Dit was het
standpunt van de Partij.
- of gewoon een krachtproef aangaan, met andere woorden de
weg inslaan naar een opstand: dat betekende dat zo we
probeerden het regime met geweld over te nemen we een
toevlucht dienden te zoeken tot de gewapende strijd. Dit was
het avonturistisch standpunt van sommige uiterst linkse
groepen.
Maar gezien de ordediensten aan de kant
stonden van de gevestigde orde[9]
en gezien de overgrote meerderheid van de bevolking totaal
vijandig stond tegenover zulk een avontuur, is het duidelijk
dat een dergelijke richting inslaan gewoon betekende dat men
de arbeiders naar het slachthuis leidt en dat je niets
anders wilde dan de arbeidersklasse en haar voorhoede
verpletteren.
Wel wij zijn niet in deze val getrapt. Want dit was het ware
plan van het gaullistisch regime.
Inderdaad hun berekeningen waren simpel: geplaatst tegenover
een crisis die ze met hun antisociale en antidemocratische
politiek zelf hadden uitgelokt, rekenden ze erop uit deze
crisis hun voordeel te halen om zo een definitieve en
beslissende slag toe te brengen aan de werkende klasse, aan
onze Partij en aan de democratie’.[10]
Met andere woorden: of het doel van de
algemene staking van 10 miljoen arbeiders[11]
moest beperkt blijven tot onmiddellijke eisen, d.w.z. tot enkel
een deel van het minimumprogramma, of men moest in één tijd zich
in de gewapende strijd gooien. Het was het een of het ander, het
minimum of het maximum. Daar men niet op een onmiddellijke
opstand voorbereid was moest men wel uitzien naar een nieuwe
reeks overeenkomsten van Matignon. We kunnen dus besluiten dat,
daar men bij het begin van een algemene staking nooit
voorbereid zal zijn op een onmiddellijke opstand — en zeker niet
als men verder gaat met het bij de massa’s en zijn eigen partij
‘respect voor de wettelijkheid’ in te hameren — men enkel
strijd zal leveren als het gaat om onmiddellijke eisen.
Kan men zich nog een standpunt inbeelden dat
verder verwijderd is van het marxisme, laat staan van het
leninisme?
Wanneer het burgerlijke regime nog stabiel
is, en sterk, zou het inderdaad absurd zijn om te mobiliseren
voor een revolutionaire actie die gericht is op de onmiddellijke
overname van het kapitaal. Als je zoiets doet stort men zich in
een zekere nederlaag. Maar hoe wil men komen van een stabiel en
sterk regime tot een zwak regime, dat wankelt en in staat van
ontbinding verkeert? Door een plots mirakel? Wil men de
krachtsverhoudingen wijzigen, zijn er dan geen krachtige
rukwinden nodig die het regime doen wankelen? Brengen dergelijke
rukwinden geen ontwikkeling op gang die de burgerij
meer en meer verzwakt? Is het dan niet elementair voor een
partij die zich op de arbeidersklasse beroept — en zelfs op de
socialistisch revolutie — om die ontwikkeling tot het uiterste
te stimuleren? Kan dit als automatisch iedere andere strijd dan
voor onmiddellijke eisen wordt uitgesloten ... zolang de tijd
niet rijp is voor een directe gewapende opstand waarvan de
overwinning al op voorhand moet gegarandeerd zijn?
Betekent een staking van tien miljoen
arbeiders met bedrijfsbezettingen niet dat de macht van het
kapitaal aanzienlijk werd beknot? Zouden we dan niet proberen om
de kloof nog groter te maken, om greep op de vijand te krijgen,
zodat het kapitaal niet langer bij machte is om de
krachtsverhoudingen snel in haar voordeel te wijzigen? Kan het
anders, dan door de macht uit de handen van het kapitaal te
rukken, willen we dit doel bereiken, de macht in de bedrijven,
de macht op straat — m.a.w. door de overgang te maken van een
strijd voor onmiddellijke economische eisen naar een strijd voor
antikapitalistische structuurhervormingen, voor overgangseisen?
Als men bewust van dit gevecht afziet om dit te bereiken; als
men zich bewust beperkt tot een strijd voor directe eisen;
worden dan al niet de voorwaarden geschapen die de
krachtsverhoudingen wijzigen ten gunste van de burgerij, voor
een snelle ommekeer? Uit heel de geschiedenis van het
kapitalisme blijkt dat deze, wanneer haar macht bedreigd is,
bereid is toe te geven op materiële eisen. De burgerij weet maar
al te goed dat als ze erin slaagt haar macht te behouden het
haar later zal lukken om gedeeltelijk terug te nemen wat ze
gegeven heeft (door stijgende prijzen, taksen, werkloosheid,
enz.) gedeeltelijk door het te verteren door hogere
productiviteit. Terloops, een burgerij die bang gemaakt is door
een buitengewone staking, maar die in het bezit blijft van de
staatsmacht, zal, van zodra de beweging terugloopt, direct in
het tegenoffensief gaan en de repressie hanteren. De
geschiedenis van de arbeidersbeweging leert ons: een partij in
de greep van het dilemma van Waldeck Rochet zal nooit de
revolutie maken, zal onvermijdelijk de nederlaag lijden.[12]
Daar ze weigeren betrokken te raken bij
die ontwikkeling die leidt van de strijd voor onmiddellijke
eisen naar een gevecht om de macht, via de strijd voor
overgangseisen en het scheppen van organen van dubbele macht,
zijn reformisten en neoreformisten veroordeeld om iedere
revolutionaire actie te zien als een ‘provocatie’ die de massa’s
verzwakt en de reactie versterkt! Dit was het refrein van de
Duitse sociaaldemocratie in 1919, in 1920, in 1923, in 1931-33.
Het was de fout van ‘linkse avonturiers, anarchisten,
putschisten, spartakisten, bolsjewieken’ (in die tijd was er nog
geen sprake van trotskisten) toen de burgerij de meerderheid
veroverde in de Grondwetgevende Vergadering van Weimar. Hun
‘gewelddadige acties’ hadden het volk schrik aangejaagd,
kreunden in 1919 Scheidemann en compagnie. Het was de fout van
de communisten dat de nazi’s sterker waren geworden. De dreiging
van de revolutie deed de middenklasse overlopen naar de
contrarevolutie, herhaalden ze in 1930 -33.
Het is betekenisvol dat zelfs Kautsky in 1918
begreep dat, tijdens een sterke massale staking, de arbeiders
zich niet kunnen beperken tot de traditionele manier van actie
voeren of tot traditionele vormen (vakbonden en verkiezingen)
maar moeten overgaan tot hogere vormen van organisatie, m.a.w.
het opzetten van comités, van het sovjettype, verkozen door de
arbeiders. Lenin niettemin kastijdde in 1918 de aarzelingen,
tegenspraak en het eclecticisme van Kautsky. Hoeveel harder zou
hij te keer gegaan zijn tegen argumenten van Waldeck Rochet als:
zolang we niet in staat zijn om een zegevierende gewapende
opstand te beginnen is het beter de burgerij niet op stang te
jagen en ons te bepreken tot looneisen en verkiezingen — dit op
een ogenblik dat Frankrijk de grootste staking uit haar
geschiedenis kende. De arbeiders bezetten de bedrijven, de
federatie van politieagenten kondigde aan dat ze zich niet
langer liet gebruiken voor repressieve doeleinden. De Bank van
Frankrijk kon niet langer bankbiljetten drukken bij gebrek aan
arbeiders die bereid waren om te werken — het meest zichtbare
teken van de onstabiliteit van de burgerlijke macht. Perifere
sociale lagen als architecten, professionele wielrenners, lager
hospitaal personeel, notarissen begonnen het regime te
‘contesteren’.
Een discussie over wat een ‘machtsvacuüm’ is,
abstract gesteld, is duidelijk nutteloos. Maar Waldeck Rochet,
die de stelling van de Gaulle van een ‘complot’ overnam (volgens
zijn versie zijn het de gaullisten die het hebben bedacht) en
die dus een analyse van de klassenstrijd verving door
demonenleer, moet zich toch herinneren dat hetzelfde regime, met
zijn instemming, dat de werkende klasse ten alle prijze in de
‘val’ wilde lokken voor een krachtproef, in haar haast bijna
struikelde om de vakbondsleiders te ontmoeten en zo de staking
te beëindigen in ruil voor wezenlijke materiële toegevingen.
Zo het echte doel van de Gaulle ware geweest
om een ‘krachtproef uit te lokken’ dan ware zijn manier van
handelen heel duidelijk geweest: iedere dialoog met de vakbonden
weigeren zolang de bedrijven bezet bleven. De krachtproef zou
binnen de termijn van enkele weken onvermijdelijk geweest zijn.
Hoe dan ook, het gaullistische regime is zulk een stommiteit uit
de weg gegaan en daar had het goede redenen voor! Hun oordeel
dat de krachtsverhoudingen in het nadeel van de burgerij
uitvielen was veel nauwkeuriger dan wat Waldeck Rochet ten
berde brengt. Met andere woorden het regime wilde geen
krachtproef maar dat de staking werd beëindigd, zo snel als
mogelijk, en tegen elke prijs. Met andere woorden, de stelling
over een ‘valstrik’ is enkel een mythe met als doel om de
aandacht af te leiden van het echte probleem.[13]
Hoe dan ook, als er zulk een ‘plan’ van de Gaulle had bestaan,
dan was het op 30 mei kristalhelder geweest: stop de staking zo
snel als mogelijk en ga dan naar verkiezingen. Welke was de
reactie van de PCF? Ze liepen onverwijld in deze ‘valstrik’ en
tot op zekere hoogte verweten ze de stakers dat ze ‘het regime
hielpen om verkiezingen uit de weg te gaan’! En wat was het
resultaat?
Al die spitsvondige argumenten omtrent de
vraag of er in mei een echt machtsvacuüm had bestaan of dat de
Gaulle zijn ‘bedoeling was om zich terug te trekken en het
terrein te verlaten’ behoren tot dezelfde rangorde als die
toespelingen over samenzweringen, trucjes en ‘provocateurs’. Ze
stellen dit in de plaats van een serieuze analyse van de
krachten die in het spel waren en de dynamiek en samenhang van
de verhouding tussen hen.
Het ‘machtsvacuüm’ is geen kant en klare gift
die de geschiedenis ons verleent, waarop we passief zitten te
wachten, of dat er komt aan de hand van een verkiezingscampagne,
zodat we er ons naar schikken dat we het nooit zullen meemaken.
Het ‘machtsvacuüm’ is enkel het hoogtepunt van een heel proces
waarbij de krachtsverhoudingen wijzigen ten nadele van de
dominerende klasse. Zelfs Kerenski had niet ‘de bedoeling om
zich terug te trekken en het terrein te verlaten’ enkele uren
voor de Oktoberopstand. Het gaat er niet om nu een scholastiek
debat te voeren over wat nu een echt ‘machtsvacuüm’ is. Het gaat
erom in de massastrijd op zulk een manier tussen te komen dat de
krachtsverhoudingen te nadele van de krachten van het kapitaal
worden versneld. De strategie gericht om de echte macht uit de
handen van de burgerij te rukken terzijde gelaten, is
onophoudelijke propaganda ten voordele van de revolutie, zelfs
als de voorwaarden nog niet ‘volledig’ rijp zijn, een
noodzakelijke voorwaarde voor het succes.[14]
Het centrale strategische probleem is daarom
juist, hoe ontzenuwen we het dilemma: enkel economische
stakingen en verkiezingen (m.a.w., business as usual) of directe
gewapende opstand, zo alle voorwaarden voor een overwinning op
voorhand verzekerd zijn! Het is duidelijk dat algemene stakingen
als december 1960-januari 1961 in België en Mei 68 — vooral als
er nieuwe vormen van radicale strijd opduiken — kunnen en moeten
leiden tot meer dan looneisen, zelfs wanneer de voorwaarden voor
een gewapende strijd geenszins aanwezig zijn. Ze kunnen en
moeten resulteren in het veroveren door de massa’s van reële
macht, tot controle en veto’s die een dubbele macht scheppen Ze
moeten de klassenstrijd zo scherp maken, dat de voorwaarden rijp
worden voor een revolutionaire greep naar de macht.
4. De spontane massa’s, dubbele macht en
de revolutionaire partij
We zouden er kunnen van uitgaan dat de
studenten in mei 68 heel zeker de bedoeling hadden om de
revolutie te maken maar dat de overgrote meerderheid van de
arbeiders zich beperkte tot een economische strijd zoals de
vakbondsleiders het wilden. Zo schaarden ook M. Duverger, Jean
Dru en anderen zich achter de analyse van de PCF.
Het is heel moeilijk om te weten wat de
arbeiders echt dachten tijdens de meidagen, er werd hen niet
naar hun mening gevraagd. Als men het werkelijk had willen weten
ware dit niet zo moeilijk geweest. Men diende enkel in elk
bedrijf de arbeiders op een algemene vergadering bijeen te
roepen. Hen vragen om hun mening in het lang en in het breed
kenbaar te maken, of er beslist werd of de bedrijven door de
arbeiders zouden bezet worden, om toe te zien of er de breedst
mogelijke vorm van arbeidersdemocratie heerste, op te roepen om
bij ieder keerpunt van de staking afgevaardigden van
verschillende bedrijven samen te brengen. Kortom, in het kader
van de algemene staking verkozen stakingscomités oprichten met
afgevaardigden die ieder ogenblik kunnen herroepen worden. Het
model van voortdurende discussie en debat onder het kritisch oog
van de massa’s, naar het voorbeeld van de sovjets — aangeprezen
voor zulke stakingen door Lenin, Trotski en Rosa Luxemburg en
zelfs door Kautsky in 1917. De officiële leiders van de Franse
arbeidersbeweging staan ver af van zoiets, zelfs van Kautsky.[15]
De vakbondsleiders wilden zulke massale
bezettingen en dergelijke debatten hoe dan ook vermijden. Ze
poogden met alle middelen de revolutionaire woordvoerders van de
studenten de toegang tot de fabrieken te ontzeggen. Dit bewijst
dat ze niet zeker waren hoe de arbeiders zouden reageren. Het
feit dat waar de arbeiders werden bijeengroepen om de ‘akkoorden
van Grenelle’ goed te keuren die met een overgrote meerderheid
werden verworpen. Dit is een ander bewijs dat de arbeiders op
een instinctieve manier de fase willen overstijgen van een
beweging die enkel gericht is op directe eisen.
Verder kan men zich afvragen: als het enkel
looneisen waren die de arbeiders stelden waarom zijn ze dan
spontaan tot de bezetting van hun bedrijven overgingen? De
laatste twintig jaar zijn de Franse arbeiders betrokken geweest
bij talrijke acties voor looneisen. Deze acties hadden nooit het
niveau van Mei 68. De manier van actie voeren heeft nooit deze
van Mei 68 ook maar benaderd. Door de bedrijven te bezetten,
door op straat te komen met tien, — en soms met honderdduizenden
— door de rode vlag te hijsen op hun werkplaatsen, met slogans
als: ‘tien jaar volstaat’; ‘de fabrieken aan de arbeiders’;
‘arbeidersmacht’; ‘de macht aan de arbeiders’, drukte de massa
aspiraties uit die veel verder gingen dan economische eisen.[16]
Maar er is nog meer overtuigend
bewijsmateriaal dat de arbeiders verder wilden gaan dan enkel
‘voor lonen en goede verkiezingen’ Het is hun manier van doen
daar waar zij de mogelijkheid hadden om hun vrije wil door te
voeren, waar het scherm was doorbroken of weggehaald,
waar er massale bedrijfsbezettingen plaatsvonden, waar
initiatieven vanuit de basis konden vertrekken. Van deze
ervaringen hebben we nog geen inventaris, maar de lijst is reeds
indrukwekkend;
- in de CSF fabriek in Brest besloten de arbeiders de productie
verder te zetten, maar ze produceerden wat ze zelf belangrijk
vonden, namelijk walkietalkies om de stakers en betogers te
helpen om zich tegen de ordediensten te verdedigen;
- in Nantes probeerde het stakerscomité het vervoer van en naar
de stad onder controle te krijgen; ze verdeelden pasjes om
voertuigen te mogen gebruiken en blokkeerden de toegangen tot de
stad met barricades. Het gebeurde dat hetzelfde comité zelfs
krediet bewijzen gebruikte die aanvaard werden als ruilmiddel
door sommige winkeliers en landbouwers;
- te Caen verbood het comité voor 24 uur elke toegang tot de
stad;
- te Vitry, in de bedrijven van Rhône-Poulenc besloten de
stakers rechtstreeks met de landbouwers handel te drijven,
probeerden dit experiment naar andere firma’s uit te breiden en
bediscussieerden hoe ze konden overgaan tot een ‘actieve
staking’ (m.a.w. om terug te gaan werken, maar dan voor
zichzelf, volgens hun eigen plannen), niettemin besloten ze dat
laatste experiment op te schorten, ondanks het feit dat
ondertussen enkele firma’s bereid waren om hun voorbeeld te
volgen;[17]
- in de Moreaux Cement Werken stemden de arbeiders tijdens een
algemene vergadering, om de manager te ontslaan. Ze weigerden
het voorstel van de werkgever om een nieuwe stemming te houden.
De manager werd daarop naar een andere afdeling van de diezelfde
Cement Werken overgeplaatst, waar uit solidariteit met de kerels
van Moreaux de arbeiders onmiddellijk in staking gingen — voor
de eerste keer in de geschiedenis van dit bedrijf;
- in de fabriek van Wonder Batteries te Saint Ouen verkozen de
stakers een comité, en om hun afkeer te tonen voor de
reformistische politiek van de CGT barricadeerden ze zichzelf
binnen het bedrijf en weigerden de toegang aan de officiële
vertegenwoordigers van de vakbond;
- in Saclay vorderden de arbeiders van het nucleaire energie
centrum materialen van de firma om de staking te ondersteunen;
- op de scheepswerven van Rouen namen de arbeiders de jongeren
in bescherming die revolutionaire litteratuur kwamen verkopen en
verhinderden de CRS, die hen waren gevolgd, om hen te
arresteren;
- in verscheidene drukkerijen in Parijs drongen de arbeiders
erop om de krantenkop (Le Figaro) te wijzigen of
weigerden een dagblad (La Nation) te drukken daar het
direct schade aan de staking berokkende;
- in Parijs organiseerde de CLEOP (studenten-arbeiders-boeren
verbindingscomité) voedselkonvooien ondersteund door
landbouwcoöperatieven, ze verdeelden de producten direct aan de
bedrijven of ze verkochten aan de kostprijs (kippen aan 80
centiem de kilo, eieren aan 11 centiem het stuk);
- bij Citroën in Parijs was er een bescheiden poging om te
proberen de voertuigen op te vorderen met als doel de stakers
ter hulp te komen;[18]
- misschien het schitterendste voorbeeld: op de Atlantic Yards
in Saint-Nazairre bezetten de stakers de werf en weigerden
tien dagen lang een lijst voor te leggen van directe
economische eisen ondanks de druk van het vakbondsapparaat.
Moest deze opsomming volledig zijn dan zou
men niet langer ontkennen hoe spontaan de arbeidersklasse haar
lot in eigen handen heeft genomen, hoe ze de samenleving
herschikte volgens haar denkbeelden en idealen? Is het dan enkel
een strijd om economische eisen of is het enkel een ‘typische’
staking? Is het dan geen staking waarvan de actievormen, de
omvang en de logica de massa’s zelf aanzetten om verder te gaan
dan directe eisen?[19]
Een argument tegen dit standpunt putte men
uit het resultaat van de wetgevende verkiezingen en de plotse
gaullistische vloedgolf. Maar zulke argumenten zijn sterk
gekleurd door parlementaire kortzichtigheid door gefingeerde
onwetendheid over wat burgerlijke democratieën dan wel
zijn.
In de eerste ronde behaalde de linkerzijde 41
% van de stemmen en de gaullisten 44 %. Echter, we moeten
rekening houden met een groot aantal arbeiders dat zich
onthield, die de politiek van de grote arbeidersorganisaties de
rug hadden toegekeerd vol afschuw en die niettemin voor acties
beschikbaar bleven. Er waren de honderdduizenden jongeren die in
Mei 68 in de voorhoede hadden gestreden maar die door het
ondemocratisch verkiezingssysteem niet konden stemmen, de
300.000 inbegrepen die — hoewel ouder dan 21 jaar — niet mochten
stemmen omdat het regime weigerde hen toe te laten op
kieslijsten die nog niet waren aangepast. Dan mag men zonder
enig overdrijven stellen dat, zelfs na de immense ontgoocheling
van de 30ste mei, de krachten van links en die van het gaullisme
in evenwicht waren.
Meer nog, zo er toch een evenwicht was, dan
is dit er gekomen na een succesvol manoeuvre van de Gaulle en na
een lamentabele tactische nederlaag van de linkerzijde. Deze
laatste had de spelregels aanvaard zoals ze door de
klassenvijand waren opgelegd; m.a.w. de staking beëindigen,
louter en alleen op basis van economische eisen; het de
facto erkennen van de repressie tegen uiterst links;
verkiezingen als oplossing voor de vitale problemen die waren
gesteld door Mei 68. Kan er een ogenblik aan getwijfeld worden
dat, als het initiatief in handen van de linkerzijde was
gebleven, als deze laatste er was in geslaagd om met het enorme
kapitaal aan strijdvaardigheid, dynamiek en begeestering die
zich gedurende de vier weken van Mei 68 had opgestapeld te
verzilveren. Arbeiderscontrole invoeren, democratisch verkozen
buurt en fabriekscomités vormen, gefedereerd en geconfedereerd
op nationaal vlak, gewapende stakingsposten, drukkerijen ter
beschikking van het volk, bovenop de eis tot economische
genoegdoening — kan er dan aan getwijfeld worden dat de 45 %
stemmen die de linkerzijde vertegenwoordigt in de Franse natie
op de avond van 28 juni meer zou zijn dan 50 %?
De geschiedenis leert ons dat als de ‘schrik
voor een burgeroorlog’ de politieke keuze bepaalt van de
middenklasse en van de ‘vlottende kiezer’ er een tendens is om
over te hellen naar de sterkste kant. De verleiding om de kant
te kiezen van wie aan de winnende hand is, de aantrekkingskracht
van wie het meest doortastend en vastberaden is, dit geeft
uiteindelijk de doorslag.[20] In
die zin heeft de Gaulle de strijd gewonnen op de avond van 30
juni, veel meer dan door rond zich de ‘partij van de vrees’ te
groeperen. Door zijn aarzelende politieke tegenstrevers te
verschalken, die geen verbeelding aan de dag legden, verlamd als
ze waren, en die capituleerden.
Het bezwaar dat telkens wordt geopperd tegen
de strategie van de antikapitalistische structuurhervormingen,
tegen de strategie van de overgangseisen, waarvoor ik pleit, is
dat die enkel door de grote arbeidersorganisaties, industriële
en politieke, in de praktijk kan worden gebracht. Enkel deze
organisaties kunnen een beschermende dam opwerpen tegen de
voortdurende infiltratie binnen de arbeidersklasse van de
burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën. En zo blijft, in
dit opzicht, deze laatste veroordeeld om zich te beperken tot
een strijd voor directe economische eisen. De ervaring van Mei
68 heeft deze pessimistische stelling volledig ontkracht.
Heel zeker, vakbonden en partijen die niet in
het kapitalistische systeem zijn ingekapseld, die arbeiders
aanhoudend oproepen in een geest van verzet en strijd tegen het
systeem, dat zou een sterke troefkaart zijn bij de versnelde
rijping van het revolutionaire klassenbewustzijn. Maar dan nog
zijn deze vakbonden en partijen geen voldoende instrument om de
macht te veroveren. De ervaring van Mei 68 heeft ons geleerd dat
als er geen revolutionaire voorhoede met massa inplanting voor
handen is, dat het proletariaat evengoed dat klassenbewustzijn
verwerft. Het wordt gevoed door alle praktische ervaringen van
wat er aan tegenstellingen bestaan binnen het neokapitalisme,
ervaringen die de arbeiders accumuleren, door de jaren heen.
Spontane actie is de embryonale vorm van
organisatie, was Lenin gewoon te zeggen. Door de ervaring van
Mei 68 kunnen we nagaan wat de huidige betekenis van die
opvatting zou kunnen zijn. De spontaneïteit van de arbeiders is
nooit zuiver spontaan. Het werk van de voorhoedegroepen onder de
arbeiders — soms door een enkel ervaren revolutionaire militant
— is een kracht die invloed heeft. Hun hardnekkigheid wordt
juist dan beloond wanneer de sociale koorts zijn hoogste punt
bereikt. Doorheen de arbeidersspontaneïteit begint zich dan een
bredere voorhoede te organiseren. In de tijdspanne van enkele
weken hadden duizenden arbeiders begrepen dat de socialistische
revolutie in Frankrijk mogelijk was. Ze hebben begrepen dat ze
zich met dat doel voor ogen moeten organiseren. Met duizenden
draden weven ze banden met de studenten, met de intellectuelen,
met de groepen van de revolutionaire voorhoede. Groepen die
beetje bij beetje gedaante geven aan de toekomstige massapartij
van het Franse proletariaat en waarvan de JCR reeds blijkt de
meest solide en dynamische kern te zijn.
Ik ben geen naïeve bewonderaar van de pure en
simpele spontaneïteit van de arbeidersklasse. Zelfs al is dit
iets nieuw en waardevols gezien het conservatisme van de
bureaucratische apparaten,[21]
dan heeft het duidelijk zijn beperkingen als het geconfronteerd
wordt met het staatsapparaat en een hoog gespecialiseerde en
gecentraliseerde repressiemachine. Nergens heeft de werkende
klasse spontaan het kapitalistische regime en de nationale staat
omver geworpen, en het zal er ongetwijfeld ook nooit in slagen
om het te doen. Zelfs al is het in staat om de organen van
dubbele macht uit te breiden over een volledig land, de omvang
van Frankrijk. Zo dit niet onmogelijk is, wordt dit het in
laatste instantie moeilijker als er geen voorhoede voor handen
is die reeds voldoende goed is ingeplant in de bedrijven en die
de initiatieven van de arbeiders in enkele piloot bedrijven kan
uitbreiden en veralgemenen.
Bovendien hebben we er niets bij te winnen
als we de graad van het spontane initiatief van de arbeiders in
Mei 68 zouden opschroeven. Dit initiatief was hoe dan ook
potentieel aanwezig, het werd slechts werkelijkheid in een
beperkt aantal gevallen toen er gepoogd werd om een dubbele
macht op te bouwen, toen er beslist werd om bedrijven te
bezetten, en in de gevallen die we hierboven hebben vermeld. De
studenten, eenmaal in actie, ontsnapten in meerderheid aan de
druk van het reformisme, lieten zich niet leiden, de meerderheid
van de arbeiders nu stemden erin toe dat ze werden geleid. Dit
mag hen niet verweten worden. De verantwoordelijkheid ligt bij
de bureaucratische apparaten die jaren lang hun best hebben
gedaan om intern elke kritiek te smoren, elke oppositie tegen
het reformisme en het neoreformisme, elk overblijfsel van de
arbeidersdemocratie. De politieke overwinning van de Gaulle in
juli 1968 is de prijs die de werkende klasse heeft betaald voor
het feit dat deze banden tussen de voorhoede en de massa van het
Franse proletariaat nog niet waren aangehaald.
Mei 68 heeft nog eens aangetoond dat het aan
een adequaat revolutionair leiderschap ontbreekt en tevens de
gevolgen daarvan voor het succes van de revolutionaire opstand.
Door de ervaring die we hebben opgedaan is het nu mogelijk — in
het Westen voor het eerst sinds dertig jaar — om een glimp op te
vangen van de echte omvang van het probleem en hoe we een
oplossing kunnen vinden. Wat ontbrak in Mei 68, zo men een
beslissende stap naar dubbele macht wilde zetten, zo Frankrijk
(met alle niet te vermijden beperkingen) zijn Februari 1917 in
praktijk had willen brengen, was een revolutionaire organisatie,
even groot in aantal in de bedrijven als aan de universiteiten.
Op het geëigende ogenblik en op deze welomschreven punten waren
kleine kernen van bewuste arbeiders, gewapend met een concreet
politiek programma en een scherpe analyse die door de arbeiders
begrepen werden, voldoende geweest om de versnippering van de
stakers te voorkomen. Ze konden massale bezettingen voorstellen,
de democratische verkiezing van stakerscomités in de voornaamste
bedrijven van het land. Natuurlijk betekende dat nog geen
opstand of een machtsgreep. Maar beslist, in de geschiedenis van
Frankrijk en Europa zou er definitief een bladzijde omgeslagen
zijn. Allen die geloven dat het socialisme mogelijk en
noodzakelijk is moeten nu zo gaan handelen dat de volgende keer
de bladzijde wel wordt omgeslagen.
5. Inspraak, zelfbeheer en
arbeiderscontrole
Om de macht te veroveren moet er een
revolutionaire voorhoede bestaan die reeds de meerderheid van
het loon- en weddentrekkende personeel ervan heeft overtuigd
dart het niet mogelijk is om langs parlementaire weg tot het
socialisme te komen, dat reeds bekwaam is om de meerderheid van
het proletariaat achter zijn vaandel te scharen. Zo de PCF een
revolutionaire partij ware geweest — dat is, als het de
arbeiders in die zin had opgevoed, zelfs toen de revolutie niet
onmiddellijk op de agenda stond, zelfs, zoals Lenin het stelde,
in periodes van contrarevoluties — dan ware, in theorie, in Mei
68 zulk een greep naar de macht mogelijk geweest. Dan zouden
heel wat zaken heel anders verlopen zijn in Mei 68.
Maar de PCF is geen revolutionaire partij en
geen enkele van de voorhoede groepen beschikte over voldoende
gehoor binnen de arbeidersklasse. Zo kon Mei 68 niet uitlopen op
een greep naar de macht. Doch een algemene staking met
fabrieksbezettingen had kunnen en moeten uitlopen op
antikapitalistische structuurhervormingen, op het realiseren van
overgangseisen, m.a.w. op het scheppen van dubbele macht, een
empirische macht van de massa’s tegenover de op wetten steunende
macht van het kapitaal. Om zulk een situatie van dubbele macht
te creëren is een revolutionaire partij met massa inplanting
niet onmisbaar, al wat nodig is, is dat de arbeiders een sterke
spontane doorstoot verwezenlijken, gestimuleerd, verrijkt en
gedeeltelijk gecoördineerd door een revolutionaire voorhoede.
Hoewel nog zwak kan die niet direct met de traditionele
partijen, de leiding over de arbeiders betwisten doch is al
sterk genoeg om hen in de praktijk te verschalken.
De revolutionaire voorhoede is nog geen
partij, het is een partij in wording, de kern van een
toekomstige partij. En het probleem van de opbouw van die partij
moet duidelijk worden geplaatst binnen een kader analoog aan wat
Lenin had vooropgesteld in Wat te doen? De oplossing
van Lenin moet verrijkt worden met zestig jaren aan ervaring en
geïntegreerd worden met wat vandaag eigen is aan het
proletariaat, de studenten, en andere uitgebuite klassen in de
imperialistische landen.
Ook moeten we rekening houden met het feit
dat het in de geschiedenis de derde poging zal zijn — na de SFIO
en de PCF. Door slechte ervaringen uit het verleden zijn de
arbeiders en studenten terecht achterdochtig geworden. Ze
verafschuwen iedere vorm van manipulatie, elk soort schematisch
dogmatisme, elke poging om doelstellingen op te leggen vanuit de
verte die in de plaats komen van doelstellingen van de
massa’s zelf. De capaciteiten nu van de revolutionaire militant
om iedere partiële actie te ondersteunen en om te zetten in
concrete eisen en om de beste organisator te zijn in deze
partiële en sectorale strijd geven hem (en zijn
organisatie) het nodige gezag om later de massa’s te integreren
in een één gemaakte antikapitalistische actie.
De mystificatie van de gaullisten rond
‘inspraak’ hebben we voldoende aangeklaagd en we gaan er hier
niet langer uitvoerig op in. Zolang de belangrijkste
productiemiddelen in private handen blijven zullen onregelmatige
investeringen onvermijdelijk cyclische bewegingen uitlokken in
de economische activiteiten, m.a.w. werkloosheid. Zolang als er
in essentie geproduceerd wordt om winst te maken zal die in de
eerste plaats niet gericht zijn op menselijke behoeften maar wel
op die sectoren die het meest winst opleveren (zelfs al moet dat
gebeuren om de vraag te ‘manipuleren’). Zolang de kapitalist en
zijn manager het recht behouden om het bevel te voeren over
mensen en machines — en van de Gaulle tot Couve de Meurville
hebben alle vertegenwoordigers van het regime heel duidelijk
gesteld dat er ook maar geen ogenblik sprake kan van zijn om
deze bijzondere macht in vraag te stellen! — blijft de
arbeider vervreemd binnen het productieproces.[22]
Als we volgende drie kenmerken van het
kapitalistisch systeem bijeenbrengen krijgen we dan het beeld
van een samenleving waarin aan de basiseigenschappen van het
proletarisch bestaan niet veel veranderd is. Het onzeker bestaan
blijft. De vervreemding van de producent blijft. De vervreemding
van de consument zal zelfs toenemen. Zoals voorheen zal het
verkopen van de arbeidskracht leiden tot meerwaarde en
kapitaalaccumulatie — eigendom van een andere klasse dan die van
de producent van de arbeid. Inspraak binnen zulk een kader staat
gelijk aan een poging om de vervreemding nog groter te maken. De
arbeider zal het besef verliezen dat hij wordt uitgebuit, zonder
dat de uitbuiting zelf verdwijnt. Het proletariaat zal dan het
recht hebben om geraadpleegd te worden hoeveel er van hen de
laan worden uitgestuurd. Gelukkig het kuiken dat zelf de manier
mag kiezen waarop het zal gepluimd worden.[23]
Toch is het niet voldoende dat we het
demagogisch karakter van de ‘participatie’ aan de kaak stellen.
Als bij toeval is die term in Mei 68 nergens opgedoken. Dit
toont dat het regime heel goed weet hoe scherp de
tegenstellingen wel zijn in het neokapitalistische Frankrijk; de
voorbode van heel wat uitbarstingen voor een hele historische
periode. Hoe anders kan men verklaren dat substantiële krachten
van het grootkapitaal zich verplicht zagen om argumenten te
gebruiken die ze nooit eerder naar voor hadden geschoven, zelfs
niet in 1944-45? Er is een opvallende gelijkenis met de Duitse
sociaaldemocraten die in januari 1919 de spartakisten, de
arbeiders en soldatenraden bestreden met de slogan ‘Het
socialisme is onderweg’ en de Gaulle. Deze probeerde de
revolutie in te dammen van onderuit door te insinueren dat hij
klaar stond om die revolutie van bovenaf te realiseren — in orde
en rust, wel te verstaan.
De explosie van mei confronteerde de hele
Franse samenleving in één ruk met de sociale kwestie zoals die
zich stelt in alle imperialistische landen. Wie zal er heersen
over de machines? Wie zal er beslissen over de investeringen,
waartoe zullen ze dienen en waar wordt er geïnvesteerd? Wie zal
het werkritme vastleggen? Wie zal de scala aan producten bepalen
die zullen gemaakt worden? Wie zal de prioriteiten vastleggen
bij het aanwenden van de productiekrachten? Ondanks de poging om
de algemene staking te herleiden tot een probleem van betalen
van de arbeidskracht, verplicht de sociale en economische
realiteit elkeen en zal elkeen verplichten om dit fundamentele
probleem ter discussie te stellen zoals door Marx geformuleerd:
‘Niets anders doet de lonen meer stijgen als het opheffen van de
loonarbeid’.
Revolutionaire socialisten kunnen zich hier
enkel om verheugen. De gebeurtenissen hebben bevestigd wat ze al
jaren hebben verkondigd; dat de logica van het
neokapitalistische systeem samen met de klassenstrijd die almaar
scherper wordt, onvermijdelijk het zwaartepunt van het debat zal
verplaatsen van de verdeling van het nationaal inkomen, naar het
vraagstuk van het handhaven of het omverwerpen van de
kapitalistische structuur, in de firma, in heel de economie en
in heel de burgerlijke samenleving.
Gedurende de crisis van mei werd op vele
plaats de slogan verkondigd ‘zelfbeheer’. Als algemene
propagandaslogan was daar niks verkeerd aan, op voorwaarde dat
het betekent ‘zelfbeheer voor de arbeiders’, en niet ‘zelfbeheer
voor iedere firma’. Op voorwaarde dat het duidelijk een
democratisch gecentraliseerde planning van de investeringen
inhield en nog enkele bijkomende garanties. Anders dreigt de
‘gedepolitiseerde producent’ er niet beter aan toe te zijn als
voorheen — en op een morgen zal hij wakker worden, werkloos.
Hoe het ook zij, buiten een zuivere
prerevolutionaire situatie waarbij het omverwerpen van het
kapitalistisch systeem wordt gesteld, is de slogan ‘zelfbeheer’
als doel voor de directe actie gevaarlijk en zorgt voor
verwarring — en vooral dan op de manier waarop dit wordt
aangewend door de leiders van de CFDT. Zelfbeheer betekent voor
de werkers dat het kapitaal is overwonnen — in de bedrijven, de
maatschappij en op het gebied van de politieke macht. Zolang als
die macht er is blijft het niet een utopie dat de
beslissingsmacht wordt overgedragen aan de arbeiders, bedrijf
per bedrijf (alsof de strategische beslissingen in de huidige
kapitalistische maatschappij op dat niveau worden genomen en
niet door de banken, de trusts, de monopolies en de staat!). Het
is tevens een reactionaire utopie. Wanneer het institutionele
vormen begint aan te nemen, dan worden de arbeiderscollectieven
al vlug productiecollectieven, die met elkaar concurreren en
onderworpen zijn aan de wetten van de kapitalistische economie,
aan de geboden van het profijt. Derhalve zijn we terug op
hetzelfde punt, zij het langs een andere weg, op hetzelfde
resultaat als wat de Gaulle met zijn ‘inspraak’ wil bereiken:
het besef bij de arbeiders wegnemen dat ze worden uitgebuit,
zonder dat de echte redenen van de uitbuiting opgeheven zijn.
De gebeurtenissen van mei schuiven hetzelfde
antwoord naar voor als zou blijken uit een analyse van het
neokapitalisme, wat er als alternatief bestaat voor de
kapitalistische structuur van een bedrijf en de hele economie.
Dit antwoord kan geenszins luiden ‘participatie’ (openlijke
klassensamenwerking) noch ‘zelfbeheer’ (indirect ingeschakeld in
de kapitalistische economie), maar het moet luiden
arbeiderscontrole. Voor de arbeiders betekent
arbeiderscontrole precies hetzelfde als algemene contestatie
betekent voor studenten.
Door arbeiderscontrole bevestigen de
arbeiders dat ze weigeren dat het bedrijfsleven vrijelijk
beschikt over de productiemiddelen en de arbeidskracht. Het
gevecht voor arbeiderscontrole is de strijd voor het recht van,
de vrij door de arbeiders verkozen afgevaardigden die op ieder
moment afzetbaar zijn,[24] om
beslissingen te blokkeren, beslissingen over aanwerven en
ontslaan, over het ritme van de productielijnen, het invoeren
van een nieuwe manier van produceren, het afschaffen of behouden
van productievormen, en heel zeker bij sluiting van het bedrijf.
Er wordt geweigerd te praten met de bedrijfsleiding of op hoger
vlak met de regering over de verdeling van het nationaal inkomen
zolang de arbeiders de mogelijkheid niet hebben om er achter te
komen op welk manier de kapitalisten met de boekhouding hebben
gesjoemeld wanneer ze het hebben over prijzen en winsten. Met
andere woorden arbeiderscontrole betekent dat de bedrijfsleiders
de boeken openleggen, dat de arbeiders de echte productiekosten
en de echte winstmarges berekenen.
Arbeiderscontrole mag niet beschouwd worden
als een uitgewerkt schema dat de voorhoede er tracht door te
krijgen zonder rekening te houden met de evolutie van de
klassenstrijd. Het gevecht voor de arbeiderscontrole — waar de
strategie voor antikapitalistische structuurhervormingen, de
strijd voor een overgangsprogramma nauw bij aansluit — moet
integendeel heel goed rekening houden met wat de massa’s willen,
moet voortdurend voortvloeien uit wat de arbeiders dagelijks
ervaren.
Zoals er zijn, zal de loonsverhoging
afgepingeld in Mei 68 zorgen voor verhoogde productiekosten?
Hoeveel? Is de prijsstijging in de detailhandel werkelijk het
gevolg van de loonsverhogingen?[25]
Probeert de bedrijfsleiding ‘het verlies geleden door de
stakingen te verhalen’ wanneer het de productie opdrijft, met
andere woorden probeert het de winstmarge te herstellen door de
relatieve meerwaarde te verhogen? Wie is er verantwoordelijk
voor de bloedstorting in de wisselreserves waaronder Frankrijk
enkele dagen leed? Het kunnen niet de werkers zijn, noch de
‘linkse groupusculen’ die biljoenen franken naar Zwitserland of
elders hebben overgebracht. Op de basis van zulke en analoge
vragen die voortspruiten uit wat dagelijks gebeurt kan de
agitatie voor arbeiderscontrole voortdurend aangevuld, aangepast
en verduidelijkt worden.
Het doel is niet om binnen het kapitalisme
nieuwe instellingen te creëren. Het doel is dat het bewustzijn
van de massa’s wordt verhoogd, hun vermogen om als de bliksem te
reageren op iedere reactionaire daad van de bedrijfsleiding of
van de regering. Om de werking van het kapitalisme regime uit te
dagen, niet enkel in woorden maar ook in daden. Het is de
bedoeling om het revolutionair elan van de massa’s aan te vuren,
hun vastberadenheid om de kapitalistische ‘orde’ en ‘gezag’ af
te wijzen en om een hogere maatschappij te scheppen, een
socialistische maatschappij, in de geest van een beginselvaste
eerbied voor de arbeidersdemocratie.
Mei 68 heeft de historische verdienste dat
het heeft bewezen dat de strijd voor dit soort
arbeiderscontrole, het ontluiken van een dubbele macht uit de
ondergrond van de neokapitalistische tegenstellingen en uit de
activiteiten van de massa’s, dit mogelijk is in alle Europese
kapitalistische landen.[26] In
een latere fase wordt er een stap verder gezet, m.a.w. wordt de
overgang naar het socialisme op de agenda geplaatst, de mens die
bevrijd wordt van de vervreemding. Het is maar een begin, wij
gaan door met de strijd.
20 juni 1968
[1]
Elke lijst van artikels of pamfletten die naar dit verwijst is
verondersteld om onvolledig te blijven. Als geheugensteuntje
verwijs ik de lezer naar de artikels die verschenen zijn in
Les temps modernes, aug.-sept. 1964 (Mandel, Santi,
Poulantzas, Declercq-Guiheneuf, Trentin, Ingrao, Tutino,
Anderson, Topham, Liebman); in International Socialist
Journal nrs 7, 8, 9 en 10 1965 (Prager, Basso, Horkheimer,
Therborn, Marchal, J-M Vincent, Marcuse, Mallet, Mandel, Gorz,
Topham); boeken van André Gorz, Serge Mallet, Pierre Naville,
Ken Coates, Livio Maitan, Jean Dru, en de conferenties van het
Gramsci Instituut in het CES
[2] De ‘historische’ elementen
versmolten in de waarde van de arbeidskracht — om de
woordenschat van Marx te gebruiken — naast de zuiver
psychologische elementen, neigen ertoe groter te worden, en
waardoor hun reële golven, zelfs in opgaande lijn, verder
beneden deze waarde vallen.
[3] Dat de Gaulle het overleg
tussen de overheid en het volk had afgebroken wordt soms
aangehaald als een van de grootste oorzaken van de explosie van
Mei 68. Behalve wat eigen is aan Frankrijk zouden we moeten
kijken naar wat algemeen is aan het neokapitalisme als dusdanig.
[4] Dit werd eveneens bevestigd in
West-Duitsland in 1967, een jaar gekenmerkt door een
uitzonderlijke aanwas van wilde stakingen. De belangrijkste
‘officiële’ staking dat jaar, de staking in Hessen in de
rubbernijverheid, begon als een wilde staking.
[5] Ernest Mandel: ‘A socialist
Strategy for Western Europe’, International Socialist
Journal, nr 10 pp. 440-441.
[6] In zijn rapport aan het
Centraal Comité van de PCF, 8-9 juli 1968 (L’Humanité
20 juli 1968) stelt Waldeck Rochet ‘onze tweede taak is de
verdediging van de democratische vrijheden tegen de autoritaire
en fascistische tendensen die almaar sterker worden’. Hoe komt
het dan dat de PCF niet protesteert tegen het buiten de wet
stellen van uiterst-linkse organisaties en dat het zelfs
voorwendsels gaf aan de regering voor dit verbod door openlijk
de autoriteiten naar de mond te praten over ‘Geismars gewapende
milities’. Doch de geschiedenis van de democratische
arbeidersbeweging bevestigt dat als men repressie duldt tegen
uiterst-links al vlug heel links wordt getroffen. In de
concentratiekampen van de nazi’s hadden de leden van de Duitse
sociaaldemocratie de kans om na te denken over hoe politiek wijs
het was geweest om anticommunistische maatregelen te aanvaarden
onder het voorwendsel dat de fascistische repressie ‘objectief’
was uitgelokt door ‘communistisch geweld’.
[7] De vorm die de Decemberbeweging
in Moskou aannam was die van een vreedzame staking en betoging,
en dat was de enige strijdvorm waaraan de meerderheid van de
arbeiders actief deelnam. ‘De Decemberstakingen in Moskou
toonden helder aan dat de algemene staking, als een
onafhankelijke en doelbewuste vorm van strijd voorbijgestreefd
is, dat de beweging met rasse schreden de grenzen overschrijdt,
met elementaire en onweerstaanbare kracht opstijgt tot de hoogte
vorm van strijd — de opstand’. (Lenin: ‘Lessons of Moscow
Uprising’ , Selected Works in Three Volumes, Moskou
1960, Vol I, p. 608)
[8] Bij het begin van de
fabrieksbezetting probeerden de ordediensten een aantal
strategische punten bezet door de stakers te heroveren, zoals de
telecommunicatie centra. De arbeiders wilden deze punten
verdedigen die ze zonder slag of stoot hadden ingenomen, en ze
konden de provocatie van de overheid zo aanwenden dat de massa’s
meer en meer de idee gingen aanvaarden van de gewapende
stakingsposten. De ‘schrik voor een burgeroorlog’ zou dan
vervangen zijn door een verlangen tot zelfverdediging.
[9] De lezer zal de waarde van dit
argument op prijs stellen. Er bestaat geen twijfel over dat het
soort ‘vreedzame revolutie’ waarop de PCF leider wacht een
revolutie is waarbij de ‘militaire en repressieve’ krachten als
bij toverslag in de rook zullen opgaan ... hebben de zijde van
het volk gekozen. Ongeduldig wachten we tot Waldeck Rochet ons
het geheim verklapt van deze miraculeuze transformatie van een
repressieve kracht tot een ‘wapen van het volk’ zonder dat er
eerst een gevecht werd geleverd, die met revolutionaire middelen
moet worden gevoerd. Zie Lenin: ‘Het is een legende dat er geen
mogelijkheid is om moderne troepen te bestrijden, de troepen
moeten revolutionair worden. Natuurlijk, zonder dat de revolutie
een massaal karakter heeft aangenomen en de troepen heeft
aangetrokken, kan er geen sprake zijn van een serieus gevecht.
Dat we onder de troepen moeten werken lijdt geen twijfel. Maar
we mogen ons niet verbeelden dat ze in één klap onze zijde
zullen kiezen als gevolg van overreding of uit eigen
overtuiging. De opstand in Moskou heeft duidelijk aangetoond hoe
stereotiep en doods dit standpunt is. In de feiten, het aan het
weifelen brengen van de troepen, wat onvermijdelijk is bij
iedere echte volksopstand, leidt tot een waar gevecht om de
troepen wanneer de revolutionaire strijd zijn hoogtepunt
heeft bereikt. De opstand in Moskou was juist een voorbeeld van
de niet aflatende fanatieke strijd om de troepen tussen de
reactie en de revolutie’. (op cit. p. 611).
[10] L’Humanité, 10 juli
1968.
[11] In die zin is het
betekenisvol dat de CGT nooit is overgegaan tot het uitroepen
van de algemene staking, zei enkel dat de algemene staking ‘een
feit’ was. In werkelijkheid had het uitroepen van de algemene
staking betekend dat er eisen werden geformuleerd die verder
gingen dan een economisch gevecht en betekende (in de traditie
van Lenin) dat er erkend werd dat het probleem van de macht was
gesteld. In België in 1960-61, geconfronteerd met een veel
minder solide staking dan in Mei 68 in Frankrijk, en zonder
bedrijfsbezettingen, bekritiseerde de KP de sociaaldemocratische
vakbondsleiding omdat er niet opgeroepen werd voor een algemene
staking. Echter, in België is de KP een nogal kleine minderheid
binnen de vakbeweging...
[12] Waldeck Rochet beweert ook
dat ‘het een voorwaarde voor het succes van de vreedzame weg is
dat de werkende klasse, dankzij een juiste politieke alliantie,
erin slaagt om in de strijd voor het socialisme zulk een
superieure kracht bijeen te brengen zodat de geïsoleerde hoge
burgerij niet langer in de positie verkeert om over te gaan tot
een burgeroorlog tegen het volk’. Het stompzinnige standpunt van
het reformisme ligt vervat in het deze twee woorden ‘superieure
krachten’, er wordt niet langer gemeten volgens de graad van
mobilisatie, initiatief, de energie en de krachten van het
proletariaat, doch enkel of de tegenstander weerstand zal
bieden. Zolang de burgerij kan ‘overgaan tot een burgeroorlog’
is het beter kalm te blijven! Met een dergelijke mentaliteit zou
de Russische, de Joegoslavische of Chinese revolutie, om nog
maar te zwijgen van de Cubaanse of Vietnamese revolutie niet
eens begonnen zijn. Daar kunnen we nog aan toevoegen dat zulk
een zwakte van geest de beste weg is om de burgerij ertoe aan te
moedigen om zelf de burgeroorlog te starten. De
sociaaldemocratie bleef aan de kant staan toen Hitler hen
bedreigde, op grond van gelijkaardige argumenten, In Griekenland
maakte dezelfde mentaliteit het mogelijk dat de kolonels de
macht grepen zonder op enige weerstand te stuiten.
[13] Toen de Gaulle op 30 mei de
situatie beoordeelde toen de leiders van de arbeidersbeweging de
terugtocht aanvaardden naar de ‘parlementaire weg’ kon hij
duidelijk de druk van de repressie opvoeren. Maar dan nog
toonden Flins en Sochaux dat er een antwoord van de kant van de
arbeiders mogelijk was. Het spook van de ‘burgeroorlog’ werd
door het regime en de leiding van de PCF misbruikt om de
werkelijke toestand en de mogelijkheden te verbergen; het had
een mogelijke stimulans kunnen zijn voor een volkse
zelfverdediging tegen de ordediensten, uitgeput door hun
onafgebroken gevechten met de studenten, iets wat zich
verspreidde naar een ongezien aantal steden; de aarzeling van
het regime om het leger dat in Frankrijk gestationeerd was te
mobiliseren (in barakken opgesloten tijdens de beslissende
weken); de mogelijkheid in meerdere honderden bedrijven om te
toveren tot verzetshaarden tegen de CRS en als beschutting voor
de betogers open stellen. Dat waren de feiten. Gezien deze
concrete feiten, welke mogelijkheden waren er en welk doel kon
een tussenkomst van de para’s hebben, midden een algemene
staking, met tegenover zich een proletariaat dat het hoogste
borg in handen had; het productieapparaat? De ervaring van juli
1936 in Spanje, toen een interventie van het leger in enkele
dagen werd gebroken door zelfbewuste arbeiders vooral dan in de
proletarische centra, is een rijke les. Frankrijk in 1968 telt
verre van achtergebleven streken die als uitvalsbasis kunnen
dienen voor het fascisme, die in Spanje 1936 nog bestonden: het
Europa van 1968 heeft niks meer gemeen met het Europa van 1936.
De Franse middenklasse is amper bereid om een bloedige dictatuur
te aanvaarden. Het is onmogelijk dat de Gaulle al deze
berekeningen niet gemaakt heeft of dat hij zou geaarzeld hebben
dreigementen te formuleren die zo hij er niet van overtuigd was
dat het zijn tegenstrevers eerder de uitdaging gingen afslaan
dan de handschoen op te nemen?
[14] Kautksy begreep nog niet
eens de schaduw van de waarheid dat een revolutionaire marxist
verschilt van de gewone filistijn en kleinburger door zijn
talent om te verkondigen aan niet opgevoede mensen dat
het voltooien van de revolutie noodzakelijk is, te bewijzen
dat die noodzakelijk is, haar voordelen voor het volk
uit te leggen, en om de arbeidersklasse en alles werkers en
uitgebuite mensen erop voor te bereiden! (Lenin: ‘Het
revolutionaire proletariaat en de renegaat Kautsky’ Verzamelde
Werken, Vol. III, p. 30).
[15] Lenin citeert Kautsky die
schreef: ‘Het blijkt overal dat de methode van de economische en
politieke strijd van het proletariaat niet doeltreffend zijn
tegen de reusachtige economische en politieke krachten die het
financieel kapitaal ter zijner beschikking heeft... Zodoende is
de organisatie in sovjets een van de belangrijkste
verschijnselen op dit ogenblik. Het ziet er naar uit dat dit van
doorslaggevend belang zal zijn in de grote beslissende
veldslagen tussen kapitaal en arbeid waar we naar toe gaan’. (Ibid.
p. 101)
[16] Nogmaals verwijs ik de lezer
naar Lenin: ‘Welk een smet treft de sociaaldemocratie door de
taal over samenzwering als het gaat om een volkse
beweging als de Decemberstrijd in Moskou’ (Rapport op het
Eenheidscongres van de RSDAP), juni 1906. Verzamelde
Werken, Moskou 1962, Vol. V, p. 367).
[17] Er weze opgemerkt dat
dezelfde arbeiders spontaan contact hebben opgenomen met
verschillende chemische bedrijven in West-Europa waardoor ze
meer en meer zin in initiatief en een hoger ‘Europees
bewustzijn’ toonden dan alle vakbondsleiders samen. De FIOM dat
tijdens de mei gebeurtenissen in congres bijeen was betoonde
niet meer solidariteit dan 10.000 dollar steun aan de stakers
(0,1 cent per staker).
[18] Voor meer bronnen voor deze
informatie zie in het bijzonder Le Monde van 29 mei
1968, Le Figaro, 30 mei 1968; Mai 1968, première
phase de la révolution socialiste française, speciaal
nummers van Quatrième Internationale, mei -juni 1968.
[19] Waldeck Rochet citeert
Lenin: ‘Beweren dat iedere staking een stap vooruit zou
zijn naar de socialistische revolutie is een holle frase’. De
enormiteit van dit refrein is onthutsend. Insinueert Waldeck
Rochet dat Lenin schreef: ‘Beweren dat een staking van een half
miljoen arbeiders met bedrijfsbezetting een stap voorwaarts naar
de socialistische revolutie zou zijn een holle frase is’?
Schreef dezelfde Lenin niet ‘de algemene staking stelt het
probleem van de macht, het probleem van een opstand’?
[20] Zij (de afgevaardigden van
de Tweede Internationale en van de ‘onafhankelijke’
sociaaldemocraten E.M.) vergeten dat, in grote mate, de
burgerlijke partijen de macht hebben omdat zij de massa’s
bedriegen, omwille van het juk van het kapitaal en hier wordt
nog aan toegevoegd, het zelfbedrog over de natuur van het
kapitaal... ‘Pas als de meerderheid van de bevolking, zelfs
terwijl privaat eigendom nog bestaat, dat is, wanneer de wet en
de ban van het kapitaal nog bestaan, zich ten voordele van het
proletariaat uitspreekt, en enkel dan kan en moet de partij de
macht overnemen’ — dat zeggen de democratische kleinburgers die
zichzelf socialist noemen maar in feite de dienaren van de
burgerij zijn. ‘Laat het revolutionaire proletariaat de
bourgeoisie omverwerpen, de dam van het kapitaal doorbreken, en
het apparaat van de bourgeois staat neerslaan, dan zal het
zegevierende proletariaat in staat zijn om de sympathie en de
steun te winnen van de meerderheid van de niet-proletarische
werkende bevolking door aan hun behoeften te voldoen ten koste
van de uitbuiters’ — zeggen we’ (Lenin, ‘De grondwetgevende
verkiezingen en de dictatuur van het proletariaat.
Verzamelde Werken, Vol XXX pp 272-273).
[21] Hier kunnen we de materiële
en sociale wortels van het conservatisme van de massa KP’s van
Frankrijk en Italië niet ontleden. Deze wortels zijn voor een
deel dezelfde als de wortels van de klassieke sociaaldemocratie,
voor een deel verschillen ze. Een opmerking op ideologisch vlak
zal volstaan: het is onmogelijk een opvoeding te geven gedurende
meer dan twintig jaar in de geest van ‘nieuwe democratie’ en een
‘vreedzame weg naar het socialisme’ zonder dat de organisatie
volledig verloren is en ontwapend wanneer ze geconfronteerd
wordt met een revolutionair offensief van de brede massa’s die
de ban doorbreken van de burgerlijke ‘wettelijkheid’ en
parlementarisme.
[22] We benadrukken het bedrog
van de ‘winstaandelen’, de variant van de Gaulle van het
‘volkskapitalisme’ geliefd bij de Amerikaanse en West-Duitse
kapitalist. Het zou enkel het proletarisch bestaan opheffen als
het de arbeider bevrijdt van zijn economische verplichting om
zijn arbeid te verkopen, als dit hem toelaat een fortuin op te
bouwen dat hem toestaat in zijn levensonderhoud te voorzien. Een
‘kapitalisme’ dat tot dit resultaat leidt zou zichzelf
uitschakelen — het zou geen arbeiders meer hebben om in de
bedrijven te werken.
[23] Het Joegoslavische voorbeeld
bewijst dat zelfbeheer beperkt tot een onderneming en vergezeld
van een overdreven aangroei van de markteconomie, onder de mom
dat de arbeiders moeten beschermd worden tegen ‘centralisatie’
(alsof het gezag van een congres van arbeidersraden — sovjets —
dat permanent zitting heeft en scrupuleus de arbeidersdemocratie
naleeft, geen afdoende instrument zou zijn tegen de
bureaucratie), riskeert dat er een groeiende sociale
ongelijkheid ontstaat, de bureaucratie machtiger wordt en de
arbeiders het gelag betalen (afvloeiingen en massale
werkloosheid inbegrepen).
[24] Verscheidene stakerscomités
— in het bijzonder in de Parijse regio’s bij Galeries Lafayette
en bij Rhône-Poulec — waren verkozen volgens een systeem van
afzetbaarheid zoals voorzien toen ze verkozen werden.
[25] De VS economist J.K
Galbraith, geen marxist, merkt op dat de Amerikaanse staaltrusts
voorafgaandelijk besliste prijsstijgingen opschorten tot na een
staking zodat ze de verantwoordelijkheid kunnen verschuiven naar
‘buitengewone stijging van de kosten’.
[26] Ik beschik hier niet over
voldoende ruimte om de implicaties en gevolgen van de explosie
van 1968 op internationaal vlak te behandelen — in Europa en
elders. Hoe dan ook wil ik graag beklemtonen met welke
eensgezindheid het internationaal kapitaal achter de Gaulle
stond, ondanks alle wrijvingen met de Angelsaksers. Dit in
tegenstelling met de lamentabele onmacht van de officiële
vakbonden en de arbeidersbeweging om ook maar iets te ondernemen
met de grootste staking die het Westen sinds decennia had
gekend. |