Het is op 16 augustus 1867 dat
Marx de verbetering beëindigt van de laatste drukproeven van
het eerste deel van het “Kapitaal” en dat hij een korte en
ontroerende brief aan Engels schrijft: “Alleen jij hebt dit
voor mij mogelijk gemaakt. Zonder je opofferingen voor mij zou
ik nooit de enorme arbeid voor de drie delen hebben kunnen
leveren. Ik omhels je met veel dankbaarheid”.
In feite zal het eerste deel
van het “Kapitaal” bij de uitgever Meissner te Hamburg een
maand later verschijnen op 14 september 1867.
1. Wat is
het object van “Het Kapitaal”?
Dit boek, waarvan de invloed op
de hedendaagse geschiedenis onmeetbaar is, verwekt, sedert het
einde van de 19e eeuw, een onafgebroken polemiek betreffende
zijn eigenlijke aard. Louis Althusser en zijn school hebben
trouwens deze polemiek in Frankrijk nieuw leven ingeblazen. Wat
is nu juist “Het Kapitaal”? Is het een economisch werk? Is
het een filosofische tekst? Of het begin van de moderne
sociologie? Sommigen hebben zelfs beweerd dat het in de eerste
plaats een moralistisch werk zou zijn...
Het boek draagt als ondertitel
“Kritiek van de politieke economie”. De “politieke
economie” is voor Marx en halve wetenschap, d.w.z. een
wetenschap die tot ideologie omgevormd is. Haar ontwikkeling is
gestuit en ze heeft zich afgewend van de wetenschappelijke weg
omdat ze gevangen bleef in de vooroordelen en opvattingen van de
destijds heersende klasse, de burgerlijke klasse. Het is omdat
hun eigen logica hen ertoe zou verplicht hebben om de
kapitalistische productiewijze te veroordelen, om haar
tegenstellingen te onthullen, om haar voorbijgaand karakter aan
te tonen en haar einde te voorspellen dat de burgerlijke
economisten het werk van Adam Smith en Ricardo niet konden
voltooien, en dat de school van de klassieke politieke economie
begon te ontbinden.
Door de “kritiek van de
politieke economie” uit te oefenen moet Marx dus gelijktijdig
drie stappen combineren. Hij moet de werking van de
kapitalistische economie ontleden, er de tegenstellingen van
blootleggen en aantonen hoe onmachtig de officiële economische
wetenschap blijkt om hen weer te geven en te verklaren. Hij moet
de theorieën van de burgerlijke economisten ontleden, de
tegenstrijdigheden, tekortkomingen en blunders van deze theorieën
tonen en er de wortels van situeren in hun ideologische functie,
d.w.z. apologetische functie met betrekking tot de burgerlijke
maatschappij. En hij moet de klassenstrijd tussen kapitalisten
en arbeiders ontleden, klassenstrijd die toelaat om de
economische en ideologische evolutie te reïncarneren in levende
mensen die hun eigen geschiedenis maken, in laatste analyse
doorheen de klassenstrijd.
2. “Het
Kapitaal” is niet alleen een analyse van het kapitalisme.
De aanhangers van Louis
Althusser hebben zeker gelijk wanneer ze zeggen dat het object
van “Het Kapitaal” in essentie een “socio-economische
structuur” is, d.w.z. een analyse van de kapitalistische
productiewijze. Het “Kapitaal” beweert niet een verklaring
te geven van alle menselijke maatschappijen, voorbije of
toekomstige. Het beperkt zich, meer bescheiden, tot alleen een
verklaring van de maatschappij die sedert vier eeuwen
overheerst: de burgerlijke maatschappij.
Maar de volgelingen van
Althusser hebben niet volledig gelijk wanneer ze op die manier
het object van het “Kapitaal” omschrijven. Ze hebben ook
ongelijk, want deze definitie laat niet toe om zich rekening te
geven van heel de complexiteit van het hoofdwerk van Marx.
Om de werking van de
kapitalistische productiewijze te kunnen uitleggen is Marx
verplicht om de oorsprong der “economische categorieën”
(waar, waarde, geld, kapitaal) aan te geven; welnu, hun
oorsprong ligt in de prekapitalistische maatschappij. Hij is dus
verplicht om tevens het werk van historicus te doen, om ook het
nodige basismateriaal te verschaffen voor het begrijpen der
prekapitalistische gemeenschappen.
En Marx kan geen deugdelijke
analyse van de tegenstellingen der kapitalistische
productiewijze verstrekken zonder aan de arbeidersklasse een
machtig strijdmiddel te geven, zonder hierdoor actief tussen te
komen in deze klassenstrijd en zonder te trachten haar te oriënteren
naar een welbepaald doel: de omverwerping van de kapitalistische
maatschappij. De Marx van 1867 had de onsterfelijke zin van de
Marx van 1845 niet vergeten: “Tot op dit ogenblik hebben de
filosofen de wereld geïnterpreteerd; het komt er nu op aan haar
te veranderen”.
“Het Kapitaal” is dus
tegelijk een theoretisch en praktisch werk; tegelijk filosofisch
en economisch; tegelijk historisch en sociologisch. De methode,
die Marx gebruikte om het op te stellen liet trouwens geen
andere mogelijkheid open.
3. Methode
en draagwijdte van “Het Kapitaal”.
Marx zelf heeft deze methode
kort gedefinieerd wanneer hij op 18 maart 1872 aan Maurice
Lachatre schrijft dat hij op de studie van de economische
problemen een methode had toegepast die er voordien nooit voor
was gebruikt. Het gaat hier natuurlijk over de dialectische
methode. Zij combineert de verzameling van een maximum aantal
empirische gegevens met hun kritische ontleding, die poogt om de
interne logica van de steeds evoluerende verschijnselen te
ontdekken, door hun interne tegenstellingen aan het daglicht te
brengen, tegenstellingen die het duidelijkst naar voren treden
wanneer men de oorsprong van deze verschijnselen bestudeert. Het
is dank zij de toepassing van deze methode dat Marx erin
geslaagd is de zwakheden en tekortkomingen van de klassieke
school van de politieke economie te boven te komen. Hij heeft de
waardearbeid theorie (die zegt dat de oorsprong van de waarde
der waren, die een sociaal verschijnsel is, gevonden wordt in de
sociaal noodzakelijke arbeidshoeveelheid, nodig voor hun
voortbrenging) geperfectioneerd, door een onderscheid te maken
tussen “arbeid” en “arbeidskracht” en door uit te leggen
dat het kapitalisme niet “de arbeid” van de werker koopt
maar wel zijn arbeidskracht, zijn arbeidscapaciteit.
Dank zij dit onderscheid kon
hij de categorie van de “abstracte arbeid” uitwerken, d.w.z.
de arbeid los van een bepaald beroep, een deel van de
arbeidstijd die globaal ter beschikking staat van de
maatschappij. En dank zij deze preciseringen kon hij zijn
theorie van de meerwaarde formuleren, die deze definieert als
het verschil tussen de prijs (de waarde) van de arbeidskracht en
de waarde die door deze arbeidskracht wordt voortgebracht.
Al deze ontdekkingen, die zowel
de economische wetenschap als de socialistische theorie hebben
omvergeworpen, werden reeds volbracht in het kleine werk van
Marx “ Bijdrage tot een kritiek van de politieke economie”
(1859) dat vooral bekend is voor zijn “Voorwoord” dat in
klassieke bewoordingen de marxistische theorie van het
historisch materialisme formuleert. Maar het is in “Het
Kapitaal” dat ze in al hun rijkdom ontplooid worden.
4. De
“ontwikkelingswetten” van het kapitalisme.
“Het Kapitaal” zoekt in de
eerste plaats de “natuurlijke wetten van de kapitalistische
productie” te ontsluieren. Ze steunen alle op de grondvesten
van Marx’ bouwwerk: de theorie van de arbeidswaarde en de
theorie van de meerwaarde.
De kapitalistische productie is
een productie voor de markt, waarbij de productiemiddelen privé-bezit
zijn, d.w.z. onder concurrentieomstandigheden. Om in deze
concurrentiestrijd te overwinnen, of, beter nog, niet ten onder
te gaan, moet de kapitalistische industrieel zijn
productiekosten verlagen. Daarin slaagt hij door de techniek,
het machinisme te ontwikkelen. Hierbij vervangt hij de levende
arbeid door een machine, en onderwerpt onmeedogenloos de eerste
aan de laatste. Tegelijkertijd haalt hij twee slagen thuis: hij
vermindert zijn productiekosten, wat de veroveringen van markten
vergemakkelijkt; hij vermindert de beschikbare arbeidsplaatsen
en lokt werkloosheid uit die op de lonen drukt, en verhoogt zo
zijn deel in de “nettowaarde”, voortgebracht door zijn
arbeiders.
Deze nettowaarde valt uiteen in
lonen en winsten. Indien het aandeel van de lonen daalt, dan
verhoogt het aandeel van de winsten automatisch.
Om de techniek en het
machinisme te kunnen ontwikkelen, heeft de kapitalist behoefte
aan een steeds groeiende hoeveelheid kapitaal; want met de
ontwikkeling van de techniek komen er steeds meer en steeds
duurdere machines. Hij beschikt slechts over een fundamenteel
middel om zijn kapitaal te laten toenemen: zijn winst verhogen.
Want het is door de investering van die winsten (door “de
accumulatie van kapitaal”) dat zijn kapitalen groeien.
De verhoging van zijn winst kan
de kapitalist bereiken door twee middelen: ofwel door het
verlagen van de lonen (of door de arbeidsdag te verlengen,
zonder het dagloon te verhogen); ofwel door de
arbeidsproductiviteit te verhogen zonder de lonen te vergroten
(of deze laatste minder aan te passen dan de
arbeidsproductiviteit verhoogd is). De eerste methode werd
vooral gebruikt tot het einde van de XIXe eeuw in Europa (en
wordt nu in de onderontwikkelde landen toegepast): ze mondt uit
op een absolute verarming van de arbeidersklasse. De tweede
methode is vooral gebruikt geworden in Europa sinds het einde
van de XIXe eeuw; ze mondt uit op een betrekkelijke verarming
van de arbeidersklasse (wat betekent dat de inkomsten per
loontrekkende minder snel stijgen dan de inkomsten per inwoner).
De statistieken bevestigen dat.
De accumulatie van het
kapitaal, instrument om in de concurrentiestrijd te overwinnen,
leidt tot kapitaalsconcentratie. De grote vissen eten de kleine.
En de kosten om met een nieuw bedrijf te starten, verhogen
onophoudelijk, waardoor slechts een steeds beperkter deel van de
grote kapitalistische trusts kan uitbreiding nemen naar industriële
sectoren die technisch aan de spits staan. Onlangs heeft een
Amerikaans economist voorspeld dat vóór het einde van deze
eeuw 300 reuzeondernemingen de hele kapitalistische
wereldeconomie zullen beheersen.
Maar deze enorme ontwikkeling
van de productiekrachten vindt plaats op een niet
georganiseerde, anarchistische wijze. Zij is gericht op de
verwezenlijking van privé-winst en niet op de
behoeftebevrediging van de mens. Vandaar de tendens tot
overproductie eigen aan de kapitalistische productiewijze, en
die zich vandaag voordoet als overcapaciteit van de productie.
Vandaar de tendens tot periodische economische crisissen, die
vandaag schroomvol “recessies” genoemd worden.
5. De
dividenden van “Het Kapitaal”.
“Het Kapitaal” heeft niet
alleen de economische wetenschap ondersteboven gegooid, zegden
we. Het heeft ook de arbeidersbeweging door mekaar geschud. Het
heeft het socialisme van een utopie veranderd in een wetenschap.
Het heeft wapens gesmeed voor de arbeiders, waarmee dezen niet
alleen de zwakke plekken in het pantser van hun tegenstrevers
konden ontdekken, maar ook de komst van een nieuwe maatschappij,
de socialistische, konden voorbereiden.
Op het ogenblik dat de jonge
Marx en Engels in 1847 te Brussel het “Communistisch
Manifest” opstelden, waren er nauwelijks enige honderden
revolutionaire socialisten gegroepeerd in drie of vier landen.
De bevrijdende kreet: “Proletariërs aller landen verenigt
u”, kwam nog niet overeen met een beleefde realiteit. De
wetenschappelijke diagnostiek “De geschiedenis van alle
tijdperken was de geschiedenis van de klassenstrijd” kon nog
niet begrepen worden door de voornaamste acteurs van het
hedendaagse drama — de arbeiders van de grote industrie —
behalve dan in enkele landen.
Twintig jaar later, toen “Het
Kapitaal” verscheen, bestond er reeds een
Arbeidersinternationale, was er reeds een syndicaal bewustzijn
bij de arbeiders van een tiental landen. Maar het betreft nog
slechts een zeer kleine voorhoede. Vergeleken met de ganse
mensheid is het een numeriek onbetekenende groep, hoewel zij
reeds in staat is het kapitaal een “grote angst” in te
boezemen, bij het uitroepen van de Commune van Parijs.
Nog twintig jaar later is het
wetenschappelijk socialisme een beweging geworden die miljoenen
arbeiders, over de ganse wereld verspreid, omvat. En een halve
eeuw na de verschijning van “Het Kapitaal”, worden de eerste
grote dividenden opgestreken: de arbeidersklasse grijpt de macht
voor de eerste maal in een groot land, in Rusland, in oktober
1917.
Op dit ogenblik is er geen
land, geen eiland, hoe klein ook, op deze planeet, waar zich
tegenover een privé-industrieel geen arbeidersklasse stelt,
gegroepeerd in syndicaten en politieke partijen. Vandaag
groeperen zich achter de banier van Marx honderden miljoenen
arbeiders, intellectuelen, arme boeren en studenten. Er bestaat
weinig kans dat het kapitalisme de XXe eeuw overleeft en in
staat zal zijn om de 150e verjaardag van “Het Kapitaal” met
dezelfde mengeling van eerbied, geïrriteerdheid en
zelfgenoegzaamheid waarmee het nog in enkele geïndustrialiseerde
landen, op zijn manier het Eeuwfeest ervan heeft gevierd, te
beschouwen.
|