Reeds vanaf het prille begin, op 1 januari
1963, heeft de Cubaanse revolutie de ervaring en de praktijk op
een hoger niveau getild. Dit niveau benadert en gaat zelfs iets
verder dan de Oktoberrevolutie waarvan we straks de vijftigste
verjaardag zullen vieren.
Zoals elke ware socialistische revolutie maakt de Cubaanse
revolutie voortdurend haar zelfkritiek, herstelt met strenge
hand haar fouten en gebreken die ze in een recent verleden heeft
begaan. Onlangs nog sprak Fidel Castro een congres toe van
kleine boeren. Heel eerlijk erkende hij: ‘Toen we de macht
grepen wisten we weinig van politiek en nog minder van landbouw.
Vandaag kennen we de politiek iets beter en weten we iets meer
van de landbouw.’
Zulk een ongedwongen en vrijmoedige manier van doen, het
steeds maar zoeken en proberen, waarbij elk dogma wordt
afgewezen, dat vind je vandaag op elk niveau terug op het
socialistische Cuba. Dit wordt door een deel verklaard door de
jeugdige leeftijd van de Cubaanse revolutionairen, wat op haar
beurt een verklaring is voor de impact van de revolutie op de
jeugd. Nergens ter wereld — en zeker niet in China — vallen het
revolutionaire enthousiasme en een kritische zoektocht zo goed
samen. Een kenmerk dat Cuba uitstekend tekent.
De jonge Cubaanse revolutionairen menen dat geen enkel
‘denken’ voldoet, willen ze alles begrijpen en alles verklaren,
noch Mao, noch Fidel, noch Che. Ze drinken uit elke bron waar
het socialisme en de revolutie rijk aan zijn. Ze willen alle
auteurs bestuderen, elke ervaring vergelijken. Ze weten dat de
revolutie geen schrik hoeft te hebben van de confrontatie van
ideeën, noch van een kritische zoektocht naar de waarheid.
Daarom worden er op Cuba meer niet conformistische boeken
gepubliceerd dan in het even welk ander land met een
socialistische economie.
Een solide steun van de bevolking
Het grootste geheim van de Cubaanse revolutie en de
eigenzinnige manier van doen komt in feite neer op dit ene
belangrijke punt, vanaf het begin genoot de revolutie, en geniet
nog altijd, de steun van het overgrote deel van de bevolking:
het stedelijk proletariaat, de arbeiders uit de landbouw, de
kleine boeren en de intellectuelen. Deze revolutie kon inderdaad
vertrekken vanuit een veel gunstiger sociale structuur dan de
Russische, Chinese of Vietnamese revolutie. Op Cuba was bijna de
helft van de bevolking, zowel in de steden als erbuiten,
proletarisch of toch halfproletarisch. In 1917 bedroeg hun
aandeel in de Sovjetbevolking slechts 20 % evenals in
Joegoslavië in 1945. In China en Vietnam lag dit percentage nog
beduidend lager. Op Cuba dus kwam de alliantie tussen boeren en
arbeiders onder heel wat gunstiger omstandigheden tot stand. De
socialistische ideologie nam er al heel vlug een belangrijke
plaats in.
We mogen echter de bewuste politiek die Fidel voerde niet
onderschatten, evenmin als de rol die hij speelde om te komen
tot een eenheid tussen de revolutie en de bevolking en om deze
band te bestendigen. Bij ieder keerpunt, bij elke crisis (en in
de Cubaanse revolutie ontbrak het niet aan het een noch aan het
andere, zoals in elke ware revolutie trouwens) maakte Fidel een
keuze waardoor de band met de bevolking niet werd verbroken en
zelfs werd versterkt.
Onverdroten doorkruiste hij het land, per helikopter, op de
rug van een muilezel of te voet. Voortdurend legde hij zijn oor
te luisteren. Hij werd ongerust wanneer de stemming bij de
arbeiders en boeren in een of andere richting begon over te
slaan. En ook de wetenschap stak hier een handje toe. De
ministeries organiseren op grote schaalopiniepeilingen. Volledig
anoniem worden duizenden en duizenden arbeiders en boeren
ondervraagd, evenals de bedienden en functionarissen. Men wil
hun mening kennen over een groot aantal zaken, gaande van de
proviandering tot wat er wordt gedacht over de houding van de
minister.
Fidel en de leden van de regering leven midden het volk en
doen hun best om de minste oprisping op te vangen. Ze kan op
tijd de reden voor dit misnoegen opgespoord worden en kan er
gereageerd worden. De bureaucratie en de sociale ongelijkheid
worden krachtig bestreden. Vandaag mogen we stellen dat het
verschil tussen de salarissen op Cuba kleiner is dan in om het
even welk ander land met een socialistische economie, China
inbegrepen.
Cuba is een belegerde vesting. De economische blokkade van
het Amerikaans imperialisme is een zeer harde werkelijkheid. De
hulp van de Sovjet-Unie en een beperkte handel met de
kapitalistische landen van West Europa en Japan kan dit slechts
gedeeltelijk opvangen. Er is een tekort aan wisselstukken. Veel
bedrijfstakken draaien op een lagere capaciteit dan normaal bij
gebrek aan grondstoffen en machines. In vergelijking met ons
vorig bezoek, in 1964, zijn er meer producten voor handen doch
de problemen blijven groot.
Veel geestdrift en bezieling — Fidel en de andere Cubaanse
leiders hebben het altijd over de ‘revolutie’ die dit of dat
doet, nooit over de Staat of de regering — worden deze problemen
aangepakt. De productie van levensmiddelen heeft een enorme
sprong voorwaarts gemaakt: eieren, vis, citrusvruchten; en
morgen is de beurt aan rijst, melk en vlees. Naarmate de jaren
verstreken was de rantsoenering een bron geworden van veel
spanningen en ontevredenheid. Door de mechanisatie van de
landbouw samen met de vindingrijkheid van de bevolking zal dit
verleden tijd worden. Vooral daar het volk meer en meer
betrokken raakt bij het beheer van de industrie en in de
landbouwbedrijven.
Zowel het socialisme als het communisme uitbouwen
Voortdurend strijd leveren tegen de bureaucratische en
autoritaire afwijkingen volstaat niet wil men de eenheid bewaren
tussen het volk en de revolutie. Er moet ook voldaan worden aan
de materiële behoeften en gestreefd worden naar
rechtvaardigheid. Dit is de betekenis van de formule die door
Fideel werd gelanceerd: ‘Wij bouwen zowel aan het socialisme als
aan het communisme’. Voor marxisten zal dit op het eerste zicht
een ketterij lijken. Doch wanneer we deze formule van dichterbij
bekijken en vooral de sociale en economische realiteit waarover
het hier gaat, dan komen we tot een ander inzicht.
Vijfendertig jaar al geldt het dogma dat door bijna alle
theoretici van de landen met een socialistische economie wordt
gehuldigd, evenals door bijna alle stromingen binnen de
internationale arbeidersbeweging: eerst dient de materiële
infrastructuur van het communisme geschapen, dan pas zullen de
‘normen van de burgerlijke distributiewijze’ verdwijnen,
koopwaar, loon en geld (en dus ook de brede sociale
ongelijkheid). Wanneer er nu overvloedig gebruik gemaakt wordt
van ‘materiële stimuli’, dan krijgen we een grotere economische
groei. Resoluut moet er voor deze weg gekozen worden en op dit
ogenblik hoeven we ons geen zorgen te maken voor de spijtige
sociale gevolgen (die niet te vermijden zijn), later zullen we
dit wel de baas worden.
De enige die afwijken van deze manier van redeneren zijn de
maoïsten. Ze vervallen nu echter in de fout van het andere
uiterste. Ze verklaren heel nadrukkelijk, en dit in tegenspraak
met wat Marx ons heeft geleerd, dat het mogelijk is om de
‘materiële stimuli’ onmiddellijk uit te schakelen, los van het
feit of er al dan niet een overvloed van goederen en diensten
voor handen is, en dit enkel en alleen door propaganda en
opvoeding. Het lijdt geen twijfel dat dit soort voluntarisme tot
mislukken gedoemd is. En in China halen de ‘materiële stimuli’
terug meer en meer de bovenhand (zoals die heel duidelijk weer
opdoken na 1959, toen de ‘volkscommunes’ een directe verdeling
van de goederen werd vervangen door een systeem van handel en
geld).
Fidel Castro heeft op een correcte manier beide mechanische
stellingen van de hand gewezen. Hij dringt erop aan om te
beginnen de categorieën steunende op de handel te overstijgen,
om de geldeconomie terug te dringen. Deze veroorzaken
noodzakelijk ongelijkheid en vervreemding, en dit naarmate er
vooruitgang wordt geboekt in de opbouw van de socialistische
economie. Zo sluit hij heel wat dichter aan bij Marx (en
bij Lenin) dan al die zogenaamde ‘orthodoxen’.
Op Cuba leveren ze doelbewust een inspanning om die sectoren
van de maatschappij die los staan van de geldeconomie meer
armslag te geven. Er zijn 150.000 studenten die van de regering
een beurs ontvangen en ingekwartierd zijn in de woningen van de
ci-devant bourgeois van Havana en Santiago de Cuba. Ze krijgen
hun beurs niet in geld maar in natura: huisvesting, voeding,
kleding en transport om hun ouders te kunnen bezoeken, evenals
het theater en de film. Het stedelijk vervoer is er bijna
gratis, de huur, telefoon en de meeste diensten die ermee
verband houden (water, gas, elektriciteit) worden het straks,
binnen enkele jaren. Op de buiten zijn er, zoals te Sant Andres
experimenten kunnen opgezet worden waar landarbeiders en kleine
boeren gratis van de revolutie, niet enkel kleren, kinderopvang,
internaatsscholen, medische verzorging en boeken ontvangen,
evenals alle publieke diensten (wasserijen inbegrepen), maar ook
nog gloednieuwe onderkomens, volledig gemeubileerd en uitgerust,
huishoudtoestellen inbegrepen.
Dergelijke experimenten in aantal laten toenemen en
uitbreiden is vanzelfsprekend afhankelijk van de economische
middelen die op nationaal vlak ter beschikking staan, op de
eerste plaats dus hoe sterk de productie groeit. Doch er worden
inspanningen geleverd, en dit springt in het oog en is
opzienbarend, opdat die aangroei evenredig zou verlopen met het
afsterven van de categorieën gebaseerd op de handel, en tevens
wordt er een revolutionair bewustzijn ontwikkeld. Fidel Castro
wil dat de revolutie vanaf 1970 aan iedere familie op Cuba
nieuwe en moderne woningen verstrekt en dit binnen de 10 jaar.
Daartoe moeten er per jaar 10.000 nieuwe huizen worden gebouwd,
die gratis ter beschikking worden gesteld, dat spreekt voor
zich.
Dezelfde bekommernissen om over te gaan op revolutionaire
experimenten vinden we terug in andere domeinen van de
samenleving. De Cubaanse leiders willen dat de gevangenissen
geleidelijk aan dicht gaan. Het opsluiten van jongeren wordt
volledig afgeschaft. We hebben boerderijen bezocht waar de
slachtoffers van de jeugdcriminaliteit — terecht worden ze door
de Cubaanse leiders zo genoemd! — na een correct proces, een of
twee jaar doorbrengen. Er zijn geen tralies of cipiers, ze staan
zelf in voor de bewaking, besturen zichzelf en verdelen hun tijd
over werk, studie, open discussies en sport. Dit was een
onvergetelijke ervaring. Men is fier dat de Cubaanse revolutie
terug aanknoopt met de humanistische geest en traditie van het
socialisme, dat men op de eerste rij staat om geleidelijk iedere
sociale onderdrukking op te heffen.
De betekenis van de eerste conferentie van de OLAS
De revolutie knoopt evenzo terug aan met de traditie van het
internationalisme zoals het nog nooit eerder in de
revolutionaire geschiedenis is vertoond. Fidel is de eerste
sinds Lenin en Trotski die aan het hoofd van een staat in het
openbaar verkondigt: ‘Wij houden van ons land, maar wij houden
nog meer van de hele mensheid.’ Cuba is het eerste land met een
socialistische economie waarvan de tweede meest populaire leider
— Ernesto Che Guevara — weloverwogen naar het buitenland is
vertrokken om mee te helpen aan het verspreiden van de
socialistische revolutie, en dit op wereldschaal, te beginnen
met Latijns Amerika (maar niets zegt dat hij het daarbij zal
laten!). Men moet het enthousiasme beleefd hebben toen tijdens
optochten het Cubaanse volk het portret van ‘Che’ toejuichte of
wanneer zijn beeltenis op het scherm verscheen in een bioscoop.
Dan pas kan men begrijpen hoe diep dit internationalisme bij de
bevolking is veranderd.
Wanneer Fidel stelt dat er geen sprake kan zijn om het
socialisme op Cuba te verwezenlijken zolang er in Brazilië en
India mensen sterven van honger knoopt hij terug aan met de
echte marxistische traditie. Dit maakt van hem een grotere
orthodox dan al die zogenaamde orthodoxen.
Dit is de betekenis van de eerste conferentie van de Latijns
Amerikaanse Organisatie voor Solidariteit, de OLAS, die eind
juli — begin augustus doorgang vond te Havana. Hier werd
duidelijk gesteld dat het de plicht is van de Latijns
Amerikaanse revolutionairen om de nationale en sociale
bevrijding van heel het continent te bewerkstelligen, door een
overwinning van de revolutie. Die overwinning zal er niet komen
langs vreedzame, parlementaire of electorale weg; deze revolutie
zal er in bijna alle landen van Latijns Amerika komen door de
gewapende strijd. En ze zal enkel triomferen als socialistische
revolutie, onder de leiding van het proletariaat en van de
intellectuelen met een revolutionair bewustzijn en praktijk. We
kunnen die boodschap enkel bijtreden, een boodschap die zowel
een uitdaging is voor het yankee imperialisme en de leidende
klassen van Latijns Amerika als een breuk met ieder soort
reformisme en opportunisme.
De burgerlijke pers schonk enkel aandacht aan de polemiek die
deze boodschap heeft uitgelokt, een polemiek tussen de
aanhangers van Fidel en de meeste traditionele en rechtse
communistische partijen van Latijns Amerika, of tenminste toch
deze van Venezuela, Columbia en Brazilië. De Europese
Communistische Partijen hebben hetzelfde gedaan en hebben —
zoals L’Humanité — de OLAS conferentie veroordeeld als een
samenraapsel van sektarische groepjes en uiterst linksen (en ze
hebben er zich voor gehoed om tegenover de besluiten van de OLAS
een objectieve balans te plaatsen van de praktische resultaten
bekomen langs ‘vreedzame weg’, van hun electorale of
parlementaire politiek in de landen van Latijns Amerika). Ook de
kritiek die de conferentie, in heel duidelijke bewoordingen, had
op de hulp die de Sovjet-Unie en andere landen met een
socialistische economie, hebben verstrekt aan de reactionaire of
half fascistische regimes in Latijns Amerika (zonder dat we als
dusdanig gekant zijn tegen elke handel met die landen) heeft
heel wat aandacht getrokken.
Al deze feiten zijn natuurlijk belangrijk en betekenisvol op
zich. Maar daar ligt niet de echte betekenis van de eerste
conferentie van de OLAS. De betekenis en de inhoud zijn niet in
de eerste plaats polemisch, ze zijn eerder positief en
opbouwend, in die zin dat er een gepassioneerde oproep werd
gedaan aan alle revolutionairen, aan alle vooruitstrevende
krachten van een verscheurd en gekweld continent, opdat ze zich
zouden hergroeperen binnen een revolutionaire actie,
welke ook hun oorspronkelijke of huidige ideologische
meningsverschillen mogen zijn. De algemene lijnen van deze actie
liggen vast. Maar, in tegenstelling tot wat sommige buitenlandse
waarnemers beweerden, onvoldoende geïnformeerd als ze waren,
werd de toepassing van deze algemene politiek — de gewapende
strijd en de guerrilla — aangepast aan de concrete
omstandigheden van ieder land en het concrete tijdstip waarop
men tot actie zou overgaan. Dit was een aanzienlijke
versoepeling in vergelijking met de opvattingen die enkele jaren
geleden door het castrisme werden verkondigd.
Het ging er niet langer om alle hoop te stellen op de
overwinning van een klein groepje verzetsstrijders. het ging om
een concept dat rekening houdt met de guerrilla, die in het
begin het initiatief neemt, met het imperialisme dat mogelijks
kan ingrijpen, als met de strijd die uitgebreid wordt tot op het
niveau van een volksoorlog, en dat de bevolking in de steden
hieraan zou deelnemen, alsook met vele andere aspecten waarvan
sommige bovendien verre van uitgeklaard zijn noch duidelijk
gestalte hebben gekregen.
Deze hergroepering waarvan de Cubanen de leiding nemen zal
veel ruimte laten waarbinnen ideeën tegen elkaar kunnen
afgewogen worden evenals revolutionaire experimenten, maar dan
wel degelijke experimenten die uitmonden op actie en niet enkel
steriel geleuter en louter literaire polemieken.
De aanwezigheid van de Amerikaanse negerleider Stockely
Carmichael op deze conferentie heeft aangetoond dat de Cubanen
niet afwijzend staan om de strijd van de bevolking van Latijns
Amerika te verbinden met de strijd van de onderdrukten in de
Verenigde Staten zelf. Binnen het kader en de omgeving van het
socialistische Cuba heeft de Amerikaanse leider van de ‘zwarte
macht’ op zijn beurt de weg gevonden naar een antikapitalistisch
programma, zij het embryonaal.
De revolutie herontdekt de revolutionaire kunst
In het licht van wat te Havana is gebeurd , zijn het niet
enkel het enthousiasme van het volk, de socialistische
opvattingen van de massa’s, het proletarische internationalisme,
en de marxistische economische theorie, die terug een
bondgenootschap hebben aangegaan met de revolutie in opmars. Ook
de revolutionaire kunst was op de afspraak, zoals de leiders van
de revolutie het hadden gewild. Fidel Castro heeft weloverwogen
gebroken met de antimarxistische dogma’s van het ‘socialistische
realisme’ of de ‘proletarische kunst’. Hij heeft een oproep
gedaan aan de kunstenaars van over heel de wereld opdat de
revolutionaire kunst, opdat de ingrijpende veranderingen in de
kunstvormen, terug één zouden worden met de socialistische
revolutie, een eenheid die door de Oktoberrevolutie heilig was
verklaard en door het stalinisme werd vernietigd. De avant-garde
schilders van het Parijse ‘salon de mai’ werden uitgenodigd om
naar Cuba te komen. Hun doeken werden aan het publiek getoond
naast de landbouwtentoonstelling op het ogenblik dat de OLAS
conferentie samen was. Fidel Castro, in een speciale boodschap,
heeft de symbolische betekenis van deze drievoudige samenloop
onderstreept.
De meeste van die kunstenaars zijn inderdaad gekomen en ze
waren verrukt. Om als het ware hun één voelen met de revolutie
te verzegelen werden ze uitgenodigd om op een manier een
schilderij te maken zoals enkel een socialistische revolutie er
een kan maken: een doek collectief geschilderd door 19
schilders, waarbij het elkeen vrij stond om naar het onderwerp
van keuze, zijn stukje met zorg in te wijden, dat even groot was
als het stukje van zijn vakbroeder naast hem. Het resultaat was
opmerkelijk. We moeten trouwens erkennen dat het geheel meer
indruk maakte dan de deeltjes.
Er zal gezegd worden dat een collectief schilderij niet veel
te doen heeft met de bevrijdingsstrijd van een continent waar
miljoenen mensen omkomen van honger, aan ondervoeding of aan
epidemieën, die perfect kunnen genezen worden. Dat de vrije
kunst iets is voor overmorgen. Daarmee zijn we het niet eens. De
socialistische revolutie stelt duidelijk de volledige bevrijding
van de mens voorop. De Cubaanse revolutie die van kazernes
scholen heeft gemaakt, de studenten heeft gemobiliseerd voor een
oorlog tegen het analfabetisme, die olympiades heeft
georganiseerd van tienduizenden schaakspelers, heeft gedurfde
exploten van moderne architectuur tot stand gebracht, en heeft
bovendien tegenover de wereld geproclameerd dat allen die
strijden voor de vooruitgang, op welk vlak dan ook, de kunst
inbegrepen, geen andere plaats toekomt dan in de rangen van de
revolutie. |