Het belangrijkste bij de staking 60-61 is het
feit dat die heeft plaatsgevonden, onstuimig naar vorm en zonder
voorgaande qua omvang. Dit op zich alleen al verwijst alle holle
geklets van de heren Marcel Grégoire, Baudhuin en ‘tutti quanti’
naar de prullenmand, want iedere dag opnieuw proberen ze de
‘sociologische mutatie’ uit te spelen tegen het
wetenschappelijke socialisme.
De ‘verburgerlijkte’
arbeiders doen het kapitaal beven
Immers, de nederlaag van de BSP op 23 mei
1965 verklaren ze aan de hand van de zogenaamde ‘sociologische
mutatie’. Maar als de arbeiders in dit land dan werkelijk zo
‘verburgerlijkt ‘zijn, hoe verklaren ze dan het dynamisme en de
buitengewone strijdlust tijdens de staking van december
1960-januari 1961?
Geen zinnig mens die zal beweren als zou die
‘mutatie’ er gekomen is tussen 1961 en 1965! Meer nog, in 1960
kende Wallonië — de staking was er algemeen — de volledige
tewerkstelling, en in de bekkens van Luik en Charleroi (waar de
staking het langst stand hield) waren de lonen niet enkel de
hoogste van het Zwarte Land, doch tevens de hoogste van heel de
Gemeenschappelijke Markt (wat vandaag niet meer het geval is).
Wanneer deze schijngeleerden echt met de
feiten rekening wilden houden dan zouden ze op zijn minst
trachten een antwoord te vinden op de dubbele vraag:
waarom had de staking zulk een omvang en waarom was tijdens de
verkiezingen van 23 mei het verlies aan stemmen voor de
arbeiderspartijen al even omvangrijk? Ze zijn niet in staat om
een theoretische verklaring naar voor te schuiven waarin beide
aspecten van de realiteit zijn vervat. Daarom hebben ze een
verkeerde kijk op wat één en dezelfde realiteit is en daarom
kunnen ze niet onderkennen wat er eigenlijk gaande is. Bij een
volgende algemene staking — want er zullen er nog komen, wees
daar zeker van — zullen honderdduizenden stakers hartelijk
lachen om de illusies van deze heren, en hun ‘sociologische
mutaties’ zullen nog maar eens in rook opgaan.
Dergelijke stakingen zijn trouwens niet eigen
aan ons land alleen, er komen er de laatste jaren wel meer voor
elders in Europa. We hebben gezien hoe in Italië in 1962-63, in
Griekenland tijdens de laatste zomer, de arbeiders ter
verdediging van hun politieke en economische rechten, met
honderdduizenden in opstand zijn gekomen en dit in een periode
van onbetwistbare welstand (in die twee landen een welstand
zonder voorgaande). Door de omvang van hun strijd hebben ze
objectief het bestaan zelf van het kapitalisme in vraag gesteld.
Een eerste les die we kunnen trekken uit de
‘staking van de eeuw’; vijf jaar na de feiten, is dat het
neokapitalisme, ondanks alle voorbijgaande economische
successen, geenszins de objectieve mogelijkheden heeft doen
verdwijnen die een algemeen gevecht van de arbeidersklasse tegen
het kapitalistisch stelsel mogelijk maken. Aan hen die twijfelen
geven we de raad om even de schitterende film ‘Vechten voor onze
rechten’ terug te zien die onze vriend Frans Buyens
[1] aan de ‘staking van de eeuw’
heeft gewijd. Mogen ze er zich dan rekenschap van geven hoezeer
het Groot Kapitaal in december 1960 beefde voor deze
‘verburgerlijkte arbeiders’!
Ebbe en vloed
Dat deze formidabele mobilisatie van de
krachten van de arbeidersklasse gevolgd werd door een neergang
van die krachten en dat we sinds een goed jaar ‘in een golfdal’
zijn terecht gekomen, daar is niks bijzonders aan, valt niet
moeilijk te begrijpen.
De arbeidersstrijd komt in golven en gaat in
golven, ebbe en vloed van de geschiedenis, iets wat we terugzien
in elk westers geïndustrialiseerd land, en dit sinds het begin
van deze eeuw. Het beantwoordt aan een fysiologische realiteit;
geen enkele groep mensen kan gedurende een lange periode leven
in een extreem nerveuze spanning, een situatie van permanent
sociaal activisme, voor zover althans een ‘normaal’ persoonlijk
leven, ‘naar gewoonte”, lichamelijk draagbaar is (daar ligt
vanzelfsprekend het verschil met de gekoloniseerde volkeren die,
wanneer ze zich bewust worden van hun ellende, en dat het
mogelijk is om door een opstand die ellende de baas te worden,
gedurende decennia in een revolutionaire situatie kunnen leven
omdat ze geen andere keuze hebben).
Aan deze fysiologische oorzaak is een
economische en sociale reden verbonden. Onder het kapitalisme
kent de economie die eeuwige slingerbeweging tussen
expansie en recessie. Hoewel er geen mechanische correlatie
bestaat tussen een economische recessie en een opgaande golf in
de arbeidersstrijd zijn er toch reële banden tussen beide in
periodes optredende bewegingen, zij het heel subtiele (vooral
wanneer de economische cyclus op een keerpunt staat,
het begin van een recessie of het begin van een economische
heropleving, is dit de meest gunstige periode voor de
arbeidsstrijd. De staking 1960-61 viel samen met een economische
heropleving.)
Ook het sociale wordt duidelijk
getekend door deze slingerbewegingen, al even sterk. Die
slingerbewegingen verplaatsen de krachtsverhoudingen, soms ten
voordele van de burgerij, soms ten voordele van de arbeiders.
Het verlies van Congo, het verlies aan vertrouwen in de
capaciteit van het kapitalisme om de Waalse economie weer op de
rechte weg te brengen, het besef dat de economische macht was
geconcentreerd in handen van enkele holdings, hadden er in 1960
voor gezorgd dat de krachtsverhoudingen zich verplaatsten ten
voordele van de arbeiders.
Doch, de fundamentele reden waarom de
arbeidersbeweging sinds 1961 een terugval heeft gekend is
psychologisch, subjectief. De ontreddering en demoralisatie
binnen de werkende klasse, gezaaid door de opportunistische
leiders van de arbeidersbeweging, door hun politiek van
regeringscoalities met de burgerij, door hun politiek van min of
meer ernstig geschipper met het patronaat, zijn het die
verklaren wat op 23 mei 1965 is voorgevallen.
Rampzalig en akelig
Het zal velen verwonderen dat overtuigde
marxisten, resolute aanhangers van het historisch materialisme,
in bepaalde omstandigheden, zo sterk de nadruk leggen op het
‘psychologische’, op de rol van het subjectieve in de
geschiedenis. Dit is niet zo vreemd als het lijkt.
De strijd van de arbeiders tegen het
kapitalisme is, in tegenstelling met de sociale strijd die in
het verleden werd gevoerd, niet enkel een gevecht voor
elementaire, onmiddellijk tastbare belangen, in die mate dat dit
gevecht verder reikt dan het materiële. Het wordt een bewust
gevecht om de maatschappij op een nieuwe basis te herschikken.
Hierbij, in die strijd, geconfronteerd met
een klasse die alle maatschappelijke rijkdommen controleert,
zijn dit de belangrijkste wapens waarover de arbeiders
beschikken: ze kunnen zich organiseren, zich politiek scholen,
ze worden zich bewust hoe sterk ze wel zijn, zij die als klasse
de meerderheid van de natie groeperen, zij die een essentiële en
centrale rol spelen in het economisch leven. Echter, wanneer dit
gevecht minder scherp wordt, op een ogenblik dat de leiders van
de arbeidersorganisaties verwarring en demoralisatie hebben
gezaaid, gaat de strijdvaardigheid erop achteruit, de
‘depolitisering’ is niet langer te vermijden, en dit voor lange
tijd. Het is zoiets waarmee we nu te maken krijgen.
De ergste verantwoordelijkheid ligt
natuurlijk bij de leiders van de BSP. Ze hebben aan de arbeiders
getoond wat politiek cynisme is. Het kan niet anders of zelfs de
meest gefundeerde opvattingen en tradities worden ondermijnd.
Stel je voor, de chefs die eerst de arbeiders
mobiliseren en oproepen tot de staking, hen (toch de meeste)
krachtig steunen (in woorden) liggen enkele jaren later aan de
basis van en stemmen voor een reeks antistakingswetten. Stel je
voor, ‘chefs’ die zeggen dat er niets slechter is dan ‘indirecte
belastingen’, belastingen op de consumptie, per definitie
onrechtvaardige belastingen. ‘Chefs’, die een ‘operatie waarheid
lanceren’ tegen de verhoging van de overdrachttaks — om
diezelfde overdrachttaks in te willigen eenmaal in de regering
(mogelijk gemaakt door het hoge aantal arbeidersstemmen). Meer
nog ze hebben zelf het initiatief genomen tot de verhoging van
de indirecte belastingen, plots worden dit enkele jaren later
‘progressieve belastingen, en dus aanvaardbaar’.
Welke arbeider, welke bediende, welke agent
in openbare diensten, zelfs met een middelmatig geheugen behept,
maar met een goede dosis gezond verstand, zal niet vol walg
dergelijke manier van doen de rug toekeren? En hij zal zeggen:
‘Ofwel hebben jullie gisteren gelogen, ofwel liegen jullie
vandaag. Hij die na zulk een spektakel nog in uw woorden gelooft
moet wel heel stom zijn’. Daar en nergens elders moet de oorzaak
gezocht worden voor de grootste nederlaag die de BSP in haar
electorale geschiedenis ooit heeft geleden: het verlies op 23
mei laatstleden van 25 % van haar electoraat.
We zullen het nog eens herhalen, de burgerij
heeft, om in een kapitalistisch systeem aan de macht te blijven,
geen ‘gepolitiseerde’ massa’s nodig. Haar bewind gaat gewoon
automatisch verder, zelfs wanneer 99 % van de bevolking zich
niet met politiek bezig houdt, ze heeft immers de economische en
staatsmacht in handen. Hetzelfde geldt niet voor de
arbeidersklasse. Wil ze vooruitgang boeken, doorbreken, dan is
een groeiende politieke activiteit en bewustzijn van de
massa’s vereist. Zo haar leiders door een ‘rampzalige en
akelige’ politiek de depolitisering van de massa’s in de hand
werken komt er onvermijdelijk een ommekeer in de
krachtsverhoudingen tussen de klassen. De arbeiders wijken
terug, de behoudende krachten winnen terrein en azen op wraak.
Dit is het wat we nu meemaken.
De gemiste kansen
André Renard [2]
die heel goed dit op- en neergaan van de arbeidersstrijd had
begrepen schreef enkele jaren voor de algemene staking van 1960:
‘De arbeidersbeweging, in haar strijd
voor structuurhervormingen mag zich niet laten benevelen door
meestal ongunstige parlementaire omstandigheden of door
dagelijkse krachtsverhoudingen die weinig gunstig zijn voor een
revolutionaire aanpak. Het is bij uitzonderlijke momenten en
niet in de dagelijkse omstandigheden dat de geschiedenis een
sprong voorwaarts maakt.. We moeten de plotse vloedgolf leiden
naar objectieven die de structuren raken en die op rustige
momenten buiten bereik blijven, dit moet de inhoud zijn van de
socialistische tactiek van de XXe eeuw. Het is duidelijk dat de
periode 1932-36, dat de periode 1944-47 en dat het jaar 1950
evenveel gemiste kansen zijn om echte structuurhervormingen door
te voeren. De syndicale en socialistische militanten moeten zich
dus vanaf heden voorbereiden. Er moet ten allen prijze vermeden
worden dat de volgende uitbarsting van volkswoede nog maar eens
wordt gesust met de belofte over enkele materiële voordelen
binnen het kader van een sociaal kapitalisme’. (Vers le
socialisme par l’Action, p. 51-52)
Ongelukkig genoeg was de algemene staking van
1960-61 op haar beurt een van die ‘gemiste kansen’. André Renard,
ondanks zijn uitzonderlijke kwaliteiten als syndicale leider en
tegenstander van iedere integratie binnen het kapitalistische
systeem, had niet begrepen waarom er politieke
oplossingen nodig waren als antwoord op de crisis van het regime
(buiten de louter constitutionele en gedeeltelijke oplossing van
het federalisme, noodzakelijk maar onvoldoende om
antikapitalistische structuurhervormingen in de wacht te
slepen). De algemene staking van 1960-61 kon enkel triomferen zo
het een politieke staking werd, zo de klassentegenstander werd
aangepakt, niet enkel in de bedrijven, maar ook op straat.
‘La Gauche’, op dit belangrijk moment, had
dit instinctief begrepen, ze heeft de weg aangegeven voor een
alternatieve oplossing: verkiezen en federeren van de
stakingscomités; de stakers die de zelfverdediging tegen de
repressie van de burgerlijke staat voorbereiden en organiseren.
Niemand kon de overwinning garanderen. Maar een iets is zeker,
de overwinning kon enkel langs deze weg behaald worden.
De tactiek om de stakers ‘op te sluiten’, elk
in zijn gewest, om hun strijdlust uit te putten in nutteloze
wekelijkse wandelingen, indrukwekkende betogingen die worden
afgesloten met toespraken waar enkel werd herhaald wat ieder
reeds wist (dat de eenheidswet slecht was en dat hij moest
ingetrokken worden) had een makkelijk voorspelbaar resultaat: de
staking was veroordeeld om langzaam af te brokkelen. Ze werd
eerst in deze streken beëindigd waar de stakers in de minderheid
waren en nu kon de repressie zich concentreren op de bastions
van de syndicale beweging en er een voor een de piketten
ontmantelen, de best georganiseerde en de meest efficiënte
stakingspiketten. De staking was ten dode opgeschreven.
De periodes van ebbe
Toen al hebben we gezegd dat de arbeiders,
hoewel er geen tastbare resultaten hadden waren geboekt, naar
hun werk terugkeerden zonder het gevoel dat ze verslagen waren.
Hebben we ons toen vergist? Hadden de arbeiders zichzelf iets
wijs gemaakt? We geloven van niet. De staking zelf was onbeslist
geëindigd. De arbeiders meenden dat de behoudsgezinde krachten
gingen wijken. De ontbinding van de Kamers die volgde op het
einde van de staking versterkte dit beeld. De val van de
regering Eyskens, de overwinning van de arbeiderspartijen (zelfs
al was het een bescheiden overwinning) bij de verkiezingen van
1961, gaven de indruk dat ze gelijk hadden gekregen.
De kentering kwam er bij de vorming van de
regering Lefèvre-Spaak. De BSP liet het essentiële van haar
programma vallen en de socialistische ministers begonnen de
‘eenheidswet’ n° 1 in voege te brengen, in kleine stukjes. De
arbeidersklasse had geloofd dat ze, dank zij een historische
staking, de behoudgezinde krachten in toom had gehouden. Ze was
er enkel in geslaagd om haar ‘leiders’ weer aan de macht te
brengen en die spoedden zich om het programma van die krachten
te realiseren. Vanaf dit moment maakten woede en berusting zich
van haar meester. Het neerleggen, daarna het stemmen van de
antistakingswetten deed de rest.
Toen de strijd tegen deze wetsvoorstellen
losbarstte kon men de indruk gekregen hebben dat een nieuwe
uitbarsting in voorbereiding was. Helaas, daar was geen sprake
van. De zee trok zich terug, de ebbe was reeds ingezet. De chefs
van de BSP hadden een draai van 180° graden gemaakt, de
voorhoede en de massa’s reageerden op een totaal verschillende
manier. De voorhoede stortte zich in een nieuw en moedig
gevecht. De massa’s veroordeelden de socialistische ministers,
maar bleven passief en verloren iedere belangstelling voor de
politiek. Het vervolg kan je afleiden uit de resultaten van de
verkiezingen van 23 mei.
Gedurende twee jaar, geholpen door de
hoogconjunctuur kon het syndicalisme nog de schijn hoog houden.
Zo te zien was er geen enkele terugval, alleen een bocht naar de
loutere economische strijd: ‘Kijk naar de loonsverhogingen die
we hebben binnen gehaald’. Het volstond dat de conjunctuur
omsloeg opdat de waarheid zichtbaar werd en die was niet om aan
te zien. De terugval was reëel, zowel syndicaal als politiek. De
passiviteit was een feit, zowel toen de regering ten aanval ging
(eenheidswet n° 2) als toen het patronaat een offensief opende
tegen de tewerkstelling. We waren goed en wel in het dal van de
golf aanbeland.
De wederopleving
voorbereiden
Niemand kan voorspellen waarheen die ebbe ons
zal brengen. Doch het is duidelijk dat de toekomst van de
arbeidersbeweging, zoniet die van de arbeidersklasse zelf, in
vraag kan worden gesteld. Zo er tenminste in de komende maanden
en jaren geen heropleving komt van de arbeidersstrijd.
We hadden het meerdere malen voorspeld: de
volgende recessie zal een ernstige slag toebrengen aan de
staalindustrie in Charleroi (en aan wat nog rest van de
metaalindustrie in heel Henegouwen). Nu kunnen we er nog aan
toevoegen, het is zelfs niet zeker of de Luikse staalnijverheid
zal overleven, tenminste wat betreft het bekken van Seraing. De
Waalse arbeiders zullen een ernstige inspanning moeten leveren,
de arbeiders in heel het land, om deze bolwerken van de
arbeidersbeweging te redden. Zij die, zoals de ‘Parti Wallon’
dit afremmen, of tegenhouden, onder de mom dat zo de
kapitalisten zullen ontmoedigd worden om in Wallonië te
investeren, erkennen aldus dat ze enkel neokapitalistische
‘oplossingen’ voor ogen hebben, oplossingen waarvan bewezen is
dat ze totaal ongeschikt zijn om in Wallonië de economische
omschakeling op gang te brengen. De Waalse arbeiders worden tot
de bedelstaf veroordeeld tot een gegarandeerde achteruitgang, zo
ze de ‘raadgevingen’ van deze herten opvolgen.
De ‘wederopstanding’ zal er komen, want het
strijdpotentieel van de arbeiders blijft intact. Ze zijn in de
war gebracht door de fratsen van hun onwaardige leiders: maar ze
hebben niet echt het gevoel dat ze verslagen zijn. De aanvallen
waaraan zij in de komende maanden zullen blootgesteld worden
zullen reacties uitlokken. Als die omvangrijk genoeg zijn zullen
de arbeiders uit het dal kunnen opstaan. De tegenstellingen
binnen het kapitalistisch systeem zijn dusdanig dat zulke
aanvallen onvermijdelijk zijn en de tegenaanval is evenzeer
verzekerd.
Om dit voor te bereiden, opdat het
gemakkelijker zou gaan, mogen we niet de indruk wekken dat er in
onze rangen wanorde heerst, versnippering, verdeeldheid, een
indruk die we heden ten dage krijgen van de linkerzijde van de
arbeidersbeweging. Dringend moet er een eenheidsfront worden
aangegaan om de strijd te voeren, een front gevormd door
alle tendensen en alle fracties van deze linkerzijde,
zonder enig exclusief, tegen het offensief van de behoudsgezinde
krachten en het patronaat. Hierbij dient te worden vermeden dat
men terugvalt in het sektarisme tegenover wie dan ook. Elkeen
die bereid is om de strijd aan te gaan tegen het reactionaire
offensief, welke hun verleden ook moge zijn en hun eventuele
bedoelingen voor later, moeten welkom zijn.
Maar opdat de volgende ‘wederopstanding’ niet
opnieuw zou uitmonden op een nieuwe ontgoocheling, die dan de
doodssteek zou geven aan de arbeidersbeweging van dit land,
tenminste voor een hele historische periode, moeten we vanaf nu
al diegenen samen brengen, organiseren, voorbereiden die de
essentiële lessen hebben getrokken uit de ‘staking van de eeuw’.
Er moet in dit land een voorhoedepartij van
de werkende klasse opgericht worden die klaar en duidelijk stelt
wat haar belangrijkste taak is: de arbeidersklasse voorbereiden
op de volgende uitbarsting en dit dan aangrijpt om een volledig
muurvak van het kapitalistische bolwerk te slopen, en om zich
klaar te houden om geheel het bolwerk neer te halen. Er moet een
voorhoedepartij komen die onophoudelijk aan de werkende mensen
herhaalt dat ze enkel het federalisme en de antikapitalistische
structuurhervormingen zullen kunnen bekomen door de economische
en politieke macht uit de handen te rukken van het Groot
Kapitaal. De Socialistische Arbeiders Confederatie vormt de kern
van deze voorhoede, in Wallonië met de PWT, in Vlaanderen met
SBV, in Brussel met de UGS. Alles in het werk stellen opdat deze
kern sterker zou worden, zou aangroeien, en onder diverse vormen
het grootste deel van de voorhoede zou bijeenbrengen, dit is op
het ogenblik onze eerste plicht.
[noten van de vertaler]
[1]
Frans Buyens: (1921 — 2004) Belgisch cineast, essayist,
communist. Zijn film over de staking 60 — 61, Vechten voor
onze rechten, een collage van beelden in agitprop stijl,
vulde de maanden na de staking zalen vol arbeiders, werd
vertoond onder daverend applaus en bij het zingen van het lied
van de Internationale.
[2] André Renard: (1911 — 1962)
vakbondsman, speelde een enorm belangrijke rol binnen de
Belgische vakbeweging en dan vooral in Luik. Was de leiders van
de ‘staking van de eeuw’. Tijdens de Spaanse burgeroorlog vocht
hij er in de Internationale Brigades, in 1942 gerepatrieerd uit
krijgsgevangenschap organiseerde hij het verzet tegen het
hitlerisme en stichtte de clandestiene vakbond MSU die na de
oorlog fusioneerde met andere vakbonden om het ABVV te gaan
vormen. Was in 1961 de stichter van het Mouvement Populaire
Wallon (MPW) dat een drukkingsgroep wilde zijn en streefde naar
structuurhervormingen en federalisme. |