Terwijl de misnoegde volksmassa’s in vijftig
hoofdsteden hun woede over de moord op Patrice Lumumba, in
machtige betogingen uitten, hebben de politieke avonturiers die
de moord opstookten, zich gehaast om de vruchten van hun misdaad
te plukken. Dat is hen tot nu toe volledig gelukt. De Congolese
linkerzijde is onthoofd. De tussenkomst van de Verenigde Naties
is door een parallelle splitsingscampagne van de agenten van het
Belgische kolonialisme en van de Russen volledig
gediscrediteerd. Tsjombé triomfeert.
Wat hij noch op de Rondetafelconferentie van
Brussel, noch na de muiterij van het Congolese leger, noch na de
afzetting van Lumumba, als eerste minister heeft kunnen
bereiken, dat heeft hij nu te Tanamarive verkregen, de de
facto erkenning van de zelfstandigheid van Kattanga door
bijna alle Congolese politici, te beginnen met president
Kasavubu zelf.
Van de Republiek Congo naar een statenbond
Vanaf het ogenblik dat de door
luitenant-generaal Janssens geprovoceerde muiterij van het
Congolese leger, en de daaropvolgende militaire tussenkomst van
België, de eenheid van de Republiek Congo praktisch deed
uiteenspatten, en tot de balkanisering van de jonge republiek
leidde, draait het politiek leven van Congo rond een as met twee
polen: de politieke hergroepering, hetzij rond de pool van een
sterk centraal gezag (Lumumba — Kazavubu), hetzij rond de pool
van een slordige statenbond (Tsjombé — Kazavubu).
Op het eerste gezicht gaat het hier om een
strijd tussen twee politieke opvattingen: unitarisme (gemilderd
door een bepaalde dosis federalisme) of confederalisme
(verregaande zelfstandigheid van elke provincie). Maar in
werkelijkheid weerspiegelen die verschillende politieke
opvattingen verschillende — zeer tastbare — materiële
belangen. Het is de scherpe botsing van die materiële
belangen (en niet de abstracte verdienste van de unitaire of
confederale doctrine), die doet begrijpen waarom er in Congo
maandenlang een bloedige burgeroorlog woedt.
Het grootste gedeelte van de tot nog toe
ontgonnen rijkdommen van Congo bevindt zich in Kattanga. Het
grootste gedeelte van de staatsinkomsten komt uit Kattanga
(uitvoerrechten voor ertsen en rechtstreeks belastingen van de
Kattangese maatschappijen). De strijd tussen unitaristen en
confederalisten is dus in de eerste plaats een strijd om het
recht, de door de Union Minière betaalde belastingen op
te strijken.
De materiële inzet van dat conflict is echter
nog belangrijker dat dit miljardenaandeel van de koek. Want de
bezitsverhoudingen van de Union Minière zelf zijn zeer
onduidelijk. Er zijn drie belangrijke groepen aandeelhouders: de
openbare besturen (erfgenamen van de Comité Spécial du
Kattanga hebben het betrekkelijk grootste aandelenpakket;
dan komt het bezit van de groep Société Générale, langs
de Compagnie du Kattanga, de Compagnie du Congo
pour le Commerce et l’Industrie, de grote door de
Société Générale gecontroleerde verzekeringsmaatschappij,
enz.); tenslotte is het bezit van de Tanganyka Concessions,
een Engelse holding waarvan de invloed van de diamant — goud —
groep Oppenheimer overweegt, maar waar de Société
Générale eveneens over een bepaalde macht beschikt.
Volgens de unitaristen zou het de Republiek
Congo zijn, die als erfgenaam van het CSK moet optreden.
Daardoor zou een eerste stap naar een werkelijke zelfstandigheid
van Congo gezet worden, want de centrale regering zou daardoor
niet alleen financieel onafhankelijk worden van de Belgische
geldmachten, maar op deze zelfs een zware drukking kunnen
uitoefenen.
Volgens de confederalisten daarentegen zou de
Staat Kattanga de aandelen van het CSK moeten erven. Vermits die
staat een marionettenregering bezit, die slechts als stroman van
de Union Minière fungeert, zou daardoor 1. de centrale
regering volledig machteloos worden, en over geen zelfstandige
geldmiddelen beschikken; 2. de macht van de Union Minière
(en van de Belgische financiers die haar controleren) nog
steviger worden dan ten tijde van de Belgische kolonisatie,
vermits de heren nu zelf aan de (zwakke) controle van het
Belgische Parlement, en van de (mogelijke) gevolgen van
structuurhervormingen in België zelf zouden onttrokken worden.
Men ziet dus dat, eens te meer de dingen niet
altijd zijn wat ze schijnen. Om een oud Heine woord toe te
passen: ‘zij zeggen confederatie, en zij menen koper!’.
Van de moord naar de provocatie
Diegenen die achter de schermen aan de
touwtjes trekken hebben op duivels handige wijze gebruik weten
te maken van de ontwikkeling van de internationale toestand. Ja,
zelfs van de Russische aanvallen tegen dhr. ‘H’, om hun plannen
in Kattanga te verwezenlijken, de hergroepering Lumumba —
Kazavubu te verhinderen, de hergroepering Tsjombé — Kazavubu met
feitelijke erkenning van de zelfstandigheid van Kattanga te
bereiken.
De moord op Lumumba had twee doeleinden: ten
eerste de verzoening Lumumba-Kazavubu, die op het punt stond
bereikt te worden — Kazavubu was zojuist Lumumba in de
gevangenis gaan opzoeken om hem de portefeuille van vice-eerste
minister aan te bieden; de Amerikaanse regering en de Verenigde
Naties hadden al hun krachten in dezelfde richting ingezet —, te
verijdelen; ten tweede als reactie grote antiblanke represailles
in Kivu en in de Oostprovincie te veroorzaken, die een
voorwendsel zouden vormen voor een gezamenlijk optreden van de
Tsjombe-Mobutu strijdkrachten.
Het eerste doel werd bereikt; het tweede werd
niet bereikt, omdat ondanks alle in België verspreide legenden
over de ‘wreedheid’ en de ‘barbaarsheid’ van de Congolezen, het
Congolese volk een geweldige zachtmoedigheid en een instinctieve
politieke rijpheid aan de dag legde. Men moest er dan iets
anders op vinden. Het kwam dan tot een grootscheepse politieke
provocatie, waarvan helaas ook talrijke linkse krachten in het
binnen- en buitenland het slachtoffer werden.
Plots beweerde men, dat de Lulumbistische
strijdkrachten zegevierend tot aan de poorten van Leopoldstad
waren opgetrokken. Luluaburg was gevallen; de grens van de
provincie Leopoldstad was overschreden. Uit Kiwit was er geen
nieuws meer te vernemen. Een ware paniek brak onder de (halfunitaristische)
politiekers van Leopoldstad uit. Hannibal ante portes! Nu kon
men niet meer aarzelen. Nu moest men wel een militair
bondgenootschap tegen het ‘goddeloos communistische Lumumbisme’
met Tsjombé afsluiten. De maandenlange weerstand van Kazavubu,
Mobutu ... en de katholieke kerk tegen de erkenning van de
balkanisering van Congo werd in een handomdraai weggeveegd. De
as Tsjombé-Kazvubu kwam tot stand. De conferentie van Tanamarive
werd bijeengeroepen. Tsjombé had zijn doel bereikt. De Union
Minière kon rustig slapen. En ‘De Niewe Gids’ — gedrukt op
de persen van en met de centen van katholieke arbeiders betaalde
het ‘Volk’ — kon triomfantelijk vaststellen dat de koloniale
maatschappijen in 1960 nog 8 miljard winst hadden opgestreken
(tegen een ‘normaal’ gemiddelde van 10 miljard in de jongste
jaren), en enkel 300 miljoen verlies hadden geleden ...
Alleen in de Oostprovincie houdt de weerstand
tegen de balkanisering van Congo onder leiding van dhr. Gizenga
nog stand. Maar de economische blokkade van de provincie is
doelmatig. Een ware hongersnood breidt zich daar uit, van
eenzelfde gehalte als de vreselijke hongersnood in Zuid Kasaï.
Een rechtstreeks gevaar voor de heerschappij van de Union
Minière zou weliswaar de opstand van de Baluba stammen in
Noord Kattanga kunnen vormen. Maar dhr. Jason Sendwhé, leiders
van de Balubakat onderhandelt in Brussel met de
Union Minière om een zelfstandige Balubastaat op te
richten. De Belgische grootfinancie is daar in principe niet
tegen, vermits zulk een verbrokkeling van Kattanga het
belangrijkste ertsgebied onder de heerschappij van dhr. Tsjombé
zou houden. Voor deze laatste is het weliswaar een bittere pil,
maar de heren van de Union Minière zullen wel een
middel vinden om haar te versuikeren. Tenslotte kent hij toch
het klappen van de zweep. En wie met de zweep klapt, dat is nu
langzamerhand wel duidelijk geworden.
_______________
[1]
Titel aangepast door Valeer Vantyghem omwille van de
duidelijkheid. |