Het begon in 1946. China scheen uitgeput door
twintig jaar oorlog en burgeroorlog. Stalin, zoals altijd,
geloofde niet in de revolutionaire kracht van de volksmassa’s
buiten Rusland, in dit geval in de strijdwil van het Chinese
volk. Hij gaf de Chinese KP de opdracht, een coalitieregering
met de krachten van Chiang Kai-shek
[1] te vormen. De Chinese KP ging wel schoorvoetend op die
instructies in. Maar langs de ene kant stelde Chiang Kai-shek
voorwaarden die op capitulaties leken. Langs de andere kant liep
een boerenopstand tegen de oude tirannie van de
grootgrondbezitters als een strovuur doorheen de met
communistische legers doorspekte provincies van Noord-West
China. Toen besloot Mao Zedong, ondanks Stalin, zijn koers te
wijzigen, en de hand naar de macht uit te strekken. De
koerswijziging eindigde 3 jaar later met het uitroepen van de
Volksrepubliek China vanaf de Poort van de Hemelse Vrede te
Peking.
Stap voor stap ...
De overwinning van de Chinese revolutie en
het tot stand komen van het Russisch-Chinees bondgenootschap
veranderde met één slag de krachtsverhoudingen in de wereld. De
omsingeling van de Russische Revolutie was doorbroken. De
koloniale revolutie verkreeg door de Chinese omwenteling een
geweldige stuwkracht. Een preventieve oorlog van de
kapitalistische landen tegen de Russisch-Chinese alliantie werd
een hopeloze onderneming. Toen Rusland op zijn beurt atoom- en
waterstofbommen begon te vervaardigen werd dit ‘evenwicht van de
terreur’ voor een langere periode geconsolideerd. Sinds meer dan
tien jaar steunt de wereldorde op dit — zeer wankelbaar —
evenwicht.
Van het begin af aan was het duidelijk dat
een communistisch China, nooit een satelliet van de Sovjet-Unie
zou worden, zoals dit voor de meeste Oost-Europese landen het
geval was. Daarvoor was China te groot, zijn plaats in het
wereldgebeuren te machtig. Het Russisch-Chinees bondgenootschap
werd vanaf den beginne een bondgenootschap tussen gelijken,
waarbij China de economische en technische hulp van de
Sovjet-Unie evenzo nodig had als Rusland de strategische hulp
van de Volksrepubliek China. Voor het eerst sinds de opkomst van
Stalins macht in Rusland, stond de Russische KP tegenover een
macht in eigen kamp waaraan men niet kon commanderen (zoals men
dit met de meeste andere KP’s deed) en waarmede men niet
lichtvaardig kon breken (zoals met de KP van Joegoslavië
gebeurde), maar die men moest eerbiedigen, en met wie men in het
beste geval kon discussiëren.
Zulke discussies hebben in de afgelopen tien
jaar herhaaldelijk plaats gevonden. In de tweede fase van de
Koreaanse oorlog beschuldigden de Chinese communisten de Russen
ervan, hen te weinig moderne wapens te leveren. Het gebrek aan
vliegtuigen en aan luchtafweergeschut was waarschijnlijk de
beslissende factor die de opmars van de Chinese legers in 1951
stuitte.
Sinds het begin van de grootscheepse
industrialisatie van China heeft de leiding van de Chinese KP
herhaaldelijk op grotere bijstand van haar Europese bondgenoten
aangedrongen. De Russische hulp aan China heeft vooral door het
oprichten van sleutelbedrijven ongetwijfeld de industrialisatie
bevorderd. Maar in vergelijking met de geweldige behoeften van
een volk van 600 miljoen mensen is zij onbetekenend. Zij wordt
op minder dan 1 miljard $ per jaar berekend; wanneer men bedenkt
dat de USA aan West-Europa, dat maar één derde van de inwoners
van China telt, ten tijde van het Marshallplan jaarlijks meer
dan 5 miljard $ verstrekte, dan begrijpt men hoe gering
tenslotte die hulp was.
Daarom zien de Chinezen met lede ogen dat de
Russische regering een belangrijke economische hulp verstrekte
aan regeringen als die van Nasser [2],
Kassem [3], Afghanistan, Iran,
India, die niet alleen niet communistisch zijn, maar zelfs
dikwijls het communisme vervolgen en bloedig onderdrukken. Dit
werd meteen een ander belangrijk twistpunt tussen Russen en
Chinezen.
Toen de grote dooi begon, na Stalins dood, en
de nieuwe leiders van de Russische KP hun politiek van
‘vreedzame co-existentie’ met het Westen lanceerden, hebben de
Chinezen herhaaldelijk stokken tussen de wielen gestoken. Hun
aanvallen op Quemoy en Matsu [4]
deden in de Straat van Formosa een spanning ontstaan die te
Moskou op nauwelijks verholen afkeuring stiet. Tijdens de
crisis, ontstaan door de omwenteling in Irak, lanceerde de
Chinese KP het plan vrijwilligers naar Irak en Libanon te
sturen; Chroesjtsjov sprak zich openlijk tegen dat plan uit.
Later lanceerde Chroesjtsjov het plan tot een topconferentie die
over de ontwapening zou moeten beslissen, zonder deelneming van
China en zelf zonder raadpleging van Peking. Mao Zedong
verwittigde toen bondgenoot en vijand dat zijn land geen enkel
internationaal verdrag zou erkennen dat het niet mee had
ondertekend. Toen Chroesjtsjov en de meeste KP’s, na het bezoek
van de Russische leider aan Amerika, de propagandamachine ten
gunste van de ‘geest van kamp David’ op volle toeren deed
draaien, en de ‘vredeswil van president Eisenhower’ prees,
dreven de Chinese leiders openlijk spot met die propaganda en
verwittigden al wie het horen wilde dat het ‘agressief karakter
van de Amerikaanse politiek geenszins was verdwenen!’ Zij
triomfeerden op het ogenblik dat de topconferentie te Parijs
mislukte en verklaarden: ‘Wij hadden het voorspeld’...
Wat steekt er achter?
Wanneer men op de lange lijst van
meningsverschillen terugblikt, wordt het duidelijk dat het even
zo dwaas zou zijn het huidge conflict te loochenen als zijn
betekenis uitsluitend in een verschillende tekstverklaring van
Lenins geschriften te willen zoeken. De huidige discussie over
‘linkse afwijking’ en ‘rechts revisionisme’ draagt ongetwijfeld
een sterk scholastisch karakter; niet omdat de echte
meningsverschillen zich tot het gebied van de tekstkritiek
beperken, maar eerder omdat zij niet openlijk worden
uitgevochten, zoals dit in het verleden van alle
arbeiderspartijen (incl. van de communistische partijen tot het
einde van de jaren 20) het geval was, maar achter allerlei
byzantijnse redeneringen werden verborgen, en door de
buitenstaander (die dikwijls ook een gewoon partijlid is) moeten
worden opgedolven. De documenten van de huidige discussie zijn
echte palimpsesten, die eerst moeten worden gezuiverd om er,
achter de niets zeggende woorden en formules, de echte
twistpunten te ontdekken.
Er bestaat ongetwijfeld een zekere
tegenstelling tussen de onmiddellijke behoeften van de Russische
en van de Chinese staatsleiding in de huidige internationale
toestand. De Russische leiders willen voor alles tijd winnen om
hun economische achterstand t.o.v. het Westen in te halen; de
Chinezen willen voor alles hun wettige plaats op het politiek
wereldtoneel innemen, t.t.z. hun lidmaatschap van de VN en in de
Veiligheidsraad, zowel als hun plaats op elke
ontwapeningsconferentie. De bovenvermelde tegenstellingen
betreffende wederzijdse economische hulp behoren eveneens tot de
meningsverschillen die, om de marxistische formule te gebruiken,
tot zuiver objectieve (t.t.z. tot sociaaleconomische)
redenen kunnen worden herleid.
Wij zijn desniettemin van oordeel, dat de
huidige discussie zich niet beperkt tot een zuiver politiek en
economisch belangenconflict. Het gaat ook om een echte
ideologische discussie, t.t.z. om meningsverschillen
betreffen de beoordeling van de internationale toestand, van de
kansen op een overwinning van het socialisme, en van de
strategie die de arbeidersbeweging moet volgen om die
overwinning te behalen. Dit meningsverschil heeft niet alleen
voor alle communisten belang — in hun midden zullen die
kwesties, ondanks de byzantijnse spiegelgevechten, meer en meer
stof doen opwaaien — maar tevens voor alle stromingen in de
internationale arbeidersbeweging, die zowel de kwestie van de
strijd tegen het oorlogsgevaar als de kwestie van de strijd voor
een internationale overwinning van het socialisme nog ter harte
nemen.
Hoe kan het oorlogsgevaar doelmatig worden
bezworen?
In het centrum van dit ideologisch debat
staat ongetwijfeld het probleem van de zg. ‘vreedzame
co-existentie’ en van de strijd tegen het oorlogsgevaar. Wij
moeten onmiddellijk vaststellen dat de Chinese communisten heel
grote tactische vergissingen hebben begaan bij de manier waarop
zijn hun posities hebben verdedigd. In plaats van de stelling te
verdedigen, dat geen duurzame vrede mogelijk is, zolang het
imperialisme, — en vooral dan een met H-bommen bewapend
imperialisme — bestaat, hebben zij getracht te bewijzen dat de
oorlog onvermijdelijk is, indien het imperialisme niet wordt
vernietigd. Maar de onwerkelijkheid van een wereldoorlog, dat is
in ons tijdperk de onvermijdelijkheid van een
atoomwereldoorlog, die de vernietiging van de mensheid zou
kunnen betekenen. Het is dus niet verwonderlijk, dat de
‘extremistische’ stellingen van de Chinezen praktisch door
niemand werden bijgetreden, toen ze door Peking, op de zitting
van de Raad van het (communistisch) Wereldverbond werden
verdedigd.
Maar de kwestie krijgt een heel ander
uitzicht, wanneer men ze tot haar werkelijke vorm herleidt. Waar
het er werkelijk om gaat, dat is de vraag of de economische en
militaire macht van het Sovjetblok volstaat om het oorlogsgevaar
voor goed te bevriezen. Wij geloven dat de Chinezen gelijk
hebben, wanneer zij op die vraag ontkennend antwoorden, en wel
om twee redenen.
Ten eerste heeft het Sovjetblok nog een grote
achterstand op de kapitalistische wereld wat productiecapaciteit
betreft, en is het Chroesjtsjovs voorspelling, als zou dit blok
in 1965 meer dan helft van de wereldproductie voortbrengen,
lichtzinnig en onverantwoordelijk (om een voorbeeld te geven: de
staalproductie van de landen van het Oostblok, incl. China,
vormt in 1959 nauwelijks 30 % van de wereldproductie) en bij de
vlugge expansie van de West-Europese en Japanse productie zal
Chroesjtsjovs doel waarschijnlijk niet voor 15 % worden bereikt.
Ten tweede heeft de relatieve
verhouding tussen de twee ‘Groten’ weinig betekenis, zolang de
absolute macht van de USA volstaat om de wereld te
vernietigen. Wanneer bv. 500 H-bommen de aarde onbewoonbaar
zouden kunnen maken, dan zou het feit dat de Sovjet-Unie over
10.000 van die bommen beschikt t.o.v. ‘enkel’ 1.000 Amerikaanse
bommen, niets aan de toestand veranderen: een wanhoopsdaad van
het Amerikaans grootkapitaal zou nog steeds mogelijk blijven. En
vermits de economische machtsverhoudingen tussen de twee
tegenstrevers niet zo sterk zouden veranderen, dat men op kort
zicht een economische ineenstorting van het Amerikaans
imperialisme zou kunnen voorzien, geeft een realistische
beoordeling van de huidige wereldsituatie aan de Chinezen
gelijk: zonder verandering van het huidige status-quo in de
wereld, kan het oorlogsgevaar in de komende 15-20 jaar niet
worden bezworen, ondanks alle successen bij de economische
opbouw van het Oostblok.
Wanneer men echter de ontwikkeling van de
internationale toestand tijdens de jongste 10 tot 20 jaar
aandachtig bestudeert, dan blijkt het dat zulk een
status-quo heel onwaarschijnlijk is. De koloniale revolutie
is in volle gang, en niets laat veronderstellen dat zij in de
komende jaren haar opgang zou onderbreken. De arbeidersbeweging
in het Westen is over haar dieptepunt in de jaren ’50 heen, en
een nieuwe stormachtige opgang in de komende jaren is geenszins
uitgesloten. Wij kunnen de Chinezen op één punt ongetwijfeld
gelijk geven: i.p.v. de beslissende wending van de
wereldsituatie min of meer passief af te wachten (als gevolg van
de mythische ‘grote wereldcrisis’, of van het ‘inhalen van de
USA door de Sovjet-Unie’, kunnen we die wending afdwingen
door overal ter wereld de strijd tegen het kapitalisme en
imperialisme meer dan ooit te doen oplaaien en te trachten tot
een goed einde te brengen. Deze strijd zou trouwens op den duur
zijn uitwerkingen op het Oostblok zelf niet missen, en ginder
tot een herstel van de politieke arbeidersdemocratie, op de
nieuwe sociaaleconomische grondvesten, voeren.
De wereldvrede kan slechts dan uiteindelijk
worden gevestigd, wanneer het socialisme zegeviert, in
Groot-Brittannië, in de USA, in West-Europa en in Japan: dat is
en blijft de marxistische stelling, vandaag zowel als gisteren.
Door deze stelling te ondergraven, zaaien de huidge Russische
leiders gevaarlijke illusies onder de arbeiders en remmen zij
objectief de stootkracht van de arbeidersbeweging. Want zoals
het Engels voorbeeld bewijst is vandaag één van de sterkste
propagandamiddelen ten gunste van het socialisme, het argument
dat zonder de verovering van de macht door de
arbeidersbeweging de mensheid niet kan behoed worden van de
atoomdood.
Wanneer de Chinezen daaruit de conclusie
trekken dat men de koloniale bewegingen wel meer hulp moet doen
geworden dan het de Russen doen, dan hebben zij gelijk. Wanneer
zij de voorlopige regering van de Algerijnse republiek erkennen,
terwijl Chroesjtsjov dit niet doet, dan hebben zij gelijk.
Wanneer zij die omwenteling verder willen voeren dan
nationaal-burgerlijke leiders als Nasser en Kassem, dan hebben
zij eveneens gelijk.
Maar kan zulk een koers het imperialisme niet
tot een wanhoopsdaad provoceren, zou men kunnen vragen? In
werkelijkheid ‘provoceert’ de hele internationale ontwikkeling
onophoudelijk het imperialisme, want zij verandert gedurig de
krachtsverhoudingen ten zijnen ongunste. Vanuit het standpunt
van Wall Street of van het Pentagon zou een
omwenteling in Indonesië of een communistische overwinning in
Perzië niet ‘erger’ zijn dan bv. de fabricatie van de H-bom door
de Sovjet-Unie of het huidige conflict rond Berlijn of, morgen
een staalproductie in Rusland die deze van de Amerikanen
overtreft. Alleen die omwentelingen ‘provocaties’ te noemen,
maar voor de rest Amerika op alle andere gebieden te willen
‘provoceren’, dat lijkt veel meer op vrees voor revoluties dan
op de wil de wereldvrede te allen prijs te willen bewaren!
Voorzeker, rechtstreekse Russische — of
Chinese — militaire interventie in gelijk welk land ter
wereld zou een zware bedreiging voor de wereldvrede kunnen
betekenen (heeft Chroesjtsjov geenszins geaarzeld, met zulke
interventie te dreigen in het geval van een Amerikaanse
interventie in Cuba of Kongo). Maar waar het er in de regel
betreffende ‘vreedzame co-existentie’ in laatste instantie om
gaat is niet zulk een interventie, maar de ontplooiing van de
eigen inwendige kracht van de arbeiders- of revolutionaire
beweging van alle landen waar de imperialistische of
kapitalistische stellingen ondermijnd zijn. Zulk een
ontplooiing, tot de overwinning, kan de zaak van de wereldvrede
niet ondermijnen, maar enkel helpen. En in die zin kunnen wij de
Chinese stellingen tegen de ‘vreedzame co-existentie’ steunen,
met alle voorbehoud die we hebben doen voorafgaan.
_______________
[1]
Chiang Kai-shek: (1887-1975) leider van de Kwomintang partij die
onder leiding van de burgerij streed voor de eenheid van China.
Was opperbevelhebber van het Chinese leger tijdens WO II en
bondgenoot van de VS. Werd door Mao Zedong in december 1949
verslagen en vluchtte naar Formosa (Taiwan).
[2] Gamal Abdel Nasser:
(1918-1970), was de tweede president van Egypte en wordt aanzien
als een van de belangrijkste Arabische leiders in de
geschiedenis.
[3] Kassem: (1914-1963),
organiseerde in 1858 in Irak een militaire staatsgreep tegen de
monarchie. Vervolgde de communistische partij. Werd in februari
1963 gearresteerd en geëxecuteerd door leden van de Ba’ath
Partij.
[4] Quemou en Tatsu: eilanden in
de straat van Formosa (Taiwan), in handen van Chiang Kai-shek,
die in 1954 door de Chinese Volksleger werden gebombardeerd. |