Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Het ideologische conflict Moskou — Peking
Ernest Mandel - Internet-archief
Ernest Mandel

Afdrukken

Geschreven: september 1960
Bron: Links nr. 22, 17 september 1960
Transcriptie en voetnoten: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
 

Het begon in 1946. China scheen uitgeput door twintig jaar oorlog en burgeroorlog. Stalin, zoals altijd, geloofde niet in de revolutionaire kracht van de volksmassa’s buiten Rusland, in dit geval in de strijdwil van het Chinese volk. Hij gaf de Chinese KP de opdracht, een coalitieregering met de krachten van Chiang Kai-shek [1] te vormen. De Chinese KP ging wel schoorvoetend op die instructies in. Maar langs de ene kant stelde Chiang Kai-shek voorwaarden die op capitulaties leken. Langs de andere kant liep een boerenopstand tegen de oude tirannie van de grootgrondbezitters als een strovuur doorheen de met communistische legers doorspekte provincies van Noord-West China. Toen besloot Mao Zedong, ondanks Stalin, zijn koers te wijzigen, en de hand naar de macht uit te strekken. De koerswijziging eindigde 3 jaar later met het uitroepen van de Volksrepubliek China vanaf de Poort van de Hemelse Vrede te Peking.

Stap voor stap ...

De overwinning van de Chinese revolutie en het tot stand komen van het Russisch-Chinees bondgenootschap veranderde met één slag de krachtsverhoudingen in de wereld. De omsingeling van de Russische Revolutie was doorbroken. De koloniale revolutie verkreeg door de Chinese omwenteling een geweldige stuwkracht. Een preventieve oorlog van de kapitalistische landen tegen de Russisch-Chinese alliantie werd een hopeloze onderneming. Toen Rusland op zijn beurt atoom- en waterstofbommen begon te vervaardigen werd dit ‘evenwicht van de terreur’ voor een langere periode geconsolideerd. Sinds meer dan tien jaar steunt de wereldorde op dit — zeer wankelbaar — evenwicht.

Van het begin af aan was het duidelijk dat een communistisch China, nooit een satelliet van de Sovjet-Unie zou worden, zoals dit voor de meeste Oost-Europese landen het geval was. Daarvoor was China te groot, zijn plaats in het wereldgebeuren te machtig. Het Russisch-Chinees bondgenootschap werd vanaf den beginne een bondgenootschap tussen gelijken, waarbij China de economische en technische hulp van de Sovjet-Unie evenzo nodig had als Rusland de strategische hulp van de Volksrepubliek China. Voor het eerst sinds de opkomst van Stalins macht in Rusland, stond de Russische KP tegenover een macht in eigen kamp waaraan men niet kon commanderen (zoals men dit met de meeste andere KP’s deed) en waarmede men niet lichtvaardig kon breken (zoals met de KP van Joegoslavië gebeurde), maar die men moest eerbiedigen, en met wie men in het beste geval kon discussiëren.

Zulke discussies hebben in de afgelopen tien jaar herhaaldelijk plaats gevonden. In de tweede fase van de Koreaanse oorlog beschuldigden de Chinese communisten de Russen ervan, hen te weinig moderne wapens te leveren. Het gebrek aan vliegtuigen en aan luchtafweergeschut was waarschijnlijk de beslissende factor die de opmars van de Chinese legers in 1951 stuitte.

Sinds het begin van de grootscheepse industrialisatie van China heeft de leiding van de Chinese KP herhaaldelijk op grotere bijstand van haar Europese bondgenoten aangedrongen. De Russische hulp aan China heeft vooral door het oprichten van sleutelbedrijven ongetwijfeld de industrialisatie bevorderd. Maar in vergelijking met de geweldige behoeften van een volk van 600 miljoen mensen is zij onbetekenend. Zij wordt op minder dan 1 miljard $ per jaar berekend; wanneer men bedenkt dat de USA aan West-Europa, dat maar één derde van de inwoners van China telt, ten tijde van het Marshallplan jaarlijks meer dan 5 miljard $ verstrekte, dan begrijpt men hoe gering tenslotte die hulp was.

Daarom zien de Chinezen met lede ogen dat de Russische regering een belangrijke economische hulp verstrekte aan regeringen als die van Nasser [2], Kassem [3], Afghanistan, Iran, India, die niet alleen niet communistisch zijn, maar zelfs dikwijls het communisme vervolgen en bloedig onderdrukken. Dit werd meteen een ander belangrijk twistpunt tussen Russen en Chinezen.

Toen de grote dooi begon, na Stalins dood, en de nieuwe leiders van de Russische KP hun politiek van ‘vreedzame co-existentie’ met het Westen lanceerden, hebben de Chinezen herhaaldelijk stokken tussen de wielen gestoken. Hun aanvallen op Quemoy en Matsu [4] deden in de Straat van Formosa een spanning ontstaan die te Moskou op nauwelijks verholen afkeuring stiet. Tijdens de crisis, ontstaan door de omwenteling in Irak, lanceerde de Chinese KP het plan vrijwilligers naar Irak en Libanon te sturen; Chroesjtsjov sprak zich openlijk tegen dat plan uit. Later lanceerde Chroesjtsjov het plan tot een topconferentie die over de ontwapening zou moeten beslissen, zonder deelneming van China en zelf zonder raadpleging van Peking. Mao Zedong verwittigde toen bondgenoot en vijand dat zijn land geen enkel internationaal verdrag zou erkennen dat het niet mee had ondertekend. Toen Chroesjtsjov en de meeste KP’s, na het bezoek van de Russische leider aan Amerika, de propagandamachine ten gunste van de ‘geest van kamp David’ op volle toeren deed draaien, en de ‘vredeswil van president Eisenhower’ prees, dreven de Chinese leiders openlijk spot met die propaganda en verwittigden al wie het horen wilde dat het ‘agressief karakter van de Amerikaanse politiek geenszins was verdwenen!’ Zij triomfeerden op het ogenblik dat de topconferentie te Parijs mislukte en verklaarden: ‘Wij hadden het voorspeld’...

Wat steekt er achter?

Wanneer men op de lange lijst van meningsverschillen terugblikt, wordt het duidelijk dat het even zo dwaas zou zijn het huidge conflict te loochenen als zijn betekenis uitsluitend in een verschillende tekstverklaring van Lenins geschriften te willen zoeken. De huidige discussie over ‘linkse afwijking’ en ‘rechts revisionisme’ draagt ongetwijfeld een sterk scholastisch karakter; niet omdat de echte meningsverschillen zich tot het gebied van de tekstkritiek beperken, maar eerder omdat zij niet openlijk worden uitgevochten, zoals dit in het verleden van alle arbeiderspartijen (incl. van de communistische partijen tot het einde van de jaren 20) het geval was, maar achter allerlei byzantijnse redeneringen werden verborgen, en door de buitenstaander (die dikwijls ook een gewoon partijlid is) moeten worden opgedolven. De documenten van de huidige discussie zijn echte palimpsesten, die eerst moeten worden gezuiverd om er, achter de niets zeggende woorden en formules, de echte twistpunten te ontdekken.

Er bestaat ongetwijfeld een zekere tegenstelling tussen de onmiddellijke behoeften van de Russische en van de Chinese staatsleiding in de huidige internationale toestand. De Russische leiders willen voor alles tijd winnen om hun economische achterstand t.o.v. het Westen in te halen; de Chinezen willen voor alles hun wettige plaats op het politiek wereldtoneel innemen, t.t.z. hun lidmaatschap van de VN en in de Veiligheidsraad, zowel als hun plaats op elke ontwapeningsconferentie. De bovenvermelde tegenstellingen betreffende wederzijdse economische hulp behoren eveneens tot de meningsverschillen die, om de marxistische formule te gebruiken, tot zuiver objectieve (t.t.z. tot sociaaleconomische) redenen kunnen worden herleid.

Wij zijn desniettemin van oordeel, dat de huidige discussie zich niet beperkt tot een zuiver politiek en economisch belangenconflict. Het gaat ook om een echte ideologische discussie, t.t.z. om meningsverschillen betreffen de beoordeling van de internationale toestand, van de kansen op een overwinning van het socialisme, en van de strategie die de arbeidersbeweging moet volgen om die overwinning te behalen. Dit meningsverschil heeft niet alleen voor alle communisten belang — in hun midden zullen die kwesties, ondanks de byzantijnse spiegelgevechten, meer en meer stof doen opwaaien — maar tevens voor alle stromingen in de internationale arbeidersbeweging, die zowel de kwestie van de strijd tegen het oorlogsgevaar als de kwestie van de strijd voor een internationale overwinning van het socialisme nog ter harte nemen.

Hoe kan het oorlogsgevaar doelmatig worden bezworen?

In het centrum van dit ideologisch debat staat ongetwijfeld het probleem van de zg. ‘vreedzame co-existentie’ en van de strijd tegen het oorlogsgevaar. Wij moeten onmiddellijk vaststellen dat de Chinese communisten heel grote tactische vergissingen hebben begaan bij de manier waarop zijn hun posities hebben verdedigd. In plaats van de stelling te verdedigen, dat geen duurzame vrede mogelijk is, zolang het imperialisme, — en vooral dan een met H-bommen bewapend imperialisme — bestaat, hebben zij getracht te bewijzen dat de oorlog onvermijdelijk is, indien het imperialisme niet wordt vernietigd. Maar de onwerkelijkheid van een wereldoorlog, dat is in ons tijdperk de onvermijdelijkheid van een atoomwereldoorlog, die de vernietiging van de mensheid zou kunnen betekenen. Het is dus niet verwonderlijk, dat de ‘extremistische’ stellingen van de Chinezen praktisch door niemand werden bijgetreden, toen ze door Peking, op de zitting van de Raad van het (communistisch) Wereldverbond werden verdedigd.

Maar de kwestie krijgt een heel ander uitzicht, wanneer men ze tot haar werkelijke vorm herleidt. Waar het er werkelijk om gaat, dat is de vraag of de economische en militaire macht van het Sovjetblok volstaat om het oorlogsgevaar voor goed te bevriezen. Wij geloven dat de Chinezen gelijk hebben, wanneer zij op die vraag ontkennend antwoorden, en wel om twee redenen.

Ten eerste heeft het Sovjetblok nog een grote achterstand op de kapitalistische wereld wat productiecapaciteit betreft, en is het Chroesjtsjovs voorspelling, als zou dit blok in 1965 meer dan helft van de wereldproductie voortbrengen, lichtzinnig en onverantwoordelijk (om een voorbeeld te geven: de staalproductie van de landen van het Oostblok, incl. China, vormt in 1959 nauwelijks 30 % van de wereldproductie) en bij de vlugge expansie van de West-Europese en Japanse productie zal Chroesjtsjovs doel waarschijnlijk niet voor 15 % worden bereikt.

Ten tweede heeft de relatieve verhouding tussen de twee ‘Groten’ weinig betekenis, zolang de absolute macht van de USA volstaat om de wereld te vernietigen. Wanneer bv. 500 H-bommen de aarde onbewoonbaar zouden kunnen maken, dan zou het feit dat de Sovjet-Unie over 10.000 van die bommen beschikt t.o.v. ‘enkel’ 1.000 Amerikaanse bommen, niets aan de toestand veranderen: een wanhoopsdaad van het Amerikaans grootkapitaal zou nog steeds mogelijk blijven. En vermits de economische machtsverhoudingen tussen de twee tegenstrevers niet zo sterk zouden veranderen, dat men op kort zicht een economische ineenstorting van het Amerikaans imperialisme zou kunnen voorzien, geeft een realistische beoordeling van de huidige wereldsituatie aan de Chinezen gelijk: zonder verandering van het huidige status-quo in de wereld, kan het oorlogsgevaar in de komende 15-20 jaar niet worden bezworen, ondanks alle successen bij de economische opbouw van het Oostblok.

Wanneer men echter de ontwikkeling van de internationale toestand tijdens de jongste 10 tot 20 jaar aandachtig bestudeert, dan blijkt het dat zulk een status-quo heel onwaarschijnlijk is. De koloniale revolutie is in volle gang, en niets laat veronderstellen dat zij in de komende jaren haar opgang zou onderbreken. De arbeidersbeweging in het Westen is over haar dieptepunt in de jaren ’50 heen, en een nieuwe stormachtige opgang in de komende jaren is geenszins uitgesloten. Wij kunnen de Chinezen op één punt ongetwijfeld gelijk geven: i.p.v. de beslissende wending van de wereldsituatie min of meer passief af te wachten (als gevolg van de mythische ‘grote wereldcrisis’, of van het ‘inhalen van de USA door de Sovjet-Unie’, kunnen we die wending afdwingen door overal ter wereld de strijd tegen het kapitalisme en imperialisme meer dan ooit te doen oplaaien en te trachten tot een goed einde te brengen. Deze strijd zou trouwens op den duur zijn uitwerkingen op het Oostblok zelf niet missen, en ginder tot een herstel van de politieke arbeidersdemocratie, op de nieuwe sociaaleconomische grondvesten, voeren.

De wereldvrede kan slechts dan uiteindelijk worden gevestigd, wanneer het socialisme zegeviert, in Groot-Brittannië, in de USA, in West-Europa en in Japan: dat is en blijft de marxistische stelling, vandaag zowel als gisteren. Door deze stelling te ondergraven, zaaien de huidge Russische leiders gevaarlijke illusies onder de arbeiders en remmen zij objectief de stootkracht van de arbeidersbeweging. Want zoals het Engels voorbeeld bewijst is vandaag één van de sterkste propagandamiddelen ten gunste van het socialisme, het argument dat zonder de verovering van de macht door de arbeidersbeweging de mensheid niet kan behoed worden van de atoomdood.

Wanneer de Chinezen daaruit de conclusie trekken dat men de koloniale bewegingen wel meer hulp moet doen geworden dan het de Russen doen, dan hebben zij gelijk. Wanneer zij de voorlopige regering van de Algerijnse republiek erkennen, terwijl Chroesjtsjov dit niet doet, dan hebben zij gelijk. Wanneer zij die omwenteling verder willen voeren dan nationaal-burgerlijke leiders als Nasser en Kassem, dan hebben zij eveneens gelijk.

Maar kan zulk een koers het imperialisme niet tot een wanhoopsdaad provoceren, zou men kunnen vragen? In werkelijkheid ‘provoceert’ de hele internationale ontwikkeling onophoudelijk het imperialisme, want zij verandert gedurig de krachtsverhoudingen ten zijnen ongunste. Vanuit het standpunt van Wall Street of van het Pentagon zou een omwenteling in Indonesië of een communistische overwinning in Perzië niet ‘erger’ zijn dan bv. de fabricatie van de H-bom door de Sovjet-Unie of het huidige conflict rond Berlijn of, morgen een staalproductie in Rusland die deze van de Amerikanen overtreft. Alleen die omwentelingen ‘provocaties’ te noemen, maar voor de rest Amerika op alle andere gebieden te willen ‘provoceren’, dat lijkt veel meer op vrees voor revoluties dan op de wil de wereldvrede te allen prijs te willen bewaren!

Voorzeker, rechtstreekse Russische — of Chinese — militaire interventie in gelijk welk land ter wereld zou een zware bedreiging voor de wereldvrede kunnen betekenen (heeft Chroesjtsjov geenszins geaarzeld, met zulke interventie te dreigen in het geval van een Amerikaanse interventie in Cuba of Kongo). Maar waar het er in de regel betreffende ‘vreedzame co-existentie’ in laatste instantie om gaat is niet zulk een interventie, maar de ontplooiing van de eigen inwendige kracht van de arbeiders- of revolutionaire beweging van alle landen waar de imperialistische of kapitalistische stellingen ondermijnd zijn. Zulk een ontplooiing, tot de overwinning, kan de zaak van de wereldvrede niet ondermijnen, maar enkel helpen. En in die zin kunnen wij de Chinese stellingen tegen de ‘vreedzame co-existentie’ steunen, met alle voorbehoud die we hebben doen voorafgaan.

_______________
[1] Chiang Kai-shek: (1887-1975) leider van de Kwomintang partij die onder leiding van de burgerij streed voor de eenheid van China. Was opperbevelhebber van het Chinese leger tijdens WO II en bondgenoot van de VS. Werd door Mao Zedong in december 1949 verslagen en vluchtte naar Formosa (Taiwan).
[2] Gamal Abdel Nasser: (1918-1970), was de tweede president van Egypte en wordt aanzien als een van de belangrijkste Arabische leiders in de geschiedenis.
[3] Kassem: (1914-1963), organiseerde in 1858 in Irak een militaire staatsgreep tegen de monarchie. Vervolgde de communistische partij. Werd in februari 1963 gearresteerd en geëxecuteerd door leden van de Ba’ath Partij.
[4] Quemou en Tatsu: eilanden in de straat van Formosa (Taiwan), in handen van Chiang Kai-shek, die in 1954 door de Chinese Volksleger werden gebombardeerd.

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique