Jacques Yerna (1923 - 2003) ontmoette Ernest Mandel
voor het eerst na het buitengewoon ABVV - congres van
1954.Dit was het begin van een lange en intensieve
samenwerking. In 1956 werd er gestart met het strijdbare
socialistische weekblad ‘La Gauche’. Yerna werd een
enthousiast medewerker en Mandel hoofdredacteur. Na de
staking 60 - 61 zouden hun wegen echter scheiden. Yerna werd
lid van de Mouvement Populaire Wallon (MPW) dat in februari
1961 door André Renard werd gesticht en zich tot doel
stelde: structuurhervormingen en federalisme. In 1962 werd
hij secretaris van het Luikse ABVV en de stem van de
linkerzijde. [Vertaler]
Naties, doorheen de geschiedenis, komen en gaan. Toch zijn ze
niet in gelijke mate getekend door de gebeurtenissen uit het
verleden. De oudste naties werden aaneengesmeed door een
gemeenschappelijke taal en cultuur. Ze hebben zich gevestigd op
een welbepaald territorium, zijn rijk aan eeuwenoude tradities.
Ze hebben zich politiek losgemaakt uit de omstandigheden die hun
stempel hadden gedrukt op hun ontstaan. Ze lijken wel buiten de
geschiedenis te staan en de vrucht te zijn van een of ander
duister plan van de voorzienigheid. De burgers van deze
bevoorrechte naties kunnen eeuwen terugblikken. Telkens
herkennen ze in het heden hetzelfde ‘onwankelbaar’ beeld van hun
vaderland, geboetseerd door honderden generaties ‘voorvaderen’.
Zo, vol bewondering, herkent de jonge Fransman zich in de
veertig koningen die het Franse koninkrijk vorm hebben gegeven
en in de revoluties die het koninkrijk hebben teniet gedaan. De
absolute monarchie en de Verklaring van de Rechten van de Mens,
de gotische kathedralen en de loges van de vrijmetselaars, het
bijeenhaken van de Tunesieërs en de universele roeping van
Frankrijk zijn de wisselende, maar altijd karakteristieke
aspecten van eenzelfde realiteit. Anatole France is de
geestelijke erfgenaam van Pascal en Bossuet. In dezelfde
hoedanigheid als Voltaire geven Sartre en Proust blijk van het
helder denken van het Latijnse genie, gevrijwaard van de
dromerijen en metafysische bespiegelingen van de lome Germanen.
Doch andere naties zijn recenter van oorsprong. Ze dragen het
merkteken dat ze niet kunnen verbergen van en zijn beïnvloed
door machthebbers die niet lang gebleven zijn en elkanders
vijanden waren. Dat ze er zijn lijkt niet vanzelfsprekend. Hun
geschiedenis had een andere wending kunnen nemen. Zo is het ook
met België. Ontstaan in 1830, in omstandigheden, die intrinsiek
gezien, eerder toevallig kunnen lijken, ligt het niet voor de
hand dat dit land er is. Samengesteld uit twee verschillende
gemeenschappen, beide nog eens aangetrokken door andere
volkeren, verraadt een bestemming die allesbehalve vaststond. De
inwoners spreken twee verschillende talen en beroepen zich op
twee onderscheiden culturen. Als een jonge Belg in het verleden
teruggaat op zoek naar de geest van zijn land treft hij er enkel
warrige schimmen. Gallische stammen, berucht om hun wreedheden,
Romeinse en Germaanse kolonisatoren, feodale graven en hertogen,
prinsen van het huis van Valois en Habsburg, Franse
revolutionairen en orangisten volgen elkaar op de voet,
meegevoerd met opeenvolgende golven van de geschiedenis. Heel
zeker, hoewel de situatie altijd maar wisselde was er iets
wezenlijks dat bleef en dieper ging: de Franse koningen, de
graven van Vlaanderen, de Bourgondische hertogen, de Spaanse en
Oostenrijkse prinsen zijn vetrokken, de Belgen zijn gebleven.
Maar toch, het blijft een laatste keuze, bij gebrek aan iets
anders.
De Belgische staat wordt Frans
Toen in 1830 de Belgische staat uit de revolutie van
september geboren werd kozen de stichters als enige officiële
taal het Frans. De administratie werd Franstalig, evenals het
leger en het onderwijs. De Vlaamse taal werd genegeerd. In feite
deed men alsof deze taal niet eens bestond. Vanaf het begin al
plaatste de nieuwe staat zich onder de vleugels van de Franse
cultuur. Doch daar gaat het in essentie niet om. Hoewel de
Belgische staat een der belangrijkste actoren was lag die niet
aan de basis van de verfransing van Vlaanderen. De verfransing
was het resultaat van de differentiatie, intern, binnen de
Vlaamse gemeenschap zelf.
Binnen iedere gemeenschap vertonen de verschillende sociale
klassen de neiging om zich af te bakenen door zaken te
benadrukken die hen eigen zijn. Dit streven vinden we vooral
terug bij de dominante bezittende klassen die zich meestal een
bijzondere levensstijl gaan toemeten, voornamelijk op gebied van
wonen, cultuur en ontspanning.
In Vlaanderen heeft deze sociale differentiatie een wel heel
bijzondere vorm gekregen. De dominerende klassen hebben het
Frans als voertaal overgenomen. Het Vlaams bleef de streektaal
van het volk. Een gelijkaardig verschijnsel zien we opduiken in
het grootste deel van Europa, van de 17de tot de 19de eeuw. Het
lijdt geen twijfel dat van 1648 tot 1918 het Frans in Europa de
bovenhand had. Op het continent was het de taal van de
bezittende klasse, hetzij als eerste taal, hetzij als
cultuurtaal. Doch in Vlaanderen was het verschijnsel meer
uitgesproken en het duurde ook langer.
Historische omstandigheden hebben een aanzienlijke rol
gespeeld. Frankrijk lag dichtbij, het graafschap Vlaanderen was
een leenstaat van het koninkrijk Frankrijk geweest en de
hertogen van Bourgondië, Franse prinsen van huis Valois waren
hier aan het bewind. Tijdens de 16de eeuw was er de scheiding
met de Noordelijke Nederlanden en tijdens de 17de eeuw het
cultureel en economisch verval van de Belgische provincies.
Evenzo heeft de Franse bezetting tijdens de revolutie en onder
het keizerrijk de verfransing van de Vlaamse aristocratie en de
hogere burgerij in de hand gewerkt. Dit verklaart waarom de
verfransing geen kortstondige bevlieging was, voorbijgaand van
aard, zoals in Holland, Duitsland en Rusland. In Vlaanderen was
het een blijvend verschijnsel geworden.
Doch het is niet zo dat het Frans van buiten uit was
opgedrongen, tegen de wil van het volk. Externe factoren mogen
we ongetwijfeld niet veronachtzamen; twintig jaar was Vlaanderen
bij Frankrijk aangehecht geweest, en de industrialisatie zal
niet dezelfde vlucht kennen in Vlaanderen en Wallonië. Ook de
geschiedenis heeft voor geen oplossing gezorgd. De Vlaamse
leidende klasse, binnen de context waarin die leefde, heeft
geopteerd voor het Frans. Ze heeft ervoor gekozen, ze heeft zich
niet verzet tegen de verfransing, ze heeft tevens de politiek
van vernederlandsing verworpen gevoerd door Willem I onder het
Hollandse bewind. Die keuze werd nog eens over gedaan toen ze de
jonge Belgische staat, in samenspraak met de Waalse burgerij,
een zuiver Frans karakter heeft aangemeten.
Dat de stichters van België enkel het Frans als officiële
taal hebben ingevoerd valt makkelijk te verklaren. De staat,
ontsproten uit de revolutie van 1830, was immers een burgerlijke
staat, de staat van een kleine minderheid die Frans sprak, zowel
ten noorden als ten zuiden van de taalgrens. Op dit eigenste
ogenblik hadden ze zowel gekozen voor het Frans als voor het
cijnskiesstelsel. De taal gesproken door de meerderheid van de
Vlamingen werd genegeerd, zoals trouwens het Vlaamse volk zelf.
De staat werd Franstalig door de aard zelf van de zaken, alle
lagen van de bevolking met volle zeggenschap spraken Frans. De
Walen kunnen geenszins verantwoordelijk worden gesteld voor de
toestand die zo was geschapen. Ze hebben er wel voordeel bij
gehaald maar de situatie niet in de hand gewerkt. Nooit heeft
Vlaanderen een Waalse overheersing gekend. In Vlaanderen zowel
als in Wallonië was het de cijns burgerij die haar wil oplegde,
haar taal was in het Frans evenals haar cultuur.
Het Vlaamse vraagstuk is dus ten gronde een sociaal
vraagstuk. En zo is het geweest vanaf het begin. En heden ten
dage is het nog zo. De strijd van het Vlaamse volk voor zijn
taal en cultuur sluit aan bij de universele strijd van de
volkeren voor hun ontvoogding, een strijd eigen aan de
hedendaagse geschiedenis. In dit opzicht is het wezenlijk een
democratische strijd. Is van alle menselijke vrijheden, die
vrijheid om zijn eigen taal te mogen spreken, niet een van de
meest fundamentele?
Heeft niet iedere burger het recht om zich uit te drukken in
de taal van zijn streek, een taal die de zijne is, en in de
meeste gevallen de enige die hij begrijpt? De geleerde discussie
over de pluspunten van het Frans of het Nederlands, als die
discussies al zin zouden hebben, hebben met deze kwestie niks te
maken.
Voor een individuele persoon is de overgang van de ene taal
op een andere al een hele karwei en de bron van heel wat
problemen. Voor een volk nu, in zijn geheel gezien, is dit
helemaal onmogelijk. Meer nog, een poging daartoe is nooit
ondernomen. De Franstalige burgerij in Vlaanderen zagen in het
Frans als superieure taal enkel een manier om haar sociale
privileges te beschermen. De Vlaamse volksmassa’s heeft ze nooit
echt willen verfransen. De verfransing van Vlaanderen is eerder
marginaal gebleven. Slechts een klein deel van de bevolking is
ermee in aanraking gekomen.
Bilan van honderd jaar Vlaamse strijd
De lange strijd van de Vlamingen voor het respect voor hun
taal en cultuur heeft in de jaren 1930 tot 1935 geleid tot
aanzienlijke overwinningen. Het Vlaams is in België een
officiële taal geworden, van dezelfde orde als het Frans. De
Vlamingen genieten dezelfde rechten als de Franstaligen. De
gelijkheid is volledig, zowel op gebied van administratie als op
gebied van onderwijs en justitie. Hoewel het op weg was om
opgelost te raken is het probleem toch nooit helemaal verdwenen.
We moeten echter op onze hoede blijven voor al te extreme
uitspraken. De rechten die de Vlamingen bekomen hebben zijn
omvangrijk. Men heeft het recht verworven om in het Nederlands
te studeren, bestuurd en gevonnist te worden en dit heeft in
grote mate de ontwikkeling van de Vlaamse gemeenschap bevorderd.
De Vlamingen zijn niet langer onderdrukt of vervolgd zoals
sommige bizarre extremisten graag luidkeels verkondigen. Er is
geen enkele gelijkenis tussen de huidige situatie en die van
honderd jaar geleden.
Zo de Vlaamse kwestie nog niet helemaal opgelost is, of beter
gezegd, zo die kwestie verkeerd werd opgelost, dan ligt de reden
hier en nergens elders: er werd op een niveau gehandeld waar het
niet opgelost kon raken. Het probleem was nu eenmaal
sociologisch van aard. Een fractie van de Vlamingen, 5%, had een
voertaal overgenomen die uit den vreemde kwam, het Frans. Zo
ontstond er een kaste, gescheiden van de bevolking. Deze kaste
had, en heeft nog, de belangrijkste delen van de economische en
financiële middelen in handen. Nauw verbonden met de Brusselse
en Waalse burgerij controleert ze samen met hen, de voornaamste
bedrijven. Het sociaal aanzien dat deze minderheid geniet bij de
rest van het Vlaamse volk, was en blijft nog altijd de
voornaamste factor voor de verfransing. Dit aanzien steunt op
economische voorrechten.
Doch in wezen heeft de Vlaamse beweging deze realiteit niet
willen zien. Het heeft eisen gesteld in juridische termen. Het
heeft het exclusief gebruik van het Vlaams doorgedrukt in de
administratie, de rechtspraak en het onderwijs. Maar het heeft
niet gerept over de teruggave van de economische macht aan het
Vlaamse volk, een macht in handen van een Franstalige
minderheid. Geleid als ze was door mensen uit de middenklasse,
heeft de Vlaamse beweging die weg niet kunnen vinden, de weg van
de burgerlijke democratie naar de socialistische democratie.
Vandaar een dubbelzinnig resultaat. Doch het is geen maat voor
niets geweest zoals sommigen durven te beweren. Net als het
algemeen enkelvoudig stemrecht de arbeiders, ondanks alle
verdiensten, niet heeft ontvoogd, evenmin heeft de
taalgelijkheid de problemen van de Vlamingen opgelost. In de
marge van wat de wetten voorschrijven blijft de economische en
financiële macht geconcentreerd in de handen van een kleine
Frans sprekende minderheid.
De Franstalige Vlamingen, meester gebleven van het economisch
apparaat, hebben zich snel aangepast aan de vervlaamsing van het
openbaar leven. Het gevaar dat Vlaanderen meer en meer
Franstalig wordt is zeker geweken en het aantal Frans sprekenden
zal in de toekomst verder dalen. Het is zo dat in Vlaanderen de
meeste grote ondernemingen geleid worden in een taal die niet de
taal is van de arbeiders en bedienden die er werken. Toch is het
zo dat in de meeste Vlaamse steden een kleine Franstalige
minderheid een invloed heeft die nergens overeenstemt met haar
numeriek gewicht. Het is zo dat de sociale doorstroom en de
culturele uitwisseling tussen de verschillende lagen afgeremd
blijft. Deze toestand lijkt niet dadelijk te zullen veranderen.
Zo de geschiedenis het franskiljonisme heeft veroordeeld zal de
uitvoering van het vonnis nog een hele tijd op zich laten
wachten, zal niet zo gemakkelijk te verwezenlijken zijn.
Bovendien kan dit sociologisch overwicht van het Frans in
sommige opzichten wezenlijk de verhouding tussen beide
gemeenschappen verpesten. Binnen de centrale administratie
blijft het Frans in de meeste gevallen een rol van eerste rang
spelen. Te Brussel, in heel het arrondissement, langs de
taalgrens, heeft de druk van de Franstalige sociale klassen
bijgedragen tot een niet te verwaarlozen terugloop van de
volksaard. Dit is het meest voelbaar te Brussel en in de
gemeenten van de rand. Brussel was, zoals Gent en Antwerpen,
oorspronkelijk een Vlaamse stad, maar raakte meer en meer
verfranst. En dat bleef niet, zoals in de andere Vlaamse steden,
beperkt tot de aristocratie en de burgerij. Gaandeweg werd de
kleine en middelgrote burgerij ingepalmd, zelfs een deel van het
proletariaat. Tevens was er een belangrijke inwijking vanuit
Wallonië die het sociale uitzicht van de hoofdstad grondig heeft
gewijzigd. Door de wilde expansie naar de aangrenzende rurale
gebieden, waar er meer en meer voorsteden verrezen, werd ook
hier het taalregime gewijzigd.
De oorspronkelijke bewoners, meestal boeren, lopen de kans
dat de stedelingen hen meer en meer gaan ‘assimileren’. Zo
verplaatste de taalgrens zich stap voor stap. Ook de Vlaamse
inwijkelingen die zich te Brussel vestigen worden op hun beurt
meegezogen. De hoofdstad wordt aldus een haard van actieve
verfransing. En dit gebeurt op een heel complexe manier. Het
laat zich niet herleiden tot enkel de taal maar is in de eerste
plaats het gevolg van een reeks sociologische veranderingen die
in grote maten niet te vermijden zijn noch te controleren.
Iedere hoofdstad, als centrum, trekt mensen aan. Iedere grote
stad heeft de neiging om in het omliggende de sociale en culture
structuren te reorganiseren. Maar te Brussel komt daar nog
bovenop dat zo tien, zelfs honderdduizenden mensen overgaan van
het Vlaams naar het Frans. Vandaar een vergiftigd klimaat dat
voedsel geeft aan een reactionair nationalisme.
Het standpunt van de socialisten
Het standpunt van de socialisten over de Vlaamse kwestie moet
klaar en duidelijk zijn. De socialisten gaan ervan uit dat de
strijd van het Vlaamse volk rechtvaardig en vooruitstrevend is
geweest en nog is. De socialisten hebben de plicht om aan deze
strijd deelachtig te zijn en die te integreren binnen het
algemeen kader van de ontvoogding van de arbeiders. De Brusselse
en Waalse socialisten dienen hieraan hun steun te verlenen. Maar
deze strijd worden ze verondersteld te verlengen naar het
terrein dat hen eigen is, de sociale en economische relaties. Op
dit vlak eisen ze:
1. het instellen van de economische democratie net zoals ze dit
eisen voor het Franstalige landsgedeelte. De teruggave van de
grote bedrijven aan de natie zal tot gevolg hebben dat de
bedrijven in Vlaanderen worden vervlaamst en er een tweetalige
statuut komt in de bedrijven die over heel België actief zijn.
2. een plan voor heel de nationale economie. In het kader van
dit plan krijgen de specifieke economische problemen van de
Vlaamse provincies een oplossing in het belang van deze
provincies en in het belang van heel het land.
Deze dubbele ingreep zal tot gevolg hebben dat in Vlaanderen
de Franstalige minderheid haar economische en financiële
fundament zal verliezen. Aldus verliest ze ook haar sociale
privileges en speelt niet langer een rol van betekenis in het
verfransen van de bevolking. Want het zijn sociale redenen die
maken dat de bevolking gevoelig is voor de invloed die uitgaat
van deze minderheid. Vele Vlaamse ouders sturen immers hun
kinderen naar Franstalige scholen om hen zo te kans te geven om
sociale promotie te maken.
Het is de taak van de socialisten om het Vlaamse volk erop te
wijzen dat er wel degelijk een band bestaat tussen de taalstrijd
en de sociale strijd. Het ene kan niet zonder het andere. Waar
de arbeider of de bediende het recht heeft om deel te nemen aan
het doen en laten van de zijn onderneming heeft hij ook recht om
in deze onderneming zijn eigen taal te spreken. Echter de
ontvoogding op gebied van cultuur en taal is slechts één aspect
bij de algemene ontvoogding van de arbeiders. Evenzo moet de
staat de industriële problemen eigen aan een deel van de Vlaamse
provincies in het kader stellen van de economische expansie van
heel het land.
We kunnen de zaken ook omkeren. Als we aandringen op de
vervlaamsing van de grote bedrijven in Vlaanderen moeten we ook
de eis stellen dat deze bedrijven aan de natie worden
teruggegeven. Want, als de ondernemingen geacht worden tot het
patrimonium te behoren dan is dit zowel economisch als bij het
taalgebruik. Wanneer men het daarentegen als rechtvaardig
aanvaardt dat de ondernemer helemaal alleen over investeringen,
afschrijvingen, de prijs en salarissen beslist, de interne
discipline oplegt, dan is het ook normaal dat hij het taalregime
vaststelt.
Zo ondertussen, onverwachts, de vervlaamsing een feit zou
zijn, dan blijft dit puur formeel zolang de vertegenwoordigers
van het kapitaal binnen het bedrijf aan de macht blijven. De
ervaring leert ons dat de Franstalige minderheid zich zonder al
te grote problemen heeft aangepast aan de vervlaamsing van het
openbaar leven. Het lijdt geen twijfel dat ze zich eveneens
zullen voegen naar de vervlaamsing van de ondernemingen op
voorwaarde dat hun financiële en economische macht verdwijnt. De
bedrijven en kantoren zouden Vlaams zijn zoals de stranden van
het Zoute op een mooie morgen in juni.
De economische problemen eigen aan Vlaanderen kunnen enkel
grondig opgelost raken binnen het kader van de socialistische
planning. In teveel Vlaamse arrondissementen is de industrie
weinig ontwikkeld, werkloosheid en lage lonen vieren er hoogtij.
Dit is niet zoals sommigen vertellen, het gevolg van duistere
Waalse machinaties maar wel het ongewilde resultaat van de
marktwetten en vooral van het vrije zoeken naar de hoogst
mogelijke winstvoet. Er kan enkel maar aan verholpen worden op
voorwaarde dat het kapitalistische mechanisme wordt onderworpen
aan een financiële planning gericht op de volledige
tewerkstelling, het opdrijven van het nationaal inkomen en het
verhogen van de welstand van de arbeiders. Deze hervormingen
scheppen de basis voor een definitieve oplossing van de Vlaamse
kwestie. Tevens zullen ze gekoppeld zijn aan minder algemene
maatregelen en dit om problemen op te lossen die beperkter van
aard zijn: het taalstatuut van de hoofdstad en de randgemeenten,
de taalgrens, en het probleem van de centrale administratie.
Het kadert niet binnen dit artikel om deze vraagstukken te
behandelen. Het volstaat erop te wijzen dat de socialisten
bereid zijn om die in overweging te nemen zonder
vooringenomenheid, belgicistische of centralistische
vooroordelen. Het komt erop aan oplossingen te vinden die het
best de ontwikkeling van de diverse culturele gemeenschappen van
het land garanderen evenals de vrijheden van de burgers. Geen
enkel middel om tot een vergelijk te komen mag op voorhand
worden afgewezen. In principe botst het federalisme negens met
de socialistische gedachte. Men kan het verwerpen om redenen van
opportuniteit, want men riskeert dan, wanneer men het
federalisme wil invoeren, dat alle inspanningen gedurende tien
jaar zullen gericht zijn op het oplossen van dit ene probleem,
dat het nationalisme wordt aangewakkerd, en dat een nieuw gezwel
opduikt zoals er al vele sinds zeer lange tijd de atmosfeer in
ons land verpesten. Het kan ook heel goed voor wanorde zorgen
binnen het economisch bestel. Maar toegepast op bepaalde
domeinen, bijvoorbeeld op cultureel vlak, valt het niet uit te
sluiten dat dit experiment zijn vruchten afwerpt. Veel hangt
hierbij af van hoe democratisch diegenen zijn die het zullen
bewerkstelligen.
De Vlaamse kwestie plaatsen binnen een bredere samenhang, het
er zijn rechtmatige plaats geven; een belangrijke opgave maar
niet doorslaggevend, sociaal maar niet ideologisch; een kwestie
waarvoor op heel wat vlakken reeds een oplossing is gevonden.
Dit is de eerste verplichting van de socialisten.
Waar de socialisten ijveren voor een oplossing van het
Vlaamse probleem die doordacht en rationeel is moeten ze
tegelijkertijd vastberaden de strijd aanbinden met het Vlaamse
nationalisme. Ze bestrijden immers elke vorm van nationalisme.
Het komt er nu in de eerste plaats op aan om de sociale en
culturele ontvoogding van de Vlamingen tot een goed einde te
brengen. Het belangrijkste is niet om te offeren op het altaar
van het moederland, ware het Vlaams of Hollands. De sociale en
economische opties moeten het halen op de nationale. Louter
linguïstische opties leiden al vlug tot sektarisme en xenofobie.
Het gevaar loert voortdurend om de hoek en de Vlaamse
beweging is meerdere malen aan de verleiding bezweken. Niet in
staat om de problemen voor eens en altijd op te lossen, daar de
problemen verkeerd werden gesteld, heeft het meerder malen
geprobeerd om de betrekkelijke onmacht te compenseren met
steriele grootspraak. Zo kan verklaard worden waarom tussen de
twee wereldoorlogen een groot deel van deze beweging bij het
fascisme is terecht gekomen. Vandaag is dit gevaar minder groot,
want heel wat problemen zijn al van de baan. Maar toch blijft
het reëel.
Een groot en belangrijk Vlaams dagblad, dat op andere vlakken
open staat voor dialoog en meestal progressieve oplossingen tot
de zijne maakt, verschijnt nog altijd onder de leuze: ‘Alles
voor Vlaanderen. Vlaanderen voor Christus.’ We laten het aan
anderen over om na te gaan of er tussen de Vlamingen en Christus
nog een andere binding bestaat dan de Kerk, en of de
veroordeling die Maurras [1] kreeg
opgelegd niet van toepassing kan zijn op formuleringen van dit
soort. Een socialist, hoewel ook hij behoort tot een nationale
gemeenschap, zal nooit dulden dat dit totaal en allesomvattend
is of dat het heil van het vaderland in het middelpunt zou staan
van zijn handelen en denken. Evenzo veroordelen we een zekere
vorm van wallingantisme of een pro Franse verering waaraan al
teveel van onze vrienden hebben geofferd. Het socialisme heeft
geen uitstaans met dit zonderlinge amalgaam van
antiklerikalisme, patriottisme, burgerzin en blinde liefde voor
Frankrijk. En sommigen doen hierbij hard hun best om dat in naam
van het socialisme erdoor te krijgen.
Onze praktische voorstellen om voor dit probleem sociaal en
economische oplossingen te vinden zullen in dit verband
verhelderend werken. Eenmaal het financiële monopolie van de
Franstalige burgerij doorbroken, wordt het mogelijk om deze
drukkende en hinderende taalwetgeving te milderen. Want het moet
toegegeven, de taalwetten worden niet op handen gedragen door
sommige inwoners van het koninkrijk die zich beroofd weten van
een deel van hun vrijheid. Is het rechtvaardig dat een
Franstalige Vlaming zijn kinderen niet kan opvoeden in zijn
eigen taal?
De dwangmaatregelen op taalgebied hadden niets anders mogen
zijn dan beschermende maatregelen, voorlopig van aard. Daar de
Vlaamse beweging geen oplossingen vond op sociale basis werd die
wetgeving haar voornaamste wapen. Het kreeg meer en meer een
draconisch karakter. En sommigen die traag van geest zijn
kunnen, zelfs vandaag nog niet, geen andere oplossing
uitdokteren dan het verder verstrakken van deze maatregelen.
Sommigen dromen ervan om Brussel op te sluiten binnen een soort
cordon sanitaire, willen iedere inwoner van de hoofdstad bij de
burgerlijke stand vastspijkeren op een bepaalde taal. Alsof,
eenmaal de economische en sociale privileges opgeheven, de
Vlaamse gemeenschap niet op haar eigen kracht, door haar eigen
dynamisme, in staat zou zijn haar integriteit te vrijwaren.
Alsof het bestaan van een kleine minderheid die gehecht blijft
aan een andere taal en cultuur dan deze van de meerderheid op
zich een onduldbaar schandaal zou zijn. Alsof het lot van
Vlaanderen afhankelijk is van Wemmel of Sint-Genesius-Rode.
De dialoog aangaan
Het linkse socialisme verschilt van het rechtse socialisme,
niet enkel omdat het radicaler is, consequent, trouw aan de
grondbeginselen, het is tevens meer open, meer verdraagzaam,
gaat minder gebukt onder clichés en routine.
In het algemeen is er weinig gelijkenis tussen de opvattingen
die een individu verdedigt en het etiket dat hij opgeplakt
krijgt. We mogen ons niet vastpinnen op dit laatste. Ondanks de
verschillen in taal, de vastgeroeste gewoonten, de vooroordelen
en misverstanden, moeten we de dialoog aangaan, en dit met allen
die met ons willen samenwerken en zo een stap zetten naar een
rechtvaardiger en meer vrije samenleving. Geen enkele
uitgestoken hand mag worden afgewezen. Veel militanten van de
Vlaamse beweging zouden ons kunnen helpen bij het realiseren van
het socialisme. De liederen en slogans zijn hierbij van weinig
belang. Achter de geel zwarte vlaggen, achter de leeuwenvlaggen
vechten mensen voor een ideaal dat hen billijk lijkt. We moeten
naar hen toegaan en hun ideeën aan de onze toetsen.
Er kan geen sprake van zijn het Vlaamse nationalisme van elke
smet te zuiveren. De geschiedenis heeft het veroordeeld in
dezelfde omstandigheden als het Franse nationalisme. Beide zijn
bij het fascisme verzeild geraakt, in de verklikking, de
terreur, en o ironie van het lot, ze hebben zich onderworpen aan
de vreemde bezetter. ‘Alles voor Vlaanderen’ werd tenslotte
‘alles voor Duitsland’, zoals het ‘Alles voor Frankrijk’ van
Maurras plots ‘Frankrijk Duits’ was geworden. Nooit zullen de
socialisten toestaan dat er wordt teruggekomen op dit vonnis.
Dat is de reden waarom ze zich inzetten tegen elke vorm van
algemene amnestie voor misdaden begaan onder de bezetting. En ze
maken hierbij geen onderscheid tussen misdaden van gemeen recht
en politieke steun aan het nationaal socialisme. Wat men ook
moge beweren, dit laatste was het ergste. Ze zijn bereid om hen
te vergeven die zich vergist hebben, of fouten hebben begaan.
Maar dat een algemene beslissing in de plaats zou komen van
individuele maatregelen tot clementie, dat amnestie het Vlaamse
nationalisme zelf zou verschonen, dit kunnen we niet toestaan.
De toekomst van dit land hangt voor een groot deel af van de
toekomst van Vlaanderen. De successen die reeds werden behaald
zijn indrukwekkend. Het komt er nu op aan een beslissende
doorbraak te lukken. Daarom moet onze beweging een breder gehoor
vinden dan in het verleden het geval was, we moeten ons richten
tot delen van de bevolking die we nog niet hebben kunnen winnen.
Daartoe moet aan verschillende voorwaarden worden voldaan. In de
eerste plaats moeten we voortdurend hameren op de sociale en
economische vraagstukken. Vervolgens moeten we een deel van de
Vlaamse publieke opinie ervan overtuigen dat het socialisme geen
religieuze ideologie is die in de plaats zal komen van welke
cultus dan ook. Dat het een beweging is gericht op sociale
veranderingen, voor het behoud van de politieke democratie, voor
het scheppen van economische democratie. Respect voor ieders
religieuze overtuiging is geen tactisch ordewoord maar een
fundamentele socialistische eis.
De derde voorwaarde tot succes is dat we ons tot elkaar
richten in een taal die begrepen wordt. Niet uit politiek
opportunisme maar omdat we moeten beginnen bij de zaken waar de
mensen echt mee begaan zijn, de vragen en problemen die ze zich
stellen, en we moeten hen helpen om die op te lossen. Het
socialisme mag hen niet van buiten uit worden bijgebracht. Het
moet wortel schieten in hun dagelijks leven, op hun niveau, de
vrucht van hun denken.
Als aan die voorwaarden kan worden voldaan, dan is het zeker
dat het socialisme in Vlaanderen vooruitgang zal boeken. Net als
in Wallonië vormen in Vlaanderen de arbeiders de overgrote
meerderheid van de bevolking. De eenheid tussen de Vlaamse en
Frans sprekende loontrekkers, gelovigen en niet gelovigen, kan
morgen de politieke aanblik van dit land grondig wijzigen en zo
de onmiddellijke opbouw van het socialisme mogelijk maken.
[1]
Charles Maurras (1869-1952): Frans journalist en oprichter van
de uiterst rechtse Action Française. Van 1940 tot 1944 steunde
hij het Vichy regime van Pétain. In 1948 werd hij wegens
collaboratie tot levenslange opsluiting veroordeeld. |