De moord op Imre Nagy, voorzitter van de Raad van de Hongaarse
Volksrepubliek, is een lafhartige en afgrijselijke misdaad, een
harde klap voor de internationale arbeidersbeweging en voor de
kansen op vrede. Nagy had zijn toevluchtsoord in de
Joegoslavische ambassade verlaten. Hij vertrouwde op een
vrijgeleide die hem was verleend door de regering Kadar.[1]
Deze vrijgeleide was officieel en was bekrachtigd door de
Hongaarse en Joegoslavische autoriteiten. Zulk een misdaad zal
de daders tot schande strekken, en zij die de misdaad hebben
toegestaan, gerechtvaardigd of goedgepraat, wie het ook moge
wezen. Want het gaat hier duidelijk om een moord, men mag
zelfs spreken van een moord die door de overheid is bekrachtigd.
Veroordeeld achter gesloten deuren, zonder verdedigers, zonder
getuigen, zonder dat beroep mogelijk was, zonder dat men wist
waar die plaatsvond, welke het land was, het tijdstip of de
datum van de veroordeling en van de executie. Deze misdaad
vertoont alle kenmerken eigen aan het schuldige geweten dat
alles in het werk stelt om een misdrijf te plegen verdoken in de
duisternis, ver van elk toezicht van de publieke opinie.
Het is immers onmogelijk om uit die lange lijst van
aanklachten, die het officiële communiqué van het agentschap
M.T.I. tegen hen heeft aangevoerd, ook maar één enkele
beschuldiging aan het adres van Imre Nagy te weerhouden. Het
waren ofwel groteske vervalsingen ofwel was ‘het punt van
aanklacht’ gewoon eerlijk gedrag zoals het wordt veronderstelt
bij om het even welke communist of socialist met enig
zelfrespect, die het marxisme trouw is gebleven.
Het herstel van het kapitalisme
Het communiqué van het agentschap M.T.I. waarin de
beschuldigingen tegen Imre Nagy worden opgesomd maakt inderdaad
gewag van misdaden zoals, een verbond met het imperialisme, het
herstel van het kapitalisme en het omverwerpen van het
socialisme. Doch het minste bewijs ontbreekt. Voor elke oprechte
arbeider betekent de term ‘kapitalisme’ private eigendom van de
productiemiddelen. Wel, er kan geen enkel spoor gevonden worden
in geen enkel communiqué, verklaring, geschrift of ‘geheim’
document van de hand van Imre Nagy, als zou er zoiets als een
tendens hebben bestaan naar het herstel van de private eigendom.
Integendeel, hij heeft zijn landgenoten gedurende de revolutie
van oktober 1956 heel de tijd aangespoord om de socialistische
structuur van het land te behouden.
Maar de chefs van het Kremlin en hun lakeien hanteren een
andere definitie van wat ‘kapitalisme’ is. Is ‘kapitalist’,
‘imperialist’ een giftige adder, elkeen die het aandurft
openlijk kritiek te leveren op de bevelen van Moskou of haar
slippendragers. In die zin zijn ook Tito en zijn communisten,
die in Joegoslavië een socialistisch economisch stelsel hebben
ingevoerd, ‘imperialisten’, daar ze weigeren om de politiek van
de Sovjet-Unie te volgen. Maar, zo gezien, zou men ook negen
tiende van de arbeidersklasse waar ook ter wereld als
‘kapitalisten’ moeten verdelgen.
Men beweert dat Nagy ‘rekende’ op kapitalistische politieke
partijen, erger nog op fascistische partijen. Dit zijn groteske
leugens. Het is waar dat de misdadige politiek van de Russen en
van Rakosi [2] zulk een grote
verwarring had gezaaid dat niemand vanaf 1 november 1956 nog
langer kon verhinderen dat veel rechtse groeperingen zich terug
organiseerden. Maar Nagy was voortdurend bezig geweest de
arbeiders te bewapenen, had hen er onverdroten op gewezen dat ze
zich tegen dergelijke groeperingen moesten verzetten. Het zou
dan ook niet lang geduurd hebben of deze groepen waren snel
uitgeschakeld geweest. Doch de sovjet interventie van 4 november
gooide roet in het eten
Men verwijt Nagy dat hij in 1953 het regime van Rakosi als
bonapartistisch had afgeschilderd. En dan? Sinds wanneer is het
een misdaad om aan marxistische sociologie te doen? Hebben de
gebeurtenissen van 1956 de analyse van Nagy niet bevestigd?
Hebben Rakosi — Gerö [3] en Cie
zich niet uitsluitend verlaten op de geheime politie en enkele
detachementen van het leger? Was er ook maar iets of iemand
binnen de bevolking die hen heeft verdedigd? Is dit dan niet het
klassieke bonapartisme?
Maar er is meer. We hebben het document van Nagy gelezen dat
in het Westen is verspreid. De westerse communisten hebben
moeten toegeven, in verlegenheid gebracht, dat dit het document
was van een eerlijke communist, tot het uiterste bezorgd, daar
hij zag hoe de leiders van zijn partij naar de catastrofe aan
het hollen waren. Hij verwierp scherp de politiek van Rakosi en
Gerö en wees de partij erop dat ze een uitbarsting aan het
uitlokken was. Hij klaagde de ‘communistische’ leiders aan die
cynisch beweerden dat er werkloosheid moest worden ingevoerd om
zo de ‘ arbeidsdiscipline op te krikken’! En wanneer vandaag
Chroesjtsjov zelf toegeeft dat deze misdaden de gebeurtenissen
van oktober 1956 hebben uitgelokt durft men hem er dan van te
beschuldigen dat hij ‘overdreef’?
Voor de neostalinisten van Moskou en Boedapest zijn het niet
de kiemen die men moet doden omdat ze de ziekte veroorzaken: het
zijn de dokters die men moet neerschieten omdat ze het aandurven
een correcte diagnose te stellen.
De contrarevolutie van 1956
Dat is het wat de leugens betreft die in de akte van in
beschuldiging voorkomen. En voor de rest is er in de daden van
Nagy, tijdens de revolutie van oktober — november 1956, niets,
wat een straf welke dan ook rechtvaardigt, we hebben het dan nog
niet over de doodstraf. Er is niets wat wijst op misdadige
handelingen: er werd een arbeiderspolitiek gevoerd die men kan
goedkeuren of afwijzen, doch die conform was aan het marxisme.
Beter nog, de politiek waarvoor Nagy ter dood werd
veroordeeld kon op de steun rekenen van Kadar, Muennich
[4] en de anderen die nu aan
het hoofd staan van de Hongaarse communistische partij.
Nagy werd ervan beschuldigd dat hij de Petöfi club
[5] had opgericht die de misdadige
politiek van Rakosi — Gerö probeerde te corrigeren. Welnu, Janos
Kadar had op 1 november 1956 voor Radio Boedapest verklaard:
‘De jongeren van de Petöfi club hebben in de voorhoede
gestreden tegen het despotisme van Rakosi en het publieke
banditisme: wij zijn fier op jullie die de juiste plaats
gevonden hebben in de gewapende opstand. Jullie zijn doordrongen
door het echte patriottisme en door trouw aan het socialisme.’
Nagy werd ervan beschuldigd dat hij een illegaal kabinet had
gevormd waarin afgevaardigden van de drie ‘coalitiepartijen’
deel uitmaakten die van 1945 tot 1948 Hongarije hadden bestuurd
samen met de communisten. Echter maakte niet Kadar zelf
deel uit van deze regering als minister van Staat? Ook had
hij voor Radio Boedapest op 30 oktober volgende toespraak
gehouden, en dit na toespraken van Nagy, Tildy
[6] en Ference Erdei
[7] (beide leiders van deze
‘coalitieregering’, enkel de sociaaldemocratische partij
ontbrak):
‘Alle beslissingen die de ministerraad vandaag heeft genomen
genieten de totale steun van het presidium van de Hongaarse
Arbeiderspartij. Ik wens eraan toe te voegen dat ik volledig de
verklaringen onderschrijf van de sprekers voor mij, Imre Nagy,
Zoltan Tildy en Ference Erdei.’
Nagy werd ervan beschuldigd dat hij ‘ongeoorloofde banden’
onderhield met de arbeidersraden, in de eerste plaats met de
centrale arbeidersraad van Boedapest (die schone sovjet leiders
die er de Hongaarse arbeiders en communisten van beschuldigen
dat ze ... sovjets hebben opgericht). Welnu, in het manifest van
de communisten van 26 oktober, opgesteld door Kadar, in naam van
het Centraal Comité (waarvan hij secretaris was geworden) van de
Hongaarse Arbeiderspartij, stond er een oproep om in alle
Hongaarse bedrijven arbeidersraden op te richten!
Nagy werd ervan beschuldigd dat hij ‘gebruik had gemaakt’ van
een ‘zekere’ ontevredenheid onder het volk om de ‘contra
revolutie van 23 oktober 1956’ te organiseren. Welnu, Janos
Kadar, secretaris-generaal van de Hongaarse Communistische
Partij, heeft zelf de gebeurtenissen van 23 oktober 1956 in
volgende bewoordingen omschreven, en dit in een toespraak voor
Radio Boedapest, op 1 november 1956:
‘ Door haar roemrijke opstand heeft ons volk het regime van
Rakosi omver geworpen. Het heeft de vrijheid en
onafhankelijkheid van ons land in de wacht gesleept ... We mogen
stellen ... dat de drijvende krachten uit onze eigen rangen
afkomstig zijn. Communistische schrijvers, journalisten,
studenten, de jongeren uit de Petöfi club, duizenden en
duizenden arbeiders en boeren, veteranen uit de
arbeidersbeweging, die men in de gevangenis had gegooid op basis
van valse beschuldigingen, dit zijn diegenen die op de voorste
rij hebben gestreden tegen het despotisme van Rakosi en de
politieke gangsters. Wij zijn fier dat het jullie waren,
jullie de communisten, die in de eerste rijen van de opstand
hebben gevochten ... Jullie waren het echte patriottisme en
volledig trouw aan het socialisme.’
Nagy werd ervan beschuldigd dat hij ‘op een onwettige manier’
om een gewapende tussenkomst had verzorgd tegen de arbeiders en
boerenregering. Welnu, toen deze regering werd gevormd, de 5de
november, had Nagy reeds asiel gevraagd en verzocht helemaal
niets meer. En toen hij nog aan de macht was erkende de sovjet
bezetters zijn regering als de wettelijke regering van
Hongarije, tot zolang zelfs dat, op 3 november, de sovjet
ambassadeur hem officieel had ingelicht dat de sovjet regering
bereid was om met hem te onderhandelen over de aftocht van de
Russische troepen. Het is het tijdbestek tussen deze mededeling,
en toen ‘de revolutionaire arbeiders en boerenregering werd
gevormd’, dat de sovjet troepen, in plaats van zich terug te
trekken, Boedapest hebben bezet. Dit gebeurde, ondanks het
gegeven woord en tegen het internationaal recht in. Precies
tegen die schending van het internationaal recht had Nagy een
beroep gedaan op de UNO, precies wat de sovjet regering heeft
gedaan toen het Egyptische grondgebied door de Franse en Engelse
troepen werd geschonden!
Een steuntje voor de oorlogstokers
Doch het meest zorgwekkend zijn de omstandigheden waarin Nagy
werd aangehouden. Gevlucht naar de Joegoslavische ambassade in
het gezelschap van de weduwe van Rajk
[8], van Geza Losonczy [9],
van George Lukácz [10] en van
andere kameraden, verliet hij op 22 november 1956 deze
ambassade. Hij had een vrijgeleide, uitgereikt door de regering
Kadar aan de Joegoslavische ambassadeur, een internationaal
erkend document. Het garandeerde aan de vroegere chef van de
regering van de Hongaarse Volksrepubliek de vrijheid en het
leven.
De volgende dag, op 23 november 1956, verklaarde een
officieel communiqué van de regering Kadar:
‘Sinds meer dan twee weken hebben Imre Nagy en zijn vrienden
de toestemming gevraagd aan de Hongaarse regering ... om naar
een ander socialistisch land uit te wijken. Met de toestemming
van de regering van de Roemeense Volksrepubliek hebben Imre Nagy
en zijn vrienden zich op 23 november naar de Roemeense
Volksrepubliek begeven.’
Ondanks heftig protest van Joegoslavië blijft dit nog altijd
het standpunt van Kadar. Maar diezelfde Kadar, onder druk van de
Hongaarse publieke opinie, die toen nog heel krachtig was,
verklaarde twee dagen later voor Radio Boedapest:
‘Veronderstel dat de groep Nagy naar huis was teruggekeerd.
En dat een van de contrarevolutionairen die zich nog altijd in
Boedapest schuil houden naar de woning van een van de leden van
de groep Nagy ware getrokken, hem had vermoord, met als doel de
revolutionaire arbeiders en boerenregering de
verantwoordelijkheid in de schoenen te schuiven. De regering
heeft nooit de intentie gehad om Imre Nagy en zijn groep voor
een tribunaal te laten verschijnen en heeft dat ook nu niet
... Dit is niet in het belang van het land en staat haaks op de
politiek van verzoening.’
Mogen we daaruit besluiten dat het de contrarevolutionairen
zijn, vandaag ‘geïnfiltreerd’ binnen de sovjet regering en de
Hongaarse regering, die Imre Nagy hebben vermoord? En, indien
effectief zo, inderdaad, zijn executie niet in het belang is
geweest van Hongarije, noch van de USSR, welke belangen werden
er dan wel gediend?
Het is duidelijk dat de executie van Imre Nagy een zware slag
is voor de vrede. Nu kunnen Dulles
[11] en Mac Millan [12]
verklaren: kan men nog vertrouwen stellen in de handtekening en
het gegeven woord van lieden die zo cynisch hun plechtige
beloften met de voeten treden zoals met Imre Nagy is gebeurd?
Waarom met dergelijke lieden een topconferentie beleggen? Nu
kunnen ‘La Libre Belgique’ en ‘Le Figaro’ de aandacht afwenden
van de misdaden die in Algerije worden gepleegd en van de
misdadige interventie tegen het Libanese volk die in
voorbereiding is. Hierbij kunnen ze misdaad van Boedapest
inroepen.
Maar er is nog erger. De executie van Imre Nagy is een harde
vuistslag in de rug van de Franse werkers die zich organiseren
tegen het dreigende fascisme. De socialistische, christelijke en
partijloze arbeiders krijgen meer en meer de indruk dat wanneer
ze een alliantie aangaan met de PCF ze hun eigen graf aan het
delven zijn. De verwarring, aarzelingen en reserve worden groter
op een ogenblik dat in Frankrijk het eenheidsfront tussen
socialisten en communisten meer dan noodzakelijk is. Het is een
steun in de rug voor Mollet [13]
en Lacoste [14] die verzekeren:
liever de Gaulle dan een bondgenootschap met de slachters van
Boedapest ...
Waarom deze misdaad?
Waarom hebben de sovjet leiders deze misdaad begaan? Zeker
niet in het belang van hun eigen land, van de Sovjet-Unie.
Chroesjtsjov, en zijn fameus rapport op het XXste
Congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie heeft
duidelijk gesteld dat:
‘vele duizenden eerlijke en onschuldige communisten omgekomen
zijn als gevolg van monsterlijke vervalsingen.’
en dat er ‘massale arrestaties van leden van de partij, van
de sovjets van de industrie en het leger’ hebben plaatsgevonden,
en dat zoiets:
‘enorm veel schade heeft berokkend aan ons land en aan de
zaak van het socialisme.’
Gisteren gaf men de ‘personencultus’ als verklaring voor deze
misdaden, zij het een zeer ontoereikende verklaring. Vandaag
echter, nu de cultus aan de kaak is gesteld, blijven de misdaden
zich opstapelen. Moeten we het dan niet over een andere boeg
gooien? We moeten terugkeren naar de bronnen van het marxisme,
de mensen beoordelen, niet naar wat ze over zichzelf zeggen,
doch naar wat hun daden zijn. En onvermijdelijk komen we tot de
vaststelling dat in de USSR en binnen de volksrepublieken er een
uitgebreide kaste bestaat van bevoorrechte bureaucraten die
binnen het kader van een gesocialiseerde economie alle macht in
handen hebben Deze zijn vastbesloten om die macht met alle
middelen te verdedigen, niet enkel tegen de kapitalisten, maar
ook tegen de arbeiders die, zoals Kadar het duidelijk heeft
gesteld in ‘Szabad Nep’ (het orgaan van de Hongaarse
communisten) van 28 oktober 1956:
‘zich gaan roeren en hun verlangen uiten om de ware meesters
te worden in hun bedrijven.’
Na de dood van Stalin hebben de sovjet leiders gemeend dat ze
dit verlangen konden smoren door het levensniveau te verhogen,
doormiddel van belangrijke economische en sociale maatregelen.
De gebeurtenissen in Polen en Hongarije hebben bewezen dat dit
niet volstond. Dan zijn ze maar begonnen aan een grote operatie
om hun politiek aan te passen. Het woord, het geschrift, de
‘discussies’ moesten worden ‘gelijkgeschakeld’, de belangen van
de leiding dienen. Doch het volk zweeg niet langer. De tijd van
Stalin was voor eens en altijd vervloden. Niemand beschikte nog
over de macht om terug te keren naar het politieke regime van
vroeger.
In hun radeloze woede hebben de leiders dan steevast besloten
om de zaken te vertragen. Zo ze niet langer de kritische
gedachte of het kritisch woord konden tegenhouden dan konden ze
tenminste nog verhinderen dat er een kern ontstond waarbinnen
deze gedachten en woorden vaste vorm kregen, en zeker niet in de
schoot zelf van de communistische beweging zelf. Dit is de reden
waarom tijdens de feestelijkheden van november 1957 deze
beweging op dezelfde uniforme lijn moest worden geschoeid. Hoe
dan ook moesten de Joegoslavische communisten zich hierbij
aansluiten. Echter, deze weigerden te gehoorzamen; meer nog ze
vervielen in dezelfde fout en zaaiden verder de kiemen van een
kritische marxistische sociologie van de bureaucratie. Alle
communisten moesten nu een waarschuwing krijgen: hun leven was
in gevaar wanneer ze zich bij deze ideeën aansloten. Het hoofd
van Imre Nagy was een signaal.
Maar wanneer pygmeeën, opgesloten binnen zich aanmatigende
wereld van onwetendheid, denken dat ze met bedreigingen en
terreur de kritische geest en de revolte kunnen smoren, de dorst
naar gerechtigheid en gelijkheid kunnen knevelen, zonder het
welke socialisme onmogelijk is, want dit zijn meer dan ooit de
drijvende universele krachten van onze tijd, des te harder zal
het ontwaken worden, des te groter hun bankroet! Want de
toekomst van de mensheid, dat is de triomf van de socialistische
democratie, zowel in het Oosten als in het Westen.
We nemen niks terug van wat we voorafgaand hebben gezegd,
onze mening en overtuiging blijven vastberaden en ongewijzigd.
Maar dit betekent niet dat door de misdaden van Kadar —
Chroesjtsjov het kapitalisme in zijn eer is gered. Het gevallen
hoofd van Nagy doet ons niet vergeten dat er het hoofd is van
Maurice Audin [15], het lot van
Henri Alley [16]. De geplande
economie blijft een verpletterend overwicht behouden op de
economie gebaseerd op winst. In de USSR blijft de revolutie die
op cultureel vlak heeft plaatsgevonden haar waarde behouden. We
hebben nooit de illusie gehad dat de dictaturen langzaam
zichzelf zouden hervormen. We verwerpen de ‘verlichte’
autocratie, zoals we meedogenloze autocratie hebben verworpen.
De sovjet arbeiders zullen de beulen verjagen zoals de Hongaarse
arbeiders op 23 oktober 1956 hun beulen hebben verjaagd.
Zes maanden voor de Hongaarse revolutie zijn te Boedapest
driehonderd duizend arbeiders in hun hoofdstad de straat op
gegaan om de nagedachtenis te eren van Lazlo Rajk die zeven jaar
eerder was gemarteld en vermoord. Uiteindelijk werd hij in ere
hersteld, maar zijn moordenaars bleven het land besturen.
Duizenden communisten en linkse socialisten, mannen en vrouwen,
gretig naar vooruitgang en voorspoed, weenden van woede en
zwoeren dat ze alles zouden doen opdat dergelijke misdaden zich
nimmer meer zouden herhalen.
Toen trad er een man uit de rangen van de menigte en ging
Elsa Rajk omhelzen. Dit was Imre Nagy. Het Hongaarse volk, in
zijn geheel, voelde op dat ogenblik, dat deze man alles in zich
droeg van wat nog restte aan humanisme binnen het Hongaarse
democratische bestel.
Nu hebben ze Imre Nagy vermoord, ze hebben Geza Losonczy
doodgemarteld. Maar er zal geen zeven jaar moeten gewacht worden
vooraleer er een nieuwe manifestatie door de straten van
Boedapest zal trekken om hun nagedachtenis te eren. Deze
manifestatie zal de beulen en hun knechten op de mesthoop van de
geschiedenis gooien; deze manifestatie zal Nagy en zijn
kameraden op het hoogste punt plaatsen van het monument dat het
internationaal socialisme aan het bouwen is, in het hart van de
arbeiders, om de helden te eren aan de zijde van de martelaren
van de Commune van Parijs en de strijders van de Weense
Schutzbund [17]
_______________
[1]
Janos Kadar: (1912 — 1989), was geboren in Rijeka, toen nog
Oostenrijk — Hongarije, nu Croatië. In 1931 vervoegde hij de
illegale Hongaarse Communistische Partij. Werd verschillende
keren gearresteerd en in 1937 door het Horty regime tot 3 jaar
gevangenisstraf veroordeeld. Kon ontsnappen uit een transport
naar Mauthausen. Tussen 1943 en 1945 was hij eerste secretaris
van de KP die onder de naam Vredespartij een legaal bestaan
kende. Na 1946 werd hij verkozen tot plaatsvervangend
secretaris-generaal van de Hongaarse KP. Als fervent aanhanger
van Jozef Stalin werd onder zijn bevoegdheid Lazlo Rajk
aangehouden, zelf in 1951 beschuldigd van titoïsme kwam hij in
de gevangenis terecht. Toen hij in 1853 vrij kwam won hij snel
aan invloed onder de arbeiders die meer vrijheid voor de
vakbonden eisten. Als vicepremier in de regering Imre Nagy
verzette hij zich tegen de Hongaarse terugtrekking uit het
Warschau Pakt en bracht Nagy ten val. Na de inval van de sovjet
troepen werd Janos Kadar leider van het land, wat hij zou
blijven tot 1988 toen het regime reeds begon te wankelen.
[2] Matyas Rakosi: (1892 — 1971)
Hongaars politicus, als officier tijdens WO I door de Russen
krijgsgevangen gemaakt. In deze periode werd hij actief
communist. In 1918 keerde hij naar Hongarije terug, in 1919 was
hij lid van Bela Kuns regering in de Hongaarse Radenrepubliek.
Als een van de secretarissen van de Komintern verbleef hij van
1921 tot 1924 in verschillende landen. Na zijn illegale
terugkeer (eind 1924) in Hongarije werd hij gearresteerd en
tijdens verschillende processen tot jarenlange gevangenisstraf
veroordeeld. In 1940 wist de Sovjet-Unie hem vrij te krijgen.
Met de sovjet troepen keerde hij in 1944 naar Hongarije terug.
Daar kreeg hij als partijleider en premier (1952 — 1953, 1955 —
1956) dictatoriale macht. Verandering van de politieke koers van
Chroesjtsjov maakte een einde aan zijn carrière. In juni 1956
kwam hij ten val en moest uitwijken naar de Sovjet-Unie.
[3] Ernö Gerö: (1898 — 1980) trad
in 1918 toe tot de communistische partij. Na de val van Bela
Kuns Radenrepubliek werd hij tot 14 jaar gevangenisstraf
veroordeeld, maar niet lang daarna uitgewisseld tegen Hongaarse
officieren die zich in de Sovjet-Unie in gevangenschap bevonden.
Hij woonde daarop jarenlang in Moskou en werkte voor de
Komintern. Tijdens de Spaanse burgeroorlog trad hij op als
adviseur van de republikeinse premier Negrin. In de Tweede
Wereldoorlog diende hij in het Rode Leger. Hiermee kwam hij in
1944 in Hongarije terug, waar hij belangrijke regeringsfuncties
verkreeg: minister van handel, van verkeer, van financiën en
vicepremier. Hij werd eveneens lid van het Politbureau van de
Communistische Partij. Hij gold als de tweede man, na Rakosi,
binnen de stalinistische vleugel van de KP en in juli 1956
volgde hij Rakosi op als secretaris-generaal. Bij het uitbreken
van de opstand in oktober 1956 week hij, zeer gehaat, uit naar
de Sovjet-Unie.
[4] F. Muennich: werd in 1950 als
onderminister van voorlichting van titoïsme beschuldigd.
Minister van binnenlandse zaken in de tegenregering Kadar die
was gevormd in de nacht van 3 op 4 november 1956. Trad uit de
vorige regering op 1 november samen met Kadar omdat ze vonden
dat deze regering contra revolutionair was geworden.
[5] Petöfi club: groep
intellectuelen die regelmatig te Boedapest bijeenkwam en
onderwerpen besprak van politieke aard, genoemd naar de
Hongaarse dichter Sandor Petöfi. Had een grote betoging
georganiseerd op 23 november 1956 uit solidariteit met de Poolse
arbeiders.
[6] Zoldan Tildey: (1889 — 1961)
protestantse predikant, stichtte in 1930 de Partij van de Kleine
Landbouwers. Verzetsman tijdens WO II. Bij de verkiezingen van
1945 won zijn partij en Zoldan Tildey werd premier en in 1946
president van de Republiek Hongarije. In 1948 werd hij door de
communisten tot aftreden gedwongen en vanaf toe stond hij onder
huisarrest. In 1956 een van de leiders van de Hongaarse opstand.
Na de onderdrukking werd Tildey tot 20 jaar gevangenisstraf
veroordeeld.
[7] Ference Erdei: lid van de
nationale boerenpartij. Trad op 30 oktober 1936 toe tot de
regering Kadar — Nagy. Was tot november 1957 onderminister van
landbouw.
[8] Lazlo Rajk: (1909 — 1949)
Hongaars politicus, werd in 1931 lid van de illegale
Communistische Partij en was tijdens de Spaanse Burgeroorlog
politiek commissaris van de Internationale Brigades. Na in de
jaren 1930 — 1940 in Frankrijk geïnterneerd te zijn geweest
keerde hij naar Hongarije terug waar hij werd gearresteerd en
tot 1944 in de gevangenis verbleef. Toen hij vrij kwam werd Rajk
secretaris-generaal van de partij. Kort daarop werd hij door de
Pijlkruisers Een samenstel van extreem
antisemitische en fascistische bewegingen gearresteerd en
naar Duitsland overgebracht. Na zijn terugkeer in Hongarije in
mei 1945 werd hij als vice secretaris-generaal Rakosis
plaatsvervanger. Van 1946 tot 1948 beheerde hij de portefeuille
van Binnenlandse Zaken. Tijdens het zgn. Rajk proces werd hij
ter dood veroordeeld op beschuldiging van samenzwering tegen de
staat en spionage in dienst van de VS. In 1954 werd Rajk postuum
gerehabiliteerd en met staatseer begraven.
[9] Geza Losonczy: (1917 — 1957)
Hongaars journalist en politicus. Werd in verband gebracht met
de reformistische vleugel van de Hongaarse Communistische
Partij. Tijdens de Hongaarse revolutie (1956) lid van de
regering Imre Nagy als minister van pers en propaganda. Toen op
4 november de sovjet troepen Boedapest binnentrokken vluchtte
hij naar de Joegoslavische ambassade, op 22 november
gearresteerd en naar Roemenië gedeporteerd. Was de tweede
beschuldigde in proces Nagy. Hij stierf in niet opgehelderde
omstandigheden voor het begin van het proces.
[10]
George Lukácz: (1885 — 1971) Hongaarse filosoof en
politicus, in 1918 sloot hij aan bij de Hongaarse Communistische
Partij. Maakte deel uit van de regering tijdens de kortstondige
radenrepubliek onder Bela Kun. Vluchtte na de val van Kun naar
Wenen en publiceerde het geruchtmakende Geschichte und
Klassenbewustsein (1933). Werd in 1944 parlementslid en in
1945 hoogleraar te Boedapest, nam als leider van de Petöfi club
deel aan de Hongaarse opstand en was (heel kort) minister van
cultuur onder Imre Nagy. Na het onderdrukken van de opstand naar
Roemenië gedeporteerd keerde hij in 1957 terug. Lukácz heeft
geen geringe verdienste gehad door nieuwe impulsen te geven aan
het marxistische denken. Het Hegeliaanse moment werd naar voor
geschoven en de dialectiek minder schematisch toegepast.
[11] John Foster Dulles: (1888 —
1959) Amerikaans staatsman, werd in 1953 door president
Eisenhouwer tot minister van buitenlandse zaken benoemd en bleef
in functie tot 1958. Als vastbesloten bestrijder van het
communisme was het zijn ideaal de Oost-Europese landen uit het
communistische blok te weken (roll-back-politiek). Broer van
Alan Dulles, de oprichter en kopstuk van de CIA.
[12] Harold Mac Millan: (1894 —
1986) Brits staatsman, lid van de conservatieve Tory partij, in
1951 minister van defensie en in 1955 minister van buitenlandse
zaken. Op 10 januari 1957 volgde hij Eden op als eerste
minister.
[13] Guy Mollet: (1905 — 1975)
sinds 1923 lid van de Franse Socialistische Partij. Werd in 1946
secretaris-generaal van deze partij. Was minister-president van
januari 1956 tot mei 1957. Nam samen met de Engelse eerste
minister Eden het initiatief tot het ingrijpen bij Suez. Na zijn
bezoek aan Algerije in februari 1956 voerde zijn regering de
militaire operaties op in deze Franse kolonie.
[14] Robert Lacoste: Franse
socialist, werd begin februari 1956, ‘minister met standplaats
Algerije’. Voorstander van een ‘politique de force’ streefde hij
naar militaire pacificatie in een regering die speciale
volmachten had verkregen met betrekking tot Algerije. Een groot
aantal reservisten werd opgeroepen en het aantal Franse troepen
liep op tot 400 000 manschappen. Toch slaagde men er niet in de
nationalistische rebellie te onderdrukken.
[15] Maurice Audin: (1932 —
1957) docent wiskunde aan de universiteit van Algiers, lid van
de Algerijnse Communistische Partij en tevens
antikolonialistisch militant. Verdween tijdens de ‘slag om
Algiers’. Naar hem werd de zaak ‘Audin genoemd, een onderzoek
gevoerd door Pierre Vidal Naquet. Audin zou doodgemarteld zijn
op 21 juni 1957 in opdracht van generaal Massu.
[16] Henri Alley: (1921 — 1957)
journalist, lid van de Franse Communistische Partij en directeur
van het dagblad ‘Alger Républicain’ dat in 1955 was verboden.
Alley ging ondergronds, werd op 12 juni 1957 aangehouden in het
huis van Maurice Audin en doodgemarteld.
[17] Schutzbund: in 1923
opgerichte socialistische weerstandsorganisatie, de gewapende
arm van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAPö). Vocht
tussen 12 en 16 februari 1934 een verbeten strijd uit met de
Heimwehr, de politie en de geregelde troepen. Honderden
arbeiders kwamen om, de sociaaldemocratie en de vakbonden werden
verboden, er volgden 1.500 arrestaties Na deze nederlaag kwam
Oostenrijk onder een corporatistisch regime te staan. |