Hij die niks voor de toekomst
achterlaat loopt niet het risico dat zijn erfenis zal betwist
worden. Enkel een belangrijke nalatenschap trekt vervalsers van
testamenten aan, zowel in detective-verhalen als in het
politieke leven. In de laatste paar maanden hebben allerhande
tijdschriften, van het anarchistische Libertaire [1]
tot het goedkope gele weekblad France Dimanche [2],
grotendeels vervalste documenten gepubliceerd als zijnde het
zogenaamde of zelfs het echte testament van Leon Trotski. Hier
hebben we het duidelijkste bewijs van het immense politieke
kapitaal dat vandaag belichaamd wordt door onze erfenis van de
oude revolutionaire leider die de dood in de hand van zijn
moordenaar vond.
Na hun dood worden de eminente
leiders van de revolutionaire beweging onderworpen aan pogingen
van de ‘officiële’ publieke opinie om hun grote namen toe
te eigenen ten behoeve van de gemene strijd tegen de beweging
die ze juist leidden. Trotski heeft dit lot niet kunnen
ontlopen, evenmin als Marx en Lenin dit konden voor hem. Beide
intellectuele stromingen — de stalinistische en de
‘democratische’ — wedijveren met elkaar om de mantel van
Trotski, die ze als bescherming willen gebruiken voor hun strijd
tegen de internationale trotskistische beweging. Deze truc
onderstreept enkel maar de groeiende autoriteit dat het werk van
de revolutionaire leider vandaag vertegenwoordigt, volledig het
begrip van onze tijd dominerend, en het potentiële gevaar dat
de levende revolutionaire beweging, ondanks haar duidelijke
materiële zwakheden, betekent voor de heersende klassen en haar
agenten. Zoals het marxisme, ondanks al de vervalsingen, verder
ontwikkelde na 1914 in de internationalistische
sociaal-democratie, en zoals het leninisme verder leefde na 1923
in de Linkse Oppositie, zo zal ook de ware erfenis van Trotski
vandaag de Vierde Internationale voorzien van haar
programmatische beginselen.
Internationale
politiek en de klassenstrijd
Om de sociale realiteit en haar
evolutie in de geschiedenis te verklaren neemt het
wetenschappelijk socialisme als zijn vertrekpunt de
klassenstrijd. Trotski heeft ons meesterstukken van politieke
analyse nagelaten juist omdat hij wist hoe de mechanismen van de
klassenstrijd bloot te leggen, die in de laatste analyse al de
stormachtige gebeurtenissen van ons tijdvak bepalen.
Klein-burgerlijke historici en journalisten hebben sinds lang
marxistische ‘technieken’ geassimileerd die ze, zoals ze zo
vernuftig zeggen, gebruiken om ‘dit of dat aspect van de
sociale realiteit’ te verklaren. Maar wanneer het erop aankomt
om dezelfde methode radicaal toe te passen op de actuele
realiteit in zijn geheel, dan botsen hun gedachten onwillekeurig
met hun eigen klassenkarakter. Net zoals voor hen wereldoorlog I
en II een strijd tussen ‘goed en kwaad’ leek, of wat op
hetzelfde neerkomt, een strijd van ‘vredelievende en
vrijheidslievende volkeren’ tegen ‘militarisme
(totalitarisme) en zijn ongebreideld expansionisme’, zo zullen
zij voor wereldoorlog III , zelfs voor de uitbarsting ervan, ook
dezelfde verschijningsvorm veronderstellen.
Indicatief voor hoe diepgaand
de ‘officiële’ arbeidersbeweging gedegenereerd is, is het
volledig verlaten van het criterium van de klassenstrijd, niet
alleen in het evalueren van internationale politiek maar zelfs
in het rechtvaardigen van zijn eigen erg kwellende
‘tactische’ lijn. Als we wensten af te dalen tot een
gemeenschappelijke noemer wat betreft de interpretaties van de
actuele politiek door de stalinisten, door de sociaal-democraten
en de ontelbare schakeringen van centristen van rechts of
‘links’, zouden we kunnen zeggen dat zij, net zoals de
bourgeoisie of de klein-burgerij, met de formule van de strijd
tussen de grootmachten als bepalend en dominerend voor sociale
conflicten tewerk gaan.
Laat ons terloops even opmerken
dat het, veelbetekenend genoeg, tijdens de Spaanse Burgeroorlog
was dat deze diepgaande wijziging van de methode van denken
binnen de ‘officiële’ arbeidersbeweging voor het eerst
duidelijk werd. De stalinisten en sociaal-democraten zagen het
helemaal niet als een burgeroorlog. Voor hen was het eerder
‘een verdedigingsoorlog van het Spaanse volk tegen de
fascistische agressors’. Van hun kant beschouwden de
ultra-linksen deze oorlog als ‘een generale repetitie voor de
komende imperialistische oorlog, met de twee vechtende zijden
die de toekomstige kampen in de wereldoorlog
vertegenwoordigen’. Onze beweging aan de andere kant,
analyseerde deze gebeurtenissen als een uitdrukking van de
burgeroorlog tussen het Spaanse proletariaat en de bourgeoisie;
en we veronderstelden voor de factor van ‘buitenlandse
interventie’, tamelijk correct, slechts een rol van secundair
belang. Laten we er in naam van de objectiviteit aan toevoegen
dat de best gekwalificeerde vertegenwoordigers van de
wereld-bourgeoisie tot dezelfde conclusie kwamen.
De opmars van de
‘progressieve’ krachten wordt voor de stalinisten in het
algemeen gemeten door territoriale, strategische en economische
expansie van de Sovjetunie en haar ‘bufferzone’. De
sociaal-democraten gebruiken massaal het tegenovergestelde
theorema: de mars voorwaarts van de ‘democratie’ wordt voor
hen gemeten door de tegenslagen van het ‘stalinistische
totalitarisme’. Het moet gezegd dat de stalinisten, in hun
ideeën, hun stelling meer consistent toepassen; en bovendien
lijden ze niet chronisch aan een slecht geweten zoals de
sociaal-democraten. Maar in de praktijk is het verschil
onbeduidend. Deze twee belangrijkste politieke krachten in de
arbeidersbeweging van vandaag laten het lijken alsof de
wereldwijde sociale strijd afhankelijk zou zijn van iedere
opmars of terugtocht van ofwel het ‘Amerikaanse’ of het
‘Russische’ kamp. De verschillende schakeringen van
centristen passen identieke criteria toe; en terwijl sommigen
van hen zich onthouden van het innemen van standpunten op basis
van zulk een criterium, is het gewoonlijk, zoals in het geval
van de Shachtmanisten [3],
omdat ze het kamp van de imperialistische democratie ‘onefficiënt’
achten tegenover de stalinistische bedreiging.
In navolging van Trotski’s
methode benadert de Vierde Internationale de analyse van de
internationale politiek op een fundamenteel verschillende wijze.
Voor de Vierde Internationale zijn het de sociale
tegenstellingen die, in de laatste analyse, de internationale
tegenstellingen determineren en niet andersom. De grootmachten
zelf — die door de ‘officiële’ publieke opinie en haar
grote gevolg van lakeien in de arbeidersbeweging beschouwd wordt
als onafhankelijke entiteiten — verre van een politiek te
voeren, gemotiveerd door een ‘dorst naar macht’, worden
aangespoord door contradicties inherent aan hun sociaal systeem,
in plaats van dit te onthullen. Imperialistische expansie van de
Verenigde Staten zowel als stalinistische expansie van de
Sovjetunie zijn voor de Vierde Internationale indicaties van de
sociale crisis die deze systemen doen stuiptrekken. In de meeste
landen ter wereld verhaasten de sociale contradicties, verergerd
tot een ongekende omvang, de ene politieke crisis na de andere,
en hierop zijn de internationale tegenstellingen geënt, zonder
ooit de sociale contradicties van hun overheersend karakter te
beroven.
Twee verschillende methoden van
analyse leiden tot diametraal tegenovergestelde conclusies. Het
is door deze eindconclusies dat de twee methodes nu getest
worden. Vertrekkende van formele, oppervlakkige en
formalistische criteria, accepteerde de luidruchtige kliek van
klein-burgerlijke journalisten de Finse oorlog in 1940 als
bewijs voor de versterking van de alliantie tussen Hitler en
Stalin. In hun ogen werd het ‘Internationale Verenigd Front
van Agressors’ versterkt op de met bloed doordrenkte
sneeuwvelden. Op basis van Trotski’s correcte analyse van deze
gebeurtenis, was het helemaal niet moeilijk om precies het
tegenovergestelde te besluiten, namelijk dat de invasie van
Finland Stalin zijn defensieve reflex was op z’n angsten voor
een aanval van Hitler. Daaropvolgende gebeurtenissen laten geen
twijfel bestaan over de juistheid van deze specifieke conclusie.
We hebben net een vergelijkbare
ervaring opgedaan. De ‘Praagse coup’ werd door de
professionele stalinofoben beschouwd als het ‘definitieve’
bewijs van de stabilisatie van het stalinisme, van zijn hang
naar wereldheerschappij, van de nakende oorlog, enzovoort. We
hebben op geen enkel moment opgehouden om tegenover deze
impressionistische prognose een perspectief te plaatsen dat
gebaseerd is op een analyse van de levende sociale krachten. De
pogingen van de stalinistische bureaucratie om haar bufferzone
te ‘stabiliseren’ waren enkel een stap op weg naar het
sluiten van een compromis met Wall Street; dit compromis was
noodzakelijk voor Stalin als gevolg van zijn eigen interne
zwakte en als gevolg van de verscheurende tegenstellingen binnen
de stalinistische bureaucratie. Opnieuw kan men de methode die
op basis van de resultaten juist bleek niet langer in twijfel
trekken.
De
instinctieve revolutionaire opstoot van het proletariaat
Trotski gaf ons de marxistische
methode door, ze met de hand van een meester toepassend op de
problemen van onze tijd. Maar hij deed nog meer. Hij liet ons
ook de basisconclusie van z’n analyse na: de fundamentele
karaktertrek van ons tijdperk die in de tegenstelling tussen de
instinctieve revolutionaire opstoot van het proletariaat en het
diepgaande en openlijke contrarevolutionaire karakter van zijn
traditionele leiding besloten ligt.
Sinds het einde van de oorlog
hebben talloze critici, alle kleuren van de politieke regenboog
reflecterend, Trotski’s centrale these en dat van het
programma van de Vierde Internationale onderworpen aan
gewelddadige kritiek. Algemeen genomen komt deze kritiek overeen
met de halsstarrige afwijzing van haar voorstanders om de
realiteit als een geheel te beschouwen, om niets te hoeven
zeggen over hun systematische vertekening van de these die ze
aanvallen.
Laat ons beginnen met het
tweede deel van deze these onder de loep te nemen. Aan de ene
kant hebben we de stalinofielen (Bataille Socialiste [4]
in Frankrijk, Pietro Nenni [5]
in Italië en anderen), en aan de andere kant de stalinofoben
(centristen van het type Marceau Pivert [6],
Shachtmanisten, ultra-linksen van verscheidene soorten,
anarchisten, enzovoort), die met elkaar twisten om in het licht
van de naoorlogse gebeurtenissen aan te tonen hoe revolutionair
de actie van de stalinistische leiding in verhouding tot de
bourgeoisie was. De eerst genoemden beschouwen die als
progressief; de laatst genoemden kenmerken deze revolutie als
barbaars en reactionair (voor hen zit er niks tegenstrijdigs in
het idee van een ‘reactionaire revolutie’). Een analyse van
gebeurtenissen, die tenminste ernstig is, zal ons toelaten deze
kritiek naar haar waarde te schatten.
Nooit eerder in de geschiedenis
vond het kapitalisme zichzelf zo dicht bij complete
ineenstorting op driekwart van onze planeet zoals dat het geval
was in de kritieke maanden van 1944-45. Nooit eerder heeft een
politieke beweging, met inbegrip van het fascisme, objectief
gezien zoveel bijgedragen aan het vermijden van deze
ineenstorting als het stalinisme gedurende die dagen. Men hoeft
enkel de ongeziene graad van verval die zo karakteristiek is
voor de meeste kapitalistische landen tot op de dag van vandaag,
drie jaar later, te observeren, om te begrijpen hoe welbewust
Roosevelt optrad als de leider van zijn klasse toen hij in
Teheran en Jalta een akkoord met Stalin bereikte die een
‘koude’ beëindiging van de wereldoorlog toeliet. Wat is er
zo verrassend aan het feit dat de stalinistische bureaucratie
‘compensatie’ eiste en kreeg voor deze reusachtige dienst
die ze het imperialisme bewees?
We stelden de
Sovjet-bureaucratie, niet meer dan de reformistische
bureaucratie, nooit voor als altruïstisch of idealistisch
gemotiveerde dienaren van het imperialisme. Wat de
reformistische bureaucratie betreft, nam haar ‘compensatie’
de vorm aan van privileges binnen het burgerlijke
staatsapparaat. Er is helemaal niks buitengewoons aan het feit
dat dezelfde ‘compensatie’ in het geval van de
Sovjet-bureaucratie, het verplicht aan haar sociaal karakter, de
vorm van territoriale expansie van haar ‘invloedssfeer’
aannam. Noch is het helemaal geen onvoorziene ontwikkeling dat
het imperialisme in een volgende etappe zou verlangen zijn
posities, die het voorheen had opgegeven om ‘het
noodzakelijke’ te redden, terug te winnen. Ten slotte legde
het geval van Tito abrupt het zeer broze karakter van deze
fameuze ‘veroveringen’ bloot. Men mag de kwestie draaien en
keren hoe men wil, maar op wereldschaal is het
contrarevolutionaire karakter van het stalinisme duidelijker dan
het contrarevolutionaire karakter van de Duitse
sociaal-democratie na 1918 dat was.
Wanneer het aankomt op het
eerste deel van Trotski’s these, treffen we een gelijkaardige,
symmetrische kritiek van stalinistische agenten en van de meer
hysterische stalinofoben aan. De eersten houden ons, om
Stalin’s politiek te rechtvaardigen, voor dat ‘het
proletariaat meegesleurd wordt in het verval van het
kapitalisme’; dat door de wijzigingen in zijn sociale
samenstelling, het proletariaat niet kan overwinnen zonder de
steun van de gehele middenklasse; en dat hieruit volgt (hoe?
waarom? waar?) dat de leninistische strategie niet langer
toepasbaar is en dat het in de plaats daarvan noodzakelijk is de
tactiek van de ‘nieuwe democratie’ toe te passen, enz. (Zie
bijvoorbeeld Gilles Martinet’s [7]
artikel Van Trotski tot Burnham, Revue Internationale, Nr. 17,
1947, Parijs).
Wat de stalinofoben betreft, om
de massale steun die de stalinistische beweging in de meeste
landen blijft genieten uit te leggen, verklaren zij dat de
‘achteruitgang van het arbeidersklassebewustzijn’ zijn
uitdrukking vindt in de ‘onbekwaamheid van de arbeiders’ om
het fenomeen van het stalinisme ‘te bevatten’.
Beide zijden zijn het eens dat
de trotskistische these naar verluidt door de gebeurtenissen
ongeldig is gemaakt ‘in zoverre er geen herhaling op grote
schaal is geweest van oktober 1917’.
In werkelijkheid heeft Trotski
nooit proletarische overwinningen als een gevolg van de oorlog
voorspeld. Nog minder heeft hij voorspeld dat het proletariaat
zichzelf zou losscheuren van zijn traditionele leiding bij de
aanvang van de naoorlogse revolutionaire golf. Integendeel,
Trotski benadrukte herhaaldelijk, vooral in zijn laatste
artikels, dat de eigenlijke revolutionaire golf nog steeds
ontegensprekelijk zal plaatsvinden onder de leiding van de
stalinisten. We vinden deze voorspelling duidelijk geformuleerd
terug in het allerlaatste artikel dat hij schreef, maar nooit af
zou maken. Dit manuscript, een vertaling van door Trotski
gedicteerde geluidsbanden die was opgetekend door zijn Russische
secretaris, werd gepubliceerd in een uitgave van Fourth
International in oktober 1940. Hier is de overeenkomstige
passage:
Zullen de stalinisten niet
aan het hoofd staan van een nieuwe revolutionaire opzwaai en
zullen zij de revolutie niet te gronde richten zoals ze in
Spanje en voorheen in China deden? Het is natuurlijk
ongeoorloofd om zo’n mogelijkheid uitgesloten te achten,
bijvoorbeeld, in Frankrijk. De eerste golf van de revolutie
heeft dikwijls,of juister, altijd die ‘linkse’ partijen
naar de top gevoerd die er niet in geslaagd waren zichzelf
volledig in diskrediet te brengen in de voorafgaande periode
en die een indrukwekkende politieke traditie achter zich
hebben … (Fourth International, oktober 1940, p. 130.)
Verre van Trotski’s
‘schema’ te weerleggen, hebben de gebeurtenissen sinds 1943
de objectieve revolutionaire opzwaai van de arbeiders bevestigd,
ondanks de stalinistische leiders die deze eerste golf van
revolutionaire pogingen tot de nederlaag doemden. Het argument
dat omdat de arbeiders de stalinistische leiding volgden,
daaruit volgt dat hun opzwaai niet revolutionair was, is niets
anders dan een stuk sofisme. Het is vanzelfsprekend dat de
instinctieve revolutionaire opstoot van het proletariaat logisch
gezien het directe tegengestelde is van een toestand van totale
uitputting van een klasse en is op geen enkele wijze identiek
met een bewuste revolutionaire opstoot.
We hebben het hoofdgewicht van
onze argumenten precies geplaatst op de voorspelling dat ook als
de arbeiders hun traditionele leiding blijven volgen, zij
desalniettemin zouden deelnemen aan objectieve revolutionaire
acties — in pogingen de fabrieken en de staatsmacht in hun
eigen handen te concentreren. Hij die toelaat om zich op een
dwaalspoor te laten brengen door een bepaalde vorm die de actie
van de massa kan veronderstellen en die er op deze basis niet in
slaagt de instinctieve revolutionaire opzwaai van de massa te
erkennen, is een droevige revolutionair; als voorbeeld van
zo’n instinctieve revolutionaire opzwaai de strijd van de
Joegoslavische en Griekse partizanen, met hun comités, hun
egalitaire distributiesysteem, hun woeste strijd tegen de eigen
bourgeoisie. Of, om andere voorbeelden te noemen, de Commune van
Warschau met haar beslissingen over arbeidersmilities en
arbeiderscontrole; in de massa-bewegingen in Frankrijk en Italië
met de bewapening van de arbeiders en bezetting van de
fabrieken, of, opnieuw, in de krachtige bewegingen in het Verre
Oosten: de opstand in de vloot in India, de comités in
Indochina, Indonesië, Korea en elders, in ieder land vergezeld
door de bewapening van de massa’s. Een droevig revolutionair
is ook hij die er niet in slaagt deze revolutionaire opstand te
bevatten, die in de magnifieke actie recent ondernomen is door
de Italiaanse arbeiders om een — oh gruwel der gruwelen! —
stalinistische hoofdman te verdedigen, die zelfs geen vingerknip
waard is, volgens de raadgevingen van onze ‘slimste’
critici. En hoe deden de Italiaanse arbeiders het? Door
fabrieken te bezetten, kapitalisten als gijzelaars gevangen te
nemen, echte sovjets te verkiezen, stations en postkantoren in
beslag te nemen, enzovoort. En ze deden dit alles op eigen
initiatief, spontaan, zonder één of andere ‘dirigent’.
De hele periode die met de beëindiging
van wereldoorlog II werd ingezet wordt gekenmerkt door deze
revolutionaire opstand van het proletariaat. Het is precies dit
die ons objectief de mogelijkheid doet voorstellen om een
revolutionaire partij op te bouwen die de arbeiders van een
nieuwe leiding zal voorzien. Dit is de conclusie die eigenlijk
de hele voorgaande these van Trotski samenvat.
Het befaamde
‘dilemma’ van Trotski
Hier zijn we op het punt
aanbeland waarop al onze tegenstanders en criticasters, ongeacht
hun kleur, bijeenkomen in dichte rangen voor een aanval op het
gevierde citaat van Trotski, waarop ook de vervalsers van de GPU
[8] beslag hebben gelegd. In
september 1939 schreef Trotski:
Als deze oorlog een
proletarische revolutie ontlokt, waar we rotsvast in geloven,
moet dit onvermijdelijk leiden tot de omverwerping van de
bureaucratie in de USSR en het herstel van de
Sovjet-democratie op een veel hogere economische en culturele
basis dan in 1918. In dat geval zal de kwestie of de
stalinistische bureaucratie een ‘klasse’ of een gezwel op
de arbeidersstaat is automatisch opgelost worden. Het zal voor
elkeen duidelijk worden dat in het proces van de ontwikkeling
van de wereldrevolutie de Sovjet-bureaucratie slechts een
episodische inzinking was.
Als er echter mee ingestemd
wordt dat de huidige oorlog geen revolutie maar de
achteruitgang van het proletariaat zal uitlokken, dan rest er
nog een alternatief: het verdere verval van het
monopolie-kapitalisme, zijn verdere fusie met de staat en de
vervanging van de democratie waar ze nog bestond door een
totalitair regime. De onbekwaamheid van het proletariaat om
het leiderschap van de maatschappij in eigen handen te nemen
kan in feite onder deze omstandigheden leiden tot de groei van
een nieuwe uitbuitende klasse, de bonapartistisch fascistische
bureaucratie. Dit zou dan, volgens alle indicaties, een regime
van achteruitgang zijn, de ondergang van de beschaving
signaliserend. (In defence of Marxism, p. 8-9.)
Laten we, om de betekenis van
bovenstaande passage volledig te begrijpen, Trotski’s eigen
verduidelijking die hij toen in het daaropvolgende artikel
schreef, hier citeren, getiteld: “Opnieuw en nog eens opnieuw
over de aard van de USSR” (oktober 1939):
Ik poogde in mijn artikel
“De USSR in de oorlog” aan te tonen dat het perspectief
van een niet-arbeiders en niet-bourgeois maatschappij van
uitbuiting, of ‘bureaucratisch collectivisme’, een
perspectief van een volledige nederlaag en de achteruitgang
van het internationale proletariaat is, een perspectief van
het diepste historisch pessimisme. (In defence of Marxism, p.
31.)
Om het openlijk te zeggen,
maakt Trotski het zonder enige twijfel duidelijk dat het
alternatief dat hij in zijn eerste artikel gesteld had noch een
korte-, noch een lange-termijn voorspelling was, maar een
historische analyse die op de volgende wijze geherformuleerd kan
worden: OFWEL zou het proletariaat zijn instinctieve
revolutionaire opstoot bevestigen en dan zal er een tijdperk van
revolutionaire strijd beginnen waarin het mogelijk zal zijn om
nieuwe revolutionaire leidingen te smeden; OF het proletariaat
zou passief blijven waardoor het toestaat zichzelf tot slavernij
te laten beknotten, waardoor het dan noodzakelijk zou zijn de
hele marxistische analyse van het kapitalisme te herzien.
Voor ons kan er geen twijfel
bestaan over dat deze analyse, in het licht van de
gebeurtenissen, haar juistheid volledig bevestigd en bewijst.
Gilles Martinet, theoreticus van de capitulatie voor het
stalinisme, denkt het tegendeel. Voor hem houdt een loutere
erkenning van de ‘theoretische mogelijkheid’ van
bureaucratisch collectivisme vanzelf een revisie van het
marxisme in, daarmee Trotski tot een spiritueel aan Burnham
verwant denker rekenend. Martinet is er weinig om bezorgd dat
zijn argument niet zozeer Trotski raakt maar wel Marx zelf, die
als eerste het dilemma ‘socialisme of barbarisme’ stelde. De
inhoud van Trotski’s voorgaande passage is niets anders dan
een preciezere herformulering van dit oude dilemma van Karl
Marx.
In zoverre het kapitalisme
zichzelf in een toestand van compleet verval bevindt, en in
zoverre het socialisme niet geïnstalleerd kan worden behalve
door revolutionaire actie van het proletariaat, stelt Trotski
daarvoor volledig correct de volgende variant: als het
proletariaat voor een heel historisch tijdperk passief zou
blijven, dan zal het barbarisme triomferen. En dan voegt hij er
onmiddellijk aan toe: We zullen geen gebrek aan kansen hebben om
dit duidelijk ‘dilemma’ te testen; we zullen zien of het
proletariaat passief zal blijven na het einde van de oorlog,
enzovoort.
Voor ieder gewetensvol persoon
is het duidelijk dat Trotski’s eigen perspectief gebaseerd is
op volledig vertrouwen in de revolutionaire strijdcapaciteiten
van het proletariaat. Trotski’s vertrouwen werd volledig
gerechtvaardigd in het licht van al het beschikbare bewijs.
Martinet daarentegen is alle vertrouwen in deze capaciteiten van
de werkende klasse kwijtgeraakt. Hij probeert aan te tonen dat
de bureaucratie een noodzakelijke stap is op weg naar het —
socialisme! Na op deze manier de politieke rol van de
bureaucratie gerechtvaardigd te hebben gebruikt Martinet het om
Trotski te beschuldigen, volgens de casuïstische manier van de
jezuïeten die een ‘rechtvaardiging’ voor godsdienst
ontdekten in de volgende wetenschappelijke dilemma’s: “ofwel
zullen we er uiteindelijk in slagen levende materie te creëren
in het laboratorium, ofwel zullen wij wetenschappers moeten
toegeven dat bovennatuurlijke krachten tussenkomen in de creatie
van zulke materie”.
Symmetrisch getrouw aan de
kritiek van de stalinofielen komt er een nieuwe kritiek van de
stalinofoben. Voor hen ‘beperkt’ het hierboven genoemde
citaat van Trotski de revolutionaire capaciteiten van het
proletariaat tot het raamwerk van het kapitalisme. Dit wordt ons
uitgelegd door Hal Draper [9]
in het nummer van New International van december 1947. Volgens
deze schrijver bestond de tendens tot het socialisme in een
utopische vorm reeds voor het ontstaan van het kapitalisme.
Onder het kapitalisme verwierf deze tendens haar
wetenschappelijke vorm. Er is alle reden toe om te
veronderstellen dat het diezelfde vorm zal behouden onder een
nieuwe uitbuitende maatschappij (‘bureaucratisch
collectivisme’), besluit de auteur. Omdat hier een strijd voor
politieke democratie mee gemoeid is, begrijpt u, en dat vermits
de productiemiddelen in handen van de staat geconcentreerd zijn
de verovering van de staat door de massa de socialistische
revolutie zou betekenen. We kunnen nauwelijks geloven dat de
bedenker van deze nieuwe theorie zich nog als een marxist
beschouwd. Draper’s benadering mikt — net als die van
Martinet — op Trotski maar treft in werkelijkheid Marx en het
Communistisch Manifest.
De hele marxistische theorie
rust op het feit dat het kapitalisme zowel de objectieve als de
subjectieve voorwaarden voor het socialisme schept. Het verval
van het kapitalisme in een barbaarse maatschappij van een nieuw
type is niet anders denkbaar dan de vernietiging van al deze
voorwaarden van het marxisme erbij te betrekken. Zulk een regime
zal er één zijn van het verval van de beschaving, van de
stagnatie en de degeneratie van de productiekrachten, van het
herleiden van de massa tot de status van totalitaire slaven en
van het, zonder twijfel, toenemend uitstoten van hun wezen van
het productieproces. Het is vanzelfsprekend dat wanneer men van
de hypothese uitgaat dat het proletariaat zichzelf onbekwaam zal
tonen om voordeel te halen uit het kapitalistische verval om zo
het socialisme te installeren, wanneer de voorwaarden voor het
volbrengen van deze taak het gunstigst zijn, dat het dan de
onvermijdelijke conclusie is dat het volstrekt utopisch is op
enige capaciteiten van totalitaire slaven te rekenen voor de
opbouw van een klassenloze maatschappij.
Deze redeneringen van een
Martinet of een Draper mogen voor onze lezers van weinig belang
lijken. Ze houden echter niet enkel een evaluatie van het
grootste belang betreffende de toekomst van de mensheid in, maar
hebben ook een directe peiling van de dagelijkse activiteiten
van revolutionairen. Het is duidelijk dat zowel Martinet en
Draper op de mogelijkheid (om niet te zeggen waarschijnlijkheid)
rekenen dat het kapitalisme zal verdwijnen zonder zijn coup de
grâce (genadestoot) uit de handen van de proletarische
revolutie te krijgen. Waar Martinet een plus geeft aan het
nieuwe regime, geeft Draper het een min. Zowel de één als de
ander streeft er door middel van ongelooflijke goochelarij naar
om aan te tonen dat een nieuw regime, dat gebruik maakt van zulk
een ‘bureaucratische revolutie’, de poort naar het
socialisme niet zal sluiten. Beiden zijn tegelijk genoodzaakt
tot het herzien van de fundamentele bases van het
wetenschappelijk socialisme. En om deze hoogst opmerkelijke
symmetrie te bekronen, besluiten zowel Martinet en Draper hun
‘kritiek’ met pogingen om de draak te steken met wat ze ons
‘vertrouwen’ in het proletariaat noemen. Hun eigen
perspectief bestaat uit de in alle opzichten ijdele hoop dat de
bureaucratie haar privileges op een mooie dag zal opgeven,
‘wanneer de maatschappij rijp zal zijn voor het verenigd
socialisme’ of dat de ‘schitterende socialistische droom’
niet zal verdwenen zijn uit een slavenmaatschappij. Tegenover
dit soort van onzinnigheden, zo uiterst utopisch, zijn we
uiteraard in staat om hier met toegenomen vertrouwen onze eigen
criteria tegenover te stellen, gebaseerd op de al duizenden
malen bewezen thesen van het wetenschappelijk socialisme!
De sociale
aard van het stalinisme
Tot nu toe zijn we telkens
opnieuw op het probleem van het stalinisme gebotst. Wat is er
verrassend aan? Als al onze critici — van de vervalsers van de
GPU tot de onberispelijke moralisten van de Libertaire — al
onze zonden opsporen tot aan onze oorspronkelijke zonde — onze
positie in het ‘Russische vraagstuk’ — dan rechtvaardigen
zowel logica als ervaring ons zelfs meer wanneer we de besproken
stelling tegen hen gebruiken, namelijk: het is omdat zij al lang
opgehouden hebben hun concrete, alledaagse politiek op de
onvergelijkelijke revolutionaire capaciteiten van het
wereldproletariaat te baseren, dat ze in staat zijn zichzelf,
tot in het diepste van hun hart, te verlaten op zulke goedkope
acrobatentoeren als hun verscheidene ‘theorieën’ over het
Russisch vraagstuk.
Om een programma samenhangend
te laten zijn moet elk onderdeel ervan tot het fundamentele
criterium leiden. De toepassing van het klassencriterium op de
internationale politiek staat geen ontkenningen toe dat in de
meeste Europese en Aziatische landen de revolutionaire
aspiraties van de arbeiders uitgedrukt werden in hun
aanhankelijkheid met de stalinistische beweging. De attitude van
de revolutionaire voorhoede moet daarvoor het tegenstrijdige
feit weerspiegelen dat de twee basistendensen van onze tijd —
aan de ene kant de instinctieve revolutionaire opstoot van het
proletariaat en aan de andere kant de openlijke
contrarevolutionaire politiek van zijn leiding — om het zo te
zeggen binnen deze partijen geconcentreerd worden voor een heel
tijdperk. Dit fenomeen verliest zijn vreemde en paradoxale
gedaante wanneer we het stalinisme als een uitdrukking van de
bestaande Russische realiteit beschouwen, die in zich de
producten van de stoutmoedigste revolutie in de geschiedenis en
de vruchten van de lafste contrarevolutie combineert. De
contradictie die onze critici in onze karakterisering van het
stalinisme en in onze revolutionaire perspectieven proberen
bloot te leggen is een materiële contradictie die objectief
gezien bestaat. Ze leeft in de gebeurtenissen van vandaag.
Pogingen om ze te doen verdwijnen door ze met woorden te
ontkennen zullen geen resultaat blijken te hebben.
Als men aan de andere kant het
stalinisme bekijkt als een sociale kracht vreemd aan het
proletariaat — ofwel een oude of een zogenaamde nieuwe
heersende klasse — dan kan men de conclusie niet uit de weg
gaan dat het ‘gebrek aan begrip’ van het wereldproletariaat
in het aanschijn van deze vijandige sociale kracht een ernstige
indicatie zou vormen van de mate waarin het proletariaat
gedegenereerd is. Dat is waarom de positie van onze vijanden en
critici op dezelfde wijze geen logica ontbeert. Het is de logica
van pessimisme en totale uitputting. Het is onmogelijk een
sociale analyse van het stalinisme te combineren met het
begrijpen van de instinctieve revolutionaire opstoot van het
proletariaat, zonder als startpunt van de hypothese uit te gaan
dat de Sovjet-bureaucratie de navelstreng die haar met het
proletariaat verbindt nog niet heeft doorgeknipt. Hoe
weerzinwekkend deze hypothese ook mag lijken in het licht van de
monsterlijke misdaden van het stalinisme, het blijft niettemin
de enige consistente samen met de algemene premissen van de
marxistische theorie en met de sociologische, politieke en
ideologische voorwaarden die tot het fenomeen van het stalinisme
behoren. Hierbij hanteren we, ook op ideologisch vlak, de
grootste klaarheid betreffende de fundamentele tegenstelling
inherent aan het stalinisme.
Zo lang het stalinisme ermee
doorgaat zichzelf te baseren op een vervalsing van het
leninisme, kan geen materiële macht in de wereld voorkomen dat
duizenden communistische militanten onder de jeugd de ware aard
van het leninisme zullen leren en met Stalin zullen breken. Deze
ervaring wordt letterlijk dagelijks herhaald in landen waar
communistische partijen een massale aanhang genieten en in
landen waar het stalinisme voor het moment de ‘officiële’
ideologie is. Het is niet toevallig dat in deze laatste landen
de ‘strijd tegen het trotskisme’, alhoewel het daar niet als
georganiseerde kracht bestaat, in alle stalinistische
kaderscholen permanent aan de orde van de dag wordt geplaatst!
De geschiedenis van de jonge
Albanese Communistische Partij, die we binnenkort zullen
publiceren, zal hiervan nog een bewijs leveren. Het toont hoe,
twintig jaar na Stalin’s overwinning, in een land volledig van
marxistische tradities verstoken, onder condities van militaire
controle door de stalinistische machine, een hele generatie van
jonge communistische leiders — door hun klasseninstinct en
door hun opvoeding in het marxisme, hoe vervormd ook, die ze in
stalinistische scholen kregen — tot een complete breuk met de
politiek en de organisatiemethoden van het stalinisme zijn
gebracht. “Wanneer we door hen van trotskisme werden
beschuldigd”, werden we verteld door hun leider die net de
rangen van de Vierde Internationale was komen versterken,
“wisten we zelfs niet wat trotskisme was, en we protesteerden
heftig. Vandaag begrijp ik dat we op dat moment eigenlijk
trotskisten waren, zonder dat we het beseften …”.
Hoe zouden woorden als deze er
niet in kunnen slagen ons te vervullen met vertrouwen in de
toekomst van onze beweging? Jawel, het stalinisme zal
onvermijdelijk verder ‘trotskistische afwijkingen’ blijven
distilleren, zolang het er niet in slaagt om organisch met de
militante arbeiders, met tradities van de arbeidersklasse en met
de wetenschappelijke terminologie en basisgeschriften van het
marxisme te breken.
Terwijl ons IIde Wereldcongres
in zitting bijeen was, stopten onze critici de klok van de
geschiedenis en verklaarden dat de “voorspellingen van Trotski
betreffende de instabiliteit van de Sovjet-bureaucratie hun
onjuistheid hebben bewezen”. Drie maanden later brengt de zaak
Tito een treffend bewijs van Trotski’s diepgaande analyse van
de middelpuntvliedende krachten binnen de stalinistische
bureaucratie met zich mee. Het loodzware totalitaire deksel
verbergt het krachtige proces van misnoegdheid over het
stalinisme bij de jonge Russische communistische voorhoede nog
steeds voor de hele wereld. De voorstanders van vaste
kalenderdatums zouden er goed aan doen om de inhoud van de les
die de gebeurtenissen hen net geleerd heeft te begrijpen. Vroeg
of laat zal het uur slaan waarop de waarheid evenzo doorheen de
oppervlakte zal breken als gevolg van het groeiende politieke
gisten binnen de voorhoede van de Russische arbeidersklasse. Op
dat uur zullen duizenden jonge Russische communisten
“trotskisten die zich hiervan niet bewust waren” blijken te
zijn.
De opbouw
van de Revolutionaire Partij
De ideologische erfenis die
Trotski ons naliet staat dus voor ons als volledig samenhangend.
Zij weeft het volgende onverdeelbaar tezamen: een helder begrip
van de tendensen van verval in de moderne maatschappij; de
objectieve definitie van enkel die revolutionaire krachten die
in staat zijn om de sprong der mensheid in het barbarisme te
beteugelen en de groei naar het socialisme te verzekeren; de
wetenschappelijke studie van de subjectieve voorwaarden
onontbeerlijk voor de revolutionaire overwinning, waaronder de
precieze kennis van de aard van de verraderlijke leiding van het
proletariaat.
Maar voor Trotski was dit
monumentale verenigd systeem nooit iets anders dan een middel om
revolutionaire actie te bevorderen en om deze actie uit te
rusten met kristalheldere, historisch gerechtvaardigde
objectieven. Niets is Trotski en het trotskisme vreemder dan
fatalisme, politiek abstentionisme of politieke passiviteit.
Zowel in het geval van de grove vervalsingen van de GPU als in
het geval van de subtielere ‘interpretatie’ van Trotski’s
ideeën door een Martinet of door de Shachtmanisten ontmaskert
de overtuiging die ze hem in eerste instantie willen proberen
aan te tijgen zichzelf als vals, omdat die de diepe
demoralisatie van de auteurs zelf weerspiegelt. Dit is in
complete tegenstelling met de onwankelbare revolutionaire moed
die Trotski verpersoonlijkte tot zijn allerlaatste adem.
Op dit moment herrijst onze
oude kennis, de individu met een stop-watch, op een mysterieuze
manier gesynchroniseerd met de beweging van de geschiedenis, om
met argumenten in de hand aan te tonen dat we in deze taak van
constructie van een revolutionaire partij maar moeizaam
voortgestrompeld zijn. Hij had spectaculaire resultaten verwacht
die hem door Trotski en ons allen in een te korte tijd werden
voorspeld. En nu is hij ontgoocheld. Naast hem komt er een hele
zwerm nieuw uitgekomen horzels tevoorschijn, waarvan elkeen zijn
eigen paardenmiddel voor het oplossen van dit probleem in ons
oor komt zoemen. Vijftien jaar geleden waren er de heren van
‘Sexpol’ [10] die
vandaag volledig vergeten zijn. Nu zijn er onze vrienden van de
ASR (Action Socialiste Revolutionnaire) in Frankrijk die ons
uitleggen dat het nodig is om ons ‘verenigd’ programma naast
ons neer te leggen en op te gaan in een veel grotere (maar nog
steeds niet-bestaande) centristische beweging. Er is Martinet
die tegen ons over de doortraptheden van de
‘Volksfront’-politiek als uitweg preekt; er zijn de
Shachtmanisten die ons oproepen om, door middel van een tactiek
van universele toetreding, samen “alle socialistische krachten
die niet-reformistisch en anti-stalinistisch zijn” bijeen te
brengen; en dan zijn er de naïevere types die met behoorlijke
oprechtheid proclameren dat we enkel onze positie over het
Russisch vraagstuk moeten aanpassen om positievere resultaten te
boeken.
Het hele probleem met al deze
wondermiddelen is dat ze al eerder vele malen uitgeprobeerd zijn
zonder enig resultaat te bereiken. Het hele probleem met onze
goedbedoelende raadgevers is dat zijzelf vele malen geprobeerd
hebben om partijen volgens hun eigen model op te bouwen en daar
telkens lamentabel in mislukt zijn. Hun desillusie met onze
beweging is niets anders dan een rationalisatie van hun eigen
frustraties.
Om juist te evalueren wat er al
bereikt is, is het noodzakelijk om elk criterium van tijd los te
koppelen van het niveau van de lengte van een mensenleven. Een
andere en veel grotere tijdsschaal is nodig om dergelijke
historische taken als het bouwen van een revolutionaire partij
te beoordelen. We zijn het gewoon geworden om te spreken van de
‘organische groei’ van de sociaal-democratische beweging aan
het einde van de negentiende eeuw. In feite ging er, na de
ineenstorting van de Communistenbond [11]
van Marx en Engels, anderhalf decennium voorbij alvorens de
oprichting van Lassalle’s Allgemeinen Deutschen
Arbeitervereins [12]. De
heropleving van de Franse arbeidersbeweging als een
georganiseerde kracht kwam er pas twee decennia na de nederlaag
van de Commune van Parijs. En hoe triviaal waren de materiële
obstakels van deze vroegere periode toch in vergelijking met
deze die vandaag tegenover ons staan!
Terzelfder tijd veronderstelt
de heropleving van de revolutionaire beweging na 1914 vandaag,
in het licht van de geschiedenis, een vrij verschillende vorm
dan wat haar tijdgenoten dachten te zien. De massa’s die tot
de verscheidene afdelingen van de Derde Internationale toetraden
waren instinctieve revolutionaire massa’s wiens graad van
communistisch bewustzijn eigenlijk enkel kwantitatief verschilde
van dat van vandaag. De leiding van deze partijen was in
meerderheid een centristische leiding waaronder het aantal echte
bolsjewistische elementen ontegensprekelijk kleiner was dan het
tegenwoordige aantal militanten in de Vierde Internationale.
Bijgevolg was de fusie die tussen de internationale
revolutionaire voorhoede en de brede massa door de Russische
Revolutie op dat moment teweeg werd gebracht enkel een
duidelijke fusie als geheel. De jaren die volgend bewezen dit
zonder enige twijfel. Het was noodzakelijk met alles opnieuw te
beginnen; het programma moest opnieuw gedefinieerd worden;
nieuwe kaders moesten gevormd worden; het was noodzakelijk om
opnieuw in de massa te staan. En dit alles moest gebeuren in een
periode van de ergste reactie. Is het verbazend dat deze taak
meer tijd voor z’n oplossing nodig had dan twintig jaar
geleden op werd gerekend?
Bij het uitbreken van de oorlog
in 1940 was onze beweging, op enkele uitzonderingen na,
gereduceerd tot kleine geïsoleerde groepjes van intellectuelen,
geëmigreerd of in de illegaliteit of in het beste geval in een
toestand van semi-activiteit. Vandaag kunnen we akte nemen van
de vooruitgang die sinds die tijd is geboekt. We kunnen geen
spectaculaire winst in aantallen optekenen. Maar onze beweging
heeft vaste voet gekregen in China en in vele
Latijns-Amerikaanse landen waar ze na jaren van reactie en
verwarring haar oude huid heeft verwisseld voor een nieuwe, waar
gesloten fracties en dilettante intellectuelen geliquideerd
zijn, waar onze beweging in vakbonden en fabrieken geïnfiltreerd
is en effectief met het op een kleine schaal hergroeperen van de
voorhoede van de arbeiders is begonnen, waar dat werk mogelijk
is onder de huidige omstandigheden.
Onze beweging heeft vaste voet
gekregen in Frankrijk en Italië bij de opkomst van een
generatie van groeiende trotskistische arbeiders/leiders, de
eerste in zijn soort sinds de geboorte van onze beweging. Dit
gebeurde tegelijkertijd in India en de Verenigde Staten waar de
trotskistische kaders na jaren van deelname aan de klassenstrijd
echte massaleiders zijn geworden in verscheidene sectoren.
Overal schiet onze beweging wortel in haar klasse, groeit ze met
haar klasse, en haar lot is zo hecht met dat van het
proletariaat verbonden dat zij het proletariaat tot zijn
historische bestemming moet leiden. Deze weg is veel langer en
minder spectaculair dan dat het ene individu het zich eertijds
voorstelde, maar het is de enige weg mogelijk.
En het ware testament ligt
hierin: dat doorheen onze tijd, stuiptrekkend van revolutionaire
crises, de jonge kaders van de Vierde Internationale — door
veelvuldige en opeenvolgende strijdervaringen — hun weg moeten
vinden naar de hoofdweg van infiltratie in en voor zich winnen
van de massa. Het is dit testament dat we begonnen zijn met uit
te voeren.
1 augustus, 1948
Voetnoten
[1]
Le Libertaire: Frans anarchistisch maandblad. Opgericht in 1895,
maar door de Franse wet verboden. Officieel van start gegaan in
1917 en stopgezet in 1956. Persorgaan van l’Union anarchiste.
[2]
France Dimanche: Franse tabloid
[3]
Shachtmanisten: volgelingen van Max Shachtman (1910-1972),
Amerikaanse leninist en medewerker van Trotski, later geëvolueerd
tot een anti-Sovjet socialist. Het Shachtmanisme bestaat uit 2
hoofdcomponenten: een analyse van de Sovjetunie als een
‘bureaucratisch collectivistische’ staat, waarbij de
stalinistische leiders als nieuwe heersende klasse worden
gezien; en een derde kamp (neutraal tussen kapitalisme en
stalinisme, maar wel de georganiseerde arbeidersklasse als derde
kamp steunend)-visie op de internationale politiek.
[4]
Bataille Socialiste: marxistische fractie van de SFIO (Section
française de l’Internationale ouvrière). Later geëvolueerd
naar het stalinisme.
[5]
Pietro Nenni: (1891-1980). Lid van de PSI (Partita Socialista
Italiana) in 1923. In 1926 werd de PSI verboden door Mussolini.
In 1943 richtte Nenni de PSI opnieuw op, werd nationaal
secretaris in 1944, secretaris-generaal in 1949 en voorzitter
van 1964 tot ‘76. Werd ook een aantal keer minister en zelfs
vice-premier van 1963 tot ‘68. Streefde naar een Volksfront
met de PCI (Partita Communista Italiana) en besloot vanaf 1963
ook samen te werken met Democrazia Cristiana.
[6]
Marceau Pivert: (1895-1958). Werd in de jaren 1920 lid van de
SFIO. Richtte in 1935 de fractie ‘Gauche révolutionnaire’
op en wordt tegenstander van de Volksfront-politiek in 1936. In
1938 wordt Gauche révolutionnaire uit de SFIO gestoten, waarop
Gauche révolutionnaire zich omvormt tot PSOP (Parti Socialiste
Ouvrier et Paysan). De PSOP wordt in 1940 door Vichy-Frankrijk
verboden en Pivert wordt uitgewezen naar Mexico. Na de oorlog
valt PSOP uiteen en keren Pivert en andere militanten terug naar
SFIO terwijl anderen lid worden van PCF (Parti Communiste Française).
[7]
Gilles Martinet: (1916-2006). Communistisch journalist, werkte
vanaf 1944 tot ‘48 voor Havas, met de hulp van de FFI (later
AFP). Richtte in 1950 L’Observateur op (vanaf 1964 Le Nouvel
Observateur), waar hij 14 jaar lang directeur is. Blijft er tot
1985 als administrateur werken. In zijn studententijd is hij
secretaris van les Etudiants communistes maar stapt er als
gevolg van de Processen van Moskou in 1938 uit. Hij is
secretaris-generaal van de Union de la gauche socialiste van
1957 tot 1960. Hij is mede-oprichter van de PSU (Parti
Socialiste Unifié) waar hij van 1960 tot ‘67 nationaal
adjunct-secretaris is. Wordt vanaf 1972 lid van de PS (Parti
Socialiste) en van 1981 tot ‘84 ambassadeur voor Frankrijk in
Italië.
[8]
GPU: voorloper van de KGB, inlichtingen- en veiligheidsdienst
van de Sovjetunie.
[9]
Hal Draper: zie
http://www.marxists.org/nederlands/draper/index.htm en
http://www.marxists.org/archive/draper/index.htm.
[10]
Sexpol: psychiatrische groepering, Freudiaans geïnspireerd, in
1920 uit de Duitse Communistische Partei gesticht maar in 1933
door de officiële psychiatrie uitgesloten, wegens de
stalinistische wending van de KPD.
[11]
Communistenbond: Duitse arbeidersbond, opgericht in 1847 en in
1850 bij wet verboden. In 1952 werden de voornaamste leden
veroordeeld. Eén van de vele voorlopers van de 1ste
Internationale (1864-1873).
[12]
Allgemeinen Deutschen Arbeitervereins: in 1862 gesticht door
Ferdinand Lassalle (1825-1864). In 1875 met de
Sozial-Democratische Arbeiterpartei samengesmolten tot de
Deutschen
|