De Belgische econoom Ernest Mandel (1923-1995) was een
ondogmatische marxistische denker en een radicale politicus.
Internationaal oefende hij een grote invloed uit op ‘de
generatie van‘68’. Zijn geschriften verschenen in meer dan
veertig talen. Naast zijn politiektheoretische werk schreef hij
onder meer een studie over de misdaadroman (Uitgelezen
moorden). Hij genoot internationale erkenning als auteur en
geleerde en werd gevreesd door regeringen en hun geheime
diensten in Oost en West.
Jan Willem Stutje kreeg als eerste toegang tot Mandels
archief. Hij heeft een schat aan informatie opgedolven en met
vele hoofdrolspelers gesproken. Hij ontdekte bijzondere, soms
onthutsende feiten. Zo biedt de biografie een opwindend kijkje
in de werkplaats van Mandel, wiens ontmoetingen met filosofen
als Sartre, Ernst Bloch en Lucien Goldmann, en met geleerden als
Roman Rosdolsky en Perry Anderson op de voet worden gevolgd. In de binnenkort te
verschijnen biografie zien we Mandel ook op de barricade, zoals
in de lente van mei ’68, in Berlijn en Parijs met Dutschke en
Krivine, symbolen van de protestbeweging. Hieronder een
fragment.
Al in de vroege jaren zestig was Mandel in Duitsland een
veelgevraagd spreker, naar wiens adviezen geluisterd werd. De
econoom Elmar Altvater beklemtoonde later dat zonder Mandels
theoretische bijdragen de ‘Neue Linke’ en de Duitse
studentenbeweging moeilijk tot stand hadden kunnen komen.
Anders dan in Frankrijk met zijn ononderbroken heterodoxe
linkse traditie, ontbrak in Duitsland de marxistische
continuïteit. Tussen 1933 en 1945 was de linkse biotoop volledig
vernietigd en wat nadien aan orthodoxie tot ontwikkeling kwam,
ontleende zijn inspiratie vooral aan de DDR en de Sovjet-Unie.
Mandel kon de leemte benutten omdat zijn eigen geschiedenis
die van de Duitse arbeidersbeweging regelmatig kruiste. Hij
groeide op in een gezin waar het Duits de voertaal was toen
politieke emigranten er in de jaren dertig gastvrijheid genoten.
De bibliotheek in zijn huis in Brussel met de zware ingebonden
jaargangen van de Neue Zeit en met het werk van Bebel,
Kautsky en Luxemburg op rij ademde de sfeer van de Duitse
arbeidersbeweging. Meer nog dan de Russische gold de Duitse
november-revolutie van 1918 als het sleutelvoorbeeld. Dat Mandel
in de kampen fascisme en nazisme aan den lijve ondervond, liet
zijn vertrouwen in de Duitse arbeidersklasse ongeschonden; hij
bleef haar beschouwen als de motor van de Europese revolutie.
Ten slotte droeg ook het huwelijk met de dertigjarige
SDS-activiste Gisela Scholtz in de zomer van 1966 ertoe bij dat
hij in Duitsland een rol als ideoloog en theoreticus kon spelen.
Door haar kreeg hij gemakkelijk toegang tot het radicale milieu
waar het marxisme nieuwe impulsen ontving. Duitsland voelde als
een tweede vaderland.
Mandel had grote verwachtingen van de Duitse
studentenbeweging. Waar hij sprak, puilden de zalen uit, zoals
bij het vermaarde twistgesprek over de Sovjet-Unie met Richard
Löwenthal, vertrouweling van Willy Brandt en voorzitter van de
conservatieve ‘Bund Freiheit der Wissenschaft’ op het Berlijnse
Otto-Suhr-Institut.
In Berlijn
In 1970 ontving Mandel een uitnodiging om op dit
toonaangevende ‘Institut für Politikwissenschaft’ vier maanden
lang gastcolleges te verzorgen. Als onderwerp
stelde hij voor: ‘Theorien über den Spätkapitalismus’, “oder
würde euch das Thema ‘Markt und Plan bei den
Wirtschaftstheoretikern Osteuropas’ mehr interessieren?”
Het instituut was verheugd van Mandels expertise op beider
terrein gebruik te kunnen maken.
De benoeming tot gasthoogleraar in Berlijn voor het
wintersemester van 1970/1971 vervulde hem met trots: “for the
first time in my life I have gotten ‘academic recognition’”,
liet hij zich tegenover zijn Amerikaanse uitgever ontvallen.
Wekelijks vertoefde Mandel twee dagen in Berlijn. Zo’n duizend
studenten luisterden iedere woensdag van 15-17 uur in de Audimax
(Auditorium Maximum) – zestien weken lang – naar zijn
uiteenzettingen over de ‘Theorie des Spätkapitalismus’. Ook een
tweetal seminars gewijd aan de ‘overgangsmaatschappij’ en het
‘organisatievraagstuk’ trok een overweldigende belangstelling.
Bij een voordracht in Hamburg waren 2500 bezoekers aanwezig. De
theoloog Helmut Gollwitzer liet hem groeten als “Ihr dankbarer
Leser und Hörer”. “Das alles ist äusserst anstrengend”, aldus
Mandel aan Karola en Ernst Bloch. Met de beroemde filosoof
geraakte hij bevriend door Rudi Dutschke, die na de aanslag op
zijn leven in april 1968 korte tijd in Engeland vertoefde.
Vandaar informeerde hij ironisch: “Ernest, kann
ein Teil der FU (Vrije Universiteit) eine rev. [revolutionäre]
Kaderschule werden?” Tot diens dood bleef Mandel in hartelijke
vriendschap verbonden met de “Fachmann der Jugendrevolte”, zoals
Bloch hem bewonderend noemde.
Op het Berlijnse Otto-Suhr-Institut greep Mandel de
gelegenheid aan zijn synthese van het laatkapitalisme te
volmaken. In het lommerrijke Dahlem moest hij zich verstaan met
een intellectueel milieu waarin een baaierd van kritische
theoriën opgeld deed. Zoals het herstel van het kapitalisme rond
de eeuwwisseling van 1900 een revisionistische tendens voedde,
bakerde ook de ongekende bloei na 1945 ideeën, die naar een
herformulering van het Marxe theorema zochten. Ideeën die
volgens Mandel met elkaar gemeen hadden de rol van het westerse
proletariaat in de strijd tegen imperialisme en kapitalisme te
ontkennen; een gedachtewereld populair vooral in de kring van
niet-dogmatisch links.
Met Dutschke in opstand
In de zomer van 1967 werd het contact tussen Mandel en
Dutschke inniger. “Diskussion mit Gisela u[nd]
Ernest [Mandel], [Hans-Jürgen] Krahl etc. ü[ber] Org. Fragen und
theoreti[sche] Vorbesprechung f[ür] Tagung in Berlin”, noteerde
Dutschke in zijn dagboek. Kort daarvoor hadden Krahl en
Dutschke op een SDS-conferentie in de oude mensa van de
Frankfurter Universiteit een zogenaamd Organisationsreferat
gepresenteerd. Krahl was voor Frankfurt, wat Dutschke was voor
Berlijn: de onbetwiste chef-ideoloog. De SDS maakte een
stormachtige ontwikkeling door en trok met 2000 leden
gemakkelijk een veelvoud aan sympathisanten aan, niet alleen
studenten, ook scholieren en jonge arbeiders. “Keine Praxis ohne
Theorie”, de tijd dat de formule in omgekeerde vorm opgeld deed,
leek opeens ver weg. Welke strategie moest de SDS kiezen en wat
voor organisatie paste daarbij? Vragen die Mandel met Dutschke,
Krahl, Meschkat, Altvater, Semler, Rabehl en andere
studentenleiders in de zomer van 1967 besprak. Met als inzet:
“de beste kameraden te selecteren, een organisatie binnen de SDS
te doen ontstaan, kader te vormen, en aus der
sozialdemokratischen Vereinigung eine Avantgarde herauszubilden.”
Dutschke overhalen met de marxistische vleugel van de SDS een
revolutionair-socialistische jongerenorganisatie te vormen, daar
was het Mandel om te doen. Naar het voorbeeld van de Franse
‘Jeunesse communiste révolutionnaire’ (JCR), die in 1966 als een
afsplitsing van de ‘Union des étudiants communistes’ gevormd
was. Het was een hybride formatie van guevaristen en
trotskisten: antistalinisten met een aanzienlijke invloed onder
de rebellerende jeugd. Mandel was bij de oprichting
betrokken geweest, op een bijeenkomst hoog in de bergen bij
Briançon in de winter van 1965. Als een der laatsten kreeg Alain
Krivine met Mandel in de auto van de politie toestemming de
bergpas te passeren. Sneeuwjachten en mist belemmerden het
zicht. In kostuum en op lage elegante schoenen liep Mandel - tot
de knieën in de sneeuw – een uur lang voor de auto uit om
Krivine de weg te wijzen. Doorweekt arriveerden de mannen ter
plaatse.
In december 1967 kwam het tot een gesprek tussen Dutschke en
Krivine, “einer der intelligentesten und revolutionärsten
unserer jungen Kader”, aldus Mandel. Enige dagen
eerder ontmoette Dutschke “einige Spezialisten”, die zoals
Mandel het uitdrukte “Interesse gefunden haben in der speziellen
Angelegenheit, worüber wir vertraulich gesprochen haben.”
Gedoeld werd op de beslissing de oorlog in Vietnam te saboteren,
tot blokkades van troepen en wapentransporten te komen, het plan
wellicht schepen die uit Duitse havens militaire goederen naar
Vietnam transporteerden, in de lucht te laten springen. De
Milanese uitgever Giangiacomo Feltrinelli leverde de springstof.
Met de Rote Armee Fraktion had het niets van doen, verzekerde
Dutschke tien jaar later. Het ging om “Gewalt gegen Sachen,
nicht gegen Personen.” De risico’s bleken te groot, geruisloos
verdween het dynamiet naar de bodem van de zee.
Mandel stelde in Duitsland de hoogste verwachtingen. In
november sprak hij in Berlijn voor 1500 studenten over Cuba en
Latijns-Amerika, twee dagen later voor 4000 met rode vlaggen
zwaaiende demonstranten ter ere van de vijftigste verjaardag van
de Oktoberrevolutie. Hoogtepunt vormde het Vietnamcongres dat op
17 en 18 februari 1968 in het Auditorium Maximum van de
Technische Universiteit Berlijn georganiseerd werd en waar
Mandel naast Dutschke een van de belangrijkste sprekers was. Met
vijfduizend deelnemers, waarvan velen uit de omringende landen,
was West-Berlijn die dagen het centrum van de internationale
linkse oppositie.
Een reusachtige vlag van het Vietnamese bevrijdingsfront met
daaronder Che’s oproep: “Die Pflicht jedes Revolutionärs ist es
die Revolution zu machen” sierde het auditorium. Twee dagen lang
het decor van gepassioneerde sprekers.
Tariq Ali, geboren in Lahore maar sinds 1963 in Oxford,
studentenleider en trotskist, was zo’n spreker. Regelmatig werd
hij onderbroken door applaus en leuzen. Op het podium zat hij
naast Mandel, die voor hem tolkte. In zijn rede verzekerde
Mandel zijn toehoorders dat de VS een nederlaag wachtte: “U kent
allen het scherpe beeld van Karl Marx dat het kapitaal op de
wereld is gekomen, besmeurd en bevlekt met bloed en drek.
Vandaag beleven we dat het kapitaal ook ten onder gaat ,
besmeurd en bevlekt met bloed en drek. Het kapitaal is ten
dode opgeschreven. Onze plicht is het niet passief toe te kijken
, maar ons actief in de strijd te mengen.” De zaal wist zich
gesteund toen hij zich keerde tegen het geweld en de stroom van
laster, die de Springer-pers en de autoriteiten uitstortten.
“Einige technische Lehren...”, Mandel hield even in: “ik weet
niet of u de foto's van de Sengakuren-studenten
[1] kent waarop te zien is hoe ze
met motorhelmen en stokken gewapend tegen de Amerikaanse
Enterprise (vliegdekschip) optrekken . Ik kan u
slechts meedelen dat dit voorbeeld reeds vorige week in Parijs
door radicale jongeren nagevolgd is, een raad die ik ook de
West-Berlijnse studenten in overweging zou willen geven.”
Dutschke naast de voorzitter, Mandel aan het uiteinde van de
tafel verloren elkaar geen moment uit het oog; instemmend geknik
verried grote eensgezindheid.
Na afloop van het congres was een demonstratie voorzien naar
de Amerikaanse militaire basis in Dahlem. Er gonsden geruchten
over gewelddadig ingrijpen van leger en politie. Tussen de
debatten door werd driftig besproken hoe het effect van traangas
te verminderen en hoe de kleding met watten te vullen zodat deze
bescherming bood tegen de politieknuppels: “En vergeet de helmen
niet!!”.
Binnen ging de microfoon over naar Alain Krivine, oprichter
en aanvoerder van de JCR. Met zijn dromerige blik, studieuze
bril en stropdas (voorwerp van libertaire spot), had hij iets
van een romanticus. In werkelijkheid stak in hem een
“hyperactieve pragmaticus” met een uitgesproken roeping voor
politiek.
Met de Fransen, zo’n driehonderd in getal, was aan de
vooravond van het congres overlegd. Ze hadden kennis kunnen
maken met “der Bürgerschreck” van Berlijn, klein, een atletische
figuur in een leren jack, het sluike haar dansend voor de ogen
die zo rap sprak dat de tolk moeite had te volgen. Op een zwart
bord tekende Dutschke de route van de demonstratie, de kwetsbare
punten, de bescherming en tactieken. Met hun ervaring moesten de
specialisten van de JCR in staat zijn de demonstratie te
beschermen.
Zondagmiddag 18 februari verzamelden zich zo’n
vijftienduizend, merendeels jonge demonstranten voor een
buitengewoon militante mars door de stad. Boven een zee van rode
vlaggen zweefden gigantische portretten van Rosa Luxemburg, Karl
Liebknecht, Che Guevara en Hô Chi Minh. Van tijd tot tijd hield
een blok de pas in om in cadans leuzen scanderend voorwaarts te
stormen. Een spektakel dat Berlijn het laatst voor 1933 had
beleefd.
Raus mit dieser Bande!
In de namiddag van 11 april 1968, om 17 uur
23, verspreidde Deutsche Presseagentur (DPA) Berlin het bericht:
“Der SDS-Ideologe Rudi Dutschke ist am Donnerstagnachmittag von
einem noch unbekannten Täter angeschossen worden.” Een
schot in het gezicht had Dutschke levensgevaarlijk verwond. De
schutter, Josef Erwin Bachmann, een ongeschoolde huisschilder
uit München, stond zijn slachtoffer zo’n vijftig meter buiten
het SDS-centrum op de Kurfürstendamm op te wachten. “Du
dreckiges Kommunistenschwein”, vol haat haalde hij de trekker
over.
Al geruime tijd deden in rechtse kring geweldfantasieën
opgang. Aangemoedigd door de Springerpers nam het
maatschappelijk conflict persoonlijke vormen aan. De
achtentwintigjarige Dutschke was uitgeroepen tot “Volksfeind Nr.
1!”, met wie korte metten moest worden gemaakt: “Vergast
Dutschke!”, “Raus mit dieser Bande!” “Politische
Feinde ins KZ!” Gevraagd of hem wel eens de angst voor
een aanslag bekroop? “Nicht Angst. Das kann passieren, aber
Freunde passen mit auf. Normalerweise fahre ich nicht allein
rum. Es kann natürlich irgend ’n Neurotiker oder
Wahnsinniger mal ´ne Kurzschlußhandlung durchführen.”
Enige uren later klonken de schoten.
Zeven uur lag Dutschke op de operatietafel. Studenten gingen
de straat op om te beletten dat de “hetze”-bladen van Springer
uitkwamen. In Parijs telefoneerde Mandel met Tariq Ali. De
volgende dag demonstreerden 2000 mensen voor de Ambassade in
Londen en voor het Britse Springer-kantoor. In Brussel toonden
jongeren onder de leuze “Créons deux, trois, de nombreux Berlin!”
hun verbondenheid. In Parijs hetzelfde tafereel: drie- tot
vierhonderd leden van de JCR belegerden de ambassade. Op de Boul’
Mich kwam het tot een treffen met de politie. Op Paaszaterdag
was Dutschke buiten levensgevaar.
Zijn laatste dagboekaantekening voor de aanslag: “Ich freue
mich schon auf Paris. Die Genossen
haben es geschafft: die linken französischen Richtungen an einem
Tisch. Am 1. Mai werde ich dort eine Rede..."
[2] Mei ’68 ging de
geschiedenis in als de grootste staking en protestbeweging, die
Frankrijk gekend heeft. De strijd moest zonder Dutschke
beginnen.
Parijs Mei 68 - op de barricade
In oktober 1967 verzocht het tijdschrift Les Temps
Modernes Mandel om een artikel over “aard en ontwikkeling
van de socialistische revolutie in de ontwikkelde landen van
Europa en Amerika”. Mandel had er wel oren na. De vraag naar de
sociale, politieke en psychologische mechanismen van de
“retournement de situation” lag hem aan het hart.
“Je suppose qu’il y aura peu de concurrence pour
ce genre de sujet.” Aan realisme ontbrak het Mandel niet.
Dat een revolutie in West-Europa op de agenda stond, zou
niemand hebben durven beweren. In Frankrijk zeker niet. Het land
verkeerde niet in een chronische economische crisis, was niet
verwikkeld in een uitzichtloze oorlog en kende evenmin een met
Duitsland of Japan vergelijkbare studentenbeweging. En toch brak
in mei 1968 de storm los, alle theorie over de inkapseling van
de arbeidersklasse logenstraffend.
Het essay heeft Mandel nooit geschreven. In de hectiek kwam
het er niet van. Op 3 mei vielen ordetroepen de Sorbonne
binnen en arresteerden studenten die demonstreerden tegen de
sluiting van de Universiteit van Nanterre, bolwerk van protest
tegen de Vietnamoorlog en tegen ondemocratische
onderwijshervormingen; de plaats ook waar de eenheid van
studenten en arbeiders werd uitgedragen. De inval leidde tot
wekenlange confrontaties in het Quartier Latin, die uitliepen op
stakingen in bijna iedere sector en iedere regio van het land,
waarbij zo’n tien miljoen arbeiders betrokken raakten.
Donderdagavond 9 mei organiseerde de JCR een meeting in de
Mutualité, met in het forum onder andere Daniel Bensaïd (met
Cohn Bendit, de animator van de ‘Mouvement du 22 mars’,
opgericht in Nanterre), Henri Weber (socioloog en toentertijd
rechterhand van Krivine) en Ernest Mandel. In de zaal delegaties
uit Duitsland, Italië en België. Honderden studenten hielden 's
middags het plein voor de Sorbonne bezet; de fameuze sitdown,
waar Daniel Cohn-Bendit de nieuwsgierige communistische dichter
Louis Aragon ter verantwoording riep voor het “crapule
stalinienne” van L’Humanité, dat niet ophield de
zogenaamde “gauchistes” te besmeuren. Ter plekke besloot de JCR
haar meeting tot een eenheidshappening te maken. Ze verwijderde
haar emblemen en nodigde Cohn-Bendit uit onder het spandoek “La
jeunesse de la révolte à la révolution” op het podium plaats te
nemen. Binnen en buiten, op de trappen en in de gangen zag het
zwart van de mensen.
Mandel nam het woord. De vijfenveertig voorbij, het golvende
haar wat grijzend, met de vriendelijke ogen achter een ernstige
bril, in kostuum en met stropdas leek hij in de opstand
verdwaald. Eenmaal achter het katheder veranderde het beeld op
slag; hij fonkelde en schitterde, gloeide en raakte in
opwinding. Landbezetting in Bolivia, fabrieksbezetting in
Zwitserland, demonstraties in Praag: in een reis om de wereld
gaf hij het studentenprotest zijn plaats. “Wanneer deze
universele strijd”, zo sloot hij af, “erin slaagt de volwassen
arbeiders mee te slepen , dan kunnen we de huidige avant-garde
omvormen in een machtige revolutionaire partij die aan het hoofd
zal staan van de massa’s.”
“Alleen samen zijn we onoverwinnelijk. Alleen samen zullen we
het grote werk kunnen voltooien dat vijftig jaar geleden is
begonnen door de Oktoberrevolutie, de overwinning van de
socialistische wereldrevolutie!” Begeesterd riepen Cohn-Bendit
en Bensaïd op tot eenheid, alvorens de opgetogen zaal het
consigne te geven: “rendez-vous, le lendemain soir au pied du
Lion de Belfort”.
De stoet van zo’n vijfendertigduizend studenten - omzoomd
door een leger van politie - vertrok de namiddag van 10 mei
vanaf de Leeuw midden op Denfert Rochereau. Via de boulevard
Saint Michel langs de afgesloten Sorbonne aangekomen bij
Luxembourg hield hij stil. De bruggen over de Seine waren
afgesloten, het Quartier Latin omsingeld door de oproerpolitie.
“Nous irons jusqu’au bout!”, onophoudelijk leuzen scanderend,
dacht niemand aan uiteengaan. Plotseling doffe slagen, signaal
dat demonstranten het wegdek openbraken. “Le Quartier est à nous!”.
Vanaf dat moment kwamen de dagen van de Commune weer tot leven.
Achter het Panthéon, van de rue Gay Lussac tot de rue d’Ulm
verrezen metershoge barricades. Wie wie belegerde bleef in het
midden; hoe meer ordetroepen, hoe hoger de barricades. Met het
vallen van de avond wakkerde het elan aan, bomen werden geveld,
auto’s op de zijkant tot forten omgetoverd. Alsof het om een
concours ging, de keien hoog opgetast en versierd met fleurige
bloempotten, rode en zwarte vlaggen, spandoeken en toepasselijke
brocante. ’s Nachts hielpen Ernest en Gisela in de rue Gay
Lussac, hartje Quartier Latin, de barricades op te bouwen, in
hun buurt Krivine, Rousset, Bensaïd, Henri Weber, en Janette
Habel met aan haar zijde Roberto Santucho, leider van de
Argentijnse PRT; met een groep Latijns-Amerikaanse guerrillero’s
via Parijs op weg naar Cuba. Om 23 uur had de JCR in de
belegerde buurt zijn hoofdkwartier ingericht. In de rue Gay
Lussac, waar een sympathisante een reisbureau dreef, hield ze in
het souterrain achter de neergelaten rolluiken beraad, tenminste
als de militanten niet op de barricaden stonden. Koeriers liepen
af en aan. Aan de winkelpui hielden luidsprekers de
barricadebouwers van de onderhandelingen met de Universitaire
autoriteiten op de hoogte.
“C’est la nuit des camarades”.
Bekenden en onbekenden omhelsden elkaar. In de kleine uurtjes
hervond een handvol kameraden elkaar in de Ecole Normale
Supérieure aan de rue d’Ulm, onder hen Bensaïd, Weber, Rousset
en Krivine, de ogen rood doorlopen van de wolken traangas die
over hen waren uitgestort. Ook Ernest en Gisela hadden zich in
veiligheid gebracht toen de politie om halfdrie in de ochtend de
aanval opende. Op een barricade overzag Mandel het schouwspel
van vuur en verwoesting. Een verslaggever van The Observer
hoorde hem roepen:”Ah! Comme c’est beau! C’est la Revolution!”
Gisela’s auto brandde als een fakkel. Uitgeput bereikten ze hun
appartement in de rue Vincennes, nabij de Bastille.
Mei ‘68 was begonnen. Twee dagen later, op 13 mei, staakten
tien miljoen arbeiders en bezetten de fabrieken; een miljoen
Parijzenaars trok door de straten. “Alors ensemble, nous seront
invincibles”. Niet alleen politiek, ook materieel was de Vierde
Internationale op volle oorlogssterkte. Brandstof was door de
staking niet meer te krijgen. Om de dag arriveerden Belgische en
Duitse kameraden, de auto’s volgeladen met jerrycans. Wie moest
uitwijken vond in Brussel, Keulen of Frankfurt een gastvrij
onthaal.
Van Mandels rede op 9 mei was in elk geval nog van een andere
zijde nota genomen. Begin juli werden Ernest en Gisela,
terugkerend van een reis in Spanje, ’s ochtends vroeg in een
hotel in Narbonne van het bed gelicht. Volgens een hem onbekend
bevel, gedateerd 10 juni, werd Mandel de toegang tot Frankrijk
verboden. Terwijl Gisela toestemming kreeg de reis te vervolgen,
zat Mandel ruim twaalf uur op het bureau vast. Hij kreeg te
eten, “un pied de porc à la vinaigrette”, met een lepel als
enige bestek; vork en mes waren te gevaarlijk. Begeleid door
twee officieren van de inlichtingendienst werd hij vervolgens
per trein – eerste klas - over de grens met België gezet. De
status van persona non grata werd pas in 1981 opgeheven.
J.W. Stutje, Ernest Mandel, Rebel tussen Droom en Daad,
Antwerpen/Gent 2007
[1] De Japanse
Zengakuren, een beweging van meer dan driehonderdduizend
studenten met een sterke links-communistische en
trotskistische vleugel, speelde een hoofdrol tijdens de
anti-imperialistische mobilisaties in het midden van de
jaren zestig.
[2] Rudi
Dutschke, Tagebuch, maart 1968 geciteerd bij: J.
Miermeister, Ernst Bloch, Rudi Dutschke, Hamburg
1996, p. 165. R. Dutschke, Jeder hat sein Leben ganz
zu leben, Die Tagebücher 1963-1979, Köln 2003, p.
70.
|