| De Belgische econoom Ernest Mandel (1923-1995) was een 
				ondogmatische marxistische denker en een radicale politicus. 
				Internationaal oefende hij een grote invloed uit op ‘de 
				generatie van‘68’. Zijn geschriften verschenen in meer dan 
				veertig talen. Naast zijn politiektheoretische werk schreef hij 
				onder meer een studie over de misdaadroman (Uitgelezen 
				moorden). Hij genoot internationale erkenning als auteur en 
				geleerde en werd gevreesd door regeringen en hun geheime 
				diensten in Oost en West. Jan Willem Stutje kreeg als eerste toegang tot Mandels 
				archief. Hij heeft een schat aan informatie opgedolven en met 
				vele hoofdrolspelers gesproken. Hij ontdekte bijzondere, soms 
				onthutsende feiten. Zo biedt de biografie een opwindend kijkje 
				in de werkplaats van Mandel, wiens ontmoetingen met filosofen 
				als Sartre, Ernst Bloch en Lucien Goldmann, en met geleerden als 
				Roman Rosdolsky en Perry Anderson op de voet worden gevolgd. In de binnenkort te 
				verschijnen biografie zien we Mandel ook op de barricade, zoals 
				in de lente van mei ’68, in Berlijn en Parijs met Dutschke en 
				Krivine, symbolen van de protestbeweging. Hieronder een 
				fragment.   Al in de vroege jaren zestig was Mandel in Duitsland een 
				veelgevraagd spreker, naar wiens adviezen geluisterd werd. De 
				econoom Elmar Altvater beklemtoonde later dat zonder Mandels 
				theoretische bijdragen de ‘Neue Linke’ en de Duitse 
				studentenbeweging moeilijk tot stand hadden kunnen komen.  Anders dan in Frankrijk met zijn ononderbroken heterodoxe 
				linkse traditie, ontbrak in Duitsland de marxistische 
				continuïteit. Tussen 1933 en 1945 was de linkse biotoop volledig 
				vernietigd en wat nadien aan orthodoxie tot ontwikkeling kwam, 
				ontleende zijn inspiratie vooral aan de DDR en de Sovjet-Unie.
				 Mandel kon de leemte benutten omdat zijn eigen geschiedenis 
				die van de Duitse arbeidersbeweging regelmatig kruiste. Hij 
				groeide op in een gezin waar het Duits de voertaal was toen 
				politieke emigranten er in de jaren dertig gastvrijheid genoten. 
				De bibliotheek in zijn huis in Brussel met de zware ingebonden 
				jaargangen van de Neue Zeit en met het werk van Bebel, 
				Kautsky en Luxemburg op rij ademde de sfeer van de Duitse 
				arbeidersbeweging. Meer nog dan de Russische gold de Duitse 
				november-revolutie van 1918 als het sleutelvoorbeeld. Dat Mandel 
				in de kampen fascisme en nazisme aan den lijve ondervond, liet 
				zijn vertrouwen in de Duitse arbeidersklasse ongeschonden; hij 
				bleef haar beschouwen als de motor van de Europese revolutie. 
				Ten slotte droeg ook het huwelijk met de dertigjarige 
				SDS-activiste Gisela Scholtz in de zomer van 1966 ertoe bij dat 
				hij in Duitsland een rol als ideoloog en theoreticus kon spelen. 
				Door haar kreeg hij gemakkelijk toegang tot het radicale milieu 
				waar het marxisme nieuwe impulsen ontving. Duitsland voelde als 
				een tweede vaderland.  Mandel had grote verwachtingen van de Duitse 
				studentenbeweging. Waar hij sprak, puilden de zalen uit, zoals 
				bij het vermaarde twistgesprek over de Sovjet-Unie met Richard 
				Löwenthal, vertrouweling van Willy Brandt en voorzitter van de 
				conservatieve ‘Bund Freiheit der Wissenschaft’ op het Berlijnse 
				Otto-Suhr-Institut. In Berlijn  In 1970 ontving Mandel een uitnodiging om op dit 
				toonaangevende ‘Institut für Politikwissenschaft’ vier maanden 
				lang gastcolleges te verzorgen. Als onderwerp 
				stelde hij voor: ‘Theorien über den Spätkapitalismus’, “oder 
				würde euch das Thema ‘Markt und Plan bei den 
				Wirtschaftstheoretikern Osteuropas’ mehr interessieren?” 
				Het instituut was verheugd van Mandels expertise op beider 
				terrein gebruik te kunnen maken. De benoeming tot gasthoogleraar in Berlijn voor het 
				wintersemester van 1970/1971 vervulde hem met trots: “for the 
				first time in my life I have gotten ‘academic recognition’”, 
				liet hij zich tegenover zijn Amerikaanse uitgever ontvallen. 
				Wekelijks vertoefde Mandel twee dagen in Berlijn. Zo’n duizend 
				studenten luisterden iedere woensdag van 15-17 uur in de Audimax 
				(Auditorium Maximum) – zestien weken lang – naar zijn 
				uiteenzettingen over de ‘Theorie des Spätkapitalismus’. Ook een 
				tweetal seminars gewijd aan de ‘overgangsmaatschappij’ en het 
				‘organisatievraagstuk’ trok een overweldigende belangstelling. 
				Bij een voordracht in Hamburg waren 2500 bezoekers aanwezig. De 
				theoloog Helmut Gollwitzer liet hem groeten als “Ihr dankbarer 
				Leser und Hörer”. “Das alles ist äusserst anstrengend”, aldus 
				Mandel aan Karola en Ernst Bloch. Met de beroemde filosoof 
				geraakte hij bevriend door Rudi Dutschke, die na de aanslag op 
				zijn leven in april 1968 korte tijd in Engeland vertoefde.
				Vandaar informeerde hij ironisch: “Ernest, kann 
				ein Teil der FU (Vrije Universiteit) eine rev. [revolutionäre] 
				Kaderschule werden?” Tot diens dood bleef Mandel in hartelijke 
				vriendschap verbonden met de “Fachmann der Jugendrevolte”, zoals 
				Bloch hem bewonderend noemde. Op het Berlijnse Otto-Suhr-Institut greep Mandel de 
				gelegenheid aan zijn synthese van het laatkapitalisme te 
				volmaken. In het lommerrijke Dahlem moest hij zich verstaan met 
				een intellectueel milieu waarin een baaierd van kritische 
				theoriën opgeld deed. Zoals het herstel van het kapitalisme rond 
				de eeuwwisseling van 1900 een revisionistische tendens voedde, 
				bakerde ook de ongekende bloei na 1945 ideeën, die naar een 
				herformulering van het Marxe theorema zochten. Ideeën die 
				volgens Mandel met elkaar gemeen hadden de rol van het westerse 
				proletariaat in de strijd tegen imperialisme en kapitalisme te 
				ontkennen; een gedachtewereld populair vooral in de kring van 
				niet-dogmatisch links. Met Dutschke in opstand In de zomer van 1967 werd het contact tussen Mandel en 
				Dutschke inniger. “Diskussion mit Gisela u[nd] 
				Ernest [Mandel], [Hans-Jürgen] Krahl etc. ü[ber] Org. Fragen und 
				theoreti[sche] Vorbesprechung f[ür] Tagung in Berlin”, noteerde 
				Dutschke in zijn dagboek. Kort daarvoor hadden Krahl en 
				Dutschke op een SDS-conferentie in de oude mensa van de 
				Frankfurter Universiteit een zogenaamd Organisationsreferat 
				gepresenteerd. Krahl was voor Frankfurt, wat Dutschke was voor 
				Berlijn: de onbetwiste chef-ideoloog. De SDS maakte een 
				stormachtige ontwikkeling door en trok met 2000 leden 
				gemakkelijk een veelvoud aan sympathisanten aan, niet alleen 
				studenten, ook scholieren en jonge arbeiders. “Keine Praxis ohne 
				Theorie”, de tijd dat de formule in omgekeerde vorm opgeld deed, 
				leek opeens ver weg. Welke strategie moest de SDS kiezen en wat 
				voor organisatie paste daarbij? Vragen die Mandel met Dutschke, 
				Krahl, Meschkat, Altvater, Semler, Rabehl en andere 
				studentenleiders in de zomer van 1967 besprak. Met als inzet: 
				“de beste kameraden te selecteren, een organisatie binnen de SDS 
				te doen ontstaan, kader te vormen, en aus der 
				sozialdemokratischen Vereinigung eine Avantgarde herauszubilden.”
				 Dutschke overhalen met de marxistische vleugel van de SDS een 
				revolutionair-socialistische jongerenorganisatie te vormen, daar 
				was het Mandel om te doen. Naar het voorbeeld van de Franse 
				‘Jeunesse communiste révolutionnaire’ (JCR), die in 1966 als een 
				afsplitsing van de ‘Union des étudiants communistes’ gevormd 
				was. Het was een hybride formatie van guevaristen en 
				trotskisten: antistalinisten met een aanzienlijke invloed onder 
				de rebellerende jeugd.  Mandel was bij de oprichting 
				betrokken geweest, op een bijeenkomst hoog in de bergen bij 
				Briançon in de winter van 1965. Als een der laatsten kreeg Alain 
				Krivine met Mandel in de auto van de politie toestemming de 
				bergpas te passeren. Sneeuwjachten en mist belemmerden het 
				zicht. In kostuum en op lage elegante schoenen liep Mandel - tot 
				de knieën in de sneeuw – een uur lang voor de auto uit om 
				Krivine de weg te wijzen. Doorweekt arriveerden de mannen ter 
				plaatse.  In december 1967 kwam het tot een gesprek tussen Dutschke en 
				Krivine, “einer der intelligentesten und revolutionärsten 
				unserer jungen Kader”, aldus Mandel. Enige dagen 
				eerder ontmoette Dutschke “einige Spezialisten”, die zoals 
				Mandel het uitdrukte “Interesse gefunden haben in der speziellen 
				Angelegenheit, worüber wir vertraulich gesprochen haben.” 
				Gedoeld werd op de beslissing de oorlog in Vietnam te saboteren, 
				tot blokkades van troepen en wapentransporten te komen, het plan 
				wellicht schepen die uit Duitse havens militaire goederen naar 
				Vietnam transporteerden, in de lucht te laten springen. De 
				Milanese uitgever Giangiacomo Feltrinelli leverde de springstof. 
				Met de Rote Armee Fraktion had het niets van doen, verzekerde 
				Dutschke tien jaar later. Het ging om “Gewalt gegen Sachen, 
				nicht gegen Personen.” De risico’s bleken te groot, geruisloos 
				verdween het dynamiet naar de bodem van de zee. Mandel stelde in Duitsland de hoogste verwachtingen. In 
				november sprak hij in Berlijn voor 1500 studenten over Cuba en 
				Latijns-Amerika, twee dagen later voor 4000 met rode vlaggen 
				zwaaiende demonstranten ter ere van de vijftigste verjaardag van 
				de Oktoberrevolutie. Hoogtepunt vormde het Vietnamcongres dat op 
				17 en 18 februari 1968 in het Auditorium Maximum van de 
				Technische Universiteit Berlijn georganiseerd werd en waar 
				Mandel naast Dutschke een van de belangrijkste sprekers was. Met 
				vijfduizend deelnemers, waarvan velen uit de omringende landen, 
				was West-Berlijn die dagen het centrum van de internationale 
				linkse oppositie.  Een reusachtige vlag van het Vietnamese bevrijdingsfront met 
				daaronder Che’s oproep: “Die Pflicht jedes Revolutionärs ist es 
				die Revolution zu machen” sierde het auditorium. Twee dagen lang 
				het decor van gepassioneerde sprekers. Tariq Ali, geboren in Lahore maar sinds 1963 in Oxford, 
				studentenleider en trotskist, was zo’n spreker. Regelmatig werd 
				hij onderbroken door applaus en leuzen. Op het podium zat hij 
				naast Mandel, die voor hem tolkte. In zijn rede verzekerde 
				Mandel zijn toehoorders dat de VS een nederlaag wachtte: “U kent 
				allen het scherpe beeld van Karl Marx dat het kapitaal op de 
				wereld is gekomen, besmeurd en bevlekt met bloed en drek.  
				Vandaag beleven we dat het kapitaal ook ten onder gaat , 
				besmeurd en bevlekt met bloed en drek.  Het kapitaal is ten 
				dode opgeschreven. Onze plicht is het niet passief toe te kijken 
				, maar ons actief in de strijd te mengen.” De zaal wist zich 
				gesteund toen hij zich keerde tegen het geweld en de stroom van 
				laster, die de Springer-pers en de autoriteiten uitstortten. 
				“Einige technische Lehren...”, Mandel hield even in: “ik weet 
				niet of u de foto's van de Sengakuren-studenten
				[1] kent waarop te zien is hoe ze 
				met motorhelmen en stokken gewapend tegen de Amerikaanse 
				Enterprise (vliegdekschip) optrekken . Ik kan u 
				slechts meedelen dat dit voorbeeld reeds vorige week in Parijs 
				door radicale jongeren nagevolgd is, een raad die ik ook de 
				West-Berlijnse studenten in overweging zou willen geven.” 
				Dutschke naast de voorzitter, Mandel aan het uiteinde van de 
				tafel verloren elkaar geen moment uit het oog; instemmend geknik 
				verried grote eensgezindheid.  Na afloop van het congres was een demonstratie voorzien naar 
				de Amerikaanse militaire basis in Dahlem. Er gonsden geruchten 
				over gewelddadig ingrijpen van leger en politie. Tussen de 
				debatten door werd driftig besproken hoe het effect van traangas 
				te verminderen en hoe de kleding met watten te vullen zodat deze 
				bescherming bood tegen de politieknuppels: “En vergeet de helmen 
				niet!!”.  Binnen ging de microfoon over naar Alain Krivine, oprichter 
				en aanvoerder van de JCR. Met zijn dromerige blik, studieuze 
				bril en stropdas (voorwerp van libertaire spot), had hij iets 
				van een romanticus. In werkelijkheid stak in hem een 
				“hyperactieve pragmaticus” met een uitgesproken roeping voor 
				politiek.   Met de Fransen, zo’n driehonderd in getal, was aan de 
				vooravond van het congres overlegd. Ze hadden kennis kunnen 
				maken met “der Bürgerschreck” van Berlijn, klein, een atletische 
				figuur in een leren jack, het sluike haar dansend voor de ogen 
				die zo rap sprak dat de tolk moeite had te volgen. Op een zwart 
				bord tekende Dutschke de route van de demonstratie, de kwetsbare 
				punten, de bescherming en tactieken. Met hun ervaring moesten de 
				specialisten van de JCR in staat zijn de demonstratie te 
				beschermen. Zondagmiddag 18 februari verzamelden zich zo’n 
				vijftienduizend, merendeels jonge demonstranten voor een 
				buitengewoon militante mars door de stad. Boven een zee van rode 
				vlaggen zweefden gigantische portretten van Rosa Luxemburg, Karl 
				Liebknecht, Che Guevara en Hô Chi Minh. Van tijd tot tijd hield 
				een blok de pas in om in cadans leuzen scanderend voorwaarts te 
				stormen. Een spektakel dat Berlijn het laatst voor 1933 had 
				beleefd.  Raus mit dieser Bande! In de namiddag van 11 april 1968, om 17 uur 
				23, verspreidde Deutsche Presseagentur (DPA) Berlin het bericht: 
				“Der SDS-Ideologe Rudi Dutschke ist am Donnerstagnachmittag von 
				einem noch unbekannten Täter angeschossen worden.” Een 
				schot in het gezicht had Dutschke levensgevaarlijk verwond. De 
				schutter, Josef Erwin Bachmann, een ongeschoolde huisschilder 
				uit München, stond zijn slachtoffer zo’n vijftig meter buiten 
				het SDS-centrum op de Kurfürstendamm op te wachten. “Du 
				dreckiges Kommunistenschwein”, vol haat haalde hij de trekker 
				over.  Al geruime tijd deden in rechtse kring geweldfantasieën 
				opgang. Aangemoedigd door de Springerpers nam het 
				maatschappelijk conflict persoonlijke vormen aan. De 
				achtentwintigjarige Dutschke was uitgeroepen tot “Volksfeind Nr. 
				1!”, met wie korte metten moest worden gemaakt: “Vergast 
				Dutschke!”, “Raus mit dieser Bande!” “Politische 
				Feinde ins KZ!” Gevraagd of hem wel eens de angst voor 
				een aanslag bekroop? “Nicht Angst. Das kann passieren, aber 
				Freunde passen mit auf. Normalerweise fahre ich nicht allein 
				rum. Es kann natürlich irgend ’n Neurotiker oder 
				Wahnsinniger mal ´ne Kurzschlußhandlung durchführen.” 
				Enige uren later klonken de schoten.  Zeven uur lag Dutschke op de operatietafel. Studenten gingen 
				de straat op om te beletten dat de “hetze”-bladen van Springer 
				uitkwamen. In Parijs telefoneerde Mandel met Tariq Ali. De 
				volgende dag demonstreerden 2000 mensen voor de Ambassade in 
				Londen en voor het Britse Springer-kantoor. In Brussel toonden 
				jongeren onder de leuze “Créons deux, trois, de nombreux Berlin!” 
				hun verbondenheid. In Parijs hetzelfde tafereel: drie- tot 
				vierhonderd leden van de JCR belegerden de ambassade. Op de Boul’ 
				Mich kwam het tot een treffen met de politie. Op Paaszaterdag 
				was Dutschke buiten levensgevaar.  Zijn laatste dagboekaantekening voor de aanslag: “Ich freue 
				mich schon auf  Paris. Die Genossen  
				haben es geschafft: die linken französischen Richtungen an einem 
				Tisch. Am 1. Mai werde ich dort eine Rede..."
				[2] Mei ’68 ging de 
				geschiedenis in als de grootste staking en protestbeweging, die 
				Frankrijk gekend heeft. De strijd moest zonder Dutschke 
				beginnen. Parijs Mei 68 - op de barricade In oktober 1967 verzocht het tijdschrift Les Temps 
				Modernes Mandel om een artikel over “aard en ontwikkeling 
				van de socialistische revolutie in de ontwikkelde landen van 
				Europa en Amerika”. Mandel had er wel oren na. De vraag naar de 
				sociale, politieke en psychologische mechanismen van de 
				“retournement de situation”  lag hem aan het hart.
				“Je suppose qu’il y aura peu de concurrence pour 
				ce genre de sujet.” Aan realisme ontbrak het Mandel niet.
				 Dat een revolutie in West-Europa op de agenda stond, zou 
				niemand hebben durven beweren. In Frankrijk zeker niet. Het land 
				verkeerde niet in een chronische economische crisis, was niet 
				verwikkeld in een uitzichtloze oorlog en kende evenmin een met 
				Duitsland of Japan vergelijkbare studentenbeweging. En toch brak 
				in mei 1968 de storm los, alle theorie over de inkapseling van 
				de arbeidersklasse logenstraffend.  Het essay heeft Mandel nooit geschreven. In de hectiek kwam 
				het er niet van.  Op 3 mei vielen ordetroepen de Sorbonne 
				binnen en arresteerden studenten die demonstreerden tegen de 
				sluiting van de Universiteit van Nanterre, bolwerk van protest 
				tegen de Vietnamoorlog en tegen ondemocratische 
				onderwijshervormingen; de plaats ook waar de eenheid van 
				studenten en arbeiders werd uitgedragen. De inval leidde tot 
				wekenlange confrontaties in het Quartier Latin, die uitliepen op 
				stakingen in bijna iedere sector en iedere regio van het land, 
				waarbij zo’n tien miljoen arbeiders betrokken raakten.  Donderdagavond 9 mei organiseerde de JCR een meeting in de 
				Mutualité, met in het forum onder andere Daniel Bensaïd (met 
				Cohn Bendit, de animator van de ‘Mouvement du 22 mars’, 
				opgericht in Nanterre), Henri Weber (socioloog en toentertijd 
				rechterhand van Krivine) en Ernest Mandel. In de zaal delegaties 
				uit Duitsland, Italië en België. Honderden studenten hielden 's 
				middags het plein voor de Sorbonne bezet; de fameuze sitdown, 
				waar Daniel Cohn-Bendit de nieuwsgierige communistische dichter 
				Louis Aragon ter verantwoording riep voor het “crapule 
				stalinienne” van L’Humanité, dat niet ophield de 
				zogenaamde “gauchistes” te besmeuren. Ter plekke besloot de JCR 
				haar meeting tot een eenheidshappening te maken. Ze verwijderde 
				haar emblemen en nodigde Cohn-Bendit uit onder het spandoek “La 
				jeunesse de la révolte à la révolution” op het podium plaats te 
				nemen. Binnen en buiten, op de trappen en in de gangen zag het 
				zwart van de mensen.  Mandel nam het woord. De vijfenveertig voorbij, het golvende 
				haar wat grijzend, met de vriendelijke ogen achter een ernstige 
				bril, in kostuum en met stropdas leek hij in de opstand 
				verdwaald. Eenmaal achter het katheder veranderde het beeld op 
				slag; hij fonkelde en schitterde, gloeide en raakte in 
				opwinding. Landbezetting in Bolivia, fabrieksbezetting in 
				Zwitserland, demonstraties in Praag: in een reis om de wereld 
				gaf hij het studentenprotest zijn plaats. “Wanneer deze 
				universele strijd”, zo sloot hij af, “erin slaagt de volwassen 
				arbeiders mee te slepen , dan kunnen we de huidige avant-garde 
				omvormen in een machtige revolutionaire partij die aan het hoofd 
				zal staan van de massa’s.”  “Alleen samen zijn we onoverwinnelijk. Alleen samen zullen we 
				het grote werk kunnen voltooien dat vijftig jaar geleden is 
				begonnen door de Oktoberrevolutie, de overwinning van de 
				socialistische wereldrevolutie!” Begeesterd riepen Cohn-Bendit 
				en Bensaïd op tot eenheid, alvorens de opgetogen zaal het 
				consigne te geven: “rendez-vous, le lendemain soir au pied du 
				Lion de Belfort”. De stoet van zo’n vijfendertigduizend studenten - omzoomd 
				door een leger van politie - vertrok de namiddag van 10 mei 
				vanaf de Leeuw midden op Denfert Rochereau. Via de boulevard 
				Saint Michel langs de afgesloten Sorbonne aangekomen bij 
				Luxembourg hield hij stil. De bruggen over de Seine waren 
				afgesloten, het Quartier Latin omsingeld door de oproerpolitie. 
				“Nous irons jusqu’au bout!”, onophoudelijk leuzen scanderend, 
				dacht niemand aan uiteengaan. Plotseling doffe slagen, signaal 
				dat demonstranten het wegdek openbraken. “Le Quartier est à nous!”. 
				Vanaf dat moment kwamen de dagen van de Commune weer tot leven. 
				Achter het Panthéon, van de rue Gay Lussac tot de rue d’Ulm 
				verrezen metershoge barricades. Wie wie belegerde bleef in het 
				midden; hoe meer ordetroepen, hoe hoger de barricades. Met het 
				vallen van de avond wakkerde het elan aan, bomen werden geveld, 
				auto’s op de zijkant tot forten omgetoverd. Alsof het om een 
				concours ging, de keien hoog opgetast en versierd met fleurige 
				bloempotten, rode en zwarte vlaggen, spandoeken en toepasselijke 
				brocante. ’s Nachts hielpen Ernest en Gisela in de rue Gay 
				Lussac, hartje Quartier Latin, de barricades op te bouwen, in 
				hun buurt Krivine, Rousset, Bensaïd, Henri Weber, en Janette 
				Habel met aan haar zijde Roberto Santucho, leider van de 
				Argentijnse PRT; met een groep Latijns-Amerikaanse guerrillero’s 
				via Parijs op weg naar Cuba. Om 23 uur had de JCR in de 
				belegerde buurt zijn hoofdkwartier ingericht. In de rue Gay 
				Lussac, waar een sympathisante een reisbureau dreef, hield ze in 
				het souterrain achter de neergelaten rolluiken beraad, tenminste 
				als de militanten niet op de barricaden stonden. Koeriers liepen 
				af en aan. Aan de winkelpui hielden luidsprekers de 
				barricadebouwers van de onderhandelingen met de Universitaire 
				autoriteiten op de hoogte. “C’est la nuit des camarades”. 
				Bekenden en onbekenden omhelsden elkaar. In de kleine uurtjes 
				hervond een handvol kameraden elkaar in de Ecole Normale 
				Supérieure aan de rue d’Ulm, onder hen Bensaïd, Weber, Rousset 
				en Krivine, de ogen rood doorlopen van de wolken traangas die 
				over hen waren uitgestort. Ook Ernest en Gisela hadden zich in 
				veiligheid gebracht toen de politie om halfdrie in de ochtend de 
				aanval opende. Op een barricade overzag Mandel het schouwspel 
				van vuur en verwoesting. Een verslaggever van The Observer 
				hoorde hem roepen:”Ah! Comme c’est beau! C’est la Revolution!” 
				Gisela’s auto brandde als een fakkel. Uitgeput bereikten ze hun 
				appartement in de rue Vincennes, nabij de Bastille.  Mei ‘68 was begonnen. Twee dagen later, op 13 mei, staakten 
				tien miljoen arbeiders en bezetten de fabrieken; een miljoen 
				Parijzenaars trok door de straten. “Alors ensemble, nous seront 
				invincibles”. Niet alleen politiek, ook materieel was de Vierde 
				Internationale op volle oorlogssterkte. Brandstof was door de 
				staking niet meer te krijgen. Om de dag arriveerden Belgische en 
				Duitse kameraden, de auto’s volgeladen met jerrycans. Wie moest 
				uitwijken vond in Brussel, Keulen of Frankfurt een gastvrij 
				onthaal. Van Mandels rede op 9 mei was in elk geval nog van een andere 
				zijde nota genomen. Begin juli werden Ernest en Gisela, 
				terugkerend van een reis in Spanje, ’s ochtends vroeg in een 
				hotel in Narbonne van het bed gelicht. Volgens een hem onbekend 
				bevel, gedateerd 10 juni, werd Mandel de toegang tot Frankrijk 
				verboden. Terwijl Gisela toestemming kreeg de reis te vervolgen, 
				zat Mandel ruim twaalf uur op het bureau vast. Hij kreeg te 
				eten, “un pied de porc à la vinaigrette”, met een lepel als 
				enige bestek; vork en mes waren te gevaarlijk. Begeleid door 
				twee officieren van de inlichtingendienst werd hij vervolgens 
				per trein – eerste klas - over de grens met België gezet. De 
				status van persona non grata werd pas in 1981 opgeheven.  J.W. Stutje, Ernest Mandel, Rebel tussen Droom en Daad, 
				Antwerpen/Gent 2007 
					
 
						
						[1] De Japanse 
						Zengakuren, een beweging van meer dan driehonderdduizend 
						studenten met een sterke links-communistische en 
						trotskistische vleugel, speelde een hoofdrol tijdens de 
						anti-imperialistische mobilisaties in het midden van de 
						jaren zestig.  
						
						[2] Rudi 
						Dutschke, Tagebuch, maart 1968 geciteerd bij: J. 
						Miermeister, Ernst Bloch, Rudi Dutschke, Hamburg 
						1996, p. 165. R. Dutschke, Jeder hat sein Leben ganz 
						zu leben, Die Tagebücher 1963-1979, Köln 2003, p. 
						70. |