We vonden op internet een interessante bijdrage
van Catherine Samary over Ernest Mandel. Zij maakt daarin een balans van Mandels
visie op het socialisme. Zij behandelt verschillende aspecten die met elkaar
verbonden zijn: de “overgangmaatschappij” naar het socialisme; de
ontwikkelingen in de voormalige Sovjetunie en Oost-Europa; het socialisme.
Ernest Mandel benadrukte voortdurend de
beperkingen van de marxistische theorie over het socialisme. Marx heeft steeds
geweigerd te speculeren over een socialistisch “model”. In de twintigste
eeuw moesten de problemen van socialistische opbouw al doende worden aangepakt,
in arme landen. Daarbovenop kwam het stalinisme. Het blijft moeilijk uit te
maken welke ontwikkelingen verband houden met de bureaucratische degeneratie en
welke historisch onvermijdelijk zijn.
Mandel voegde daaraan toe dat we wel goed weten
wat het socialisme niet is : het socialisme betekent rechtstreekse
zelforganisatie, zonder de omweg van de markt. De ervaring zou leren dat deze
negatieve definitie minder oplost dan men op het eerste zicht zou kunnen
denken…
Zelforganisatie
Ernest Mandel heeft steeds vastgehouden aan de
klassieke visie van Marx en Engels: het socialisme is een samenleving
rechtstreeks gebaseerd op de vereniging van de producenten, die beslissen hoe de
bestaande middelen worden ingezet, en hoe de productie en distributie worden
georganiseerd. De ontvoogding in het socialisme kan niet gepaard gaan met
menselijke verhoudingen die de vorm aannemen van relaties tussen koopwaren op de
kapitalistische markt . Het afsterven van koopwarenrelaties was voor Mandel
verbonden met enerzijds overvloed, anderzijds groeiende zelforganisatie van de
arbeiders.
Dit kon enkel op wereldvlak gerealiseerd worden.
De revolutie in Rusland was geïsoleerd gebleven in een arm land. Zolang dit
isolement niet werd overwonnen konden we enkel te maken hebben met een
samenleving in overgang tussen kapitalisme en socialisme, niet met het
socialisme.
De idee van een “overgangsmaatschappij”
tussen kapitalisme en socialisme sluit aan bij de benadering van de bolsjewieken
in de jaren ’20. De Sovjetunie was een tweeslachtige maatschappij, in een
proces van socialistische omvorming, geleid door de “arbeidersstaat”. De
bolsjewieken gebruikten aanvankelijk vooral beschrijvende formules, met een
indeling van verschillende ‘sectoren’ in functie van de productie- en
eigendomsverhoudingen (‘socialistisch’, kapitalistisch, kleine private
eigendom). Dat geheel stond onder controle van de Staat. Het plan zelf kreeg het
etiket ‘socialistisch’ mee. Preobrajenski ontwikkelde een algemene theorie
over de conflictueuze relaties in elke overgangsmaatschappij die wordt
geconfronteerd met een sterk productieve kapitalistische omgeving. Hij sprak
over het conflict tussen de waardewet (kapitalisme) en de “wet van de
socialistische accumulatie”.
Geld en koopwaar
In dat kader, en geconfronteerd met de
bureaucratisering van de Sovjetunie, ontwikkelde Mandel zijn eigen analyse.
Naast de afwezigheid van elke vorm van inspraak voor de arbeiders wees Mandel op
de blijvende rol van geld en (koop)warenrelaties in de Sovjetunie. Zij was dus
niet socialistisch. Anderzijds was zij ook niet kapitalistisch, want de
marktverhoudingen waren ondergeschikt aan de planning. Mandel benadrukte dat het
noodzakelijk was het eigen karakter van de productieverhoudingen in de
overgangsmaatschappij te analyseren, en zich niet te beperken tot de
vaststelling dat er verschillende productieverhoudingen (markt, plan,…) naast
elkaar bestaan .
Hij beschouwde deze overgangssituatie niet als
iets van korte duur, of een etappe die enkel noodzakelijk was in arme landen. In
het verlengde van Preobrajenski meende Mandel dat de markt een rol had zolang er
geen overvloed was. Zolang was er een conflict tussen de ‘logica van het
plan’ en die van de markten (wereldmarkt, markt van de consumptiegoederen,
enz.). Hij formuleerde dit ook als het conflict tussen de ‘burgerlijke norm in
de distributie’ (ieder krijgt een ongelijk geldloon, volgens de geleverde
arbeid, bestemd voor de markt van consumptiegoederen) en de logica van het plan.
Omdat deze overgangssituatie lang zou voortduren
nadat het elan van de revolutionaire omwenteling was weggeëbd, erkende hij het
belang van materiële stimulansen. Hij waarschuwde echter voor de
tegenstellingen wanneer deze stimulansen de vorm aannemen van geld (extra loon)
. Hij hechte dus veel belang aan stimulansen die collectief gedrag bevorderen,
of gericht op verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden, de opvoeding en het geven
van verantwoordelijkheid.
Niet alleen de lange overleving van
koopwarenrelaties stelt problemen voor de overgangsmaatschappij. De ontaarding
van de Oktoberrevolutie toonde een andere bron van uitbuiting en vervreemding:
de bureaucratisering van de arbeidersstaat. De planning zelf kon een instrument
blijken van uitbuiting en vervreemding. De fundamentele tegenstelling was dus
niet die tussen plan en markt. Fundamenteel is de activiteit en de
zelforganisatie van de werkers, die moeten leiden tot het afsterven van zowel de
Staat als de markt, wat een dubbele voorwaarde is voor elke socialistische
toekomst.
Wereldoorlog
De heerschappij van de bureaucratie hield langer
stand dan verwacht werd, ondermeer door Trotsky. Trotsky dacht dat op relatief
korte termijn er ofwel een antibureaucratische politieke revolutie zou komen,
ofwel een herstel van het kapitalisme. De Tweede Wereldoorlog heeft volgens
Mandel een belangrijke rol gespeeld in deze onverwachte ontwikkeling. De
arbeidersklasse kwam versterkt uit de nederlaag van het fascisme. Dit speelde
een doorslaggevende rol in Mandels analyse van de wereld na ’45: het
laatkapitalisme en de bureaucratische hervormingen in het Oostblok.
Mandel ging steeds meer de nadruk legen op
tegenstellingen in de vorm van een driehoek, tussen arbeidersklasse, burgerij en
bureaucratie.
Maar hij bleef de landen van Oost-Europa zien als
“overgangsmaatschappijen”, in de zin van noch kapitalistisch, noch
socialistisch. De keuze bleef die tussen een ‘politieke revolutie’ of het
herstel van het kapitalisme. De strijd tussen de arbeidersklasse en de
internationale burgerij bleef fundamenteel.
De verraden revolutie
Trotsky noemde in zijn Verraden revolutie de
Sovjetunie een ‘gedegenereerde arbeidersstaat’. De degeneratie hing samen
met de overheersing door de bureaucratie, die aan de macht haar eigen belangen
nastreeft. Toch bleef het een ‘arbeidersstaat’ omdat het kapitalisme niet
hersteld was.
De bureaucratie bezit de productiemiddelen niet.
Volgens Mandel omvatte de bureaucratie alle bevolkingslagen die op de één of
andere manier genoten van privileges.
Onder de dictatuur van de bureaucratie waren de
arbeiders niet verpletterd, integendeel. Ze groeiden in aantal en opleiding. Zij
bezaten geen enkel politiek recht, namen niet deel aan het beheer van de
economie of de Staat, maar bezaten de facto toch macht en rechten: controle op
het arbeidsritme, sociale rechten, culturele verworvenheden,… die de
bureaucratie toestonden haar overheersing op een pseudo-marxistische wijze te
rechtvaardigen als ‘socialistisch’ .
Mandel handhaafde de karakterisering als
arbeidersstaat, in die zin dat de Staat zich verzette tegen het herstel van het
kapitalisme. Dat diezelfde Staat niet de onmiddellijke en dagelijkse belangen
van de arbeiders verdedigde deed niets af aan deze vaststelling over de
historische rol van de socio-economische structuren van de Sovjetunie.
Maar de overheersing van de bureaucratie was niet
gestabiliseerd. Er was een fundamentele tegenstelling tussen de potentiële
economische ontwikkeling en het bureaucratisch conservatisme. Eigenlijk waren er
twee problemen. Ten eerste was er geen rationele band tussen de materiële
belangen van de bureaucratie en de optimalisering van de economische groei. Ten
tweede was er geen mogelijkheid om de onverschilligheid te overwinnen van de
arbeiders zelf tegenover de productie. Het eerste probleem kon maar worden
overwonnen door kapitalistische privatiseringen, het tweede door een revolutie
die de politieke macht terug in de handen van de arbeiders zou geven.
Vergissing
Mandel heeft zich duidelijk vergist wanneer hij
meende dat het herstel van het kapitalisme zou botsen op het verzet, zowel van
de sleutelsectoren van de bureaucratie als van de arbeidersklasse.
Merken we eerst en vooral op dat, in
tegenstelling tot de indruk die men kon hebben onmiddellijk na de val van de
muur, het herstel van het kapitalisme in het Oosten niet zo makkelijk blijkt te
zijn. Dat heeft te maken met factoren die Mandel onderlijnd heeft: de
afwezigheid in de Sovjetunie van een echte bourgeoisie, de achteruitgang die het
herstel van het kapitalisme betekent voor de massa van de arbeiders, enz.
Toch zitten er zwakke punten in de analyse van
Mandel.
Hij wilde geen argumenten aanreiken om de
bureaucratie af te schilderen als een klasse. Daarom weigerde hij de band te
erkennen tussen de bureaucratische privileges en hun positie in de
productieverhoudingen. Hun privileges hadden de vorm van een loon, en van
toegang tot bepaalde producten (aparte winkels, appartementen, reizen, enz.).
Het waren geen winsten die ze konden investeren. Maar deze privileges waren wel
degelijk verbonden met hun functie in het productief proces. Als ze erin
slaagden de productiedoelstellingen te halen in een sfeer van sociale rust,
vergrootte hun inkomen. In het andere geval konden ze van de ene dag op de
andere alles kwijt spelen. Bettelheim, zoals andere aanhangers van de theorie
van het “staatskapitalisme”, onderlijnde terecht de groeiende
onderhandelingsmacht van de plaatselijke managers (en van de sector- en
regiomanagers). Zij waren geen onafhankelijke producenten onderling verbonden
door de markt, maar het gevolg van de zelfstandige onderhandelingspositie van
deze bureaucraten, gemotiveerd door hun privileges, was toch dat de realiteit
steeds sterker afweek van het plan (met allerlei kosten en verspillingen als
gevolg).
Hiermee in verband staat een fundamenteel
theoretische probleem. Het is juist dat in een planeconomie arbeid rechtstreeks
en a priori als maatschappelijke arbeid wordt erkend (in de markteconomie
gebeurt dit pas achteraf, door de markt, wanneer de producten al dan niet
verkocht worden, al dan niet aan een prijs die de kosten dekt). Maar daarmee is
niet alles opgelost. Om de economische ontwikkeling werkelijk te sturen heeft
ook het plan een norm nodig wat “maatschappelijk noodzakelijke arbeid” is.
In de Sovjetunie was daar geen sprake van.
We moeten hieraan toevoegen dat er in de
Sovjetunie een groeiende tendens was van de bureaucratie zichzelf te
reproduceren. Onder het zeer conservatief regime van Brezjnev werd de opwaartse
mobiliteit van arbeiders naar het apparaat afgeremd. Kinderen van bureaucraten
kregen steeds betere kansen zelf toe te treden tot de rangen van de
bureaucratie. Er was dus een groeiende tendens van de bureaucratie zichzelf als
klasse te stabiliseren (waar zij uiteindelijk echter niet in slaagde).
De opstelling van de
bureaucratie
De belangrijkste vergissing van Mandel betrof de
inschatting van de rol van deze bureaucraten. Tot in de jaren ’70 verzetten
sleutelsectoren van de bureaucratie zich inderdaad tegen het herstel van het
kapitalisme. Marktmechanismen en gedeeltelijke privatiseringen waren
ondergeschikt aan de niet-kapitalistische productieverhoudingen. Maar de
situatie is veranderd. Geen enkele sector van betekenis van het oude apparaat
heeft zich tegen het herstel van het kapitalisme verzet. Leidende sectoren van
de nomenklatura hebben de privatiseringen gestuurd in functie van hun eigen
belangen. De enige differentiatie binnen de bureaucratie is die tussen een
‘compradore’ sector, die zich wil verrijken als tussenpersoon voor het
imperialisme, en een nationale burgerij: een schoktherapie van systematische
onmiddellijke privatiseringen botst met een strategie van staatskapitalisme.
Als er nog een strijd in de vorm van een driehoek
bestaat, dan is de basis ervan veranderd. De burgerlijke hoek is versterkt ten
nadele van de bureaucratische, die zijn samenhang verloren is. De
“arbeidershoek” is gedurende gans het proces erg verzwakt.
Sociale verworvenheden
Ook in verband met deze “arbeidershoek” is er
een probleem in de analyse van Mandel. Hij onderlijnde terecht de sociale
verworvenheden. Maar hij stelde deze verworvenheden te veel voor als
rechtstreekse gevolgen van de Oktoberrevolutie, daar waar een deel ervan waren
ingevoerd door Stalin en zijn opvolgers. Deze verworvenheden hadden grote
beperkingen, juist omdat ze ingevoerd waren met het oog op de stabilisering van
de bureaucratische overheersing. Mandel onderschatte die beperkingen: volledige
maar slechte tewerkstelling, gratis diensten maar van steeds rampzaliger niveau,
uitgebouwde vorming en opleiding maar zonder meningsvrijheid, enz. Dit alles
blokkeerde meer en meer de socialistische ontwikkeling. Dit verzwakte de
bereidheid van de arbeiders tot verzet tegen het herstel van het kapitalisme, en
bevorderde een prokapitalistische draai van de bureaucratie.
De crisis
De crisis van de “bureaucratische
arbeidersstaten” moet begrepen worden in zijn historische ontwikkeling, en
niet vanuit een onveranderlijke “natuur” van de bureaucratie. Men moet
kijken naar de concrete omstandigheden waarin deze bureaucratie vocht voor haar
privileges. Tot de jaren ’70 verminderde de voorsprong van de ontwikkelde
kapitalistische landen op de Sovjetunie. Daarna werd die voorsprong opnieuw
groter. De bureaucratische planeconomie kon de overgang niet maken van
extensieve groei naar intensieve groei. De bureaucratie was een absolute
hinderpaal geworden voor de ontwikkeling van de productiekrachten. Er werd
steeds meer geïmporteerd in Oost-Europa, wat op zijn beurt leidde naar de
schuldencrisis van de jaren ’80.
Het kapitalisme slaagde in diezelfde periode in
een krachtig neoliberaal offensief tegen de arbeidersklasse, gesteund door een
radicale technologische omwenteling.
De arbeiders verzetten zich
niet
Mandel onderlijnde terecht het groeiend gewicht
van de arbeiders in de maatschappijen van Oost-Europa. Maar uit deze
beschrijvende objectieve elementen trok hij te snel conclusies over de
mogelijkheden tot een onafhankelijke rol van de arbeiders tegen de bureaucratie
en tegen het kapitalistisch herstel. Zelfs zijn ‘objectieve’ beschrijving
had onvoldoende oog voor de specifieke kenmerken van de productieverhoudingen in
die landen.
Zijn foute inschatting werd in de hand gewerkt
door het feit dat Mandel dacht in het verlengde van de arbeidersopstanden in
1956 in Hongarije en Polen. Toen was er wel degelijk een autonome rol van de
arbeiders, met een spontane dynamiek naar zelforganisatie. Zijn benadering werd
versterkt door de eerste ontwikkelingen van Solidarnosc.
Mandel onderschatte verschillende aspecten van de
situatie van de arbeiders, en de gevolgen daarvan op hun bewustzijn, meer
bepaald in de Sovjetunie.
De grote ondernemingen spelen er een centrale rol
in het dagelijks leven van de arbeiders, op alle niveaus van het maatschappelijk
leven (huisvesting, gezondheidszorg, kinderopvang,…) . Arbeiders en
plaatselijke directeuren vormden er een (conflictueus) verbond tegen het
‘centrum’. Dit had belangrijke gevolgen voor het arbeidersbewustzijn, en de
atomisering van het verzet.
Er was geen accumulatie van ervaringen met verzet
over de langere termijn, juist omdat verzet vooral draaide rond het arbeidsritme
en de werkzekerheid in het bedrijf. Polen was een uitzondering, omdat de
repressie er minder sterk was, en omdat de centrale prijshervorming van 1979
plots gans de arbeidersklasse verenigde.
Hun verzet tegen de centrale bureaucratische
planners bracht een zekere sympathie met zich mee van de arbeiders voor de markt
en collectieve privatiseringen van de grote bedrijven.
De omvang van de crisis zelf bemoeilijkte daarna
verzet: de enorme inflatie, de massawerkloosheid, groeiende verschillen tussen
streken, sectoren en bedrijven. Hoe kan men zich organiseren over de bedrijven
heen, wanneer men om te overleven twee of drie jobs nodig heeft?
De arbeiders hadden de illusie dat zij niets te
verliezen hadden met de privatiseringen en een markteconomie. De markt zou
volgens de propaganda vrijheid en efficiëntie brengen. De arbeiders bleven
passief. Toen de ervaring anders bleek was het te laat.
Tenslotte mag een ‘subjectieve’ factor niet
worden onderschat. Dit houdt verband met het debat over het socialisme (zie
verder). Verzet tegen verschillende vormen van uitbuiting betekent niet
automatisch dat men in staat is zelf productie en distributie in handen te
nemen. De directe democratie is geen antwoord op alle problemen. Een
socio-economisch alternatief is een ingewikkeld verhaal dat moet worden
uitgewerkt. De arbeiders voelen aan dat het niet zo eenvoudig is, in een
vijandige internationale omgeving, een alternatieve productiewijze op poten te
zetten…
De overgangsmaatschappij
Mandel sprak van een “arbeidersstaat”.
Daarmee verwees hij naar de marxistische theorie over de Staat: de natuur van de
staat wordt bepaald door de samenleving die zij verdedigt. De
“arbeidersstaat” verzet zich tegen het herstel van het kapitalisme.
Het is nog maar de vraag of er echt een algemene
marxistische theorie over de Staat bestaat. Er is er in ieder geval geen over de
overgangsmaatschappij.
Over de overgangsmaatschappij ontwikkelde Mandel
wel op overtuigende wijze de idee dat de overgangsmaatschappij ‘specifieke
productieverhoudingen’ kent, ook al vormt zij (per definitie) geen
gestabiliseerde productiewijze. Deze productieverhoudingen bevatten extreem
tweeslachtige vormen van eigendom en klassenconflict, zonder stabiele
overheersing van één klasse. Dat hangt samen met het eigen karakter van de
proletarische revolutie: het proletariaat (en haar bondgenoten op het
platteland) is geen heersende klasse vóór de overname van de macht. De
overgangsmaatschappij kent dus voortdurend risico’s van kapitalistisch herstel
of bureaucratische ontaarding.
Het is dus noodzakelijk het tegenstrijdig
klassenkarakter van de “overgangsmaatschappij” te analyseren. Het enige dat
vast staat is dat de burgerij er niet langer de heersende klasse is. Maar de
“overgangsmaatschappij” heeft zeker nog burgerlijke kenmerken. De Staat
heeft er een onvermijdelijke tendens tot bureaucratisering. Tegenover
burgerlijke tendensen en tendensen naar bureaucratisering staat een
socialistische dynamiek, gedragen door de arbeidersklasse.
Het socialisme
Wanneer we het hebben over het socialisme moeten
we het doel centraal stellen, en niet de middelen. Het doel is duidelijk. Over
de middelen (organisatiemodel, nationalisaties, het plan, rol van het geld,…)
is nog veel debat noodzakelijk. De vraag is: hoe kunnen we de behoeften
vervullen? Het antwoord blijkt moeilijker dan de marxisten vroeger dachten. Maar
Marx heeft toch kostbare hulpmiddelen nagelaten om er over na te denken. Hij zei
dat elke samenleving een eigen manier heeft om, in functie van de eigen
doelstellingen, de ‘tijd’ te meten en te organiseren, zodat de productie
wordt gerealiseerd in overeenstemming met de totaliteit van haar noden.
Aansluitend bij de klassieken vertrekt Mandel van
twee kenmerken van het socialisme (dus na de “overgangsmaatschappij”, en vóór
het communisme): (1) distributie volgens het principe ‘ieder krijgt volgens de
geleverde arbeid’; (2) rechtstreekse organisatie van de economie, de
marktverhoudingen sterven af. Over beide kenmerken kan gediscussieerd worden…
Mandel ontwikkelde zijn opvattingen in een debat
in New Left Review met Alec Nove, in 1986-88. Nove meende dat ook in een
werkbaar socialisme de markt de centrale regulator zou zijn. Mandel werkte een
radicaal model uit, zonder geld, gebaseerd op zelforganisatie. Diane Elson kwam
in het debat tussen met een derde opvatting: de ontwikkeling van socialistische
verhoudingen om de markt te controleren en te gebruiken.
De ‘socialistische
distributiewijze’.
De norm “van ieder volgens zijn mogelijkheden,
voor ieder volgens zijn behoeften” is verbonden wordt met een maatschappij van
overvloed, in het stadium van het communisme. In het socialisme blijft de
distributie onvermijdelijk georganiseerd op basis van de burgerlijke norm
“voor ieder volgens de geleverde arbeid”. Dat houdt blijvende ongelijkheid
in.
Mandel onderlijnde het ontbindende effect in een
dergelijke situatie van geldstimulansen die worden uitbetaald in functie van de
individuele productiviteit . Hij pleite voor materiële stimulansen verbonden
met de resultaten van de groep: vermindering van de arbeidsduur, verbetering van
de arbeidsomstandigheden, collectieve voorzieningen,…
Maar hoe stevig is een norm zoals “voor ieder
volgens de geleverde arbeid”? Hoe wordt de geleverde arbeid gemeten? Volgens
de hoeveelheid? De kwaliteit? De benodigde kwalificatie?
In de Sovjetunie werden extra compensaties
gegeven voor ondankbare en moeilijke handenarbeid, wat perfect verdedigbaar is.
Men kreeg ook meer in functie van een verantwoordelijke positie, wat een
dekmantel was voor bureaucratische privileges. Met de invoering van de
markthervormingen werd het “ieder volgens het resultaat van de arbeid”, wat
werd gemeten door de verkoop. Anderzijds waren er zeer uitgebreid collectieve
voorzieningen, waarvan men kon genieten onafgezien van de gepresteerde arbeid.
Men ziet het: de norm lijkt eenvoudig, maar is het niet.
Engels zegt hierover: “al wat men kan doen is
een distributiemethode ontwikkelen waarmee men vertrekt, en de algemene
ontwikkelingstendens vastleggen” . Dat is heel wat anders dan werken met een
vooraf vastgelegde “norm”. De socialistische (en communistische)
ontwikkeling moeten begrepen worden als een globale beweging van ontvoogding, en
niet als duidelijk afgelijnde etappes, met normen die de vorm aannemen van
dogma’s. Vanaf de overgangsmaatschappij, onmiddellijk na de val van het
kapitalisme, moeten elementen van de socialistische ontwikkeling aanwezig zijn.
De middelen moeten overeenstemmen met het doel: vermindering van de arbeidsduur,
uitbreiding van de tijd voor vorming, beheer, ontspanning,… De materiële
stimulansen moeten de mensen meer greep geven op het eigen bestaan…
De rol van de markt
Het socialisme werkt zonder de markt, aldus
Mandel. Hoe wordt dan bepaald wat er waar moet worden geproduceerd? Mandel
antwoordt: rechtstreeks. Productie en distributie worden rechtstreeks
georganiseerd, in termen van gebruikswaarden en concrete arbeid, niet in termen
van ruilwaarden en prijzen.
Daar kunnen we de uitspraak van Trotski
tegenoverstellen dat er “geen ‘universele expert’ bestaat die in staat is
een volledig plan te bedenken zonder fouten, vanaf het aantal hectaren graan dat
moet worden ingezaaid tot de laatste hemdsknoop” . De planeconomie heeft dus
een mechanisme nodig om te reageren op de vraag. Hoe ontwikkelder de
samenleving, hoe ingewikkelder het probleem. Daarvoor is een markt en een
prijzensysteem onontbeerlijk.
Mandel meende integendeel dat in een
gesocialiseerde economie de directe democratie een alternatief kan vormen voor
de markt. Inbegrepen de kleur en het aantal schoenen per individu zou op
rechtstreekse manier kunnen worden vastgelegd, zonder tussenkomst van markt en
prijzen. Democratisch verkozen conferenties vertegenwoordigen de consumenten.
Die conferenties beoordelen bevoorbeeld verschillende typen van schoenen, testen
ze, en stellen veranderingen voor. Dan worden catalogussen samengesteld met 100
of 200 modellen schoenen, waaruit ieder er elk jaar een bepaald aantal kan
kiezen. Alle productie- en distributierelaties zouden op den duur volgens dat
soort mechanismen kunnen worden geregeld.
Het is juist dat de computertechnologie vandaag
vraag en aanbod nauw op elkaar kan laten aansluiten. Voor veel producten kunnen
de nodige kwaliteit en kwantiteit op voorhand worden vastgelegd. Een massa
gedecentraliseerde beslissingen kunnen gecentraliseerd worden in beslissingen
over de nodige grondstoffen, voorraden,… Het is juist dat de distributie via
marktmechanismen in de winkels zoals we die nu kennen gepaard gaat met enorme
verspilling.
Maar het resultaat is wel dat ieder veel tijd die
hij nu doorbrengt met boodschappen, gaat doorbrengen in conferenties van
consumenten, het doorbladeren van catalogussen en het bestellen via computers.
Erg overtuigend klinkt het niet. De idee over alles en nog wat te moeten
vergaderen is geen reclame voor de directe democratie.
En hoe gaat men de nodige productiecapaciteit
meten (in nodige arbeidstijd?)…Waarom zou het geld geen rol kunnen spelen
binnen het plan: bij de uitwerking ervan, bij de toepassing, en achteraf om te
kijken of het plan gerealiseerd is? Waarbij de ontevreden consument van
producent kan veranderen?
Vervreemding
Mandel wil duidelijk af van menselijke
verhoudingen in de vorm van koopwarenrelaties. Maar veronderstelt dit het
verwerpen van geld en prijzen, of moet men vooral de klassenstructuur verwerpen
die in het kapitalisme achter geld en prijzen schuil gaat? Is de onderdrukking
in het kapitalisme het gevolg van marktmechanismen op zich, of steunt de
dictatuur van het Kapitaal op het bestaan van een arbeidsmarkt en een
kapitaalmarkt?
Diane Elson meent dat Marx geen probleem heeft
met waren omdat ze kunnen gekocht en verkocht worden, maar wel omdat ze een
zelfstandig leven gaan leiden, en de relaties tussen mensen de vorm aannemen van
relaties tussen (eigenaars van) waren. Is er geen samenleving denkbaar met een
markt en geld, maar waar de waren geen eigen bestaan leiden, en mensen niet
herleid worden tot vertegenwoordigers van (bezit van) koopwaar? Dat betekent dat
koop en verkoop niet moeten worden afgeschaft maar gesocialiseerd.
Bettelheim ging in dezelfde zin wanneer hij
vaststelde dat er nog geen mechanisme gevonden was om in de
overgangsmaatschappij de maatschappelijk noodzakelijke arbeid (dit is iets
anders dan het fysiek begrip van arbeid) te meten. De prijzen in een
overgangsmaatschappij drukken zowel de noden en de kosten als de
maatschappelijke verhoudingen uit. In de kapitalistische samenleving overheerst
de ‘abstracte arbeid’, de ruilwaarde, geld, want geld moet geld opbrengen.
In de overgangsmaatschappij moeten de ‘concrete arbeid’ en de
gebruikswaarden overheersen. Er moet dus meer tijd en ruimte zijn voor een
rationeel oordeel, aldus Bettelheim, om een aangepaste planning en een adequate
sociale controle mogelijk te maken. Zoals de koopwaar een driedubbele uitspraak
inhoudt over de noden, de kosten en de sociale verhoudingen, is in de
overgangsmaatschappij een sociale controle noodzakelijk op die drie domeinen.
Monetaire technieken voor het vastleggen van noden en kosten moeten
ondergeschikt worden aan globale maatschappelijke keuzen.
Arbeidskracht is geen koopwaar
Het socialisme impliceert een aantal zaken. De
kapitalistische markt kan er niet overheersen. De arbeidskracht is geen ding dat
wordt gekocht en verkocht, en waarvan de prijs wordt vergeleken met machines:
het recht op een job is het uitgangspunt voor de organisatie van de economie.
Het doel is dat de mensen, mannen en vrouwen, producenten en consumenten, ouders
en kinderen, individuen en allerlei gemeenschappen, hun eigen bestaan in handen
kunnen nemen. Dat vereist een drastische omwenteling, een volledige
reorganisatie van de “noodzakelijke arbeidstijd”, van de opvoeding,
ontspanning, taken in de huishouding, het materiële en het culturele, de
verhoudingen tussen de mensen onderling en onze relatie met het milieu. In het
socialisme moeten keuzen kunnen gemaakt worden, over de organisatie en het ritme
van de arbeid, de prioritaire noden, de soorten stimulansen, de technologieën,
de vormen van solidariteit. Het socialisme is solidair met de zwaksten, en
verwerpt de strijd van allen tegen allen.
Het marxisme is op de eerste plaats een radicale
kritiek van het kapitalisme waar achter “objectieve” prijzen en kosten
sociale verhoudingen schuilgaan, en keuzen gemaakt op een klassebasis. De
economie mag niet gereguleerd worden door een “instrument”, of dat nu de
markt is of het plan. Dat moet worden ondergeschikt aan het menselijk oordeel,
want vanuit socialistisch oogpunt is dat de enige aanvaardbare regulator. Wie
beslist in laatste instantie, en hoe? De socialistische democratie is een
ingewikkelder probleem dan gedacht. Zelfbeheer vereist experten en
tegen-experten, berekeningen en tegen-berekeningen, en ook aanduidingen via
marktmechanismen. Het vereist politieke debatten met partijen, en
massaorganisaties die bepaalde groepen in de samenleving organiseren. De
experten mogen zeker niet het laatste woord hebben. Dat alles is noodzakelijk om
een brede horizon te openen voor het maken van de uiteindelijke keuzen.
Er moet duidelijkheid zijn over wat een kost is
en wat niet. Volledige tewerkstelling betekent in het kapitalisme een kost. In
het socialisme is het een recht en een middel tot meer efficiëntie. Hetzelfde
geldt voor economische democratie, opvoeding,…. Er kan dus niet enkel gemeten
worden in termen van geld.
Mandel is niet overtuigend wanneer hij de directe
democratie voorstelt als een eenvoudige en onmiddellijke oplossing voor alle
problemen van de socialistische economie. Maar hij had zeker gelijk wanneer hij
zei dat in laatste instantie de beslissingen genomen moesten worden door de
werkers, op basis van hun eigen oordeel.
Nieuwe ontwikkeling
In november 1990 verlegt Mandel in een artikel in
Critique Communiste de as van het debat. De overgangsmaatschappij, die lang zal
duren, vormt nu de horizon van het debat. Mandel heeft steeds gezegd dat in dat
stadium een zeker gebruik van marktmechanismen onvermijdelijk is. De vraag is
dan: hoe zal het gebruik van de markt en het geld evolueren? Wat gebeurt er met
de verschillende functies van het geld?
Volgens Mandel is de centrale vraag of het de
markt is die moet beslissen over de belangrijkste keuzen. Het antwoord is
uiteraard negatief. De prioriteiten moeten democratisch beslist worden door de
werkende mensen op basis van samenhangende alternatieven.
Mandel onderlijnt nu dat er geen enkele reden is
waarom de vrije keuze van de consumenten in de overgangsmaatschappij beperkter
zou zijn dan in het kapitalisme. Het gebruik van geld (wat een stabiele munt
vereist) en marktmechanismen om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de wensen
van de consumenten moet niet worden verminderd, misschien zelfs vergroot. De
enige voorwaarde is dat dit niet mag leiden tot een situatie waarbij de markt de
grote sociale en economische keuzen maakt.
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het
geld als rekeneenheid, als ruilmiddel en als middel om rijkdom op te stapelen en
te beslissen over investeringen. Het gebruik als rekeneenheid zal in de
socialistische planeconomie worden veralgemeend. Als ruilmiddel zal het belang
van het geld verminderen, wat trouwens reeds bezig is onder het kapitalisme, met
uitzondering voor sommige consumptiegoederen en diensten. De derde functie moet
echter systematisch worden afgebouwd, en uiteindelijk afgeschaft.
Over dit alles is nog veel debat nodig, ondermeer
over de planning, niet alleen in de productie van consumptiegoederen, maar ook
in de productie van productiegoederen. Mandel was steeds sterk gekant tegen
‘autonomie’ voor productie-eenheden en iedere notie van zelffinanciering. Er
bestaan daar andere opvattingen over. In de discussie over de ervaringen in
Joegoslavië is daar al veel inkt over gevloeid.
In zijn besluit in 1990 bevrijdt Mandel zichzelf
in zekere zin van een steeds herlezen van Marx, om er modellen te zoeken. De
meest efficiënte en menselijke manier om een klasseloze samenleving op te
bouwen is het experiment en de ervaring. Verbeteringen moeten worden ingevoerd
door opeenvolgende aanpassingen. Er bestaat geen gebruiksklaar receptenboekje,
noch voor een “volledige planeconomie”, noch voor een “marktsocialisme”.
Mandel voegt eraan toe dat we de drie elementen moeten gebruiken die Trotsky
vermeldde, namelijk het plan, de markt en de democratie, en er een vierde aan
toevoegen: de radicale vermindering van de arbeidsduur, een onmisbare maatregel
indien men wil dat de arbeiders werkelijk kunnen deelnemen aan de directe
democratie.
Deze tekst kan gelezen worden als een soort
testament. Bij het begin van het debat leek Mandel zeker te zijn wat het
socialisme niet was, namelijk een samenleving waar nog marktmechanismen aan het
werk waren. Hij besluit echter op een meer open manier, zonder overigens de
evolutie in het eigen denken te erkennen, wat geen goede manier van discussiëren
is. Maar het is toch al goed te kunnen evolueren…
Het is ook goed standvastig te zijn wat betreft
het essentiële: de noodzaak en de mogelijkheid van een strijd voor de
ontvoogding, gebaseerd op zelforganisatie, opheffing van de vervreemding, en de
verantwoordelijkheid van het menselijk wezen in alle aspecten van het leven
wereldwijd. Daarin wortelden zijn overtuiging en zijn beroemd optimisme, de
basis voor de voorbeeldige continuïteit van zijn militante inzet.
Catherine Samary geeft les aan de Université
Paris IX. Zij publiceerde verschillende boeken over de crisis in ex-Joegoslavië.
Een aanrader in verband met het thema van dit artikel is haar studie over Plan,
markt en democratie, de ervaring van de zgn. socialistische landen, gepubliceerd
in het Frans en in het Engels in de Notebooks for Study and Research van het
IIRF. Te bestellen via de redactie.
|