| Ernest
                Mandel oefent heel wat invloed uit op een aanzienlijk deel van de Latijns-Amerikaanse revolutionaire
                linkerzijde. In 1991 ontmoette ik in Centraal-Amerika Roberto Rocca, de voornaamste
                leider van de Centraal-Amerikaanse Revolutionaire Arbeiderspartij, lid van het algemeen commando
                van het Salvadoriaanse FMLN. Hij wenste tenminste eenmaal Ernest Mandel te ontmoeten. Rocca begon
                zijn militant leven aan de universiteit van San Salvador
                als 'mandeliaans trotskist'. Hij had nooit rechtstreeks contact
                met Mandel gehad, noch met leden van
                de Vierde Internationale. Eind jaren '70 hadden de werken van
                Ernest hem sterk beïnvloed, binnen de KP werd hij als
                'trotskist' gebrandmerkt. 
                
                 In
                zijn gekend werk over de Sandinistische guerrilla (De
                lange mars door de bergen) vertelt
                commandant Omar
                Cabezas dat Henry Ruiz (later een van de voornaamste
                Sandinistische leiders) ‘s avonds, in volle guerrilla, regelmatig in het Traité d’économie marxiste las. 
                
                 Ernest
                werd vele malen op het Latijns-Amerikaanse continent uitgenodigd, hij deed er meermaals grote
                zalen vollopen.
                Telkens wanneer Ernest een land aandeed, gaven de grote dagbladen en de TV-zenders de inhoud van
                zijn toespraken weer. 
                
                 Het
                ontbreekt ons hier aan ruimte om volledig in te gaan op de betrekkingen die Ernest met de linkse beweging in
                Latijns-Amerika onderhield. Er waren uiteraard de
                geprivilegieerde betrekkingen met de partijen van de Vierde
                Internationale op het continent. Zonder ooit zijn tactische
                visies op te dringen, voerde hij met hen een intense dialoog op
                voet van gelijkheid. 
                
                 Zijn
                voornaamste bekommernis was de versterking van onze revolutionaire beweging, zonder in
                sektarisme te vervallen.
                Een voorbeeld. In 1992 werd Ernest in Managua
                uitgenodigd voor de derde vergadering van het Forum van Sao Paulo, waar een honderdtal linkse Latijns-Amerikaanse
                partijen aan deelnamen. De belangrijkste formaties van dit Forum
                zijn de Braziliaanse PT, de Cubaanse
                KP, het Nicaraguaanse FSLN, bet Salvadoriaanse
                FMLN, de Mexicaanse PRD, het Frente Amplio
                van Uruguay... Ernest hield er een opmerkelijke redevoering. De meeste delegaties vroegen een kopie van zijn toespraak. De
                voormalige Nicaraguaanse president
                Daniel Ortega hield een werkvergadering me Ernest, net als een
                ander lid van de nationale FSLN leiding,
                Victor Tirado-Lopez. 
                
                 De
                voornaamste bekommernis van Ernest was echter het ontmoeten van militanten die een duidelijke revolutionaire oriëntatie
                verdedigden: “Ik
                wil
                best leiders ontmoeten,
                maar mijn prioriteit gaat uit naar degenen die aan de basis strijden”. Zijn
                gezellin Anne Sprimont weet
                dat het geen klein bier was Ernest ervan te overtuigen Tirado-Lopez te ontmoeten die twee jaar eerder
                schreef dat “de
                cyclus van anti-imperialistisch revoluties beëindigd was”.
                Ik
                woonde de dialoog tussen Ernest
                en Tirado bij. Tirado legde uit dat het kapitalisme zijn crisis
                te boven was gekomen en dat het ons naar een soort socialisme
                leidde. Ernest wond er geen doekje om,
                antwoordde dat dit volkomen fout was en dat me niet mocht wachten om radicale antwoorden aan te brengen.
                De discussie duurde 45 minuten. Ernest stoorde zich
                geenszins aan welke vorm van protocol dan ook en verdedigde
                voluit zijn standpunten.
                
                 Ik
                zou willen besluiten met een persoonlijke herinnering.
                Op een dag vraagt Ernest me op welke leeftijd ik tot de
                Vierde Internationale was toegetreden. “Juni
                1977, ik zou
                zestien jaar worden”,
                zei ik. “Ik
                ook, dat was in ‘39”, antwoordde
                Ernest. 
                
                 Het
                was een van de zeldzame keren dat ik hem oorlogsherinneringen hoorde ophalen. “Toen
                ik eens ontsnapte uit een nazi-kamp in Duitsland, werd ik
                opnieuw gevat en in een ander kamp opgesloten. Ik weigerde te zeggen waar ik vandaan kwam om te vermijden dat
                ik naar het eerste kamp werd teruggezonden, waar ik grote
                gevaren zou lopen. Korte tijd later bezocht de commandant uit het kamp waar ik ontsnapt was me in mijn
                cel. We stonden oog in oog. Vermetel glimlachte ik. Hij was onder de indruk en zei me dat ik m'n leven gered had. Hij vertrok
                zonder mijn overplaatsing te vragen.” Ernest vervolgde: “Het
                rebelse karakter dat vaak jeugdigheid
                schenkt, staat je soms toe de meest kritieke situaties te
                doorstaan.”
               |