| 
                  
                    
                      |  Eric Corijn
 |  Ernest
                Mandel is - vijf jaar voor de eeuwwisseling - niet meer op de
                wereld. Het einde van een tijdperk. Meer nog, denk ik, het einde
                van een generatie. 
                
                 Het
                is moeilijk het belang aan te geven van iemand die er al je
                gehele bewuste leven is geweest en waarmee je een grote
                affectieve band voelt. De anekdotes over de eerste
                ontmoeting in Gent, over de vele vergaderingen samen, over bij
                hem afgelegde examens, over gezellige bijeenkomsten thuis of op
                restaurant, of over gemeenschappelijke projecten helpen daartoe
                weinig. Mandel kan op vele wijzen in herinnering blijven. 
                
                 In
                de eerste plaats was hij een groot intellectueel en een goed
                mens, die velen van ons in opleiding en vorming heeft beïnvloed.
                Met de Traité verscheen, meer nog dan een economisch
                handboek, een nieuwe kritiek op de politieke economie. In de
                hoogtijd van de technocratische maatschappelijke planning, met
                een economisch expansiebeleid en een sociale programmatie in
                handen van 'experten' van `de sociale partners', verbindt Mandel
                de maatschappelijke structuur met bewuste menselijke keuzes. Dat
                is niet triviaal als men weet dat tot vandaag sommigen denken
                dat de economie geen menswetenschap is. (Ik herinner me hoe ik
                in '64 op aanraden van Flip Polk de Traité de l'économie
                marxiste als kerstcadeau bij mijn grootmoeder bestelde en
                opschudding verwekte in de familie. De twee volumes samen
                kostten toen 495 fr. Ik heb me dan als 17 jarige doorheen de
                twee dikke Franstalige volumes geworsteld. Dat was toen nog zo.) 
                
                 Van
                dan af is Ernest Mandel regelmatig beslissend in de
                theorievorming tussengekomen. Met zijn analyse over het ontstaan
                van het economisch denken van Marx, wijzend op het belang van de
                Grundrisse. Met het Laatkapitalisme natuurlijk,
                waarin de ontwikkeling van het kapitalisme in de 20ste eeuw
                wordt uiteengezet. Met zijn theorie over de Lange golven in
                de kapitalistische ontwikkeling - de Marshall-lezingen aan
                de Universiteit van Cambridge in 1978 - waarmee hij in discussie
                treedt met Wallerstein, Andre Gunder Frank en anderen. Die
                discussie speelt zich voor onze ogen of op het
                Langegolvencongres in Brussel op 12-14 januari 1989. Of met wat
                ik persoonlijk tot zijn beste teksten reken: de (nog niet in het
                Nederlands vertaalde!) lange inleidingen (in het totaal 217
                pagina's) op de drie delen van de Pelican-uitgave van Marx'
                Kapitaal. Al die teksten zijn blijvend en komen bij een volgende
                Marx-revival ongetwijfeld opnieuw in de belangstelling. 
                
                 W
                ij werden natuurlijk ook telkens weer geconfronteerd met het
                onwaarschijnlijk aantal conjuncturele analyses waarmee elke
                contextwijziging in het algemeen verklaringskader werd
                opgenomen: over de nieuwe arbeidersstrijd eind jaren '60-begin
                jaren '70; over het eurocommunisme; over de Gorbatsjov-periode;
                om maar te zwijgen van de honderden bladzijden interne polemiek
                die voor de argumentatie zorgden in tientallen debatten. Het is
                goed het belang van dat oeuvre te onderstrepen tegen het hier
                heersende blase anti-intellectualisme (ook in academische
                kringen). Meningsverschillen met, meer nog misschien het
                schuldgevoel tegenover de militant Mandel zijn al te dikwijls
                redenen om zijn boeken niet au serieux te nemen, om ze allemaal
                in de categorie van de tendentieuze pamfletten te stoppen. En
                vele kritiek neemt dan niet eens de moeite de werken te lezen. 
                
                 Eigenaardig
                genoeg wordt Mandels intellectuele activiteit niet gekenmerkt
                door veel innovaties in de theorie. Hij ging er eerder prat op
                orthodox marxist te zijn. Enerzijds liet hij daardoor de
                creatieve kanten zien van een marxisme dat door de stalinisten
                was herleid tot een mechanistische bijbelexegese en door de
                sociaal-democraten werd afgedaan als verouderde theorie.
                Anderzijds werden ook de grenzen duidelijker zichtbaar, omdat
                Mandel tot het uiterste ging en alle nieuwe inzichten probeerde
                te integreren. 
                
                 Die
                grenzen liet hij moeilijk in vraag stellen. Niet alles mocht
                worden geproblematiseerd. Twijfel ging nooit over kernvragen. De
                psychoanalyse of de taalfilosofie bijvoorbeeld, die een andere
                kijk op de subjekt-objektverhouding wierpen, wees hij niet af,
                zolang ze zijn marxistisch bouwwerk heel lieten. Van zodra hij
                ervan overtuigd was dat je onderzoek in de goede richting ging
                (dat de grenzen gaaf bleven), liet hij je volledig vrij. Over
                detailkwesties of tegenstrijdigheden liet hij zich zelden uit.
                (Dat weet je beter dan ik). Daardoor verzachtte hij ook nooit de
                angst voor het onbetreden terrein, omdat hij er wel vast van
                overtuigd was dat de theorie stand zou houden. Hij is nooit een
                echt onderzoeksleider geworden, wel inspirator en hij werd
                institutioneel makkelijk weggewerkt door de 'zuivere
                wetenschappers' die zich eenmaken rond een onderzoeksmethode en
                zich zelden verantwoorden voor hun ideologische keuzes. De paar
                mensen die met hem onderzoek hebben gedaan (zo heb ik zowat vijf
                jaar lang met hem over de verhouding arbeid-vrije tijd gewerkt),
                hebben zijn positie ook niet kunnen versterken omdat ook zij
                zich niet genoeg aan de regels hebben onderworpen en marginaal
                bleven in de academie. 
                
                 Sommigen
                zullen hem willen herinneren in de lijn van Marx, Engels, Lenin
                en Trotski als revolutionair militant van de arbeidersklasse.
                Dat is ongetwijfeld wat hij zelf ook het liefst zou hebben.
                Gelukkig is het niet aan ons om daarover te beschikken en zullen
                volgende generaties daar een oordeel moeten over vellen. In het
                rijtje is Mandels historisch gewicht wel het minst. Marx en
                Engels leverden een beslissende bijdrage in de vormgeving van de
                Europese arbeidersbeweging. Lenin en
                Trotski stonden
                aan het hoofd van de eerste geslaagde socialistische revolutie.
                Mandel kreeg vooral de mislukkingen van zijn voorgangers te
                verwerken. Een beslissende doorbraak voor de Vierde Internationale
                is er nergens gekomen. Ik denk niet dat Mandel zal
                voortleven als een groot politiek leider, als een bijzonder
                strateeg of tacticus, of als een groot organisator. Alle
                heftigheid in de interne discussies ten spijt, was Ernest Mandel
                geen partijman, zijn organisaties waren hem toch te klein. De
                balans moet nog ter discussie worden gelegd, maar ondanks de
                sterke analyses van de 'objectieve situatie' blijven de ingrepen
                op de 'subjectieve factor' volkomen marginaal. De bijna 60 jaar
                die ons scheiden van de stichting van de Vierde Internationale
                in 1938 hebben in dat opzicht een muis gebaard. Daarom denk ik dat de figuur
                van Ernest Mandel uiteindelijk zijn grootste politieke
                uitstraling vindt in de band met een generatie. Niet zijn
                generatie. Die is uit de oorlog gekomen met een project van
                wederopbouw en materiële welstand. De welvaartsstaat en de
                massaconsumptie, compatibel met de kapitalistische
                productiewijze, werd de horizon voor het `reëel bestaand
                socialisme'. Oneerbiedig kan worden gezegd dat het socialisme
                met verder keek dan de biefstukken. De crisis van de
                'subjectieve factor' was nooit zo groot geweest. (En Mandel wist
                dat: hij wees veelvuldig op de kloof tussen het programma en de
                arbeidersvoorhoede; in tegenstelling tot de jaren '20 spraken de
                verschillende 'avant-gardes' niet meer dezelfde taal.) Normaal
                dus dat de naoorlogse strategie er een was van trage, opvoedende
                interventie. Normaal ook dat elke staking of elk arbeider die
                enigszins in conflict kwam met de grondvesten van het 'systeem'
                al snel werd opgehemeld als een teken, als een voorbode. De
                zogenaamde “antikapitalistische linkerzijde uit de
                socialistische arbeidersbeweging” die mede aan de wieg zou
                hebben gestaan van de nieuwe organisaties eind jaren zestig
                bestond uit enkele individuen, die trouwens het nieuwe
                radicalisme niet altijd gunstig gezind waren. 
                
                 Mandel zelf was vooral bezig
                met de analyses van het systeem zelf, van de “objectieve”
                trends, van de algemene ontwikkelingen. Zijn “sociale basis”
                werd wat gemeenzaam “de generatie van 68” genoemd. In 1959
                had de Cubaanse revolutie de 'Grote Broer' verschalkt en een
                voorbeeld gesteld dat later geheel Latijns-Amerika zou beroeren.
                In 1968 doet het Tet-offensief in Vietnam het tij keren. In die
                tien jaren solidariteit met een radicale Derde Wereld en tegen
                de bureaucratie in de eigen samenleving komt zowel in het Westen
                als in Oost-Europa de naoorlogse generatie in het gelid. Het
                gemeenschappelijk kenmerk van al deze bewegingen is een
                (onredelijk?) voluntarisme, een vorm van radicaal verzet vanuit
                een 'verloren positie', een verwerpen van het bestaande zonder
                dat het alternatief al heel duidelijk is. Soms komt er een
                doorbraak omdat “het systeem” in snelheid wordt gepakt. 
                
                 Mandel heeft letterlijk
                duizenden leden van die generatie toegesproken. Hij gaf de
                revolte een historisch perspectief: de 68-ers werden deel van
                een historische emancipatiebeweging. Hij gaf ze een geografische
                eenheid: wat in Oost-Europa, in het Westen of in het Zuiden
                gebeurde, maakte deel uit van “de drie sectoren van de
                wereldrevolutie”. Strijd vanuit “nieuwe sociale
                bewegingen”, vanuit bekommernissen die vandaag aan de 'nieuwe
                middenklasse' worden toegeschreven, werden (in gedachten) met de
                arbeidersbeweging verbonden in een partijopbouw “van de
                periferie naar het centrum” en een “dialectiek van de
                interventiesectoren”. Mandel bracht alles met alles in
                verband. Hij werd de rationele legitimering voor wat bij velen
                revolutie bleef. Het legendarisch optimisme van Ernest Mandel en
                zijn vele misrekeningen inzake het ritme van de sociale beweging
                waren essentieel in de alchemie van dat verbond. Ze vormden
                immers de brug tussen de marginale positie van de 68-ers en hun
                allesomvattende ambitie. Ze - we - hebben toen gestreden in de
                zekerheid van een 'beslissende doorbraak' binnen “enkele
                jaren”, in het perspectief van “de beslissende
                confrontaties”. Het zou bij wijze van spreken voldoende zijn
                de geschiedenis goed voorbereid op te wachten aan de volgende
                bocht om mede vorm te geven aan de toekomst. We waren er
                allemaal van overtuigd 'het nog te zullen meemaken'. Hier in
                Europa of in de gewapende strijd tegen de militaire regimes in
                Latijns-Amerika. Dat geloof was toen niet ongeloofwaardig. 
                
                 De crisis van 1974, de massale
                werkloosheid, de radicale wijziging in politiek en ideologisch
                klimaat in de jaren '80, de dualisering van de samenleving... De
                oude en nieuwe sociale bewegingen groeiden niet naar mekaar toe,
                de industriële arbeidersklasse en de 'nieuwe middenklasse'
                stellen zich op langs andere breuklijnen, het bruine gevaar
                duikt opnieuw op, het kapitalisme wordt nauwelijks in vraag
                gesteld. Kortom de grote synthese lijkt niet voor morgen. (In
                die zin betekent de oprichting van de SAP in
                1984 een breuk tov. de stichting van de RAL in 1971.
                Verschillende perspectieven en verschillende mensen.) Ernest Mandel bleef hopen op
                een ommekeer. Een nieuwe opgang van de arbeidersstrijd lag voor
                ons. De ineenstorting van de regimes in Oost-Europa onder de
                vreedzame druk van brede burgerbewegingen deed hem onmiddellijk
                denken aan de mogelijkheid van een radensocialisme. De (voorheen
                zonder “sociale tegenrevolutie” onmogelijk gewaande)
                wederinvoering van het kapitalisme daar, wordt niet betrokken in
                een balans van de eigen beweging. De “twijfel” wordt niet
                (of alleen heel binnenskamers) geuit, maar het optimisme van
                Mandel werkt niet meer aanstekelijk. 
                
                 Met het heengaan van Ernest
                Mandel hebben duizenden mensen van de generatie ' 68 hun
                welwillende denker verloren. Sommigen noemen ons de
                'belachelijke generatie', zoals er een oorlogsgeneratie en een
                verloren generatie is geweest. Haar verlangen naar een andere
                wereld was zonder de kapitalistische waard gerekend. Er was een
                genereus intellectueel van het formaat van Ernest Mandel nodig
                om dat verlangen een redelijke vorm te geven. Misschien was er
                veel “hoop” en “geloof” mee gemoeid, maar wat beiden
                bond, was een radicaal afwijzen van het cynisme dat iedereen die
                het bestaande aanvaardt ten dele valt. Met zijn heengaan wordt
                ook het einde van een generatie betekend. Misschien wel een
                'belachelijke' generatie, maar zeker geen cynische generatie. 
 (*) Eric Corijn is professor aan de VUB en medeoprichter van
                Charta '91
               |