Onder andere in 'Power en
Money' zet Ernest Mandel de analyse van de bureaucratie in de
arbeidersorganisaties verder die door Trotski en Rosa Luxemburg
ontwikkeld werd. Hij reikt een machtig marxistisch alternatief
aan voor de burgerlijke theorieën en legt de krijtlijnen vast
voor een onverzoenlijk gevecht tegen de bureaucratische pest.
Mandel
betwist de theorieën die stellen dat de opkomst van een laag
bureaucraten (een groep fulltimers die de macht naar zich toe
trekken) onvermijdelijk is in de massaorganisaties van de
arbeidersbeweging. Volgens die theorieën is de democratische
organisatie van de arbeidersstrijd en van de arbeidersmacht in
de moderne wereld niet mogelijk. Voor Mandel is de bureaucratie
het gevolg van specifieke, historisch bepaalde verhoudingen
tussen mensen onderling en tussen mensen en de natuurlijke
wereld.
Haar
opkomst onder het kapitalisme en in de postkapitalistische
maatschappijen wortelt in de reproductie van de sociale
arbeidsdeling en in de opdeling tussen handenarbeid en
intellectuele arbeid. Deze opdeling doet een groep vrijgestelden
ontstaan die voltijds de massapartijen en -vakbonden, of het
postkapitalistische staatsapparaat runnen. In de meeste gevallen
verschilt de evolutie van die laag, gezien ze elk hun eigen
materiële belangen, hun eigen politiek en hun eigen ideologie
hebben. Het komt de efficiëntie van de massaorganisaties van de
werkende klasse niet ten goede. Integendeel, het monopolie van
de bureaucratie ondermijnt de mogelijkheid van de
arbeidersklasse om haar meest onmiddellijke belangen onder het
kapitalisme te verdedigen en om een leefbaar alternatief voor
dat kapitalisme op te bouwen.
Ontstaan
van de kritiek
De
marxistische kritiek van de bureaucratie begint bij de analyse
van het reformisme voor de Eerste Wereldoorlog. Mandel put uit
de geschriften van Rosa Luxemburg een marxistische kritiek van
de bureaucratie. Volgens haar vormde de opkomst en ontwikkeling
van een laag functionarissen in vakbond en partij de sleutel van
het toenemend conservatisme in de Duitse sociaal-democratie. Ze
besluit dat de hegemonie van vrijgestelden van vakbond en
partij, gekoppeld aan de invloed van intellectuelen uit de
middenklasse, aan de basis ligt van de weigering van heel de
leiding om andere activiteiten te voeren dan
verkiezingscampagnes en routinematige collectieve
onderhandelingen.
Oorsprong
Mandel
situeert "de oorsprong van de arbeidersbureaucratie in de
alternatieve en discontinue aard van de klassenstrijd onder het
kapitalisme. Voor Mandel is de noodzakelijke voorwaarde voor de
ontwikkeling van een klassenbewustzijn de autonome activiteit en
de zelforganisatie van de arbeiders zelf"[1].
De arbeidersklasse kan niet, in haar totaliteit, permanent
actief zijn in de klassenstrijd. Ze engageert zich slechts
massaal in buitengewone revolutionaire of prerevolutionaire
situaties, die - omwille van de structurele positie van de
loonarbeid onder het kapitalisme - van korte duur moeten zijn.
Na succesvolle strijd (overwinning) blijft enkel een minderheid
van de arbeiders systematisch actief. Die minderheid behoudt in
grote mate de tradities van de massastrijd op de werkvloer of in
de gemeenschap en geeft die door aan nieuwe arbeiders. Maar een
minderheid van deze 'militante minderheid', samen met
intellectuelen van de middenklasse die toegang hebben tot
culturele vaardigheden waarvan de meerderheid van de
arbeidersklasse uitgesloten is, zal het beheer op zich nemen van
de partijen en vakbonden die uit de periodieke opgang van strijd
ontstaan.
Ook
al zijn voor massaorganisaties een apparaat en vrijgestelden een
noodzaak, toch kan de specialisering van de functies een
toenemend monopolie van kennis en dus van macht in de hand
werken. En als dat niet onderhevig is aan controle, betekent dit
een echte verdeling tussen nieuwe leiders en de massa's. Het is
tijdens de onvermijdelijke bestanden in de klassenstrijd -
wanneer de meerderheid van de arbeidersklasse passief is - dat
het potentieel van bureaucratisering zich in werkelijkheid
omzet. In het bijzonder tijdens de lange expansieve golven,
wanneer de levensstandaard verbetert zonder tumultueuze strijd.
Dan kan het apparaat zich afscheiden van de rest van de
arbeidersklasse. De arbeiders die vrijgestelde zijn geworden,
ervaren de totaal verschillende arbeidsomstandigheden. Ze voelen
zich bevrijd van de dagelijkse vernederingen in het
kapitalistische productieproces. Ze kunnen zelf hun uren
bepalen, hun activiteiten plannen en gaan vervolgens op zoek
naar een manier om deze privileges veilig te stellen en er
nieuwe te bemachtigen. Ze azen bijvoorbeeld op hogere inkomens
dan die van de arbeiders, die zij nochtans geacht worden te
vertegenwoordigen. Om hun privileges veilig te stellen zullen ze
trachten om de basismilitanten in hun vakbond of partij elke reële
beslissingsmacht te ontzeggen. Eens de bureaucratie zich heeft
kunnen consolideren als afgescheiden sociale laag ontstaan er
heel nieuwe politieke praktijken. De bureaucratie krijgt een
eigen kijk op de wereld. De bescherming van het apparaat van de
partij of de vakbond wordt de belangrijkste doelstelling. De
bureaucraten trachten de activiteiten van de militanten zo te
richten dat die op geen enkele manier een bedreiging kunnen
vormen voor de instellingen die aan de basis liggen van de
specifieke levenswijze van de permanenten. Welnu, de
mogelijkheid dat radicale arbeidersstrijd evengoed zou kunnen
uitlopen op de vernietiging van de massaorganisaties van de
arbeidersklasse maakt dat de arbeidersbureaucratie steeds
opteert voor electorale campagnes, het uitoefenen van politieke
druk (lobbying) om zo politieke hervormingen te bekomen. Ze
kiest steeds voor strikt gecontroleerde collectieve
onderhandelingen om de lonen te verhogen en de
arbeidsomstandigheden te verbeteren. Elke discussie daarover
moet in de kiem gesmoord worden, elke vorm van zelforganisatie
van de arbeiders en de onderdrukten wordt van de hand gewezen. [2]
De
bureaucraten eisen van de militanten een blinde gehoorzaamheid
aan de leiders. De vervanging van de massastrijd door electorale
politiek en door koehandel met de burgerij is catastrofaal. Het
is een utopische politiek, in de meest negatieve betekenis van
het woord. Het is onmogelijk om de verhoudingen tussen arbeid en
kapitaal gradueel te wijzigen. Dat wordt uitermate duidelijk op
het moment dat het kapitalisme te maken krijgt met een
onvermijdelijke rentabiliteitscrisis en hevige klassenstrijd
voortbrengt. Op die momenten tracht de bureaucratie nog steeds
de arbeidersstrijd te beperken tot een strijd binnen het kader
van de kapitalistische democratie, waardoor de repressieve en
dictatoriale krachten van de kapitalistische staat het een stuk
makkelijker zullen krijgen. De bureaucratie stippelt dus de weg
voor de arbeidersklasse uit (substitutionisme). Dit alles heeft
geleid tot een desorganisatie en een verregaande passiviteit in
de rangen van de Westerse arbeidersbewegingen sinds de tweede
wereldoorlog. Doordat ze afstand doet van het militantisme en de
directe actie van de arbeiders, kan de bureaucratie niet anders
dan grote toegevingen doen aan het patronaat en mee de
autoriteit van de kapitalistische staat promoten.
Onvermijdelijk?
Volgens
Mandel zal het reformisme in de arbeidersbeweging aanwezig
blijven - en dus een probleem blijven - tot het moment dat het
kapitalisme wereldwijd omver geworpen is. Maar Mandel maakt een
onderscheid tussen sociale tegengewichten tegen het reformisme
en preventieve maatregelen. Als doorheen de klassenstrijd een
context wordt geschapen waarin de bureaucratie kan groeien, dan
kan die context evenzeer de basis vormen voor de opbouw van een
revolutionaire massapartij. Als revolutionaire socialisten erin
kunnen slagen de meest actieve en radicale arbeiders te
organiseren om er samen een partij mee uit te bouwen, kan er een
mogelijk tegengewicht tegen de bureaucratie worden geboden. De
zelfactiviteit van de arbeidersklasse en de solide inplanting
van de partij in de arbeidersbeweging kan verhinderen dat de
strijd gestroomlijnd wordt binnen een kapitalistisch kader. Maar
waarom hebben we dan in Europa tot op vandaag geen
revolutionaire massapartijen zien ontstaan? Mandel wijst op de
recessie van ‘74-‘75 die zorgde voor een enorme groei van de
werkloosheid, waardoor heel het ideologisch klimaat wijzigde en
waardoor de antikapitalistische traditie verdween. De KP's waren
al lang geen plaats meer waar basismilitanten de broek droegen.
Ze begonnen steeds meer te lijken op rekruteringsvijvers voor
vakbonds- en partijfunctionarissen.
Een
kostbare bijdrage
De
bijdrage van Mandel over de bureaucratie zowel in
kapitalistische landen als in postkapitalistische landen blijkt
nog steeds van uiterst groot belang. In plaats van
antikapitalisten te rekruteren in gebureaucratiseerde
organisaties komt het er eerder op aan de arbeidersvoorhoede te
hergroeperen via een reorganisatie van de diverse sociale en
emancipatorische bewegingen op internationale schaal.
[1]
Charles Post, "Ernest Mandel and the Marxian Theory of
Bureaucracy" in "The Legacy of Ernest Mandel",
Verso, 1999.
[2]
Charles Post, idem.
|