| Bespreking van Ernest
                Mandel: "Long Waves of capitalist development - the marxist
                interpretation". Cambridge University Press, 1980; 151
                blz. 
                
                 
 Dat
                de
                ontwikkeling van het kapitalisme gekenmerkt wordt door langere
                perioden van snellere of langzamere ontwikkeling, daarover
                bestaat bij alle strijd over de "lange golven van de
                economie" weinig verschil van mening. Zelfs over de
                tijdsindeling van deze perioden bestaat globaal overeenstemming,
                en ieder zal het ook met Mandel eens zijn, als hij zegt dat elk
                van deze perioden zo door haar eigen gebeurtenissen, sfeer en
                denkbeelden wordt gekenmerkt. Daar houdt de overeenstemming wel
                zo'n beetje op. 
                
                 Mandel
                karakteriseert de perioden als volgt 
                
                 1.
                1798-1848: Periode van de industriële revolutie, van de grote
                burgerlijke revoluties, van de Napoleontische oorlogen en van de
                vorming van de wereldmarkt voor industrieproducten:
                "opwaartse" beweging 1789-1815;
                "neerwaartse" beweging 1826-48
                
                 2.
                1848-93: Periode van het industrieel kapitalisme van de
                "vrije concurrentie": "opwaartse" beweging
                1848-73; "neerwaartse" beweging 1873-93 (lange
                depressie van het vrij concurrentiekapitalisme),
                
                 3.
                1893-1913: Bloeiperiode van het klassieke imperialisme en het
                financierskapitaal; "opwaartse" beweging.
                
                 4.
                1914-40: Begin van het tijdperk van neergang van het
                kapitalisme, van het tijdperk van imperialistische oorlogen,
                revoluties en contrarevoluties; "neerwaartse"
                beweging.
                
                 5.
                1940(48)-?: Het laatkapitalisme, geboren uit het historische
                uitstel van de wereldrevolutie en de grote nederlagen van de
                arbeidersklasse in de jaren '30 en '40, maar gepaard gaande met
                verdere verschijnselen van neergang en het uiteenvallen van het
                systeem: "opwaartse" beweging (maar beperkt tot een
                aanzienlijk gereduceerd geografisch gebied) 1940(48)-67;
                "neerwaartse" beweging 1968-? (105-106) [1]. 
                
                 Al
                uit de door Mandel gebruikte termen is af te leiden, dat de
                "lange golven" voor revolutionair-marxisten een hele
                andere betekenis
                hebben dan voor economen van burgerlijke en, laten we zeggen,
                "reformistische" huize. Voor de burgerlijke economen
                was de lange bloeiperiode na de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld
                geen probleem: die bevestigde voor hen alleen maar dat het
                kapitalisme-met-wat-staatsbegeleiding alle oude problemen van
                crisis en werkloosheid in essentie had overwonnen. Voor hen kwam
                de grote teruggang sinds het einde van de jaren '60 als een
                koude douche en leidde tot grote verwarring. Voor
                revolutionairen was juist de lange bloei problematisch, nadat
                eerst in de jaren '20 en '30, daarna weer vlak na de Tweede
                Wereldoorlog, het ernaar uit had gezien, dat het kapitalisme
                zijn einde nabij was en de wereldrevolutie ophanden. Niet
                verwonderlijk dus, dat juist een marxistisch econoom als Mandel
                in de jaren '60 de bijna-vergeten theorie van de "lange
                golven" weer van stal haalt (en, zoals hij niet zonder
                trots vermeldt, al in 1964 "de ommekeer van de opgaande
                lange golf naar de neergaande lange golf voorspelde voordat deze
                plaatsgreep" (125)): vanuit ons gezichtspunt bood een
                nieuwe periode van crisis nieuwe perspectieven. Pas laat in de
                jaren '70, als eindelijk algemeen erkend wordt dat de neergang
                dit keer niet van snel voorbijgaande aard is, herontdekken de
                burgerlijke economen hun "Kontratieffs", de lange
                golven die jarenlang plichtmatig in de leerboekjes waren genoemd
                maar waaraan niemand meer veel betekenis hechtte. Zij putten er
                hoop uit: voorbij het donkere dal waar we nu eenmaal doorheen
                moeten lonken de grazige bergweiden. Het is een kwestie van even
                volhouden en intussen bekijken of we het tempo niet wat kunnen
                versnellen. "Innovatie" is daarbij het toverwoord; de
                toekomst is immers aan de bedrijven die de meest geavanceerde
                productiemethoden toepassen.
                
                 Revolutionairen zitten
                natuurlijk met heel andere problemen. Wij zijn niet zo overtuigd
                van de mogelijkheden die het kapitalisme heeft om uit de
                depressie te komen. En nog belangrijker: als het daar al toe in
                staat is, dan kan dat alleen maar gaan ten koste van heel veel
                maatschappelijke ellende. Wat we tot nu toe hebben gezien aan
                bezuinigingen en onderdrukking van verzet, aan
                bewapeningsopvoering en schaamteloze vernietiging van het milieu
                is dan waarschijnlijk nog maar het begin. Is deze lange
                depressie de "definitieve", of kunnen we misschien
                toch weer een nieuwe, langdurige opleving verwachten, wellicht
                in de jaren '90? Hoe zal de strijd aflopen die nu al gevoerd
                wordt en die zeker nog zal moeten toenemen, willen we ons tegen
                de aanvallen van de kapitalistenklasse effectief verdedigen? Wat
                zijn de kansen op een overwinning? Allemaal vragen, die in het
                laatste hoofdstuk van Mandel's Long
                waves of capitalist development heel nadrukkelijk
                naar voren komen en die de betekenis van het vraagstuk van de
                "lange golven" onderstrepen. Als we bedenken, dat in
                de hoofdstukken daarvoor karakter en oorsprong van de
                "lange golven" aan de orde zijn geweest; de vraag, hoe
                de lange economische opleving na '45 mogelijk was; waarom aan
                die lange expansieve fase toch weer een einde is gekomen; de rol
                van technologische revoluties; omwentelingen in de
                arbeidsorganisatie en de invloed daarvan op de klassenstrijd -
                dan zal het duidelijk zijn, dat het boekje (123 bladzijden
                tekst) geen diepgravende en gedetailleerde analyses bevat.
                
                 Lange golven 
                
                 Waarom het met het kapitalisme
                steeds weer bergafwaarts gaat - niet alleen periodiek, in elke
                "neergaande lange golf", maar ook op lange termijn -
                dat is voor Mandel de minst problematische kant van het hele
                verschijnsel. De "innerlijke bewegingswetten van het
                kapitalisme", met name de al door Marx geformuleerde
                "wet van de tendentiële daling van de gemiddelde
                winstvoet" [2], zijn daar
                verantwoordelijk voor. Mandel gaat op deze wet nauwelijks in,
                hoewel die toch eigenlijk een heel belangrijke plaats in zijn
                hele theoretische bouwwerk inneemt. Nu is deze wet, behalve het
                meest centrale, waarschijnlijk ook het meest omstreden deel van
                Marx' economische theorie. Er kleven nogal wat theoretische
                haken en ogen aan, en over de kwestie of en hoe een dalend
                verloop van de winstvoet (in marxistische zin) uit de
                (burgerlijke) statistieken is af te leiden is de discussie ook
                nog volop aan de gang. Maar goed, Mandel gaat er van uit, dat de
                winstvoet op langer termijn werkelijk daalt, en het probleem
                voor hem is alleen, te verklaren waarom er lange perioden zijn
                waarin deze daling minder sterk is of zelfs in een stijging
                overgaat. Deze stijging nu kan niet uit de "innerlijke
                bewegingswetten van het kapitalisme" worden verklaard, want
                die werken juist in de richting van een daling van de winstvoet.
                De verklaring ligt dan ook in het van tijd tot tijd optreden van
                "buiten-economische, exogene factoren". Omdat die niet
                uit de kapitalistische economie zelf voortkomen, zijn ze voor
                elke langdurige opleving verschillend. Om de oorzaken van de
                laatste opleving als voorbeeld te nemen: de "historische
                nederlaag" die de arbeidersklasse in de jaren '30 en '40
                had geleden maakte een laag loonpeil en dus een hoge
                meerwaardevoet mogelijk. Grondstoffen en energie worden
                goedkoper, waardoor de waarde van het constant kapitaal daalde.
                De revolutie in het geldverkeer en de telecommunicatie verhoogde
                de omloopsnelheid van het kapitaal. Al deze factoren hadden een
                verhogend effect op de winstvoet en de tendentiële daling
                daarvan sloeg om in een stijging. Vervolgens moet dan verklaard
                worden, waarom deze stijging niet al heel snel weer in een
                daling overgaat; immers, de "bewegingswetten" blijven
                onverminderd werkzaam. Welnu, zegt Mandel, de buiten-economische
                factoren "geven de aanzet tot dynamische processen, die
                verklaard kunnen worden door de innerlijke logica van de
                kapitalistische bewegingswetten" (24). Deze dynamische
                processen zijn dan het eerst ontstaan, later weer verdwijnen van
                extrawinsten voor een aantal bedrijven; het aanvankelijk laag
                blijven, later weer hoger worden van de lonen; en het
                aanvankelijk langzamer, later weer sneller toenemen van de
                organische samenstelling van het kapitaal. De eerste en de
                laatste van deze drie hebben direct te maken met de effecten van
                de technologische revoluties,
                die de opgaande fase van elke lange golf hebben gekenmerkt.
                De plotselinge en sterke stijging van de winstvoet maakt het
                namelijk voor een aantal bedrijven die in de voorgaande
                depressieve fase een reservevoorraad aan geldkapitaal hebben
                opgebouwd, aantrekkelijk op grote schaal het productieproces te
                vernieuwen. Zij maken dan gebruik van nieuwe technologie, die al
                wel ontwikkeld was maar tot dan toe niet werd toegepast, juist
                omdat de winstverwachtingen laag waren. Na de Tweede
                Wereldoorlog waren dat met name de halfautomatische
                productieprocédés. Dit verlaagt hun productiekosten, en omdat
                het prijspeil van de producten nog gebaseerd is op de tot dan
                toe gangbare, duurdere methode zijn forse extrawinsten hun deel.
                Verder blijven de lonen een hele tijd laag, omdat de
                arbeidersklasse zich nog niet hersteld heeft van de opgelopen
                klappen van de lange depressie en omdat de arbeidsmarkt nog
                lange tijd "ruim" is (in de laatste
                "bloeifase" ook door de grote toevloed van
                "gastarbeid"). Maar na verloop van tijd wordt de
                nieuwe productiemethode door steeds meer bedrijven toegepast, de
                prijzen dalen en de extrawinsten verdwijnen. Het
                "arbeidsreserveleger" raakt bij de snel toenemende
                werkgelegenheid op den duur ook uitgeput, de arbeidersklasse
                hervindt haar strijdbaarheid en de lonen gaan stijgen. Omdat de
                nieuwe productiemethode altijd "arbeidsbesparend" zal
                zijn stijgt met de verbreiding ervan onvermijdelijk de
                organische samenstelling van het kapitaal. Het resultaat kan
                niets anders zijn dan een nieuwe daling van de winstvoet, een
                nieuwe lange neergaande golf.
                
                 Of deze na verloop van tijd
                weer zal worden gevolgd door een nieuwe expansie is daarentegen
                niet zo zeker. Tijdens de depressieve fase neemt namelijk de
                klassenstrijd toe. De resultaten hiervan, die niet alleen het
                eventuele moment, maar de mogelijkheid überhaupt van een nieuwe
                opleving bepalen, hangen uiteraard van tal van niet-economische
                factoren af. De klassenstrijd is daarmee een van de
                belangrijkste "exogene factoren" die hun invloed
                hebben op de mogelijkheden van het kapitalisme om weer uit het
                slop te komen, naast factoren als de krachtsverhoudingen tussen
                de kapitalistische machten onderling en tussen deze en de
                niet-kapitalistische landen, de vrijheidsstrijd in (semi-)
                koloniale landen, revoluties en oorlogen - kortom, de totale
                historische constellatie in zo’n periode.
                
                 Laatkapitalisme 
                
                 Dit is nog niet het hele
                verhaal. "Revolutionair-marxisten beweren" aldus
                Mandel, "dat met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
                de historische periode van opkomst en expansie van de
                kapitalistische productiewijze tot een einde kwam. Vanaf die
                tijd zitten we in een nieuwe historische periode waarin die
                productiewijze aftakelde en geografisch tot een steeds kleiner
                gebied werd teruggedrongen." Dit heeft consequenties ook
                voor het karakter van perioden van expansie van het kapitalisme.
                Kon het kapitalisme voor 1914 nog op eigen kracht enkele malen
                tot nieuwe bloei komen, na de lange crisis van de jaren '20 en
                '30 was het daartoe alleen nog in staat dankzij min of meer
                kunstmatige stimuli: steeds toenemende staatsbemoeienis, een
                permanente herbewapening, en vooral een enorme toename van
                krediet (leidend tot een "permanente
                schuldenexplosie") om de vraag naar goederen op peil te
                houden. Deze leidde weer tot een permanente inflatie (waaraan de
                keynesiaanse anticyclische politiek van de staat ook het hare
                bijdroeg) die op haar beurt op den duur één van de factoren
                was die de expansie weer een halt toeriepen. Met andere woorden,
                aan allerlei essentiële kenmerken van de naoorlogse
                "bloei"-periode is te zien, dat het een tijdelijke opleving was van een kapitalisme in verwording. De
                innerlijke tegenstrijdigheden die zich in die fase ontwikkelden
                waren dan, ook veel ernstiger dan in voorgaande expansieve
                perioden. Behalve de inflatie en de drie "dynamische
                processen" die in elke opgaande lange golf werkzaam zijn
                noemt Mandel nog vier factoren die hier meespeelden: de
                aanvankelijk zeer snelle ontwikkeling van transport, handel en
                geldverkeer kwam geleidelijk aan tot stilstand; grondstoffen
                werden steeds duurder doordat de productiecapaciteit in die
                sector achterop raakte de koopkracht van de bevolking bleef
                steeds verder achter bij de groeiende productiecapaciteit; en
                ten slotte: de voor de groei noodzakelijke toename van de
                staatsbemoeienis kwam steeds meer in botsing met de eveneens
                groeiende macht van de multinationals.
                
                 Onnauwkeurig
                
                 Als we het verhaal tot zover
                even bekijken, dan moet gezegd worden dat het vanuit
                revolutionair gezichtspunt zonder meer een aantrekkelijk geheel
                vormt. De tegenstrijdigheden waarin het kapitalisme per
                definitie verstrikt is worden in het laatkapitalisme alleen maar
                groter (dat geldt nog sterker voor de verdere ontwikkeling
                ervan, waarop Mandel in het laatste hoofdstuk ingaat; daar kom
                ik zo vlug op terug). De klassenstrijd heeft een centrale en
                beslissende plaats in het geheel: de toekomst van het
                kapitalisme hangt af van factoren waarop de arbeidersklasse
                grote invloed kan uitoefenen. Behalve dat, heb je bij eerste
                lezing ook steeds het gevoel dat het allemaal zo mooi klopt, dat
                alles zo helder wordt. Tal van bekende en minder bekende sociale
                verschijnselen, historische feiten, duiken voortdurend op - en
                bevestigen steeds de lijn van het betoog. Nu is Mandel's
                feitenkennis duizendmaal groter dan de mijne en de meeste ervan
                zullen best wel kloppen. Het probleem is echter, dat een aantal
                nogal essentiële momenten in het betoog zijn
                "onderbouwd" met gegevens die bij nadere beschouwing
                elke exactheid blijken te missen. Een voorbeeld. De
                "historische nederlaag van de internationale
                arbeidersklasse" in de jaren '30 speelt als "exogene
                factor" een centrale rol bij de totstandkoming van de
                naoorlogse bloei. In Der Spätkapitalismus werkt Mandel
                dit met name uit voor Hitler-Duitsland, waar met recht van een
                zware nederlaag gesproken kan worden. Nu is echter vooral ook de
                opbloei van de economie van de V.S. een uiterst belangrijke
                factor geweest in deze expansieve "lange golf". Die
                begon daar al veel eerder - in 1940 - en de situatie van de
                arbeidersklasse daar, hoewel ook zeker niet rooskleurig, was
                toch niet direct dezelfde als die in Duitsland. Mandel's
                tegenstander Chris Harman liet niet na, in een (overigens
                slechte) kritiek op Der Spätkapitalismus hem daarop aan
                te vallen [3]. Kennelijk om hieraan
                tegemoet te komen, blijkt de "historische nederlaag"
                nu uitgebreid te zijn tot "de koude oorlog en de
                McCarthy-periode in Noord-Amerika" (23). Nu was de
                Amerikaanse economische expansie al zo'n tien jaar aardig op
                gang toen beide verschijnselen zich voordeden. Hoewel
                ze zeker bijgedragen zullen hebben tot de onderdrukking van de
                (toch al niet zo sterke) linkse stromingen in de Amerikaanse
                arbeidersbeweging en tot het nationalisme van de arbeiders daar,
                is het op een lijn stellen ervan met de effecten van de
                nederlaag in Duitsland twintig jaar eerder op z'n minst nogal
                onzorgvuldig. Een ander voorbeeld: de enige grafiek waaruit keerpunten in de lange
                golfbeweging zijn af te leiden, is een figuur die de
                "winstgevendheid" van het Japanse bedrijfsleven
                weergeeft. Alle
                andere statistische gegevens waaruit volgens Mandel de "lange
                golven" zouden blijken betreffen alleen gemiddelden over
                perioden, die tussen de tevoren al vastgestelde keerpunten
                liggen. Daaruit is dus over het verloop van de ontwikkeling
                niets of te lezen. Toch is juist dit van groot belang, als het
                gaat om de synchronisering van "exogene factoren" met
                de lange golfbeweging. In Japan nu blijkt de winstgevendheid
                (winstvoet?) al in 1933 duidelijk weer omhoog te gaan. Dat zou
                dan al drie heel verschillende keerpunten opleveren: 1933
                (Japan); 1940 (V.S.); 1948: (Europa). Het ergste voorbeeld van
                quasi-exactheid is wel de figuur die het verband tussen de
                "lange golven" en de "long cycle of class
                struggle" moet laten zien (50). Wat ogenblikkelijk opvalt,
                is dat de intensiteit of het "niveau" van
                klassenstrijd met geen enkele maat aangegeven is (evenmin als
                het niveau van economische ontwikkeling trouwens). Ik zou ook
                niet weten hoe je dat wel zou kunnen doen - hoe "meet"
                je in vredesnaam de klassenstrijd?   
 Theoretisch
                model 
                
                 Maar
                lang niet alles wat Mandel naar voren brengt is van een
                dergelijk niveau. Integendeel: het boekje bevat tal van
                interessante gedachten en belangrijke gezichtspunten. Juist de,
                wat hij zelf op een gegeven moment noemt, "provocerende
                manier" waarop hij deze naar voren brengt (d.w.z., nogal
                stellenderwijs, zonder zorgvuldige argumentatie) zet je vaak aan
                het denken, en dat is al heel wat waard. Maar hij brengt niet
                zomaar wet ideeën naar voren. Hij wil een min of meer afgerond
                theoretisch model presenteren van wat hij samenvat als een
                "asymmetrisch ritme" in de lange golven waarin de
                ontwikkeling van het kapitalisme tot nu toe verloopt. Maar dit
                model rammelt, denk ik, en niet alleen door de nonchalante
                manier waarop hij het "invult" met (quasi-)feitelijke
                gegevens. De - voor hem wezenlijke - asymmetrie zit daarin, dat
                de ommekeer van een expansieve naar een neergaande periode is
                bepaald door "endogene factoren" (de "innerlijke
                bewegingswetten"); die van een lange depressie naar een
                periode van bloei door "exogene factoren",
                "radicale veranderingen in het algemene historische en
                geografische milieu van de kapitalistische productiewijze"
                (55). Wat deze laatste betreft stelt hij uitdrukkelijk, dat ze
                "alleen eens in de vijftig of zestig jaar ( ...) de
                ontwikkeling van de kapitalistische economie bepalen" (29).
                Als we nu de "dynamische processen" eens nader
                bekijken, die het verloop van de expansieve fase en de overgang
                naar de volgende lange neergaande fase bepalen - deze zouden dan
                "endogeen" van aard zijn. Voor een belangrijk deel
                zijn ze dat ongetwijfeld. Maar hoe zit het dan met de verklaring
                van het verschijnsel, dat de lonen aanvankelijk laag blijven en
                later stijgen en de meerwaardevoet dus eerst snel, dan steeds
                langzamer stijgt? Daarin zijn subjectieve
                momenten onmiskenbaar
                (strijdbaarheid en organisatiegraad van de arbeidersklasse, de
                mate waarin vrouwen bereid zijn loonarbeid te gaan verrichten
                enz.), evenals de invloed van het "milieu" waarin
                het kapitalisme zich ontwikkelt (bijv. de mate van
                beschikbaarheid van immigratiearbeid uit onderontwikkelde
                gebieden, wetgeving op het gebied van immigranten- en
                vrouwenarbeid enz.). Duidelijk "exogene factoren" dus,
                in Mandel's termen. Ook bij de in totaal acht factoren die hij
                aanvoert ter verklaring van het einde van de naoorlogse lange
                opleving zijn er verschillende met een ontegenzeggelijk exogeen
                karakter: krediet en inflatie; de macht van de staat tegenover
                die van de multinationals; de belemmering van de ontwikkeling
                van handel en geldverkeer door o.m. de "burgerlijke normen
                van verdeling" en de institutie van de nationale staat. 
                
                 Niet
                alleen spelen niet-economische, "exogene" elementen
                een belangrijke rol tijdens hele perioden van kapitalistische
                expansie - waar ze in Mandel's model niet thuishoren - omgekeerd
                is de invloed van "endogene factoren", van de
                fundamentele wetten van de kapitalistische accumulatie, ook
                tijdens neergaande fasen en bij de overgang naar een nieuwe
                periode van expansie evenmin te verwaarlozen. Niettegenstaande
                een opmerking als "de subjectieve factor in de geschiedenis
                (...) is op zijn beurt bepaald door sociaal-economische
                factoren", zij het "in a long term sense (i.e., within
                a historical dimension)", wordt nergens duidelijk hoe en in
                welke mate deze
                sociaal-economische factoren doorwerken in de "exogene
                factoren". Om maar iets te noemen: de uiteindelijke basis
                van de zwakte van de arbeidersklasse voor de naoorlogse
                kapitalistische expansie, hoezeer subjectieve, niet-economische
                factoren deze ook medebepaalden, was de enorme werkloosheid van
                de jaren '30.. Deze kwam op haar beurt weer voor een belangrijk
                gedeelte voort uit de aan het kapitalisme inherente tendens om
                een relatieve overbevolking te creëren, een
                "arbeidsreserveleger". Ook deze tendens werkt
                natuurlijk nooit direct, rechtlijnig, maar altijd via de
                concrete omstandigheden in een bepaald kapitalistisch land op
                een bepaald moment. Ook de concrete gevolgen voor bewustzijn en
                strijdbaarheid van de arbeidersklasse zijn telkens verschillend.
                Dit maakt het juist zo belangrijk, de precieze wisselwerking van
                de objectieve, algemene tendens en de concrete omstandigheden,
                tussen de hieruit voortvloeiende concrete historische situatie
                en het klassenbewustzijn enz. voor elk land, op elk tijdstip te
                analyseren. 
                
                 Het lijdt m.i. geen twijfel,
                dat Mandel zijn lange-golven theorie ziet als min of meer een
                uitwerking van een van Trotski's bijdragen tot het debat rond
                Kondratieff's "lange golven". Zijn uitgebreide
                verwijzing naar deze bijdrage in Der Spätkapitalismus, de
                nadruk op de rol van "exogene factoren" wijzen sterk
                in die richting. In dit korte artikel, De curve van de
                kapitalistische ontwikkeling [4],
                legt Trotski juist de nadruk op een nauwkeurige analyse van
                de wisselwerking tussen basis en bovenbouw. Dit op basis van een
                zo precies mogelijk vastgesteld schema van de op- en neergaande
                perioden van de ontwikkeling van het kapitalisme. Hij kent aan
                deze perioden groot gewicht toe, maar ziet ze louter als
                historische segmenten van de geschiedenis, waarin elke regelmaat
                per definitie ontbreekt. Met dit schema moeten dan de
                belangrijke gebeurtenissen in de bovenbouw (klassenstrijd,
                revolutie en oorlog horen hier evengoed toe als politieke en
                filosofische stromingen) gesynchroniseerd worden. Pas dan is
                het basismateriaal voor een analyse van de wisselwerking
                tussen beide aanwezig. Over het relatieve gewicht van de invloed
                van één van beide is dus in zijn algemeenheid niets te zeggen.
                Hij kent inderdaad grote invloed toe aan "externe
                factoren", zoals de Duitse, of "externe
                condities" zoals de Engelse vertaling van het
                oorspronkelijk Russische artikel zegt, maar benadrukt evenzeer
                "de kwintessens van het marxisme, (...), dat de gronden
                voor verandering in de economische basis zoekt en nergens
                anders." 
                
                 Mandel's aanpak staat dus nogal
                ver van de door Trotski voorgestelde af. Dat zou op zichzelf
                niet zo erg zijn, ware het dat we van een verbetering konden
                spreken. Maar daarvan is met Mandel's min of meer geponeerde
                "asymmetrische ritme", waarop de weinig exact
                vastgestelde feiten dan min of meer pas worden gemaakt geen
                sprake. Ook niet als hij, om te "provoceren" dan
                weliswaar, de hele geschiedenis sinds 1914 eerst uitroept tot
                het tijdperk van ondergang van de kapitalistische
                productiewijze, vervolgens poneert dat de opleving na de Tweede
                Wereldoorlog dus nooit zonder kunstmatige stimulansen tot stand
                had kunnen komen, en tenslotte het toenemen van inflatie en
                staatsbemoeienis min of meer als bewijs voor zijn hele
                uitgangspunt opvoert waarmee de cirkel weer rond is. Ik heb zelf
                eerder het idee, dat beide noties helemaal in strijd zijn met
                Trotski’s opvattingen. Hij sluit juist elk ritme uit,
                asymmetrisch of niet; een eventuele regelmaat zou hooguit kunnen
                blijken na een zeer nauwkeurige analyse. Ook het idee van een
                definitieve neergang van het kapitalisme na een bepaald tijdstip
                is een invulling van de op zich juiste opvatting, dat het
                kapitalisme als historische maatschappijformatie eindig is, die
                zeker provocerend is en beslist inspirerend, maar vooralsnog
                elke wetenschappelijke fundering mist. 
                
                 Inspirerend is trouwens het
                hele boekje, zoals veel werken van Mandel. Der Spätkapitalismus
                al heeft het denken over de historische segmenten /
                "lange golven" in de marxistische theorie zeer
                bevorderd en dat zal Long waves of capitalist development
                ongetwijfeld ook doen. Dat zal ook zeker de bedoeling van de
                schrijver zijn geweest, en daarom vraag ik mij af waarom hij
                erin heeft toegestemd dat er zo’n luxe en daarom zeer dure
                uitgave van is gemaakt. Dit zal het lezerspubliek sterk
                beperken. 
 [1]
                Cijfers tussen haakjes verwijzen naar het hier besproken boekje [2]
                De winstvoet (p) is de verhouding meerwaarde (m)/totaal
                voorgeschoten kapitaal, bestaande uit constant kapitaal (c; de
                waarden van machines, grondstoffen, e.d.) en variabel kapitaal
                (v; de waarde van de arbeidskracht). Dus: p=m/(c+v). heel
                eenvoudig gezegd komt Marx’ wet van de tendentiële daling van
                de winstvoet er nu op neer dat, omdat de hoeveelheid meerwaarde
                niet eindeloos kan toenemen maar de waarde van c ten opzichte
                van v dat juist wel doet (door de voortdurende
                “arbeidsbesparende investeringen”), de noemer van de breuk
                (c+v) op den duur sneller zal stijgen dan de teller (m), en p
                dus zal dalen. [3]
                Chris Harman: “Mandels ‘Late Capitalism’”, in:
                International Socialism, series 2, nr. 1, juli 1978 [4]
                Leo Trotski, “Die Kurve der kapitalistischen Entwicklung”;
                (1923); in: Die langen wellen der konjunktur; Berlijn, Olle
                & Wolter, 1978
               |