| Ernest
                Mandel investeerde het merendeel van zijn fysieke en
                intellectuele krachten in het opbouwen van een revolutionaire
                organisatie, tegelijk op nationaal en op internationaal niveau:
                de Vierde Internationale. Gedurende meer dan 40 jaar was hij een
                waarlijk globe-trotter voor de revolutie en de organisatie
                waarvan hij de belangrijkste leidsman was. Wanneer hij niet op
                reis was, onderzocht hij, vanuit zijn huis in de Josse
                Impensstraat, de ontwikkelingen van de klassenstrijd in Brazilië,
                Mexico, de Verenigde Staten, de grote Oost-Europese landen,
                Rusland, Japan, Korea, en - in relatie met de actualiteit - in
                ieder land waar zich iets afspeelde. Onze kameraad stelde zich
                niet tevreden met het volgen en analyseren van deze
                ontwikkelingen: hij trachtte hierop in te spelen. Door de logica
                van de situaties te doorgronden aan de hand van de dialectische
                methode van het historisch materialisme, schetste hij
                mogelijkheden en handelde hij in functie van een
                partijstandpunt. 
                
                 Mandel
                was voortdurend in de uitputtende positie van hij die zich houdt
                'op het front van het novum', zoals Ernst Bloch zei. Op
                deze immer bewegende lijn waarop de toekomst zich voorbereidt en
                vervaagt vooraleer vervangen te worden door een andere, worden
                onvermijdelijk vergissingen gemaakt en Mandel heeft er
                natuurlijk ook gemaakt, altijd steunend op het optimisme dat
                onlosmakelijk verbonden is met de revolutionaire inzet. Mijn
                standpunt is dat de Internationale en zijn afdelingen van deze 'novum'
                toekomst - reeds in de kiem aanwezig, volgens Mandel - integraal
                deel uitmaken. Meer nog: van het groeien van die kiem hing voor
                hem in laatste instantie de realisatie van het 'novum'
                af, t.t.z. de revolutionaire overwinningen waartoe hij met heel
                zijn wezen opriep, op basis van de wetenschappelijke analyse van
                de evolutie van het kapitalisme. De opbouw van de Internationale
                maakte deel uit van het oeuvre van Mandel. Op een welbepaalde
                manier is het daar het belangrijkste element van.
                
                 Het
                is niet moeilijk te begrijpen dat de eindbalans van dit deel van
                het oeuvre van onze kameraad problematisch en betwistbaar is.
                Veel problematischer en betwistbaarder dan zijn theoretische
                werken, zijn polemische geschriften of zijn historische essays.
                Vandaar ook dat sommigen de neiging hebben om een scheiding te
                maken tussen, enerzijds de wetenschappelijke Mandel, de
                briljante auteur van het Spätkapitalismus, en anderzijds de
                partijmilitant Mandel.
                
                 Tussen
                die twee kan men toegeven of toejuichen, naargelang de auteurs,
                dat Mandel een praxis zou ontwikkeld hebben in de sociale
                beweging in de brede zin, zoals bijvoorbeeld in de Belgische
                arbeidersbeweging voor en na 1960, of in de
                solidariteitsbeweging met de revoluties in Joegoslavië, Cuba of
                Indochina. Maar dat uiteindelijk een zo uitzonderlijk man zijn
                leven zou gewijd hebben aan de opbouw van een organisatie, zo
                minuscuul als de Vierde Internationale, dat is een
                eigenaardigheid die aan zulk personage een verkeerde dienst zou
                bewijzen. Dat is nochtans de waarheid. Er zijn geen twee Mandels
                of drie, de geleerde marxist, de in de klassenstrijd geëngageerde
                intellectueel, de partijman; er is er maar één: de militante,
                revolutionaire marxist.
                
                 In
                dit opzicht zou men woord voor woord de lofrede kunnen overnemen
                die Mandel uitsprak voor Abraham Léon in het voorwoord van Het
                materialistisch concept van het Jodenvraagstuk: 'Zij die
                de Geschiedenis van zijn leven vernemen vragen zich misschien af
                waarom een man met zulke uitzonderlijke kwaliteiten zijn lot
                verbond aan dat van een zo kleine revolutionaire organisatie;
                zij zullen zijn oprechtheid, zijn totale ideologische
                eerlijkheid roemen (...). Zij zullen zich ook afvragen waarom
                een Abraham Léon, die tot de meest begiftigde Europese
                intellectuelen kan gerekend worden, koos om te vechten voor een
                beweging die hem noch gemakkelijk succes, noch glorie, noch eer,
                zelfs geen gemakkelijk materieel succes kon schenken maar
                integendeel van hem offers eiste, zelfs dat van zijn leven, in
                een langdurig en ondankbaar werken en dikwijls in een pijnlijk
                isolement van dat proletariaat waarvoor hij alles wou geven. En
                als ze dan aan deze jonge revolutionair, buiten zijn
                intellectuele kwaliteiten, uitzonderlijke morele kwaliteiten
                toeschreven, zullen ze bij zichzelf moeten toegeven dat nochtans
                een beweging, die enkel door het unieke van zijn ideeën die
                mensen kon aantrekken, niet kon sterven omdat in haar het meest
                nobele leefde dat er aanwezig is in de mens'.
                
                 Zeker,
                het wetenschappelijk oeuvre van Mandel heeft een zelfstandigheid
                tegenover zijn partijmilitantisme, zoals dat van alle
                marxistische auteurs. Mijn voornemen is dan ook niet om een
                soort revolutionair copyright in te stellen op het oeuvre van
                onze kameraad. Vooreerst is dit zijn oeuvre en Mandel hield niet
                op om aan te dringen op het feit dat vanaf een bepaald niveau
                ter verwerving van het marxisme en de verrijking ervan een
                individuele inspanning vereiste. Anderzijds behoren zijn
                geschriften tot het intellectueel erfgoed van de mensheid. Vrij
                voor iedereen om te gebruiken in zijn geheel of in gedeelten
                zoals hem goeddunkt, inbegrepen het trekken van andere
                conclusies dan die van de auteur. (De enige voorwaarde hiertoe
                is kritiek te willen aanvaarden).
                
                 Iets
                anders is het trachten zich meester te maken van dat oeuvre
                vanuit Mandels eigen instelling. In dit opzicht is er volgens
                mij geen enkele twijfel aan dat dit oeuvre één ondeelbaar
                geheel is. Mandel zelf schreef ten andere dat het
                wetenschappelijk oeuvre van de intellectuele marxisten geen
                'relatieve autonomie' heeft ten aanzien van het militant
                engagement. Dit geldt zonder twijfel voor hem zoals dat ook gold
                voor Abraham Léon, Trotsky, Lenin en zovele anderen.
                
                 De
                niet aflatende inzet van Mandel voor een revolutionaire
                organisatie, een revolutionaire partij, was geen vreemde gril
                van een zonderling, maar de logische en onverbiddelijke
                conclusie, zonder ophouden terug omwerkend en controlerend in
                nauw verband met zijn gehele wetenschappelijk werk en zijn
                indrukwekkende historische kennis. In deze staat Mandel dichter
                bij Lenin dan bij Trotsky en Luxemburg, nog minder bij de
                Trotsky en de Luxemburg van voor 1917: hij weigert de oplossing
                van het probleem te herleiden tot de capaciteit en de
                vindingrijkheid van de massa's in de revolutionaire crisis. De
                energie van de massa's is voor hem vanzelfsprekend beslissend in
                zoverre deze bepalend en essentieel is voor de revolutionaire
                crisis; maar ze zal verspild worden als ze niet gewetensvol
                geleid wordt naar het eerste doel: de afbraak van de
                bourgeoisstaat en de vervanging ervan door een democratische
                arbeidersstaat. Het eerste succes van de socialistische
                revolutie laat geen improvisatie toe.
                
                 Zoals
                bij Lenin vloeit Mandels volharding voor het streven naar een
                partij voort uit twee convergerende overtuigingen:
                
                 Het
                kapitalisme is sinds augustus 1914 in een structurele crisis
                gekomen die verschrikkelijk bedreigend was voor de mensheid en
                bracht tegelijkertijd een regelmatig terugkerende uitbarsting
                van revolutionaire crisissen aan de orde van de dag. Voor Mandel
                was het beslissend deze crisissen te laten uitmonden in
                overwinningen, anders zouden zich perioden aandienen van
                regressie waarvan de consequenties catastrofaal zouden zijn,
                niet enkel voor het proletariaat maar voor de ganse mensheid.
                Aldus analyseerde Mandel dat de overwinning van het nazisme in
                Duitsland als gevolg van het falen van de Duitse revolutie van
                1919-1923 (dit betekent niet dat dit gevolg onvermijdelijk was),
                een falen terug te voeren op het feit dat de revolutionaire
                partij onbekwaam was om de arbeiders te organiseren die op een
                zo beslissend ogenblik aangekomen waren.
                
                 De
                proletarische revolutie heeft vier specifieke schakels die haar
                onderscheiden van de andere revoluties van de geschiedenis en
                waarvan de conclusie onvermijdelijk dezelfde is: er moet een
                revolutionaire partij opgericht worden. Deze specifieke schakels
                zijn welbekend, ik som ze nog snel even op:
                
                 *
                een revolutie waargemaakt door de meest lage klasse van de
                maatschappij, die over een immense potentiële economische
                kracht beschikt maar geen economische macht;
                
                 *
                de eerste revolutie in de geschiedenis die noch het herstel van
                een voorbije orde viseert noch het bevrijden van de ontwikkeling
                van een nieuwe orde reeds dominant aanwezig op het economisch
                plan, maar integendeel een totaal nieuw proces moet realiseren
                tegelijk op het economische en op het politieke vlak;
                
                 *
                een revolutie die niet het einde aanduidt maar integendeel het
                begin van een totale omverwerping van de maatschappij door de
                arbeidersklasse;
                
                 *
                een revolutie van nature internationaal, die zich zal voltooien
                met het oprichten van een maatschappij zonder klassen en zonder
                naties. 
                
                 Ik
                zeg dat deze twee overtuigingen gelijkgericht zijn omdat zij
                beide de vraag stellen naar de centralisatie van de avant-garde
                in een afgescheiden organisatie als voorwaarde tot de vorming
                van het proletariaat in een 'klasse voor zichzelf’. In het
                concept van Mandel is de revolutioaire partij geen fetisj maar
                de plaats voor een dialectiek tussen de afscheiding van de
                klasse en de integratie van de klasse. Zonder deze dialectiek,
                die uitgesproken banden tussen de klassen van de arbeiders
                impliceert - vooruitstrevende arbeiders en revolutionaire kern,
                is er volgens Mandel geen vorming mogelijk van het bewustzijn
                van de revolutionaire klasse. Het is daarom dat Mandel de
                geschriften van Lenin over de vragen betreffende de organisatie
                beschouwt als theoretische werken van primordiaal belang. 'Marx
                heeft ons geen voltooide theorie nagelaten over de vorming van
                het bewustzijn van de klasse van het proletariaat.
                Terzelfdertijd', schrijft hij, 'heeft hij ons ook geen
                afgewerkte theorie nagelaten over de partij'. En elders
                verduidelijkt hij: 'De leninistische theorie van de
                organisatie markeert een verdieping van het marxisme toegepast
                op de fundamentele problemen van de sociale structuur. Zij
                vormt, samen met de werken van Luxemburg en Trotsky (en in
                zekere mate die van Lukàcs en Gramsci) het marxisme met de
                subjectieve factor'.
                
                 Dit
                gaat, de verdediging van Lenin door Mandel en zijn antwoord op
                de kritieken van Luxemburg (en Trotsky), regelrecht naar de kern
                van de zaak. Voor Mandel, zoals ook voor Lenin, is de
                revolutionaire partij een onontbeerlijk instrument ter vorming
                van het bewustzijn van de revolutionaire klasse. Het is enkel
                binnen zo'n kader dat de vooruitstrevende arbeiders, zij die de
                strijd voortzetten zelfs in perioden van terugval, samen kunnen
                werken met intellectuele revolutionairen, (hieraan moet men ook
                toevoegen: met de jongeren, de marxistische feministen, de derde
                wereld-militanten...) om systematisch de grenzen van de
                economische strijd te overschrijden, dus zich bewust te worden
                van de samenhang van uitbuiting en onderdrukking, dus het
                ontwikkelen van de globale kennis van de maatschappij die de
                basis is van ieder strategisch plan ten aanzien van het grijpen
                van de politieke macht - zelfs wanneer de arbeidersklasse de
                overgrote meerderheid van de bevolking vertegenwoordigt, zoals
                het geval is in de ontwikkelde kapitalistische landen van
                tegenwoordig.
                
                 Zonder
                het politiek-praktisch begrip van dit deel van de ontwikkelde
                laag van de arbeiders, zonder de mogelijkheid van deze arbeiders
                om de steeds aan iedere stap in de beweging van de massa's
                aangepaste terugkerende eisen naar voren te schuiven en de
                kwestie van de macht aan te strepen, zonder een visie op de
                samenhang van de internationale krachten en een solide bagage
                van lessen getrokken uit de geschiedenis van de klassenstrijd,
                is het een totale illusie voor Mandel zich voor te stellen dat
                een klasse zo ondergeschikt als de arbeidersklasse zou trachten
                zich erop voor te staan de macht uit te oefenen, om nog niet te
                spreken van ze werkelijk ook te grijpen en te verdedigen tegen
                de gevaren van bureaucratische verwording.
                
                 Zoals
                ik zei: de eindbalans van de mandeliaanse activiteiten ter
                opbouw van een politieke organisatie is problematisch en
                betwistbaar. Mandel zelf liet zich niet van streek brengen door
                deze vaststelling. Het was opmerkelijk dat hij weerstond aan
                deze druk zonder ooit in sectarisme te vervallen. Hij had geen
                enkele illusie naar 'de juiste lijn' als mirakeloplossing in de
                opbouw van zijn organisatie. Hij wist beter dan wie ook dat de
                beslissende factoren de bedrijvigheid van de massa's waren en de
                lessen die de vooruitstrevende arbeiders eruit trekken.
                Misschien heeft hij niet alle consequenties getrokken uit een
                feit dat hijzelf in het licht gesteld heeft, te weten dat er
                niet enkel geen dialectiek was partij-arbeiders,
                vooruitstrevenden-arbeidersklasse maar een dialectiek
                revolutionaire partij-niet revolutionaire
                partij-vooruitstrevende arbeidersklasse. Welnu, de wet van de
                aantrekkingskracht van massa's speelt niet in het voordeel van
                de revolutionaire partij: hier inbegrepen de vooruitstrevende
                arbeiders die de noodzaak begrepen hebben om aan politiek te
                doen, willen eerst alle andere mogelijkheden uitputten alvorens
                aan te kloppen aan de deur van een organisatie als de Vierde
                Internationale.
                
                 Paradoxaal
                genoeg, hoe geestdriftig Mandel ook was om de 'Grote Avond' te
                mogen meemaken, hij was ook een geduldig militant. Op de weg
                naar de revolutie was hij zich even scherp bewust van de
                hindernissen dan van de mogelijkheden. Het was zo dat hij in de
                praktijk zijn richting snel kon corrigeren wanneer bleek dat hij
                zich vergiste. Hij deed ook duidelijk uitkomen dat de Vierde
                Internationale tegenwoordig de enige werkelijk bestaande
                revolutionaire Internationale is die iets anders is dan een
                hoofdzetel van enkele filialen. Hij zag geen enkele tegenspraak
                tussen de opbouw en de deelname aan het hersamenstellen van het
                linkse politieke landschap, zoals in Brazilië en Italië. Hij
                waardeerde de waardevolle troef die het bestaan vertegenwoordigt
                van enkele duizenden marxistisch revolutionaire kaders, goed
                ingeplant in de sociale strijd van hun respectievelijke landen
                via nationale secties, waarvan bepaalde een reële invloed
                hebben en zelfs een niet te verwaarlozen vertegenwoordiging in
                de verkozen instellingen. Vanuit dit standpunt kan men hem
                moeilijk ongelijk geven. In zoverre niemand een praktisch bewijs
                heeft aangedragen van een andere te volgen weg die leidt naar
                een revolutionaire politiek. En het is daar waar het debat zich
                situeert, als er een debat is: 'De leninistische theorie van
                de organisatie is een theorie van de socialistische revolutie',
                schreef Mandel. Niemand heeft nog aan het eerste afbreuk gedaan
                zonder het tweede aan te vallen.
                
                
               |