Ernest Mandel is dit najaar vijf jaar
geleden gestorven. Een goed moment om weer even stil te staan bij het werk en
leven van deze Belgische revolutionair. Rood, het blad van de Belgische SAP, nam
de gelegenheid te baat om een interview te houden met Alain Meynen. Hij kent het
werk van Mandel als zijn broekzak, werkte een half jaar in opdracht van de VUB
rond het oeuvre van Mandel en werkt zelf aan een boekje over de intellectuele
erfenis van Mandel. ‘Al was een half jaar natuurlijk veel te kort. Als we het
hebben over het werk van Mandel, spreken we immers over meer dan 2000 titels.’
'Mandel moet zo rond 1939 of 1940 lid zijn
geworden van de Vierde Internationale. Hij was toen een jaar of 16. Hij is dus
lid geworden rond de tijd dat Trotski werd vermoord. Mandels laatste boek ging
over Trotski, ‘Trotski als alternatief’. Zonder vraagteken, zoals hijzelf
graag preciseerde. Al had hij bijvoorbeeld in de periode dat zijn boek ‘Power
and money’ verscheen wel degelijk vraagtekens bij Trotski. Ik herinner mij een
interview in ‘De Internationale’ waarin hij zeer ver ging in zijn kritiek.
In die tijd legde hij er nogal sterk de nadruk op dat Trotski mede
verantwoordelijk was voor het creëren van een aantal institutionele en
organisatorische voorwaarden voor de bureaucratische ontaarding in de prille
Sovjet-Unie. Dat laatste boek was dan opnieuw een sterke verdediging van
Trotski. Hoewel, het bevatte natuurlijk ook kritieken. Hij begon en eindigde
zijn politieke activiteit bij Trotski. Doorheen het werk van Mandel merk je wel
vaker evoluties en kleine verschuivingen. Je kan je dus afvragen hoe hij verder
geëvolueerd zou zijn na 1995 – al zou dat niet meer zijn dan speculatie.’
‘Mandel heeft kritiek geuit op het
substitutionalisme van Trotski. Substitutionalisme wil zeggen dat een partij in
de plaats van een klasse handelt. Als je beweert dat de bevrijding van de
arbeidersklasse enkel het werk van de arbeidersklasse zelf kan zijn, welke rol
is er dan weggelegd voor de revolutionaire partij? Opvallend is dat Mandel in
zijn laatste teksten, ander andere in de tekst die verschenen is in het
Amerikaans boek ‘Marxism in Postmodern Age’, niets zegt over de partij. Hij
stelt wel dat de arbeidersbeweging de kwalijke gewoonte heeft om steeds in naam
van de arbeidersklasse of voor de arbeidersklasse te praten, zonder die
arbeidersklasse aan het woord te laten. Op het moment dat je die kritiek
formuleert, moet je ook iets zeggen over de rol van de organisaties van de
arbeidersbeweging. Zo komen we bij een eerste kritiek. Wat volgens mij sterk
ontbreekt in het zeer omvangrijke werk van Mandel is een uitgewerkte theorie van
de organisaties van de arbeidersbeweging. Hij heeft daar trouwens zelf ook
meermaals op gewezen. Ik weet dat hij van plan was om er iets over te schrijven,
maar het is er blijkbaar nooit van gekomen.’
Hoe verklaar je dat?
‘Een echt verklaring heb ik er niet voor. Hij
zit wel heel sterk binnen een traditie die het organisatievraagstuk in verband
brengt met het thema bewustzijn; het klassenbewustzijn. Daarover heeft hij een
aantal dingen gepubliceerd, maar zonder in te gaan op de relatieve autonomie,
het specifieke gewicht dat toekomt aan het organisatorische. Dit heeft te maken
met een traditie binnen het marxisme die terug gaat tot Rosa Luxemburg. In
Duitsland ging zij vrij snel over van de algemene werkstaking naar een situatie
van dubbele macht en daarmee ook wel enkele organisatorische stappen oversloeg.
Mandel is zonder twijfel een zeer luxemburgeriaanse vertegenwoordiger van het
trotskisme. Je vindt het trouwens ook terug bij de jonge Trotski van voor 1917,
die zich eveneens weinig aantrekt van het vraagstuk van de organisatie.
In de periode van de jaren vijftig, zestig en
zeventig is Mandel volop actief binnen de arbeidersbeweging of –bewegingen en
wordt hij vooral geconfronteerd met het klassenbewustzijn binnen hoogontwikkelde
kapitalistische maatschappijen. Welnu, eind jaren vijftig, begin jaren zestig,
was het absoluut niet evident om te beweren dat de arbeidersklasse in
kapitalistische hoog ontwikkelde geïndustrialiseerde landen over een
revolutionair klassenbewustzijn bleef beschikken. Op dat moment is er dus een
overheersing van allerhande neo-reformistische en sociologische theorieën, die
stelden dat de arbeidersklasse geïntegreerd was in het kapitalisme. Anderen
vestigden al hun hoop op revolutionaire bewegingen in de Derde Wereld. Je hebt
dan ook heel wat theorieën over de tegencultuur -Herbett Marcuse, de
Frankfurther Schule en noem maar op. In die context was de eerste vraag voor
Mandel vaak of de arbeidersklasse überhaupt nog in staat wat tot het komen van
een revolutionair bewustzijn. Het vraagstuk van de revolutionaire organisatie
kwam zeker niet op de eerste plaats.’
‘Een van zijn eerste artikelen in ‘Quatrième
International’, dat moet van rond 1943-1944 zijn, gaat al dieper in op het
vraagstuk van het revolutionair klassenbewustzijn. Onmiddellijk werd hij door
andere trotskisten verketterd. Men zei dat hij geen trotskist was en verweet hem
revisionisme.
De oudere generatie trotskisten waren bijna
geobsedeerd door de crisis van de proletarische leiding en de vraag hoe die
stalinistische en reformistische leidingen vervangen moesten worden. Dit thema
stond ook centraal bij de oprichting van de Vierde Internationale in 1938.
Mandel legde echter van meet af het accent op het bewustzijn en minder op andere
factoren.
Tot slot mogen we toch ook niet uit het oog
verliezen dat Mandel een groot gedeelte van zijn tijd militant is geweest binnen
andere organisaties, het ABW en de Belgische Socialistische Partij. Het
perspectief was om er uit te gaan met een nieuwe, brede, geradicaliseerde
voorhoede. In de praktijk is dat wat anders verlopen. Maar hij is hoe dan ook
eigenlijk meer bezig geweest met het ontwikkelen van tendensen binnen de
traditionele organisaties van de arbeidersbeweging. Ook dat zal een rol hebben
gespeeld.’
Waar plaats je het denken van
Mandel?
‘Mandel plaatste zichzelf binnen een traditie
van kritisch rationalisme, van het revolutionair bewustzijnsdenken. Hij heeft
zelf verschillende keren gezegd dat hij behoorde tot de linkervleugel van Franse
revolutie, de linkervleugel van de verlichting. Dat is inderdaad heel sterk bij
hem aanwezig; niet het burgerlijke verlichtingsdenken, maar het Jacobijnse
verlichtingsdenken. Dat is geen kritiek. De enige vraag is echter in welke mate
dit soort denken nog operationeel is. Dat is in elk geval een vraag die zich
vandaag aandient.
Voor Trotski was het kapitalisme een
productiewijze die in een decadente fase was getreden; de doodstrijd van het
kapitalisme. Eén zaak stond voor Trotski vast: het kapitalisme stevent af op
zijn einde. De productiekrachten gaan zich niet verder meer ontwikkelen, het
worden destructieve krachten. Trotski maakte trouwens verschillende keren een
vergelijking met het Romeinse rijk. Hij ging daarin een stap verder dan Lenin;
het imperialisme was niet enkel het hoogste, maar tevens het laatste stadium van
het kapitalisme. Het perspectief voor de daarop volgende jaren was bijgevolg
barbarij. Dat is dus niet onnozel. Trotski stierf in 1940 op een moment dat de
concentratiekampen reeds volop in de maak waren. Het socialisme was voor Trotski
echter niet onvermijdelijk, maar een mogelijkheid. Deze niet-lineaire manier van
denken is een eerste dimensie van het trotskistisch denken.’
‘Een andere dimensie is dat er op één of
andere manier toch vooruitgang zit in de geschiedenis. De mens heeft zich
bevrijd van de religie; heeft zich bevrijd van de natuurkrachten, heeft de
natuurkrachten aan zich onderworpen. Voorts stelde hij vast dat de mens in zijn
tijd het slachtoffer was van zijn eigen nieuwe, technologische, creaties. In een
volgende fase moest de mens in staat zijn om zijn eigen technologieën te
beheersen, te organiseren. Dit vooruitgangsdenken vind je goed terug in zijn
boek ‘Literatuur en revolutie’. Een ander voorbeeld is dat hij heel positief
stond tegenover de psychoanalyse. Hij zag hierin een mogelijkheid voor de mens
om zelfs zijn onderbewuste onder controle krijgen. Dat historisch optimisme is
wat ik bedoel met die term ‘linkervleugel van de verlichting’.’
‘In het jaar 2000 kan je natuurlijk zonder
onredelijkheid vaststellen dat het kapitalisme meer dan ooit barbaars is
geworden. Maar! Kunnen we zeggen dat het kapitalisme vandaag een productiewijze
in verval is? Die metafoor stelt een aantal problemen. Het kapitalisme is sterk,
is machtig. Het is breekbaar, maar machtiger dan ooit. Bovendien moeten we
vandaag vraagtekens stellen bij een heel aantal technologische evoluties.
Trotski stond zeer positief tegenover de nucleaire energie. Iedereen weet dat
zulks onhoudbaar is geworden...’
En waar plaats je het marxisme
van Mandel?
‘Mandel is altijd een creatief orthodox-marxist
geweest. Hij is op heel wat punten zijn eigen weg ingeslagen. Maar uiteindelijk
bleef hij wel altijd trouw aan het algemene paradigma. Zijn belangrijkste boek
‘Het laatkapitalisme’ kan je op verschillende manieren lezen. Je kan het
zien als een poging om de lange naoorlogse expansiegolf te begrijpen en te
verklaren. Maar je kan het ook lezen als een boek dat precies het
tegenovergestelde wil doen; aantonen dat die golden sixties uiteindelijk maar
een zeer, zeer tijdelijke fase vormden van het naoorlogse kapitalisme. Zodat het
kapitalisme in laatste instantie een productiewijze in neergang vertegenwoordigt
en de tendens tot daling van de winstvoet zich doorzet. Deze tendens kan
tegengewerkt worden, maar de tegen tendensen zullen enkel maar een tijdelijk
effect kunnen sorteren.
Voor een stuk herneemt Mandel Trotski, maar
tegelijkertijd verruimt hij het analytisch kader. Hij zegt zelf dat ‘Het
laatkapitalisme’ een poging was om na te gaan hoe de algemene
ontwikkelingswetten van het kapitalisme zich verhouden tot de concrete
empirische geschiedenis van dat kapitalisme. Voor hem houdt de analyse dus niet
op bij het formuleren van enkele algemene wetten, integendeel. Dat vereist dus
openheid en soepelheid in denken. Hij noemde het ook ‘open marxisme’, want
het algemene referentiekader bleef behouden. Dat is zijn kracht, maar soms ook
een zwakte. Hij gaat zeer ver in zijn openheid, maar het heeft ook zijn grenzen.
Een aantal nieuwe kwesties heeft hij daarom niet echt kunnen integreren in zijn
werk. De ecologische kwestie bijvoorbeeld. Mandel had daar oog voor, hoor. Maar
in zijn boek ‘Het laatkapitalisme’ heeft hij het toch niet echt geïntegreerd.
Mandel heeft nooit de harde kern van het marxisme
im Frage gesteld. Ik zeg: terecht! Al diegenen die het marxisme zelf in vraag
hebben gesteld, beginnen aan de linkerzijde en eindigen veelal bij rechts.’
|