| 
					In een vorig nummer van De 
					Internationale hebben we verschillende teksten gepubliceerd 
					van Ernest Mandel, naar aanleiding van diens overlijden.
					[1] In dit nummer publiceren we 
					een artikel van Jean-Marie Vincent met een stimulerende 
					kritiek op het denken van Ernest Mandel. Het is overgenomen 
					uit ons Frans zusterblad Critique Communiste (nr 144, winter 
					1996). We zullen in komende nummers dit debat verder zetten. Het revolutionair marxisme van Ernest Mandel 
				werd gesmeed in een ononderbroken en hardnekkige confrontatie 
				met het "marxisme-leninisme" dat vanaf 1923-1924 gecodificeerd 
				werd door de leidende elite in de Sovjetunie. Deze theoretische 
				en praktische confrontatie was op de eerste plaats georganiseerd 
				rond de Oktoberrevolutie en haar betekenis in de wereld van 
				vandaag. Voor Ernest Mandel kwam het erop aan de 
				Oktoberrevolutie te vatten in al haar vernieuwende kracht, en te 
				begrijpen hoe en waarom ze een bureaucratische ontaarding kende. 
				Tegen de vervalsingen moest aangetoond worden hoe voorbeeldig 
				deze revolutie geweest was, om de mogelijkheden tot heropleving 
				te zien die zij nog in zich droeg ondanks tientallen jaren 
				stalinisme. Hierin is hij Trotsky gevolgd, meer bepaald de 
				auteur die in zijn Geschiedenis van de Russische Revolutie de 
				rol bezong die de massa's erin gespeeld zouden hebben.
 Men moet inderdaad zonder enige vorm van aarzeling 
				interpretaties afwijzen die in Oktober 1917 niet meer zien dan 
				een staatsgreep. Maar anderzijds mogen de elementen van passieve 
				revolutie (de term komt van Gramsci) in de machtsovername en in 
				de overwinning in de burgeroorlog niet worden genegeerd. De lijn 
				van de opstand die Lenin heeft doorgedrukt vanaf september 1917 
				legde de nadruk op militaire initiatieven ten nadele van 
				politieke strijd (verhouding met de organisaties van de 
				arbeidersbeweging, inspanningen om hen op andere standpunten te 
				brengen, enz.). De nieuwe sovjetmacht heeft slechts zwakke en 
				dikwijls conflictueuze banden onderhouden met de massa's. Het is 
				juist dat de bolsjewieken tegen de reactie ondersteund werden 
				door belangrijke segmenten van de samenleving, maar dit gebeurde 
				zonder enthousiasme, in een klimaat van opheffing van de 
				vrijheden en dus van iedere politieke dialectiek.
 
 Het Xde congres van de Communistische Partij van de Sovjetunie, 
				in 1921, heeft de catastrofale gevolgen van dergelijke 
				autoritaire en paternalistische lijn goed in de verf gezet. Na 
				de militaire nederlaag van de reactie waren de relaties met de 
				arbeidersklasse en de boeren zo slecht en gespannen dat het 
				zowat overal tot gewapende opstanden kwam. Lenin reageerde 
				soepel met de NEP en door meer ruimte te geven aan de vakbonden. 
				Maar tegelijk duwde hij een tijdelijk verbod van de fracties 
				door, hetgeen een fatale klap betekende voor de politieke 
				discussie en de democratie, niet alleen in de partij, maar ook 
				in de sovjets. Zo werden de voorwaarden verenigd (vooral na de 
				ziekte van Lenin, enige tijd later) voor de overwinning van de 
				stalinistische fractie en van de bureaucratie van de 
				partijstaat.
 
 De analyse van het "reëel bestaand socialisme"
 
 Vanaf 1924 opent de "opbouw van het socialisme in één land" de 
				weg voor een onuitgegeven contrarevolutionaire evolutie. 
				Doorheen de collectivisatie van de grond en de industrialisering 
				via vijfjarenplannen wordt de oude klassenstructuur van de 
				samenleving ontwricht (arbeidersklasse, boeren) en gegoten in 
				amorfe klassen onder voortdurende voogdij van de Staat zonder 
				enige mogelijkheid tot autonome organisatie. De heersende laag 
				(de nomenclatura) werpt zich op als de woordvoerster van de 
				arbeidersklasse maar, onder het voorwendsel de lonen in de 
				industrie te koppelen aan de gepresteerde arbeid, handhaaft zij 
				binnen het kader van de planeconomie de voorwaarden om de 
				arbeidskracht uit te buiten.
 Ernest Mandel had zeker gelijk te stellen dat 
				het regime dat voortkwam uit de stalinistische contrarevolutie 
				niet hetzelfde was als het herstel van het kapitalisme, maar 
				integendeel een hybride sociale formatie steunend op specifieke 
				productieverhoudingen, noch kapitalistisch, noch socialistisch. 
				Men zou desnoods zelfs kunnen zeggen dat de sovjetsamenleving 
				zekere postkapitalistische kenmerken vertoonde (de waardewet 
				weegt minder in het economisch proces, beperking van 
				marktmechanismen in de productie). Maar deze postkapitalistische 
				kenmerken waren erg fragiel en gingen gepaard met massief 
				aanwezige essentiële kenmerken van het kapitalisme (despotisme 
				in de bedrijven, grote ongelijkheid tussen de inkomens, enz.). 
				Bovendien werden de Sovjetunie en de landen van het "reëel 
				bestaand socialisme" op volkomen ondergeschikte wijze 
				ingeschakeld in de kapitalistische wereldorde en internationale 
				arbeidsdeling. Op hun eigen manier hebben ze meegewerkt aan het 
				behoud en de globale reproductie van het kapitalisme. Gezien hun 
				"totalitair bureaucratische" karakteristieken (Trotsky in De 
				Verraden Revolutie) en hun medeplichtigheid met de oude orde, 
				zijn de USSR en de landen van het "reëel bestaand socialisme" in 
				feite nooit ontaarde arbeidersstaten of overgangsmaatschappijen 
				naar het communisme geweest.
 Het was dus erg gewaagd te rekenen op een heropstanding of een 
				herstel van de arbeidersdemocratie en daarop een politieke 
				strategie te steunen. Door de mythevorming over de Rode Oktober 
				en de samenlevingen die eruit ontstonden kon men zichzelf 
				slechts verblinden tegenover de reële dynamiek van de 
				internationale communistische beweging.
 Heeft Ernest Mandel dit aangevoeld? Men kan dit vermoeden aan de 
				hand van verschillende teksten waarin hij duidelijk terugkomt op 
				de vergissingen en fouten begaan door de bolsjewieken tijdens de 
				Oktoberrevolutie en de burgeroorlog (het oorlogscommunisme), 
				waarbij hij meet bepaald de nadruk legt op de inperking van de 
				vrijheden en de aantasting van het politiek pluralisme. Dat 
				heeft hem echter niet belet steeds opnieuw te blijven verwijzen 
				naar het model van Oktober, vooral als illustratie van de 
				dubbele macht (sovjets, fabriekscomités), en daaraan een 
				universele draagwijdte toe te kennen.
 
 In het kader van zijn kritische studies heeft Ernest Mandel zich 
				met andere woorden de vraag niet gesteld of de gebreken van de 
				raden niet van die aard waren dat zij geen werkelijk alternatief 
				konden vormen voor de Staat en de machtsverhoudingen in de 
				samenleving niet konden wijzigen.
 
 Hij heeft meer bepaald niet de vraag gesteld naar de 
				onvolkomenheden van de politieke cultuur in tsaristisch Rusland 
				en het gewicht van de autocratische en bureaucratische zeden die 
				er heersten, die een negatieve invloed hadden op de bekwaamheid 
				van de massa's het eigen lot in handen te nemen en gedurende een 
				verlengde periode de confrontatie aan te gaan met solide 
				apparaten. De moeilijkheden van de Oktoberrevolutie waren voor 
				hem niet doorslaggevend. Zij moesten niet tot een schipbreuk 
				leiden. Het waren weliswaar ernstige maar niet wezenlijke 
				problemen die konden overwonnen worden door een politieke 
				koerswijziging aan de top van de partij. Door deze voorstelling 
				van zaken werd een dubbele aanpak mogelijk: enerzijds kritiek op 
				het "reëel bestaande socialisme", en anderzijds de voorspelling 
				van een heropgang van het revolutionaire proces in dat deel van 
				de wereld. In zijn perspectief moest de latente crisis van de 
				landen in het Oostblok vroeg of laat leiden tot een 
				revolutionaire rechtzetting van vermolmde structuren en tot een 
				radicale vernieuwing van de communistische beweging op 
				internationaal vlak. Sinds 1989 hebben de gebeurtenissen 
				aangetoond dat deze open orthodoxie - een echt actieve 
				contradictie, met enerzijds een verwijzing naar gemystificeerde 
				grondslagen (de Rode Oktober, de Communistische Internationale), 
				en anderzijds opeenvolgende interpretaties en heroriëntaties - 
				geen goede raadgever was.
 
 Een dialectiek van de bewustwording
 
 Deze fixatie op een welbepaalde historische periode als model 
				vertolkt natuurlijk een meer algemene visie op de wereld van 
				vandaag, en de verhouding tussen objectieve situatie, actie van 
				de massa's en ontwikkeling van bewustzijn. Ernest Mandel heeft 
				de opvatting van Lenin en Trotsky doorgetrokken en vernieuwd 
				over de rijpheid in het imperialistisch tijdperk van de 
				objectieve voorwaarden voor het socialisme. Weliswaar heeft hij 
				de idee niet overgenomen van de Trotsky van het einde van de 
				jaren ‘30 over de stagnatie van de productiekrachten, maar hij 
				hield vast aan het thema van de revolutionaire crisis die 
				geboren wordt uit de tegenstellingen van het kapitalisme 
				(economische crisis en onvermogen in te gaan op het verlangen 
				van de massa's anders te gaan leven). Ondanks tegenslagen en min 
				of meer zware nederlagen bleef hij uitgaan van de mogelijkheid 
				var revolutionaire strijdgolven die de repressieapparaten aan te 
				wankelen zouden brengen, zodat het zou volstaan de subjectieve 
				factor te versterken om een revolutionair perspectief te openen.
 
 Daartoe moest de voorhoede klaar staan om met haar ordewoorden 
				de eenmaking van de arbeidersklasse te vergemakkelijken en haar 
				doorheen de strijd inzicht te geven in de doelstellingen. De 
				dialectiek van dé sociale omvorming werd zo een dialectiek van 
				de bewustwording, een dialectische ontwikkeling van spontane 
				verspreide reacties naar bewuste collectieve actie. Vandaar het 
				grote belang dat de overgangseisen bekleden in het denken van 
				Ernest Mandel: zij maken een brug tussen onmiddellijke en 
				beperkte doelstellingen en het veroveren van de macht, zij 
				organiseren de rijping van het klassenbewustzijn. Dat 
				aantrekkelijk schema, dat nauw aansluit bij zijn visie op 
				Oktober, steunt echter op uitgangspunten die vandaag radicaal in 
				vraag dienen te worden gesteld.
 
 Ten eerste staat niets toe te stellen dat de economische 
				tegenspraken van het kapitalisme per se een negatieve en 
				destabiliserende uitwerking moeten hebben op haar politiek en 
				sociaal evenwicht. Men mag de economische tegenspraken niet 
				apart bekijken. Zij gaan op in het geheel van mechanismen dat de 
				samenleving vormt, en hun gevolgen kunnen niet losgezien worden 
				van hun weerslag op andere vlakken van het sociale leven. Een 
				systeem dat een dynamisch evenwicht vindt doorheen de 
				ontwikkeling van tegenspraken, en dat geen normale toestand in 
				de echte zin van het woord kent, gaat maar aan het wankelen 
				wanneer in een cumulatief proces de machtsverhoudingen aangetast 
				en ondermijnd worden die ingebed zitten in de sociale relaties 
				(machtsverhoudingen tussen de geslachten, tussen de generaties, 
				in de productie). Hoe kunnen we dergelijk cumulatief proces 
				begrijpen? Een belangrijke dimensie is het afwerpen van het 
				geloof dat de actuele sociale verhoudingen een natuurlijk en 
				eeuwig gegeven zijn. Het kapitaal verliest zijn aureool van 
				almacht en zijn suggestieve en fascinerende uitwerking op de 
				geesten. De magische wereld van de koopwaar en de media (de 
				spektakelmaatschappij) wordt doorprikt als een lege ersatz voor 
				echte relaties met de anderen en de wereld. Overheersings- en 
				controlemechanismen worden doorbroken zodat nieuwe ruimte 
				vrijkomt voor menselijke relaties.
 
 Het gaat hier niet om de ontwikkeling van bewustzijn in de enge 
				zin, maar om veranderingen met vele vertakkingen in de 
				samenleving. Het gaat om een nieuwe praktijk van sociale 
				verhoudingen waardoor de voorwaarden worden gewijzigd waarin 
				individuen en sociale groepen kunnen handelen.
 
 Ten tweede en bijgevolg moet elke fetisjistische scheiding 
				worden afgewezen tussen het objectieve en het subjectieve, of, 
				om een veelgebruikte metafoor te hernemen, tussen infrastructuur 
				en superstructuur. De subjectiviteit tussen individuen zit 
				verweven in de vorm die het leven van elkeen aanneemt. Zij maakt 
				deel uit van netwerken en machtsstructuren die maatschappelijk 
				en dus objectief zijn. Omgekeerd kan er geen sociale 
				objectiviteit zijn zonder de activiteiten en praktijk van 
				individuen, subjectief gevormd door culturen of subculturen van 
				klassen of groepen. Daaruit volgt dat het bewustzijn van 
				individuen niet beschouwd mag worden als een buiten de tijd 
				staande bekwaamheid tot analyse en inzet geconfronteerd met de 
				realiteit buiten hen.
 
 Welk statuut voor de kritiek van de politieke economie?
 
 Het is gevaarlijk deze verweving van het objectieve en het 
				subjectieve te verwaarlozen. Ernest Mandel was zich bewust van 
				dit soort problemen, en het is niet overdreven te zeggen dat het 
				grootste deel van zijn economische geschriften gericht is tegen 
				het objectivisme en het positivisme dat overheersten bij 
				economisten met een stalinistische achtergrond. Het Handboek van 
				marxistische economie (1962) is in grote mate een kritiek op 
				mechanistische visies op de crisissen, op het verschijnsel van 
				de verarming, op de wet van de tendentiële daling van de 
				winstvoet, enz... Dankzij dit werk, dat niets te maken had met 
				simpele vulgarisatie, hebben velen toegang gekregen tot een 
				marxisme zonder dogma's dat open staat voor de evoluties van de 
				wereld. Maar het is het Laatkapitalisme (1972) dat werkelijk 
				vernieuwend is, door de klassenstrijd in te voeren in de 
				economische cycli en in de bewegingen van de 
				kapitaalsaccumulatie op middellange en lange termijn. Zo kon hij 
				de meest "economische" interpretaties van de Kondratieffs of 
				lange golven weerleggen.
 
 Toch sloot Ernest Mandel aan bij een niet zo gelukkige 
				marxistische traditie van de 19de en de 20ste eeuw, met als 
				illustere voorganger Friedrich Engels. Er is een band tussen 
				deze theoretische vragen en het politiek-strategisch denken van 
				Ernest Mandel.
 
 Friedrich Engels heeft zich hard ingespannen om het werk van 
				Marx bekend te maken bij het grote publiek, maar op 
				verschillende essentiële punten waren zijn standpunten 
				verschillend van die van zijn intellectuele partner en vriend. 
				Dat was meer bepaald het geval met de waardeleer, waar de 
				verschillen weliswaar niet expliciet maar toch belangrijk waren. 
				Als men de verschillende geschriften van Engels over het 
				Kapitaal naleest, dan stelt men vast dat hij in grote mate de 
				arbeidswaardeleer van Ricardo heeft overgenomen, waarin de 
				arbeid geen maatschappelijke maar een natuurlijke bron is van de 
				waarde. Volgens Engels was de arbeid voor alles een fundamentele 
				antropologische realiteit, erop gericht de wereld te veranderen, 
				en voor iedere samenleving onmisbaar. De menselijke arbeid had 
				in de geschiedenis vele veranderingen ondergaan, maar bleef 
				onderdrukt en uitgebuit, ook in de vorm van de "vrije" arbeid in 
				het kapitalisme. De inzet was dus de arbeid tot volle 
				ontplooiing te brengen en haar wezenlijke rol te erkennen in de 
				productie van de samenleving.
 
 Marx daarentegen bekeek de arbeid in het kapitalisme niet als 
				een natuurlijk gegeven. Voor Marx was arbeid in het kapitalisme 
				een sociale verhouding, die volkomen specifiek is voor het 
				kapitalisme, en die de belangrijkste menselijke activiteiten 
				inpalmt en conditioneert. Dat fundeert de tegenstelling tussen 
				abstracte en concrete arbeid: de tegenstelling tussen 
				productieve arbeid opgeslorpt in meetbare en dus onderling 
				ruilbare activiteiten (abstracte arbeid), en de concrete arbeid 
				van concrete individuen. Die concrete individuen worden 
				verplicht abstractie te maken van een deel van zichzelf en zich 
				te onderwerpen aan de accumulatie van het kapitaal. De 
				onmiddellijke arbeid in de productie kan op het eerste zicht 
				overkomen als een functionele activiteit die te vergelijken is 
				met de activiteit van een ambachtsman, maar is in werkelijkheid 
				slechts de drager van abstracte arbeid in een systeem van 
				meerwaardeproduktie. De arbeid als sociale verhouding kan niet 
				worden beperkt tot was gebeurt in de bedrijven, maar maakt deel 
				uit van het geheel van de maatschappelijke mechanismen van 
				productie en reproductie van de arbeidskracht en van alles was 
				de arbeid onderwerpt aan de heerschappij van het kapitaal.
 
 In zijn Handboek van marxistische economie heeft Ernest Mandel 
				het denken van Engels van dichtbij, van te dichtbij gevolgd, om 
				te beginnen in verband met het ontstaan van de waarde in de 
				eenvoudige warenproductie. Hij gaf er zich geen rekenschap van 
				dat hij in botsing kwam met Marx, die in zijn opmerkingen over 
				de methode in zijn Inleiding op de kritiek van de politieke 
				economie schreef dat de historische voorloper van het 
				kapitalisme, de eenvoudige warenproductie, in het kapitalisme 
				zelf een groot deel van haar vroegere kenmerken verliest omdat 
				zij aan het kapitalisme wordt ondergeschikt. Wanneer 
				kapitalistische verhoudingen heersen kan er volgens Marx geen 
				rechtstreekse band zijn tussen arbeidstijd en ruilwaarde, omdat 
				de maatschappelijk noodzakelijke arbeid er het resultaat is van 
				een ganse reeks maatschappelijke oordelen over eenvoudige en 
				complexe arbeid, kwalificatie en vorming. De maatschappelijk 
				noodzakelijke arbeid is geen maatschappelijk gemiddelde gemeten 
				in de onmiddellijke productie, maar is verbonden met het gehele 
				maatschappelijk proces van circulatie van waren en kapitaal dat 
				bepaalt hoe arbeidsinspanningen op de markt al dan niet erkend 
				worden. De fysieke en geestelijke arbeidsinspanning van 
				individuen geleverd binnen een concrete tijdsspanne is slechts 
				het draagvlak van deze abstracte maatschappelijke 
				tijdsverhoudingen van waar, kapitaal en loonverhouding.
 
 Ernest Mandel kende natuurlijk dit denken van Marx over het 
				meten van arbeid (waarmee hij ver stond van de klassieke 
				economie), maar dacht dat dit kon worden verzoend met de idee 
				van een sterke subjectiviteit en tijdsbeleving van de arbeiders 
				in het onmiddellijke productieproces. Hij is er in zekere zin 
				vanuit gegaan dat de activiteit in de productie, hoe gebroken 
				ook, virtueel een volle en met betekenis geladen doelgerichte 
				activiteit kon zijn, in die zin dat het gaat om de activiteit 
				van individuen die maatschappelijke rijkdom produceren.
 
 Maar als er iets is waar Marx sterk de nadruk op heeft gelegd 
				dan is het wel het feit dat de arbeiders "onderdelen van het 
				productief kapitaal" worden zodra ze opgenomen worden in de 
				productie. In passages van het Kapitaal over het machinisme en 
				de grote industrie heeft hij met kracht onderstreept hoe de 
				arbeiders, bij het inzetten zelf van hun arbeidskracht, beroofd 
				worden van hun sociale en intellectuele macht over de productie. 
				Het subject van de maatschappelijke productie - dit is de 
				productie van waarde - is in werkelijkheid het kapitaal. De 
				loontrekkenden van hun kant moeten hun levensritme aanpassen aan 
				het ritme van de technologie en aan de cycli van het kapitaal, 
				dus hun tijdsorganisatie moet wijken voor die van het kapitaal. 
				Hun subjectiviteit wordt verscheurd tussen tegenstrijdige eisen: 
				zich in stand houden als efficiënte arbeidskracht en tegelijk 
				een private sfeer zoeken waar men ontsnapt aan de dwang tot 
				verkopen van de arbeidskracht; zich onderwerpen aan de 
				organisatie van de arbeid en tegelijk de mogelijkheid bewaren 
				zich ertegen te verzetten; de concurrentie aangaan op de 
				arbeidsmarkt en tegelijk vormen vinden van solidariteit met de 
				andere loonafhankelijken; meer verdienen om meer te consumeren 
				en tegelijk de eigen fysieke en psychische integriteit bewaren; 
				een zin vinden in de arbeid ondanks de problemen en het lijden 
				dat ermee gepaard gaat. Deze subjectiviteit is des te meer 
				gefragmenteerd omdat ze losgekoppeld is van de eigen 
				maatschappelijke wortels (de banden met de anderen en met de 
				wereld). Deze subjectiviteit zit gevangen in een wereld 
				gebaseerd op marktverhoudingen (slagen op school of niet, een 
				geslaagde loopbaan of niet, seksueel aan bod komen of niet, de 
				maatschappelijke ladder opklimmen of afzakken). Het komt erop 
				neer dat de individuen, willen of niet, verplicht zijn terug te 
				vallen op al dan niet uitgesproken vormen van zelfbevestiging of 
				zelfbehoud, wat differentiatie vereist tegenover de anderen.
 
 De klasse is geen collectief subject
 
 Er is een duidelijke breuk tussen het begrip dat men heeft op de 
				arbeid in het kapitalisme en de visie op de arbeidersklasse als 
				revolutionair subject. Het is in mijn visie uitgesloten dat de 
				subjectiviteit van de arbeiders zondermeer radicaal en 
				consequent in de oppositie gaat tegen het kapitaal, ondanks 
				velerlei vormen van verzet tegen uitbuiting en onderdrukking. De 
				arbeiders proberen op de eerste plaats hun arbeidskracht te 
				verkopen in zo gunstig mogelijke omstandigheden, door 
				samenwerking en syndicalisme. Zij vermijden zo de individuele 
				confrontatie met het kapitaal en atomisering, maar dat heft het 
				dubbelzinnige in hun opstelling nog niet op. Het is waar dat in 
				de strijd veel van die dubbelzinnigheid kan vervallen, 
				bijvoorbeeld wanneer de stakers andere manieren om te leven en 
				nieuwe vormen van solidariteit ontdekken. Er ontstaan andere 
				sociale vormen dan die gebaseerd op marktverhoudingen. Ze zijn 
				een voorafspiegeling van andere maatschappelijke verhoudingen. 
				Maar we ontkomen niet aan de vaststelling dat tot nog toe dit 
				proces nooit tot volle ontplooiing kwam (praktisch en 
				theoretisch) en vooral, dat het tot nog toe geen politieke 
				uitdrukking heeft gevonden.
 
 De arbeidersbeweging en al haar radicale stromingen waren zo 
				innig overtuigd van de positieve aard van de subjectiviteit van 
				de uitgebuitenen als belichaming en dragers van de waarde van de 
				arbeid dat ze van de arbeidersklasse een soort substantiesubject 
				hebben gemaakt, een klasse an sich en für sich die de historisch 
				actieve kracht zou zijn van sociale verandering enkel door haar 
				plaats in de maatschappelijke verhoudingen. Daarmee werd 
				voorbijgegaan aan het feit dat de revolutionaire praktijk, het "umwälzen 
				der Praxis" van Marx, moet bestaan uit een veelvoud van 
				ontvoogdende processen, die als eerste inzet hebben de 
				individuen en hun subjectiviteit te veranderen. Collectieve 
				actie mag niet tegengesteld worden aan individuele bevrijding, 
				zij moet er integendeel op steunen, om de bureaucratische 
				hinderpalen te overwinnen, en vooral om aan kracht en 
				creativiteit te winnen.
 
 Indien men bereid is afstand te nemen van de fetisjisering van 
				de arbeid, dan moet men gaan denken aan een concept van de 
				klasse van de uitgebuitenen dat volledig verschillend is, een 
				opvatting van klassenbeweging, van klassenproces (en dat in 
				tegenstelling tot de marxistische traditie). Die klasse, die 
				geen collectief subject is, is niet onderscheiden van de sociale 
				groepen en individuen waaruit ze bestaat, van de tegenstellingen 
				die haar doorkruisen (seksen, generaties) en van de culturen die 
				haar verdelen. Zij is beweging omdat ze voortdurend 
				geconfronteerd wordt met veranderingen in het kapitalisme, 
				structureringen en herstructureringen. Zij is de plaats waar de 
				vormen die het leven aanneemt, de wijze van maatschappelijk 
				verhouden, relaties met de ruimte (wonen en transport 
				bijvoorbeeld) en de tijd (te weinig of te veel) voortdurend 
				onderste boven worden gegooid. Het kapitaal kan de uitgebuitenen 
				niet met rust laten, omdat het zelf geen rust kent en nooit 
				tevreden is met de resultaten die op een gegeven moment worden 
				bereikt. Het verbreekt haar eigen evenwichten zonder zich veel 
				zorgen te maken over de gevolgen. Het is deze voortdurende 
				wijziging zonder duidelijke richting, deze agitatie zonder 
				duidelijk voorwerp, die de gebreken van het systeem in een 
				scherp licht stelt en weerstand oproept. De klasse van de 
				uitgebuitenen wordt voortdurend verplaatst en voortdurend in al 
				haar onderdelen in vraag gesteld. De machtsverhoudingen 
				waarbinnen ze moet leven (macht van de ene sekse over de andere, 
				disciplinerend kader, controlemechanismen, enz.) zijn bijna 
				altijd aan het verschuiven, en zij kan niet anders dan zich te 
				verzetten met haar eigen beweging.
 
 Maar we mogen deze reacties niet simplistisch inschatten: ze 
				zijn verbrokkeld, verspreid, gericht op de verdediging van een 
				onverdedigbare status quo, of zelfs reactionair en gericht tegen 
				zondebokken (migranten, jongeren,...). Opdat deze reacties zich 
				zouden keren tegen het kapitaal moeten ze bewust worden, door 
				verder te kijken dan het onmiddellijke en door kritisch na te 
				denken over voorbije ervaringen. Deze verzetsbewegingen moeten 
				tegelijk een proces worden van in-vraag-stelling van de 
				verdeeldheid tussen uitgebuitenen en de maatschappelijke 
				neerslag ervan (meer bepaald de machtsongelijkheid tussen mannen 
				en vrouwen). Zij moeten diversiteit opnemen in een eenmakend 
				geheel. Dat betekent iets anders dan de cultus van het spontane, 
				die in de marxistische traditie opgevat wordt als eerste etape 
				van de bewustwording, maar in feite beladen is met vooroordelen 
				en enggeestigheid.
 
 Het is daarom dat strijdbewegingen tegen het kapitaal een 
				kritische politieke cultuur nodig hebben die een onderscheid kan 
				maken tussen wat moet worden onthouden en ontwikkeld, en wat 
				moet worden verworpen. Ook al moet zij een cultuur zijn van het 
				alledaagse, van de vormen van het leven en de uitbouw van nieuwe 
				sociale banden, toch kan die cultuur niet particularistisch 
				zijn, dit is de uitdrukking van het eigene van bepaalde 
				onderdrukte groepen en van hun zoeken naar een specifieke plaats 
				in de samenleving. Zij moet hardnekkig de cultuur van het 
				kapitaal aanklagen waarin het levende wordt ondergeschikt aan 
				het dode (de megamachines van het kapitaal, sociale 
				automatismen), die een cultuur is van de esthetiek en de ethiek 
				van de waren, een cultuur van de ontbinding en de 
				onverschilligheid, van de hallucinatie en de droom (de 
				fantasmagorie van de waren en de media).
 
 Een eenzijdige kijk op de politiek
 
 Zonder zich te laten opsluiten in de parlementaire vormen van 
				vertegenwoordiging die we vandaag kennen (geconcentreerd in de 
				superstructuur van de staat) zal de politieke praktijk vanuit 
				deze nieuwe cultuur gericht moeten zijn op het betwisten van de 
				verschillende vormen van onderwerping (discipline, controle) en 
				verknechting (aan de marktverhoudingen) die de sociale 
				arbeidsverhouding structureren, ook buiten de bedrijven 
				(huisarbeid bijvoorbeeld). Dat is noodzakelijk als antwoord op 
				het dagelijks geweld dat gans de samenleving doordringt, haat en 
				agressiviteit opwekt, en solidaire actie moeilijk zoniet 
				onmogelijk maakt. Het is ook noodzakelijk om de 
				organisatievormen te wijzigen die van de arbeidersbeweging 
				werden overgeërfd en te zorgen dat ze geen instrumenten meer 
				worden die ontvoogdingsstrijd tegenhouden of kanaliseren.
 
 In zijn boek over de politieroman, Uitgelezen moorden, heeft 
				Ernest Mandel goed gevat welke belangrijke plaats geweld, 
				agressiviteit en angst innemen in de sociale verhoudingen van 
				het kapitalisme, maar hij heeft er geen wezenlijk element van 
				gemaakt voor een politieke strategie en voor een diepgaande 
				analyse van steeds weerkerende reactionaire mobilisaties 
				(racisme, uiterst- rechts, sekten, enz.). We stellen nogmaals 
				vast dat bij hem de politiek eenzijdig gericht was op de 
				productie en de staat en dat, in zijn beste formuleringen, zij 
				niet verder ging dan een politiek van massastaking, 
				arbeiderscontrole en zelfbeheer steunend op een perspectief van 
				dubbele macht.
 
 In zekere zin is zijn opvatting van de revolutionaire crisis 
				getekend gebleven door de idee dat het wankelen van de Staat het 
				signaal zou kunnen vormen voor de zelfbeschikking van de 
				arbeiders op de werkvloer, waarbij belangrijke vragen terzijde 
				worden gelaten zoals onderdrukkende mechanismen in sociale 
				verhoudingen en vormen van zelfonderwerping. Voor hem was het 
				aan de revolutionaire organisatie om de onvolkomenheden en 
				zwakten van de massabeweging aan te vullen en een efficiënte 
				oriëntatie te verdedigen. Maar men kan veel twijfel hebben over 
				dat soort voorhoede-denken, dat snel verwordt tot elitisme. 
				Indien de revolutionaire organisatie eenzijdig wordt uitgebouwd 
				in functie van de strijd, indien zij een beperkte kijk heeft op 
				onderdrukkende verhoudingen, dan kan zij de bal slechts 
				misslaan.
 
 Ernest Mandel is er niet in geslaagd een revolutionair marxisme 
				op te bouwen dat beantwoordt aan de eisen van ons tijdperk. Maar 
				het is geen belachelijke mislukking, want hij heeft de strijd 
				van de onderdrukten en uitgebuitenen willen denken, zonder 
				compromis en zonder te wijken voor de moeilijkheden. Daarbij 
				heeft hij een veelzijdig werk nagelaten, met merkwaardige 
				theoretische bijdragen die moeten gebruikt worden. Zelfs van 
				zijn vergissingen kan men veel leren, want ze waren niet het 
				resultaat van een bureaucratisch denken waarbij de theorie 
				slechts dient om een bestaande praktijk te rechtvaardigen.
 
 De mens Ernest Mandel heeft zich nooit onderworpen.
 
 Noot:
 
 [1] De Internationale 
				nr 55 (najaar 1995).
 |